Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Hooglied 7

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 7

Song of Solomon 7:1.

VOORTGEZETTE LOF EN BEDE DER KERK.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 7

Song of Solomon 7:1.

VOORTGEZETTE LOF EN BEDE DER KERK.

Vers 1

1. Salomo tot Sulamith, terwijl hij door nog vuriger lofuitingen hare schoonheid roemt: Hoe schoon zijn uwe gangen of voeten in de schoenen 1), gij prinsen-dochter 2)! De omdraaiingen, uwer heupen zijn zo schoon gevormd als twee kostelijke ketens, zijnde het werk van de handen eens bekwamen kunstenaars. 3)

1) Aanleiding tot deze opmerking mag Salomo wel gekregen hebben door het werkelijk gaan van Sulamith van hare plaats en van haren terugkeer derwaarts, waar wellicht Salomo zelf haar verzoenend geleidde. Ditmaal vangt hij zijne beschrijving van hare schone gestalte aan met de voeten om met het hoofd te eindigen, wel alleen dient om op zinrijke wijze ene verandering te maken, daar hij vroeger den omgekeerden weg had ingeslagen.

Hare gangen of voeten in de schoenen wijzen reeds op hare koninklijke waardigheid, dewijl een onvrije gene schoenen mocht dragen.

Op geestelijke wijze verstaan wordt hier gedoeld op het betreden van `s Heeren wegen, op het wandelen op het pad Zijner geboden.

2) We hebben hier hetzelfde woord als Song of Solomon 6:12. Daar werd gesproken van het volk, een edele, hier letterlijk, dochter van een edele of vorst. Terecht is hier overgezet door prinsendochter.

Hoe kon de koning haar zo noemen, dewijl zij toch van onaanzienlijke geboorte was?

Maar immers, door haar huwelijk met hem, den koning, dewijl zij niet alleen zijn bruid, maar ook zijn zuster was, mocht zij op dien eretitel aanspraak maken. Zijn vader was haar vader geworden. Door aanneming was Zijn staat haar staat geworden.

Dit geldt ook van den gelovige, die lid is der Kerk die zalig wordt.

Koningskind is de naam van allen, die door een oprecht geloof Christus Jezus zijn ingelijfd.

3) De ketens hier bedoeld, zijn de hals- of borstsieraden bij vrouwen in gebruik. En als hier de heupen en de wendingen der heupen daarmee vergeleken worden, dan ligt de nadruk niet alleen op de schoonheid, maar ook op de vastheid en welgemaaktheid.

Als de voeten op het pad van `s Heeren geboden hopen, zal de Heere God het niet laten ontbreken aan Zijne besturende hand en macht, om die paden met vastheid te bewandelen in Zijne gunst. 2. Uw navel 1) is als een ronde beker, een wel gerond bekken, waarin men gemengden wijn bereidt, dien geen drank ontbreekt. Uw buik is zo schoon geelachtig wit en gewelfd als een hoop tarwe, dien men rondom bezet, omzet heeft met rode lelies. 2).

1) De navel komt voor als het middelpunt van het lichaam en wel als dat middelpunt, van waar het aangenaam gevoel der gezondheid zijne warmtestralen verbreidt..

Hare navel wordt vergelijken bij een ronde beker, aan welken geen aangename en verkwikkende vrucht ontbreekt, gelijk Davids beker dus van vettigheid en verfrissing overvloeide en die te gelijk ook welgeschapen is. De vreze des Heeren wordt een medicijn voor de navel genoemd, en als het onze zielen aan die vreze niet ontbreekt, dan ontbreekt het onze navel ook aan geen aangenamen drank.

Geestelijk verstaan drukt de Schrift hier uit de kracht en den geestelijken welstand der Kerk in het algemeen en dien der gelovigen in het bijzonder.

2) Het ganse lichaam wordt ook van de buik gevoed en dit betekent den geestelijken voorspoed en de vruchtbaarheid des gelovigen in goede werken, als ook de gezonde gesteldheid zijner ziele..

Daar het bij de ouden gebruikelijk was het gezaaide terstond op het veld op vloeren, die daar gesteld werden, te dorsen, zo ligt het zeer voor de hand om aan te nemen, dat het de gewoonte was de tarwehopen feestelijk te bekransen, of met allerlei bloemen te versieren..

Vers 1

1. Salomo tot Sulamith, terwijl hij door nog vuriger lofuitingen hare schoonheid roemt: Hoe schoon zijn uwe gangen of voeten in de schoenen 1), gij prinsen-dochter 2)! De omdraaiingen, uwer heupen zijn zo schoon gevormd als twee kostelijke ketens, zijnde het werk van de handen eens bekwamen kunstenaars. 3)

1) Aanleiding tot deze opmerking mag Salomo wel gekregen hebben door het werkelijk gaan van Sulamith van hare plaats en van haren terugkeer derwaarts, waar wellicht Salomo zelf haar verzoenend geleidde. Ditmaal vangt hij zijne beschrijving van hare schone gestalte aan met de voeten om met het hoofd te eindigen, wel alleen dient om op zinrijke wijze ene verandering te maken, daar hij vroeger den omgekeerden weg had ingeslagen.

Hare gangen of voeten in de schoenen wijzen reeds op hare koninklijke waardigheid, dewijl een onvrije gene schoenen mocht dragen.

Op geestelijke wijze verstaan wordt hier gedoeld op het betreden van `s Heeren wegen, op het wandelen op het pad Zijner geboden.

2) We hebben hier hetzelfde woord als Song of Solomon 6:12. Daar werd gesproken van het volk, een edele, hier letterlijk, dochter van een edele of vorst. Terecht is hier overgezet door prinsendochter.

Hoe kon de koning haar zo noemen, dewijl zij toch van onaanzienlijke geboorte was?

Maar immers, door haar huwelijk met hem, den koning, dewijl zij niet alleen zijn bruid, maar ook zijn zuster was, mocht zij op dien eretitel aanspraak maken. Zijn vader was haar vader geworden. Door aanneming was Zijn staat haar staat geworden.

Dit geldt ook van den gelovige, die lid is der Kerk die zalig wordt.

Koningskind is de naam van allen, die door een oprecht geloof Christus Jezus zijn ingelijfd.

3) De ketens hier bedoeld, zijn de hals- of borstsieraden bij vrouwen in gebruik. En als hier de heupen en de wendingen der heupen daarmee vergeleken worden, dan ligt de nadruk niet alleen op de schoonheid, maar ook op de vastheid en welgemaaktheid.

Als de voeten op het pad van `s Heeren geboden hopen, zal de Heere God het niet laten ontbreken aan Zijne besturende hand en macht, om die paden met vastheid te bewandelen in Zijne gunst. 2. Uw navel 1) is als een ronde beker, een wel gerond bekken, waarin men gemengden wijn bereidt, dien geen drank ontbreekt. Uw buik is zo schoon geelachtig wit en gewelfd als een hoop tarwe, dien men rondom bezet, omzet heeft met rode lelies. 2).

1) De navel komt voor als het middelpunt van het lichaam en wel als dat middelpunt, van waar het aangenaam gevoel der gezondheid zijne warmtestralen verbreidt..

Hare navel wordt vergelijken bij een ronde beker, aan welken geen aangename en verkwikkende vrucht ontbreekt, gelijk Davids beker dus van vettigheid en verfrissing overvloeide en die te gelijk ook welgeschapen is. De vreze des Heeren wordt een medicijn voor de navel genoemd, en als het onze zielen aan die vreze niet ontbreekt, dan ontbreekt het onze navel ook aan geen aangenamen drank.

Geestelijk verstaan drukt de Schrift hier uit de kracht en den geestelijken welstand der Kerk in het algemeen en dien der gelovigen in het bijzonder.

2) Het ganse lichaam wordt ook van de buik gevoed en dit betekent den geestelijken voorspoed en de vruchtbaarheid des gelovigen in goede werken, als ook de gezonde gesteldheid zijner ziele..

Daar het bij de ouden gebruikelijk was het gezaaide terstond op het veld op vloeren, die daar gesteld werden, te dorsen, zo ligt het zeer voor de hand om aan te nemen, dat het de gewoonte was de tarwehopen feestelijk te bekransen, of met allerlei bloemen te versieren..

Vers 3

3. Uwe twee borsten zijn als twee welpen, tweelingen van ene ree (zie Song of Solomon 4:5).

Vers 3

3. Uwe twee borsten zijn als twee welpen, tweelingen van ene ree (zie Song of Solomon 4:5).

Vers 4

4. Uw hals is zo schitterend blank, zo verheven en slank als een elpenbenen, met elpenbeen versierden toren 1) (1 Kings 10:18 ) Uwe ogen zijn zo helder als de lichtblauwe, lieflijk gelegen vijvers, in welker watervlakte het zonlicht zich vriendelijk spiegelt, welke te Hesbon (Numbers 21:25) en wel bij de poort van Bath-rabbim. 2) Uw neus is zo schoon en welgevormd als de eerbiedwekkende wachttoren van of: op den Libanon, die tegen Damascus ziet 3) (1 Kings 9:19 )

1) Werd in Song of Solomon 4:4 de hals vergeleken bij Davids toren, hier bij den elpenbenen toren. Zie verder de Aanmerkingen aldaar.

Hare ogen worden vergeleken bij de vijvers van Hesbon, gelegen bij de poort van Jeruzalem of Hesbon, die Bath-rabbim, dit is een dochter der menigte, om derzelver grootte en doortocht, genoemd wordt. Dus is het verstand en het oogmerk van een gelovige rein en helder als het water van een klaren vijver, en de ogen, die om de zonden wenen, worden ook in Jeremiah 9:1, bij fonteinen vergeleken, die zeer aangenaam en schoon zijn in de ogen van Christus..

Ook de nieuwere reizigers maken nog melding van minstens een groten vijver te Hesbon, ten zuiden van de op ene hoogte gelegen stad, in ene Wady gelegen en uit heerlijke bouwwerken bestaande. Oorspronkelijk mogen het wel twee meren geweest zijn, dicht bij elkaar gelegen, en zich door de helderheid hunner wateren en de schoonheid hunner oevers onderscheidende, en die alzo een treffend beeld voor schone ogen opleveren..

2) Een welgemaakte neus geeft niet alleen een voornaam gedeelte der schoonheid, maar ook ene zekere grootmoedigheid en verhevenheid van geest te kennen. De vergelijking van dezelve bij den toren van Libanon, kan niet onvoegelijk voorkomen aan hen, die op den aard van dit verheven Oosters dichtstuk letten, welke vol gelijkenissen is, ontleend aan landgezichten, en van alles wat de veehoeding betreft..

Ongetwijfeld wordt daarmee de geestelijke schranderheid aangeduid om alles wel en geestelijk te onderzoeken. Van daar dat ook onmiddellijk daarop van het hoofd gesproken wordt, wat bij den Karmel wordt vergeleken. De toren diende tot wachttoren om den vijand en wel spoedig te ontdekken.

Vers 4

4. Uw hals is zo schitterend blank, zo verheven en slank als een elpenbenen, met elpenbeen versierden toren 1) (1 Kings 10:18 ) Uwe ogen zijn zo helder als de lichtblauwe, lieflijk gelegen vijvers, in welker watervlakte het zonlicht zich vriendelijk spiegelt, welke te Hesbon (Numbers 21:25) en wel bij de poort van Bath-rabbim. 2) Uw neus is zo schoon en welgevormd als de eerbiedwekkende wachttoren van of: op den Libanon, die tegen Damascus ziet 3) (1 Kings 9:19 )

1) Werd in Song of Solomon 4:4 de hals vergeleken bij Davids toren, hier bij den elpenbenen toren. Zie verder de Aanmerkingen aldaar.

Hare ogen worden vergeleken bij de vijvers van Hesbon, gelegen bij de poort van Jeruzalem of Hesbon, die Bath-rabbim, dit is een dochter der menigte, om derzelver grootte en doortocht, genoemd wordt. Dus is het verstand en het oogmerk van een gelovige rein en helder als het water van een klaren vijver, en de ogen, die om de zonden wenen, worden ook in Jeremiah 9:1, bij fonteinen vergeleken, die zeer aangenaam en schoon zijn in de ogen van Christus..

Ook de nieuwere reizigers maken nog melding van minstens een groten vijver te Hesbon, ten zuiden van de op ene hoogte gelegen stad, in ene Wady gelegen en uit heerlijke bouwwerken bestaande. Oorspronkelijk mogen het wel twee meren geweest zijn, dicht bij elkaar gelegen, en zich door de helderheid hunner wateren en de schoonheid hunner oevers onderscheidende, en die alzo een treffend beeld voor schone ogen opleveren..

2) Een welgemaakte neus geeft niet alleen een voornaam gedeelte der schoonheid, maar ook ene zekere grootmoedigheid en verhevenheid van geest te kennen. De vergelijking van dezelve bij den toren van Libanon, kan niet onvoegelijk voorkomen aan hen, die op den aard van dit verheven Oosters dichtstuk letten, welke vol gelijkenissen is, ontleend aan landgezichten, en van alles wat de veehoeding betreft..

Ongetwijfeld wordt daarmee de geestelijke schranderheid aangeduid om alles wel en geestelijk te onderzoeken. Van daar dat ook onmiddellijk daarop van het hoofd gesproken wordt, wat bij den Karmel wordt vergeleken. De toren diende tot wachttoren om den vijand en wel spoedig te ontdekken.

Vers 5

5. Uw hoofd op u is zo schoon en majestueus, uwe gehele gestalte beheersend als de tot in de wolken reikende en de gehele omliggende landstreek aan zijnen voet beheersende berg Karmel 1) (1 Kings 18:20 ) en de haarband uws hoofds als purper2) (juister: uwe van het hoofd golvende haarlokken zijn van zo donkeren glans als purper); de koning is als gebonden op de galerijen. 3) Gij hebt mij, o Sulamith, door al uwe lieflijkheid en schoonheid gevangen genomen!

1) Sulamith's hoofd beheerst hare gestalte aan schoonheid en majestueusheid alles overtreffend, zoals de Karmel een verheven en verrukkelijk gezicht aanbiedt door land en zee aan zijne voet beheersende..

Geestelijk verstaan dat de gelovige uitsteekt in heerlijkheid, boven al wat van de wereld is, en door Gods gunst zich boven de wereld weet te verheffen.

2) Gelijk de berg Karmel met bossen beplant was, en daardoor een schoon gezicht gaf, zo ook komt de Schrijver van het hoofd, op de haarlokken die het hoofd bedekken, om daarmee aan te duiden de schoonheid der bruid in zijne ogen.

Gelijk het haar niet alleen tot bedekking maar ook tot versiering van het hoofd dient, zo is ook de gemeente van Christus geheel schoon in de ogen van haar Koning en Heere.

3) In het Hebreeën Myjhrb rwoa Klm (Mlek asoer barchatim). Beter: de koning is gebonden door deze lokken. Het Hebreeën woord duidt aan een gebonden zijn door de banden der liefde. Hier wordt het dus duidelijk uitgesproken, dat de koning met onverbreekbare banden aan zijn bruid is gebonden, dat niets ter wereld dien band kan verbreken.

Ook dan als men de vertaling houdt aan galerijen komt men tot dezelfde slotsom.

Oorspronkelijk betekent het kanalen en goten, maar zoals hier wordt het van de hoofdharen gebruikt. Dit past ook alleen in het verband der zin. 6. 1) Salomo, zijne gade verrukt in zijne armen houdende: O, a) hoe schoon zijt gij, en hoe lieflijk zijt gij, o gij brandend, verwarmend vuur der ware liefde in (juister: onder) alle wellusten 2) of genietingen des harten.

a) Psalms 45:12. Song of Solomon 1:15; Song of Solomon 4:1

1) Met dit vers begint een tweegesprek tussen Salomo en Sulamith, zonder bijzijn van anderen.

Zij bevinden zich niet meer in den tuin, maar in het paleis zelf.

Hij beschrijft nu hare schoonheid, terwijl ook zij van hare zijde haren heerlijken staat beschrijft en wat zij in Hem ziet en aan Hem verwacht. -

2) Schoon door het versiersel der deugd, lieflijk door de zalige ervaring der genade, door de vergeving der zonden, door gene bitterheid der zonde gestoord! Van God heeft zij haren naam ontvangen. Want God is liefde..

Vers 5

5. Uw hoofd op u is zo schoon en majestueus, uwe gehele gestalte beheersend als de tot in de wolken reikende en de gehele omliggende landstreek aan zijnen voet beheersende berg Karmel 1) (1 Kings 18:20 ) en de haarband uws hoofds als purper2) (juister: uwe van het hoofd golvende haarlokken zijn van zo donkeren glans als purper); de koning is als gebonden op de galerijen. 3) Gij hebt mij, o Sulamith, door al uwe lieflijkheid en schoonheid gevangen genomen!

1) Sulamith's hoofd beheerst hare gestalte aan schoonheid en majestueusheid alles overtreffend, zoals de Karmel een verheven en verrukkelijk gezicht aanbiedt door land en zee aan zijne voet beheersende..

Geestelijk verstaan dat de gelovige uitsteekt in heerlijkheid, boven al wat van de wereld is, en door Gods gunst zich boven de wereld weet te verheffen.

2) Gelijk de berg Karmel met bossen beplant was, en daardoor een schoon gezicht gaf, zo ook komt de Schrijver van het hoofd, op de haarlokken die het hoofd bedekken, om daarmee aan te duiden de schoonheid der bruid in zijne ogen.

Gelijk het haar niet alleen tot bedekking maar ook tot versiering van het hoofd dient, zo is ook de gemeente van Christus geheel schoon in de ogen van haar Koning en Heere.

3) In het Hebreeën Myjhrb rwoa Klm (Mlek asoer barchatim). Beter: de koning is gebonden door deze lokken. Het Hebreeën woord duidt aan een gebonden zijn door de banden der liefde. Hier wordt het dus duidelijk uitgesproken, dat de koning met onverbreekbare banden aan zijn bruid is gebonden, dat niets ter wereld dien band kan verbreken.

Ook dan als men de vertaling houdt aan galerijen komt men tot dezelfde slotsom.

Oorspronkelijk betekent het kanalen en goten, maar zoals hier wordt het van de hoofdharen gebruikt. Dit past ook alleen in het verband der zin. 6. 1) Salomo, zijne gade verrukt in zijne armen houdende: O, a) hoe schoon zijt gij, en hoe lieflijk zijt gij, o gij brandend, verwarmend vuur der ware liefde in (juister: onder) alle wellusten 2) of genietingen des harten.

a) Psalms 45:12. Song of Solomon 1:15; Song of Solomon 4:1

1) Met dit vers begint een tweegesprek tussen Salomo en Sulamith, zonder bijzijn van anderen.

Zij bevinden zich niet meer in den tuin, maar in het paleis zelf.

Hij beschrijft nu hare schoonheid, terwijl ook zij van hare zijde haren heerlijken staat beschrijft en wat zij in Hem ziet en aan Hem verwacht. -

2) Schoon door het versiersel der deugd, lieflijk door de zalige ervaring der genade, door de vergeving der zonden, door gene bitterheid der zonde gestoord! Van God heeft zij haren naam ontvangen. Want God is liefde..

Vers 7

7. Terwijl hij hare schone gestalte met welgevallen aanschouwt: Deze uwe lengte (woordelijk: deze uw wasdom), zij is te vergelijken bij enenslanken hogen palmboom, en uwe volle ronde borsten bij druiftrossen.

1) De palmboom draagt steeds alleen aan den top (50 80) dunne takken, korter naarmate ze hoger zijn en die zich aan den top boogsgewijze naar de aarde nederbuigen en brede schaduw verbreiden. Zij staan gewoonlijk zes in een kring rondom den stam en dragen rietachtige, zwaardvormige, altijd groene bladeren van ongeveer twee duim breedte en 8 12 duim lengte. (Psalms 92:13 Aanm)..

Hij vergelijkt hare hoge gestalte bij die van een palmboom, die het meest bloeit, hoe meer hij getreden wordt, gelijk de Kerk ook gezegd wordt het meest te vermeerderen hoe meer zij gedrukt, verdrukt en vervolgd wordt, dus zijn ook de takken van dezen boom zinnebeelden van overwinning en zegeviering..

Vers 7

7. Terwijl hij hare schone gestalte met welgevallen aanschouwt: Deze uwe lengte (woordelijk: deze uw wasdom), zij is te vergelijken bij enenslanken hogen palmboom, en uwe volle ronde borsten bij druiftrossen.

1) De palmboom draagt steeds alleen aan den top (50 80) dunne takken, korter naarmate ze hoger zijn en die zich aan den top boogsgewijze naar de aarde nederbuigen en brede schaduw verbreiden. Zij staan gewoonlijk zes in een kring rondom den stam en dragen rietachtige, zwaardvormige, altijd groene bladeren van ongeveer twee duim breedte en 8 12 duim lengte. (Psalms 92:13 Aanm)..

Hij vergelijkt hare hoge gestalte bij die van een palmboom, die het meest bloeit, hoe meer hij getreden wordt, gelijk de Kerk ook gezegd wordt het meest te vermeerderen hoe meer zij gedrukt, verdrukt en vervolgd wordt, dus zijn ook de takken van dezen boom zinnebeelden van overwinning en zegeviering..

Vers 8

8. Ik zei (ik zeg, denk bij mij zelf): Ik zal op denschonen palmboom klimmen, ik zal zijne takken grijpen. 1) Zo laat mij dan uw beminnelijk aangezicht kussen, en in de zoetigheden van uwen boezem zwelgen, aldus zullen dan uwe borsten mij zijn als druiftrossen aan den wijnstok, die mijne smachtende ziel laven, en moge de reuk van uwen neus of uw adem mij, als ik uwen lieven mond kus, zijn als geurige, welriekende appelen (Joel 1:12 Aanm).

1) Hier wordt gesproken van de innige gemeenschapsoefening, en daarom geestelijk verstaan van de geestelijke gemeenschapsoefening tussen Christus en zijne Kerk, tussen den Heere en zijne gelovigen. De Heere heeft zijne Kerk gekocht tot den prijs van zijn bloed, niet alleen om haar te bevrijden van schuld en straf maar ook om zich altijd met haar te verenigen en de vruchten te verzamelen, welke Hij zelf bij haar gewrocht heeft, door Zijn Geest en genade.

Vers 8

8. Ik zei (ik zeg, denk bij mij zelf): Ik zal op denschonen palmboom klimmen, ik zal zijne takken grijpen. 1) Zo laat mij dan uw beminnelijk aangezicht kussen, en in de zoetigheden van uwen boezem zwelgen, aldus zullen dan uwe borsten mij zijn als druiftrossen aan den wijnstok, die mijne smachtende ziel laven, en moge de reuk van uwen neus of uw adem mij, als ik uwen lieven mond kus, zijn als geurige, welriekende appelen (Joel 1:12 Aanm).

1) Hier wordt gesproken van de innige gemeenschapsoefening, en daarom geestelijk verstaan van de geestelijke gemeenschapsoefening tussen Christus en zijne Kerk, tussen den Heere en zijne gelovigen. De Heere heeft zijne Kerk gekocht tot den prijs van zijn bloed, niet alleen om haar te bevrijden van schuld en straf maar ook om zich altijd met haar te verenigen en de vruchten te verzamelen, welke Hij zelf bij haar gewrocht heeft, door Zijn Geest en genade.

Vers 9

9. En uw gehemelte, uw keel met haren zoeten adem zij mij als goede aangenaam opvrolijkende wijn1)....Sulamith, haren echtgenoot in de rede vallende, terwijl zij hem vriendelijk toelachende, hem met hare armen omvat: Ja, als de beste wijn, die recht tot mijnen beminde gaat en aangenaam naar binnen glijdt, doende de lippen der slapenden spreken. 2)

1) Het gehemelte staat in het nauwste verband met de spraak, en hiermede spreekt de Koning het uit, dat, wat zij spreekt Hem aangenaam is, Hem verkwikt. Hij vergelijkt ze met den wijn, die verheugt en versterkt.

2) Voor sommige uitleggers is dit gedeelte aan Song of Solomon 7:9 en het volgende niet helder geweest, dewijl men meende of het er voor hield, dat niet Sulamith maar haar koning deze woorden sprak.

Uit Song of Solomon 7:10 blijkt echter duidelijk dat niet Salomo maar zijne bruid dit heeft gesproken.

Maar dit geldt ook van dit laatste gedeelte. Zij valt Hem in de rede, overweldigd door zijn woorden, en waar Hij zegt, dat haar gehemelte is als goede wijn, daar herneemt zij: die recht tot mijnen beminde gaat doende de lippen der slapende spreken. De zin van deze woorden kan niet anders zijn dan dat niet alleen wakende maar ook slapende de band der gemeenschap tussen den Bruidegom en bruid niet verbroken wordt, maar dat die band onverbrekelijk is. -

Vers 9

9. En uw gehemelte, uw keel met haren zoeten adem zij mij als goede aangenaam opvrolijkende wijn1)....Sulamith, haren echtgenoot in de rede vallende, terwijl zij hem vriendelijk toelachende, hem met hare armen omvat: Ja, als de beste wijn, die recht tot mijnen beminde gaat en aangenaam naar binnen glijdt, doende de lippen der slapenden spreken. 2)

1) Het gehemelte staat in het nauwste verband met de spraak, en hiermede spreekt de Koning het uit, dat, wat zij spreekt Hem aangenaam is, Hem verkwikt. Hij vergelijkt ze met den wijn, die verheugt en versterkt.

2) Voor sommige uitleggers is dit gedeelte aan Song of Solomon 7:9 en het volgende niet helder geweest, dewijl men meende of het er voor hield, dat niet Sulamith maar haar koning deze woorden sprak.

Uit Song of Solomon 7:10 blijkt echter duidelijk dat niet Salomo maar zijne bruid dit heeft gesproken.

Maar dit geldt ook van dit laatste gedeelte. Zij valt Hem in de rede, overweldigd door zijn woorden, en waar Hij zegt, dat haar gehemelte is als goede wijn, daar herneemt zij: die recht tot mijnen beminde gaat doende de lippen der slapende spreken. De zin van deze woorden kan niet anders zijn dan dat niet alleen wakende maar ook slapende de band der gemeenschap tussen den Bruidegom en bruid niet verbroken wordt, maar dat die band onverbrekelijk is. -

Vers 10

10. Ja, ik weet het wel: a) Ik ben mijns liefsten en zijne genegenheid is tot mij 1); hij kan niet meer zonder mij leven.

a) Song of Solomon 2:16; Song of Solomon 6:3.

1) De voorgaande hoge liefdebetuigingen des Bruidegoms maken haar nu sterk en gerust, omtrent haar verzekerd aandeel en omtrent de onverzettelijke liefde van Jezus tot haar. Ja het is alsof zij zich nu onder de volle mededeling van haar Liefste aan haar, en onder de gevoelige ontdekkingen zijner gemeenschap in liefde, daar Hij even zijne gereedheid toe verklaarde, metterdaad hier nu bevindt, en daardoor nu van de volle bezitting verzekerd, onder de zoetheid van dit genot als wegsmeltende, in dankbaren roem en blijdschap uitroept: Ik ben mijns liefsten en zijne genegenheid is tot mij..

Met die laatste woorden spreekt Sulamith het uit dat zij zich nu volkomen de zijne weet. Had zij wellicht zijne liefde nog gewantrouwd; had zij het wellicht gemeend dat hare liefde welgemeender was dan de zijne, nu spreekt zij het uit, dat zij er zich volkomen van bewust is geworden, dat zij er nu vast van verzekerd is, dat Zijne genegenheid tot haar is. Zij spreekt daarmee haar onwrikbaar geloof uit in Zijne verzekeringen. Zo gaat het ook met den gelovige. Eerst dan als hij zich bewust wordt van Christus liefde voor hem en hij vastelijk steunt op de belofte en toezeggingen en verzekeringen van zijn Heere en Koning, eerst dan is hij, wat hij wezen moet.

Vers 10

10. Ja, ik weet het wel: a) Ik ben mijns liefsten en zijne genegenheid is tot mij 1); hij kan niet meer zonder mij leven.

a) Song of Solomon 2:16; Song of Solomon 6:3.

1) De voorgaande hoge liefdebetuigingen des Bruidegoms maken haar nu sterk en gerust, omtrent haar verzekerd aandeel en omtrent de onverzettelijke liefde van Jezus tot haar. Ja het is alsof zij zich nu onder de volle mededeling van haar Liefste aan haar, en onder de gevoelige ontdekkingen zijner gemeenschap in liefde, daar Hij even zijne gereedheid toe verklaarde, metterdaad hier nu bevindt, en daardoor nu van de volle bezitting verzekerd, onder de zoetheid van dit genot als wegsmeltende, in dankbaren roem en blijdschap uitroept: Ik ben mijns liefsten en zijne genegenheid is tot mij..

Met die laatste woorden spreekt Sulamith het uit dat zij zich nu volkomen de zijne weet. Had zij wellicht zijne liefde nog gewantrouwd; had zij het wellicht gemeend dat hare liefde welgemeender was dan de zijne, nu spreekt zij het uit, dat zij er zich volkomen van bewust is geworden, dat zij er nu vast van verzekerd is, dat Zijne genegenheid tot haar is. Zij spreekt daarmee haar onwrikbaar geloof uit in Zijne verzekeringen. Zo gaat het ook met den gelovige. Eerst dan als hij zich bewust wordt van Christus liefde voor hem en hij vastelijk steunt op de belofte en toezeggingen en verzekeringen van zijn Heere en Koning, eerst dan is hij, wat hij wezen moet.

Vers 11

11. O, zo kom dan, mijn liefste! laat ons in dit lieflijk lenteseizoen, in innige liefde verenigd; te zamen uitgaan in het veld, naar het land, en laat ons onderweg vernachten op de dorpen1) (Song of Solomon 3:8 Aanm).

1) Waarom vraagt Sulamith dit? Haar wens is met haar Heere en Koning verre van het gewoel der wereld en het gedruis der stad, in de eenzaamheid Hem te genieten zoals Hij is. En waar zij spreekt van vernachten, daar bedoelt zij daarmee een vast verblijf verkiezen. Zij heeft nu aan Hem en zijn hof en die omgeving genoeg. Zij nodigt hem uit om te zien, nu het weer lente werd en de winter voorbij ging, om te aanschouwen hoe alles in bloei staat en dus edele vruchten belooft.

Ook hier is de geestelijke toepassing niet moeilijk.

De gelovige die weer bij vernieuwing de liefde van Christus mocht ervaren, heeft de grootste behoefte, om zijne gemeenschap blijvend te genieten en tracht alles te verwijderen of te ontvluchten, wat de gemeenschap weer zou storen, en hoewel hij weet dat alles is vrucht en werk der genade tevens is het behoefte om te wijzen op de vrucht, die de genade heeft uitgewerkt.

Vers 11

11. O, zo kom dan, mijn liefste! laat ons in dit lieflijk lenteseizoen, in innige liefde verenigd; te zamen uitgaan in het veld, naar het land, en laat ons onderweg vernachten op de dorpen1) (Song of Solomon 3:8 Aanm).

1) Waarom vraagt Sulamith dit? Haar wens is met haar Heere en Koning verre van het gewoel der wereld en het gedruis der stad, in de eenzaamheid Hem te genieten zoals Hij is. En waar zij spreekt van vernachten, daar bedoelt zij daarmee een vast verblijf verkiezen. Zij heeft nu aan Hem en zijn hof en die omgeving genoeg. Zij nodigt hem uit om te zien, nu het weer lente werd en de winter voorbij ging, om te aanschouwen hoe alles in bloei staat en dus edele vruchten belooft.

Ook hier is de geestelijke toepassing niet moeilijk.

De gelovige die weer bij vernieuwing de liefde van Christus mocht ervaren, heeft de grootste behoefte, om zijne gemeenschap blijvend te genieten en tracht alles te verwijderen of te ontvluchten, wat de gemeenschap weer zou storen, en hoewel hij weet dat alles is vrucht en werk der genade tevens is het behoefte om te wijzen op de vrucht, die de genade heeft uitgewerkt.

Vers 12

12. Laat ons dan den volgenden morgen vroeg ons opmakenen gaan naar de wijnbergen, laat ons dan te zamen zien, of de wijnstok, reeds bloeit, de jonge druifjes zich opendoen en jonge druifjes draagt, of de granaat-appelbomen in mijnen tuin reeds uitbotten, 1) daar, waar de schone natuur met hare lieflijkheid en weelderige vrijheid ons omgeeft, zal ik dan geheel de uwe zijn en u zonder storing of bedroeving, ongehinderd mijne uitnemende liefde geven 2) en zonder enige terughouding mijn hart ontsluiten.

1) Een godzalige heeft geen grotere blijdschap dan in den bloeienden staat van Jezus Kerk en van meer andere gelovigen nevens zich in dezelve: en dit is haar lust, daartoe wel eens uit te gaan met hare heilige opmerking door den ruimen omtrek van den zelven. Maar meteen is het godzaligen ook tot vreugde, dat Jezus zelf door dien bloei van zijn volk zo vermaakt is, en daarom is hun wens, dat hij er ook getuige van zij, en zij zoeken dien bloeistaat onder zijn ogen te brengen..

2) Zij belooft hem hare beste neigingen, hare edelste en uitnemendste, dat is, hare hartelijkste liefde, want geheel haar hart, hetwelk hij van haar geëist had, was aan Hem toegewijd en zou door zijn bijzijn te meer in vurige liefde ontvonken en hem dus blakende en brandende geredelijk worden aangeboden. Hier zal zij het niet bij laten rusten, neen, zij wil Hem niet slechts op dankbare geuren en erkentelijke offers van lieflijke reuke als die der Dudaïm of Mandragora's, maar ook op alle edele, schone en aangename vruchten, zowel nieuwe als oude, onthalen.. 13. De dudaïm (juister: Mandragoren) 1) met hun sterk en aangenaam riekende appeltjes, deze zinnebeelden van innige liefde gevenu dan hunnen reuk, en aan onze deuren, aan het latwerk boven de deur mijner moederlijke woning, zijn allerlei soorten edele vruchten, nieuwe en oude, van den laatsten oogst en van vroegere jaren; o mijn liefste! die ik voor u heb weggelegd, bewaard.

1) Over de Mandragor of wolfkers vergelijk Genesis 30:14 Daar nu de kleine appeltjes van deze plant en niet hare bloesems welriekend zijn, zo denkt Sulamith natuurlijk aan deze; maar zij noemt ze hier niet als kunstmatige middelen tot opwekking, of vermeerdering van zinnelijke liefde, als wilde zij enigszins te kennen geven, dat zij haren echtgenoot daaruit een liefdedrank wilde bereiden, dit is bij de anders zo geheel kuise argeloze gezindheid van Sulamith ondenkbaar; maar de appeltjes zijn voor haar zinnebeelden der ware liefde en moeten alzo even als de andere door haar genoemde vruchten en genietingen de heerlijkheid van haar liefde op levendige wijze voor Salomo afschilderen..

Geestelijk opgevat, wijst Sulamith erop dat er niet alleen liefde maar ook uiting der liefde, niet alleen geloof maar ook geloofsleven, niet alleen gemeenschapsoefening maar ook vrucht er van is.

De genade wordt uit haar vrucht gekend. Gelijk de levende boom uit zijne vrucht gekend wordt zo ook de levend gemaakte zondaar.

Het is een grote en dubbele genade, indien de gelovige wel ootmoedig, maar toch ook vrijmoedig op de vrucht des geloofs en der liefde mag wijzen.

Vers 12

12. Laat ons dan den volgenden morgen vroeg ons opmakenen gaan naar de wijnbergen, laat ons dan te zamen zien, of de wijnstok, reeds bloeit, de jonge druifjes zich opendoen en jonge druifjes draagt, of de granaat-appelbomen in mijnen tuin reeds uitbotten, 1) daar, waar de schone natuur met hare lieflijkheid en weelderige vrijheid ons omgeeft, zal ik dan geheel de uwe zijn en u zonder storing of bedroeving, ongehinderd mijne uitnemende liefde geven 2) en zonder enige terughouding mijn hart ontsluiten.

1) Een godzalige heeft geen grotere blijdschap dan in den bloeienden staat van Jezus Kerk en van meer andere gelovigen nevens zich in dezelve: en dit is haar lust, daartoe wel eens uit te gaan met hare heilige opmerking door den ruimen omtrek van den zelven. Maar meteen is het godzaligen ook tot vreugde, dat Jezus zelf door dien bloei van zijn volk zo vermaakt is, en daarom is hun wens, dat hij er ook getuige van zij, en zij zoeken dien bloeistaat onder zijn ogen te brengen..

2) Zij belooft hem hare beste neigingen, hare edelste en uitnemendste, dat is, hare hartelijkste liefde, want geheel haar hart, hetwelk hij van haar geëist had, was aan Hem toegewijd en zou door zijn bijzijn te meer in vurige liefde ontvonken en hem dus blakende en brandende geredelijk worden aangeboden. Hier zal zij het niet bij laten rusten, neen, zij wil Hem niet slechts op dankbare geuren en erkentelijke offers van lieflijke reuke als die der Dudaïm of Mandragora's, maar ook op alle edele, schone en aangename vruchten, zowel nieuwe als oude, onthalen.. 13. De dudaïm (juister: Mandragoren) 1) met hun sterk en aangenaam riekende appeltjes, deze zinnebeelden van innige liefde gevenu dan hunnen reuk, en aan onze deuren, aan het latwerk boven de deur mijner moederlijke woning, zijn allerlei soorten edele vruchten, nieuwe en oude, van den laatsten oogst en van vroegere jaren; o mijn liefste! die ik voor u heb weggelegd, bewaard.

1) Over de Mandragor of wolfkers vergelijk Genesis 30:14 Daar nu de kleine appeltjes van deze plant en niet hare bloesems welriekend zijn, zo denkt Sulamith natuurlijk aan deze; maar zij noemt ze hier niet als kunstmatige middelen tot opwekking, of vermeerdering van zinnelijke liefde, als wilde zij enigszins te kennen geven, dat zij haren echtgenoot daaruit een liefdedrank wilde bereiden, dit is bij de anders zo geheel kuise argeloze gezindheid van Sulamith ondenkbaar; maar de appeltjes zijn voor haar zinnebeelden der ware liefde en moeten alzo even als de andere door haar genoemde vruchten en genietingen de heerlijkheid van haar liefde op levendige wijze voor Salomo afschilderen..

Geestelijk opgevat, wijst Sulamith erop dat er niet alleen liefde maar ook uiting der liefde, niet alleen geloof maar ook geloofsleven, niet alleen gemeenschapsoefening maar ook vrucht er van is.

De genade wordt uit haar vrucht gekend. Gelijk de levende boom uit zijne vrucht gekend wordt zo ook de levend gemaakte zondaar.

Het is een grote en dubbele genade, indien de gelovige wel ootmoedig, maar toch ook vrijmoedig op de vrucht des geloofs en der liefde mag wijzen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Song of Solomon 7". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/song-of-solomon-7.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile