Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Hooglied 7

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOOGLIED 7

In dit hoofdstuk,

I. Gaat Christus de koninklijke bruidegom voort met de schoonheid te beschrijven van Zijn bruid, de kerk, in vele voorbeelden, en Zijn liefde voor haar uit te drukken, en het welbehagen dat Hij heeft in haar wandel, Song of Solomon 7:1. 11. De bruid de kerk, drukt haar grote verlustiging uit in Hem en haar begeerte naar gemeenschap met Hem, Song of Solomon 7:10. Zodanige wederzijdse achting en liefde zijn er tussen Christus en de gelovigen. En wat is de hemel anders dan een eeuwigdurende wisseling van liefde tussen de heilige God en heilige zielen!

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOOGLIED 7

In dit hoofdstuk,

I. Gaat Christus de koninklijke bruidegom voort met de schoonheid te beschrijven van Zijn bruid, de kerk, in vele voorbeelden, en Zijn liefde voor haar uit te drukken, en het welbehagen dat Hij heeft in haar wandel, Song of Solomon 7:1. 11. De bruid de kerk, drukt haar grote verlustiging uit in Hem en haar begeerte naar gemeenschap met Hem, Song of Solomon 7:10. Zodanige wederzijdse achting en liefde zijn er tussen Christus en de gelovigen. En wat is de hemel anders dan een eeuwigdurende wisseling van liefde tussen de heilige God en heilige zielen!

Verzen 1-9

Hooglied 7:1-9

De titel, die Christus hier geeft aan de kerk is nieuw, gij prinsendochter, overeenkomende met Psalms 45:1, waar zij deze koningsdochter wordt genoemd. Zij is dit ten opzichte van haar nieuwe geboorte, van boven geboren, geboren uit God, en Zijn werk, dragende het beeld van de koning van de kortingen en bestuurd wordende door Zijn Geest. Zij is het door huwelijk. Christus heeft door met haar te ondertrouwen, hoewel Hij haar gering en onwaardig had gevonden, tot een prinsendochter gemaakt, zij heeft een prinselijk gemoed, er is iets in haar dat waarlijk groot en edelmoedig is. Zij is dochter en erfgenaam van de vorst van de koningen van de aarde, indien wij kinderen zijn dan zijn wij ook erfgenamen.

Nu hebben wij hier:

1. Een uitvoerige beschrijving van de schoonheid van de bruid, die, naar sommigen denken gegeven wordt door de maagden, haar gezellinnen, en dat zij het waren, die haar riepen om weer te keren. Maar die beschrijving schijnt veeleer door Christus zelf gegeven te zijn, en dat zij bedoeld is om uitdrukking te geven aan Zijn liefde voor haar en Zijn verlustiging in haar, zoals tevoren Song of Solomon 4:1 en verv. en Song of Solomon 6:5. De vergelijkingen zijn verschillend van wat zij tevoren geweest zijn, om aan te tonen dat de schoonheid van de heiligheid een zodanige is, dat niets in de natuur haar kan bereiken, gij kunt er nog meer van zeggen, en er toch nog ver bij achter blijven. De lof van de bruid in Song of Solomon 4:1, volgde terstond op de ondertrouw, Song of Solomon 3:1-11, deze op haar terugkeer van een bijweg, Song of Solomon 6:13, maar deze overtreft die, om de standvastigheid te tonen van Christus liefde voor Zijn volk, Hij heeft hen lief tot het einde, van toen af dat Hij hen kostelijk heeft gemaakt in Zijn ogen, zijn zij verheerlijkt geweest. De bruid had de schoonheid van haar liefste beschreven in tien bijzonderheden, Song of Solomon 5:11 en verv, en nu beschrijft Hij haar in even vele, want Hij wil bij haar niet achterblijven in betuigingen van achting en tederheid. Hen, die Christus eren, zal Hij gewis eren en verheerlijken. Gelijk de profeet, het bederf beschrijvende van het ontaarde Israël, rekent van de voetzool af tot het hoofd toe, Isaiah 1:6, zo worden hier de schoonheden van de kerk gerekend van voet tot hoofd, opdat, gelijk de apostel zegt, als hij evenals hier de kerk vergelijkt bij het natuurlijke lichaam, 1 Corinthiers 12:23, overvloedige eer aangedaan zal worden aan die delen van het lichaam, die ons de minst geëerde dunken, en die daarom gebrek aan dezelve hebben, Song of Solomon 7:24.

1. Hier worden haar voeten geprezen, de voeten van Christus dienstknechten zijn schoon in de ogen van de kerk, Isaiah 52:7, en haar voeten worden hier gezegd schoon te zijn in de ogen van Christus. Hoe schoon zijn uw voeten in de schoenen! Als de gelovigen, vrijgemaakt zijnde van de gevangenschap van de zonde, Acts 12:8, staan in de vrijheid waarmee zij vrijgemaakt zijn, de tekenen bewaren van hun bevrijding, hun voeten geschoeid hebben met de bereidheid van het evangelie des vredes en standvastig wandelen naar de regel van het evangelie, dan zijn hun voeten schoon in de schoenen, zij hebben een vaste tred, wel gewapend zijnde tegen de moeilijkheden, die zij op hun weg ontmoeten. Als wij niet blijven bij goede neigingen, maar die vergezeld doen gaan van oprechte, ernstige pogingen en besluiten, dan zijn onze voeten verfraaid met schoenen zie Ezechiël 16:10.

2. De samenvoegingen van de heupen worden hier gezegd te zijn als juwelen zijnde het werk van de handen van een kunstenaar. Dit wordt verklaard door Efeziers 4:16, en Colossians 2:19 waar het mystieke lichaam van Christus gezegd wordt samengevoegd te zijn door samenvoegsels en samenbindingen, gelijk de heupen en knieën (welke beide de samenvoegsels zijn van de dijen) het natuurlijke lichaam dienen in zijn kracht en beweging. De kerk is dan schoon in Christus' ogen, als deze samenvoegsels vast en sterk worden gehouden door heilige liefde en eenheid en de gemeenschap van de heiligen. Als de gelovigen naar goede beginselen handelen in de godsdienst, standvastig en regelmatig zijn in geheel hun wandel, zich gemakkelijk wenden tot iedere plicht op zijn plaats en tijd, dan zijn de samenvoegsels als juwelen.

3. De navel wordt hier vergeleken bij een ronde beker, die geen aangename drank ontbreekt, die men erin zou willen vinden, zoals Davids beker, die overvloeide, Psalms 23:5, goed gevormd, en niet als het ongelukkige kind welks navel niet was afgesneden, Ezechiël 16:4. De vreze des Heeren wordt gezegd medicijn te zijn voor de navel, zie Proverbs 3:8. Als aan de ziel die vreze niet ontbreekt, dan ontbreekt de navel geen drank.

4. De buik wordt vergeleken bij een hoop tarwe in de voorraadkamer, die soms, misschien om een fraaie vertoning te maken, met bloemen werd versierd. De tarwe is nuttig, de lelies zijn schoon, er is in de kerk alles, wat voor de leden van dat lichaam tot nut of tot sieraad kan dienen. Het gehele lichaam wordt gevoed door de buik, het duldt geestelijken voorspoed aan voor een gelovige, en de gezonde gesteldheid van de ziel, alles is daar in goeden toestand.

5. De borsten zijn als twee welpen, tweelingen van een ree, Song of Solomon 7:3. Door de borsten van de vertroostingen van de kerk worden gevoed zij, die uit haar buik geboren zijn, Isaiah 46:3, en door de navel voedsel ontvingen in de baarmoeder. Deze vergelijking hadden wij tevoren, Song of Solomon 4:5.

6. De hals, die tevoren vergeleken werd bij Davids toren, Song of Solomon 4:4, wordt hier vergeleken bij een elpenbenen toren, zo wit, zo kostbaar, zodanig is het geloof van de heiligen door hetwelk zij samengevoegd zijn met Christus, hun hoofd. De naam des Heeren is voor de heiligen een sterke, onneembare toren.

7. De ogen worden vergeleken bij de vijvers te Hesbon, of de kunstmatige vijvers bij d e poort, hetzij van Jeruzalem of van Hesbon die Bath-rabbim, de dochter van een menigte, genoemd wordt, omdat het een levendige, drukke straat was. Het verstand, de bedoelingen van een gelovige zijn rein en helder als deze vijvers. De ogen, wenende om de zonde, zijn als fonteinen, Jeremiah 9:1, en Christus acht ze schoon.

8. De neus als de toren van Libanon, het voorhoofd, of het aangezicht, gesteld als een keisteen, Isaiah 50:7, onverschrokken, zoals die toren onneembaar was. Zo geeft het de heilige kloekmoedigheid te kennen van de kerk of, naar de mening van anderen, een geestelijke schranderheid om dingen te onderscheiden, die van elkaar verschillen, zoals dieren in de reuk een verwonderlijk onderscheidingsvermogen hebben. Deze toren ziet tegen Damascus, de hoofdstad van Syrië, de stoutmoedigheid aanduidende van de kerk in haar vijanden onder de ogen te zien en hen niet te vrezen.

9. Het hoofd als Karmel, een zeer hoge berg in de nabijheid van de zee, Song of Solomon 7:5. Het hoofd van een gelovige is verhoogd boven zijn vijanden, Psalms 27:6, boven de stormen van de lagere luchtstreken, zoals de top van de Karmel dit was, hemelwaarts gericht. Hoe meer wij ons verheffen boven deze wereld, en hoe naderbij wij komen tot de hemel, en hoe meer gerust en kalm wij daardoor worden, hoe lieflijker wij zijn in de ogen van de Heer Jezus. 10. Van het haar van het hoofd wordt gezegd als purper te zijn, dit duidt de algemene beminnelijkheid aan van een gelovige in de ogen van Christus, tot zelfs het haar, of, zoals sommigen het opvatten, de spelden, waarmee het haar geschikt wordt. Sommigen verstaan onder het hoofd en het haar de bestuurders van de kerk, die, indien zij zorgzaam zijn in het vervullen van hun plicht, veel bijdragen tot haar schoonheid. Het hoofd als scharlaken zo lezen het sommigen en het haar als purper, de twee kleuren, die door aanzienlijke lieden gedragen worden.

II. Het behagen, dat Christus heeft in Zijn kerk, die aldus verfraaid en versierd is, zij is in waarheid schoon, indien zij het is in Zijn ogen, gelijk Hij haar de schoonheid bijzet, zo is het Zijn liefde, die deze schoonheid van wezenlijke waarde maakt, want Hij is er een onwraakbaar beoordelaar van.

1. Hij verlustigde er zich in op Zijn kerk te zien en met haar te spreken, zich verblijdende in dit bewoonbare deel van Zijn aarde, de koning is als gebonden op de galerijen, en kan ze niet verlaten. Dit wordt verklaard door Psalms 132:13 Psalms 132:14. De Heer heeft Zion verkoren, zeggende, dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, en Psalms 147:11 :De Heer heeft een welgevallen aan hen, die Hem vrezen. En indien Christus zo'n welgevallen heeft in de galerijen van gemeenschap met Zijn volk, veel meer reden hebben zij om er zich in te verlustigen en te achten, dat n dag daar beter is dan duizend elders.

2. Hij was zelfs getroffen van bewondering van de schoonheid van Zijn kerk, Song of Solomon 7:6. Hoe schoon zijt gij, en hoe lieflijk zijt gij, o liefde. Hoe schoon zijt gij gemaakt zo luidt het oorspronkelijke. "Gij zijt niet aldus geboren maar zo gemaakt door de schoonheid, die Ik u heb gegeven". Heiligheid is een onuitsprekelijke schoonheid, de Heer Jezus heeft er een zeer groot welbehagen in, het uitwendige voorkomen ervan is schoon, de innerlijke gezindheid is lieflijk en hoogst aangenaam, en het welbehagen, dat Hij erin heeft, is onuitsprekelijk, o Mijn dierbaarste voor verlustiging zo lezen het sommigen.

3. Hij besloot gemeenschap te onderhouden met Zijn kerk.

A. Haar aan te grijpen als de takken van een palmboom. Hij vergeleek haar lengte, haar gestalte bij een palmboom, Song of Solomon 7:7, zo recht, zo sterk, is haar voorkomen, als men haar in haar volle evenredigheid aanziet. Men heeft opgemerkt dat de palmboom het best groeit als hij belast is, en hoe meer de kerk verdrukt werd hoe meer zij zich vermenigvuldigde, en de takken van de palmboom zijn de emblema's van overwinning. "Christus zegt: Ik zal op de palmboom klimmen, om mij in de schaduw ervan te verlustigen, Song of Solomon 7:8, en Ik zal zijn takken grijpen, en er de schoonheid van beschouwen." Wat Christus gezegd heeft zal Hij doen ten gunste van Zijn volk, wij kunnen er zeker van zijn dat Hij het doen zal, want Zijn vriendelijke voornemens en bedoelingen zullen nooit ter aarde vallen, en als Hij de takken grijpt van zijn kerk, haar takken vroeg aangrijpt, als zij nog jong en teer zijn, dan zal Hij ze nooit loslaten.

B. Om zich te verkwikken met zijn vruchten. Hij vergelijkt haar borsten (haar vrome neigingen tot Hem) bij druiventrossen, een zeer aangename vrucht, Song of Solomon 7:7, en Hij herhaalt het, Song of Solomon 7:8. Zij zullen wezen, zij zullen Mij wezen als druiventrossen van de wijnstok, die het hart verblijden. "Nu Ik op de palmboom klim, nu zullen uw genadegaven opgewekt worden en in beoefening komen." Christus' tegenwoordigheid onder Zijn volk ontsteekt het heilige, hemelse vuur in hun ziel en dan zullen hun borsten zijn als trossen van de wijnstok, een hartsterking voor henzelf en aangenaam aan Hem. En sedert God in de beginne in de neusgaten van de mens de adem des levens geblazen heeft, en hem nog de adem van het nieuwe leven inblaast, is de reuk van hun neus als appelen, of als sinaasappelen, die aangenaam en opwekkend is. De Heer rook de lieflijke reuk van Noachs offer, Genesis 8:21. En eindelijk, haar gehemelte is als goede wijn, Song of Solomon 7:9, haar geestelijke smaak, of de woorden, die zij spreekt tot God en de mensen, die niet komen van de tanden, uitwendig, maar van het gehemelte, zijn welbehaaglijk aan God, het gebed des oprechten is Zijn verlustiging. En als zij, die de Heer vrezen met elkaar spreken, zoals hun betaamt, dan merkt de Heer er op, en hoort, hoort met welbehagen, Malachi 3:16. Het is als de wijn, die

a. Zeer smakelijk is, die recht tot mijn beminde gaat, recht opgaat, Proverbs 23:1. 31. De genietingen van de zinnen schijnen recht toe aan de vleselijke lust, maar zij zijn dikwijls verkeerd, en, vergeleken met het genot van gemeenschapsoefening met God, zijn zij ruw en wrang. Voor een godvruchtige ziel is niets zo lieflijk en zo zoet als de wijn van Gods vertroostingen.

b. Het is een krachtige hartversterking. Christus' tegenwoordigheid door Zijn Geest bij Zijn volk zal opwekkend en verkwikkend voor hen zijn, zoals die krachtige wijn, die de lippen doet spreken, zelfs van hen, die slapen, die op het punt waren van in onmacht weg te zinken Onbekeerde zondaren zijn in slaap, heiligen zijn ook dikwijls slaperig en lusteloos en half in slaap, maar het woord en de Geest van Christus zullen leven en kracht brengen in de ziel, en uit de overvloed des harten, dat aldus vervuld is, zal de mond spreken. Toen de apostelen vervuld waren met de Geest, spraken zij in vreemde talen de grote werken Gods, Acts 2:10. En zij die in tegenstelling met dronken te zijn van wijn waarin overdaad is, vervuld zijn met de Geest, spreken onder elkaar in psalmen en lofzangen en geestelijke liederen, Efeziers 5:18, 19. Als Christus aldus de lieflijkheid prijst van de liefde van Zijn bruid, opgewekt door de openbaring van de Zijne, dan schijnt zij als in een tussenzin dat woord te zeggen: tot mijn beminde. "Is er iets in mij, dat aangenaam, of van waarde is? Gelijk het van Hem is, zo is het ook voor mijn beminde." Hij verlustigt zich dan in onze goede neigingen en diensten, als zij allen voor Hem zijn, toegewijd zijn aan Zijn eer en heerlijkheid.

Verzen 1-9

Hooglied 7:1-9

De titel, die Christus hier geeft aan de kerk is nieuw, gij prinsendochter, overeenkomende met Psalms 45:1, waar zij deze koningsdochter wordt genoemd. Zij is dit ten opzichte van haar nieuwe geboorte, van boven geboren, geboren uit God, en Zijn werk, dragende het beeld van de koning van de kortingen en bestuurd wordende door Zijn Geest. Zij is het door huwelijk. Christus heeft door met haar te ondertrouwen, hoewel Hij haar gering en onwaardig had gevonden, tot een prinsendochter gemaakt, zij heeft een prinselijk gemoed, er is iets in haar dat waarlijk groot en edelmoedig is. Zij is dochter en erfgenaam van de vorst van de koningen van de aarde, indien wij kinderen zijn dan zijn wij ook erfgenamen.

Nu hebben wij hier:

1. Een uitvoerige beschrijving van de schoonheid van de bruid, die, naar sommigen denken gegeven wordt door de maagden, haar gezellinnen, en dat zij het waren, die haar riepen om weer te keren. Maar die beschrijving schijnt veeleer door Christus zelf gegeven te zijn, en dat zij bedoeld is om uitdrukking te geven aan Zijn liefde voor haar en Zijn verlustiging in haar, zoals tevoren Song of Solomon 4:1 en verv. en Song of Solomon 6:5. De vergelijkingen zijn verschillend van wat zij tevoren geweest zijn, om aan te tonen dat de schoonheid van de heiligheid een zodanige is, dat niets in de natuur haar kan bereiken, gij kunt er nog meer van zeggen, en er toch nog ver bij achter blijven. De lof van de bruid in Song of Solomon 4:1, volgde terstond op de ondertrouw, Song of Solomon 3:1-11, deze op haar terugkeer van een bijweg, Song of Solomon 6:13, maar deze overtreft die, om de standvastigheid te tonen van Christus liefde voor Zijn volk, Hij heeft hen lief tot het einde, van toen af dat Hij hen kostelijk heeft gemaakt in Zijn ogen, zijn zij verheerlijkt geweest. De bruid had de schoonheid van haar liefste beschreven in tien bijzonderheden, Song of Solomon 5:11 en verv, en nu beschrijft Hij haar in even vele, want Hij wil bij haar niet achterblijven in betuigingen van achting en tederheid. Hen, die Christus eren, zal Hij gewis eren en verheerlijken. Gelijk de profeet, het bederf beschrijvende van het ontaarde Israël, rekent van de voetzool af tot het hoofd toe, Isaiah 1:6, zo worden hier de schoonheden van de kerk gerekend van voet tot hoofd, opdat, gelijk de apostel zegt, als hij evenals hier de kerk vergelijkt bij het natuurlijke lichaam, 1 Corinthiers 12:23, overvloedige eer aangedaan zal worden aan die delen van het lichaam, die ons de minst geëerde dunken, en die daarom gebrek aan dezelve hebben, Song of Solomon 7:24.

1. Hier worden haar voeten geprezen, de voeten van Christus dienstknechten zijn schoon in de ogen van de kerk, Isaiah 52:7, en haar voeten worden hier gezegd schoon te zijn in de ogen van Christus. Hoe schoon zijn uw voeten in de schoenen! Als de gelovigen, vrijgemaakt zijnde van de gevangenschap van de zonde, Acts 12:8, staan in de vrijheid waarmee zij vrijgemaakt zijn, de tekenen bewaren van hun bevrijding, hun voeten geschoeid hebben met de bereidheid van het evangelie des vredes en standvastig wandelen naar de regel van het evangelie, dan zijn hun voeten schoon in de schoenen, zij hebben een vaste tred, wel gewapend zijnde tegen de moeilijkheden, die zij op hun weg ontmoeten. Als wij niet blijven bij goede neigingen, maar die vergezeld doen gaan van oprechte, ernstige pogingen en besluiten, dan zijn onze voeten verfraaid met schoenen zie Ezechiël 16:10.

2. De samenvoegingen van de heupen worden hier gezegd te zijn als juwelen zijnde het werk van de handen van een kunstenaar. Dit wordt verklaard door Efeziers 4:16, en Colossians 2:19 waar het mystieke lichaam van Christus gezegd wordt samengevoegd te zijn door samenvoegsels en samenbindingen, gelijk de heupen en knieën (welke beide de samenvoegsels zijn van de dijen) het natuurlijke lichaam dienen in zijn kracht en beweging. De kerk is dan schoon in Christus' ogen, als deze samenvoegsels vast en sterk worden gehouden door heilige liefde en eenheid en de gemeenschap van de heiligen. Als de gelovigen naar goede beginselen handelen in de godsdienst, standvastig en regelmatig zijn in geheel hun wandel, zich gemakkelijk wenden tot iedere plicht op zijn plaats en tijd, dan zijn de samenvoegsels als juwelen.

3. De navel wordt hier vergeleken bij een ronde beker, die geen aangename drank ontbreekt, die men erin zou willen vinden, zoals Davids beker, die overvloeide, Psalms 23:5, goed gevormd, en niet als het ongelukkige kind welks navel niet was afgesneden, Ezechiël 16:4. De vreze des Heeren wordt gezegd medicijn te zijn voor de navel, zie Proverbs 3:8. Als aan de ziel die vreze niet ontbreekt, dan ontbreekt de navel geen drank.

4. De buik wordt vergeleken bij een hoop tarwe in de voorraadkamer, die soms, misschien om een fraaie vertoning te maken, met bloemen werd versierd. De tarwe is nuttig, de lelies zijn schoon, er is in de kerk alles, wat voor de leden van dat lichaam tot nut of tot sieraad kan dienen. Het gehele lichaam wordt gevoed door de buik, het duldt geestelijken voorspoed aan voor een gelovige, en de gezonde gesteldheid van de ziel, alles is daar in goeden toestand.

5. De borsten zijn als twee welpen, tweelingen van een ree, Song of Solomon 7:3. Door de borsten van de vertroostingen van de kerk worden gevoed zij, die uit haar buik geboren zijn, Isaiah 46:3, en door de navel voedsel ontvingen in de baarmoeder. Deze vergelijking hadden wij tevoren, Song of Solomon 4:5.

6. De hals, die tevoren vergeleken werd bij Davids toren, Song of Solomon 4:4, wordt hier vergeleken bij een elpenbenen toren, zo wit, zo kostbaar, zodanig is het geloof van de heiligen door hetwelk zij samengevoegd zijn met Christus, hun hoofd. De naam des Heeren is voor de heiligen een sterke, onneembare toren.

7. De ogen worden vergeleken bij de vijvers te Hesbon, of de kunstmatige vijvers bij d e poort, hetzij van Jeruzalem of van Hesbon die Bath-rabbim, de dochter van een menigte, genoemd wordt, omdat het een levendige, drukke straat was. Het verstand, de bedoelingen van een gelovige zijn rein en helder als deze vijvers. De ogen, wenende om de zonde, zijn als fonteinen, Jeremiah 9:1, en Christus acht ze schoon.

8. De neus als de toren van Libanon, het voorhoofd, of het aangezicht, gesteld als een keisteen, Isaiah 50:7, onverschrokken, zoals die toren onneembaar was. Zo geeft het de heilige kloekmoedigheid te kennen van de kerk of, naar de mening van anderen, een geestelijke schranderheid om dingen te onderscheiden, die van elkaar verschillen, zoals dieren in de reuk een verwonderlijk onderscheidingsvermogen hebben. Deze toren ziet tegen Damascus, de hoofdstad van Syrië, de stoutmoedigheid aanduidende van de kerk in haar vijanden onder de ogen te zien en hen niet te vrezen.

9. Het hoofd als Karmel, een zeer hoge berg in de nabijheid van de zee, Song of Solomon 7:5. Het hoofd van een gelovige is verhoogd boven zijn vijanden, Psalms 27:6, boven de stormen van de lagere luchtstreken, zoals de top van de Karmel dit was, hemelwaarts gericht. Hoe meer wij ons verheffen boven deze wereld, en hoe naderbij wij komen tot de hemel, en hoe meer gerust en kalm wij daardoor worden, hoe lieflijker wij zijn in de ogen van de Heer Jezus. 10. Van het haar van het hoofd wordt gezegd als purper te zijn, dit duidt de algemene beminnelijkheid aan van een gelovige in de ogen van Christus, tot zelfs het haar, of, zoals sommigen het opvatten, de spelden, waarmee het haar geschikt wordt. Sommigen verstaan onder het hoofd en het haar de bestuurders van de kerk, die, indien zij zorgzaam zijn in het vervullen van hun plicht, veel bijdragen tot haar schoonheid. Het hoofd als scharlaken zo lezen het sommigen en het haar als purper, de twee kleuren, die door aanzienlijke lieden gedragen worden.

II. Het behagen, dat Christus heeft in Zijn kerk, die aldus verfraaid en versierd is, zij is in waarheid schoon, indien zij het is in Zijn ogen, gelijk Hij haar de schoonheid bijzet, zo is het Zijn liefde, die deze schoonheid van wezenlijke waarde maakt, want Hij is er een onwraakbaar beoordelaar van.

1. Hij verlustigde er zich in op Zijn kerk te zien en met haar te spreken, zich verblijdende in dit bewoonbare deel van Zijn aarde, de koning is als gebonden op de galerijen, en kan ze niet verlaten. Dit wordt verklaard door Psalms 132:13 Psalms 132:14. De Heer heeft Zion verkoren, zeggende, dit is Mijn rust tot in eeuwigheid, hier zal Ik wonen, en Psalms 147:11 :De Heer heeft een welgevallen aan hen, die Hem vrezen. En indien Christus zo'n welgevallen heeft in de galerijen van gemeenschap met Zijn volk, veel meer reden hebben zij om er zich in te verlustigen en te achten, dat n dag daar beter is dan duizend elders.

2. Hij was zelfs getroffen van bewondering van de schoonheid van Zijn kerk, Song of Solomon 7:6. Hoe schoon zijt gij, en hoe lieflijk zijt gij, o liefde. Hoe schoon zijt gij gemaakt zo luidt het oorspronkelijke. "Gij zijt niet aldus geboren maar zo gemaakt door de schoonheid, die Ik u heb gegeven". Heiligheid is een onuitsprekelijke schoonheid, de Heer Jezus heeft er een zeer groot welbehagen in, het uitwendige voorkomen ervan is schoon, de innerlijke gezindheid is lieflijk en hoogst aangenaam, en het welbehagen, dat Hij erin heeft, is onuitsprekelijk, o Mijn dierbaarste voor verlustiging zo lezen het sommigen.

3. Hij besloot gemeenschap te onderhouden met Zijn kerk.

A. Haar aan te grijpen als de takken van een palmboom. Hij vergeleek haar lengte, haar gestalte bij een palmboom, Song of Solomon 7:7, zo recht, zo sterk, is haar voorkomen, als men haar in haar volle evenredigheid aanziet. Men heeft opgemerkt dat de palmboom het best groeit als hij belast is, en hoe meer de kerk verdrukt werd hoe meer zij zich vermenigvuldigde, en de takken van de palmboom zijn de emblema's van overwinning. "Christus zegt: Ik zal op de palmboom klimmen, om mij in de schaduw ervan te verlustigen, Song of Solomon 7:8, en Ik zal zijn takken grijpen, en er de schoonheid van beschouwen." Wat Christus gezegd heeft zal Hij doen ten gunste van Zijn volk, wij kunnen er zeker van zijn dat Hij het doen zal, want Zijn vriendelijke voornemens en bedoelingen zullen nooit ter aarde vallen, en als Hij de takken grijpt van zijn kerk, haar takken vroeg aangrijpt, als zij nog jong en teer zijn, dan zal Hij ze nooit loslaten.

B. Om zich te verkwikken met zijn vruchten. Hij vergelijkt haar borsten (haar vrome neigingen tot Hem) bij druiventrossen, een zeer aangename vrucht, Song of Solomon 7:7, en Hij herhaalt het, Song of Solomon 7:8. Zij zullen wezen, zij zullen Mij wezen als druiventrossen van de wijnstok, die het hart verblijden. "Nu Ik op de palmboom klim, nu zullen uw genadegaven opgewekt worden en in beoefening komen." Christus' tegenwoordigheid onder Zijn volk ontsteekt het heilige, hemelse vuur in hun ziel en dan zullen hun borsten zijn als trossen van de wijnstok, een hartsterking voor henzelf en aangenaam aan Hem. En sedert God in de beginne in de neusgaten van de mens de adem des levens geblazen heeft, en hem nog de adem van het nieuwe leven inblaast, is de reuk van hun neus als appelen, of als sinaasappelen, die aangenaam en opwekkend is. De Heer rook de lieflijke reuk van Noachs offer, Genesis 8:21. En eindelijk, haar gehemelte is als goede wijn, Song of Solomon 7:9, haar geestelijke smaak, of de woorden, die zij spreekt tot God en de mensen, die niet komen van de tanden, uitwendig, maar van het gehemelte, zijn welbehaaglijk aan God, het gebed des oprechten is Zijn verlustiging. En als zij, die de Heer vrezen met elkaar spreken, zoals hun betaamt, dan merkt de Heer er op, en hoort, hoort met welbehagen, Malachi 3:16. Het is als de wijn, die

a. Zeer smakelijk is, die recht tot mijn beminde gaat, recht opgaat, Proverbs 23:1. 31. De genietingen van de zinnen schijnen recht toe aan de vleselijke lust, maar zij zijn dikwijls verkeerd, en, vergeleken met het genot van gemeenschapsoefening met God, zijn zij ruw en wrang. Voor een godvruchtige ziel is niets zo lieflijk en zo zoet als de wijn van Gods vertroostingen.

b. Het is een krachtige hartversterking. Christus' tegenwoordigheid door Zijn Geest bij Zijn volk zal opwekkend en verkwikkend voor hen zijn, zoals die krachtige wijn, die de lippen doet spreken, zelfs van hen, die slapen, die op het punt waren van in onmacht weg te zinken Onbekeerde zondaren zijn in slaap, heiligen zijn ook dikwijls slaperig en lusteloos en half in slaap, maar het woord en de Geest van Christus zullen leven en kracht brengen in de ziel, en uit de overvloed des harten, dat aldus vervuld is, zal de mond spreken. Toen de apostelen vervuld waren met de Geest, spraken zij in vreemde talen de grote werken Gods, Acts 2:10. En zij die in tegenstelling met dronken te zijn van wijn waarin overdaad is, vervuld zijn met de Geest, spreken onder elkaar in psalmen en lofzangen en geestelijke liederen, Efeziers 5:18, 19. Als Christus aldus de lieflijkheid prijst van de liefde van Zijn bruid, opgewekt door de openbaring van de Zijne, dan schijnt zij als in een tussenzin dat woord te zeggen: tot mijn beminde. "Is er iets in mij, dat aangenaam, of van waarde is? Gelijk het van Hem is, zo is het ook voor mijn beminde." Hij verlustigt zich dan in onze goede neigingen en diensten, als zij allen voor Hem zijn, toegewijd zijn aan Zijn eer en heerlijkheid.

Verzen 10-13

Hooglied 7:10-13

Dat zijn de woorden van de bruid, van de kerk, van de gelovige ziel, in antwoord op de vriendelijke uitdrukkingen van Christus' liefde in de voorgaande verzen.

I. Zij triomfeert in haar betrekking tot Christus en haar deel in Hem, en in Zijn naam zal zij roemen de gehele dag. Met welk een vervoering van vreugde en heilig juichen zegt zij: Van mijn geliefde ben ik Song of Solomon 7:10, "niet mijzelf, maar geheel toegewijd aan Hem en erkend door Hem." Indien wij in waarheid kunnen zeggen dat Christus onze liefste is, dan kunnen wij er zeker van wezen dat wij de Zijnen zijn, en dat Hij ons zal behouden, Psalms 119:94. De genadige ontdekkingen van Christus' liefde voor ons moeten er ons grotelijks toe aansporen om ons erin te verblijden, dat Hij ons aangegrepen heeft, evenals in Zijn soevereiniteit over ons en Zijn eigendomsrecht in ons, die niet minder een bron van vertroosting dan een band van plicht zijn. Innigheid van gemeenschap met Christus moet ons deel in Hem duidelijk maken.

Er in roemende dat zij de Zijne is om Hem te dienen, en achtende dat dit haar eer is, vertroost zij er zich mee dat Zijn begeerte tot haar is, dat is: Hij is haar Man, het is een omschrijving van de huwelijksbetrekking, Genesis 3:16. Christus' begeerte was sterk tot Zijn verkoren overblijfsel toen Hij van de hemel op de aarde kwam om hen te zoeken en zalig te maken, en toen Hij ingevolge van Zijn onderneming, geperst werd totdat de bloeddoop, door welke Hij moest heengaan, voor hen volbracht was, Luke 12:50. Hij heeft Zion begeerd voor een woning. Het is voor de gelovigen een troost dat, wie hen ook moge minachten, Christus toch een begeerte tot hen heeft, zo'n begeerte dat zij Hem wederom van de hemel naar de aarde zal brengen, om hen tot Zich te nemen, want Hij verlangt ernaar dat zij allen bij Hem zouden zijn, John 17:24, John 14:3.

II. Nederig en vurig begeert zij gemeenschap met Hem te hebben, Song of Solomon 7:11, vers. Kom, mijn liefste, laat ons samen een wandeling doen, opdat ik raad, onderricht en vertroosting van U ontvangen, U mijn behoeften en mijn leed kan bekend maken, vrij en zonder gestoord te worden. Aldus heeft Christus gewandeld met de twee discipelen, die naar het dorp genaamd Emmaus gingen, en met hen gesproken, totdat Hij hun hart brandende in hen heeft gemaakt.

Merk hier op:

1. Nieuwe tekenen ontvangen hebbende van Zijn liefde en volle verzekeringen van haar deel in Hem, streeft zij voorwaarts naar nog verdere bekendheid met Hem, zoals Paulus, die al meer en meer begeerde de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, Filipp. 3:8. Christus heeft doen blijken hoezeer Zijn begeerte is tot ons, en wij zijn zeer ondankbaar indien de onze niet is tot Hem. Gemeenschap met Christus is hetgeen waarnaar allen, die geheiligd zijn, vorig verlangen, en hoe helderder ontdekkingen Hij hun doet van Zijn liefde, hoe vuriger zij er naar verlangen. Zinnelijke genietingen oververzadigde de vleselijke lusten, maar geestelijk genot wekt de lust op naar meer, en dan luidt de taal: Niets meer dan God, maar nog altijd meer dan Hem. Christus had gezegd: Ik zal op de palmboom klimmen, kom, zegt zij, laat ons gaan. De beloften, die Christus ons gegeven heeft van gemeenschap met Hem, moeten onze gebeden erom niet doen ophouden, maar ze opwekken en aanmoedigen.

2. Zij begeert uit te gaan in het veld en naar de dorpen, om deze gemeenschap met Hem te hebben. Zij, die met Christus willen spreken, moeten uitgaan van de wereld en de vermaken ervan, moeten alles vermijden wat de geest zou kunnen afleiden, en er een verhindering voor zou zijn om geheel vervuld te wezen van Christus, wij moeten er ons op toeleggen om de Heer wel aan te hangen zonder herwaarts of derwaarts getrokken te worden, 1 Corinthiers 7:35, want daarom begeert de bruid hier om buiten het gewoel en gedruis van de stad te komen. Laat ons tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Heb. 13:13. Eenzaamheid en afzondering bevorderen gemeenschap met God, daarom is Izak uitgegaan in het veld om te bidden. Ga in uw binnenkamer en sluit de deur. Een gelovige is nooit minder alleen dan wanneer Hij alleen is met Christus, waar geen oog van mensen hem ziet.

A. Werk te doen hebbende daar buiten, de velden in ogenschouw moetende nemen, wenst zij het gezelschap van haar liefste. Waar wij ook zijn, overal kunnen wij onze gemeenschap onderhouden met God, indien wij zelf dit niet verhinderen, want Hij is altijd aan onze rechterhand, altijd is Zijn oog op ons, en beide Zijn woord en Zijn oor zijn altijd nabij ons. Door aan onze wereldlijke zaken te gaan met een heilig hemelsgezind hart, bij gewone daden en verrichtingen godvruchtige gedachten te hebben, en onze ogen altijd op de Heer gericht te houden, nemen wij overal waar wij geen Christus met ons. En wij behoeven ook nergens heen te gaan, weer wij in het geloof Hem niet kunnen vragen om met ons te gaan.

B. Zij wil graag vroeg opstaan, om met haar liefste te kunnen gaan. Laat ons ons vroeg opmaken naar de wijnbergen, dit duidt haar zorg aan om gebruik te maken van de gelegenheid om met haar liefste te spreken, als de bestemde tijd gekomen is, dan moeten wij geen tijd verliezen, maar zoals de vrouwen, Mark 16:2, zeer vroeg uitgaan, al is het naar een graf, als wij de hoop hebben Hem daar te zullen ontmoeten. Zij, die willen uitgaan met Christus, moeten bijtijds beginnen met Hem, vroeg in de morgenstond van hun dagen, moeten iedere dag met Hem beginnen, Hem vroeg zoeken, Hem ijverig zoeken.

C. Zij zal tevreden wezen om in de dorpen te vernachten in de hutten, die de landlieden bouwden om hun tot schuilplaats te dienen als zij aan de arbeid waren op het veld, daar in die geringe en koude woningen wil zij graag verblijven, indien zij slechts haar liefste bij zich kan hebben, Zijn tegenwoordigheid zal ze schoon en aangenaam maken, ze in paleizen veranderen. Een godvruchtige ziel kan zich met de geringste en armoedigste omgeving vergenoegen, als zij er slechts gemeenschap met God kan onderhouden.

D. De aangenaamste, schoonste velden zelfs in de lente, wanneer het op het land het lieflijkst is, zullen haar niet voldoen, tenzij haar liefste bij haar is. Geen verlustiging op aarde kan een gelovige gelukkig maken, tenzij hij in alles God kan genieten.

3. Zij begeert beter bekend te worden met de toestand van haar eigen ziel en de tegenwoordige staat van haar zaken, Song of Solomon 7:12. Laat ons zien of de wijnstok bloeit. Onze eigen zielen zijn onze wijngaarden, zij Zijn, of behoren te zijn, beplant met wijnstokken en granaatappelbomen, schone en nuttige bomen, Wij zijn gesteld tot hoeders van deze wijngaarden en daarom is het onze plicht er dikwijls naar om te zien, de staat van onze eigen ziel te onderzoeken, te zien of de wijnstok bloeit, of onze genade in werking en beoefening is, of wij vruchtbaar zijn in de vruchten van de gerechtigheid, en of onze vrucht overvloedig is. En laat ons inzonderheid vragen of de jonge druifjes zich opendoen en de granaatappelbomen uitbotten, welke goede neiging en gezindheid er in ons zijn, die nog jong en teer zijn, opdat zij met bijzondere zorg beschermd en gekoesterd zullen worden, niet verzengd of verdorven zullen worden, maar gekweekt en verzorgd opdat zij vrucht voortbrengen. Bij dit onderzoek naar onze geestelijke toestand zal het goed wezen Christus mee te nemen, omdat Zijn tegenwoordigheid de wijnstok zal doen bloeien en de jonge druifjes zal doen openen zoals de weerkerende zon de hoven doet herleven, en omdat aan Zijn goedkeuring alles voor ons is gelegen. Als Hij de wijnstok ziet bloeien, en de jonge druifjes zich zien opendoen, als wij ons op Hem kunnen beroepen zeggende: Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb, indien Zijn Geest getuigt met onze geest dat onze zielen welvaren, dan is het genoeg. En als wij bekend willen wezen met onszelf, dan moeten wij Hem bidden ons te doorgronden en te beproeven, ten einde ons bij te staan bij dit onderzoek, en ons aan onszelf te ontdekken.

4. Zij belooft haar liefste dat zij Hem het best mogelijke onthaal zal bereiden in haar landhuis, want Hij zal tot ons inkomen en avondmaal met ons houden, Revelation 3:20.

A. Zij belooft Hem haar beste genegenheden, en wat zij nog meer voor Hem kon hebben, het zou ten enenmale veracht worden, indien haar hart niet geheel en al voor Hem ware. "Daarom zal ik U daar mijn uitnemende liefde geven. Ik zal er de betuiging, de belijdenis van herhalen, U eren met de tekenen ervan, en de uitgangen van mijn ziel naar U in aanbidding en begeerten, zullen opgewekt en vermeerderd worden, en mijn hart zal U in een heilig vuur geofferd worden."

B. Zij belooft Hem het beste wat zij heeft, Song of Solomon 7:13. Daar zullen wij lieflijke geuren vinden, de dudaim geven reuk, de liefdebloem of de lieflijke dat is de betekenis van het woord of de liefdevruchten, het was iets dat in alle opzichten aangenaam was, zo kostbaar dat Rachel en Lea er bijna in twist om geraakten, Genesis 30:14. Wij zullen ook vinden hetgeen goed is tot spijze, zowel als aangenaam voor het oog, al de zeldzaamheden, die het land oplevert, aan onze deuren zijn allerlei edele vruchten. De vruchten en oefeningen van de genade zijn edel en aangenaam in de ogen van de Heer Jezus. Deze moeten zorgvuldig voor Hem worden weggelegd, toegewijd worden aan Zijn dienst en eer, moeten altijd bij de hand zijn, als wij ze nodig hebben, zoals hetgeen aan onze deuren is weggelegd, opdat Hij door ons voortbrengen van veel vrucht verheerlijkt zal worden, John 15:8. Er is een grote verscheidenheid van deze edele vruchten, waarvan onze ziel wel voorzien behoort te wezen, wij moeten er alle soorten van hebben, genade voor alle gelegenheden, nieuwe en oude, zoals de goede heer des huizes ze in zijn schat heeft, niet alleen de voortbrengselen van dit jaar, maar ook overblijvende van het vorige, Matthew 13:52. Wij moeten voor de dienst van Christus niet alleen gereed bij de hand hebben wat wij onlangs gehoord en geleerd hebben, maar onthouden en behouden wat wij vroeger vernomen hebben, noch moeten wij ons vergenoegen met hetgeen wij opgelegd hebben in de dagen vanouds maar zo lang wij leven moeten wij er iets nieuws aan toevoegen opdat onze voorraad vermeerderd worde, opdat wij tot alle goed werk volmaakt toegerust zijn. Zij, die Christus waarlijk liefhebben, zullen vinden dat alles wat zij hebben, tot zelfs hun edelste vruchten en wat zij het zorgvuldigst hebben weggelegd, nog veel te gering is om Hem te geven, en Hij is welkom aan alles, indien het niet meer en beter ware, het zou tot Zijn dienst zijn. Het is alles van Hem, en daarom is het voegzaam dat alles voor Hem zal zijn.

Verzen 10-13

Hooglied 7:10-13

Dat zijn de woorden van de bruid, van de kerk, van de gelovige ziel, in antwoord op de vriendelijke uitdrukkingen van Christus' liefde in de voorgaande verzen.

I. Zij triomfeert in haar betrekking tot Christus en haar deel in Hem, en in Zijn naam zal zij roemen de gehele dag. Met welk een vervoering van vreugde en heilig juichen zegt zij: Van mijn geliefde ben ik Song of Solomon 7:10, "niet mijzelf, maar geheel toegewijd aan Hem en erkend door Hem." Indien wij in waarheid kunnen zeggen dat Christus onze liefste is, dan kunnen wij er zeker van wezen dat wij de Zijnen zijn, en dat Hij ons zal behouden, Psalms 119:94. De genadige ontdekkingen van Christus' liefde voor ons moeten er ons grotelijks toe aansporen om ons erin te verblijden, dat Hij ons aangegrepen heeft, evenals in Zijn soevereiniteit over ons en Zijn eigendomsrecht in ons, die niet minder een bron van vertroosting dan een band van plicht zijn. Innigheid van gemeenschap met Christus moet ons deel in Hem duidelijk maken.

Er in roemende dat zij de Zijne is om Hem te dienen, en achtende dat dit haar eer is, vertroost zij er zich mee dat Zijn begeerte tot haar is, dat is: Hij is haar Man, het is een omschrijving van de huwelijksbetrekking, Genesis 3:16. Christus' begeerte was sterk tot Zijn verkoren overblijfsel toen Hij van de hemel op de aarde kwam om hen te zoeken en zalig te maken, en toen Hij ingevolge van Zijn onderneming, geperst werd totdat de bloeddoop, door welke Hij moest heengaan, voor hen volbracht was, Luke 12:50. Hij heeft Zion begeerd voor een woning. Het is voor de gelovigen een troost dat, wie hen ook moge minachten, Christus toch een begeerte tot hen heeft, zo'n begeerte dat zij Hem wederom van de hemel naar de aarde zal brengen, om hen tot Zich te nemen, want Hij verlangt ernaar dat zij allen bij Hem zouden zijn, John 17:24, John 14:3.

II. Nederig en vurig begeert zij gemeenschap met Hem te hebben, Song of Solomon 7:11, vers. Kom, mijn liefste, laat ons samen een wandeling doen, opdat ik raad, onderricht en vertroosting van U ontvangen, U mijn behoeften en mijn leed kan bekend maken, vrij en zonder gestoord te worden. Aldus heeft Christus gewandeld met de twee discipelen, die naar het dorp genaamd Emmaus gingen, en met hen gesproken, totdat Hij hun hart brandende in hen heeft gemaakt.

Merk hier op:

1. Nieuwe tekenen ontvangen hebbende van Zijn liefde en volle verzekeringen van haar deel in Hem, streeft zij voorwaarts naar nog verdere bekendheid met Hem, zoals Paulus, die al meer en meer begeerde de uitnemendheid van de kennis van Christus Jezus, Filipp. 3:8. Christus heeft doen blijken hoezeer Zijn begeerte is tot ons, en wij zijn zeer ondankbaar indien de onze niet is tot Hem. Gemeenschap met Christus is hetgeen waarnaar allen, die geheiligd zijn, vorig verlangen, en hoe helderder ontdekkingen Hij hun doet van Zijn liefde, hoe vuriger zij er naar verlangen. Zinnelijke genietingen oververzadigde de vleselijke lusten, maar geestelijk genot wekt de lust op naar meer, en dan luidt de taal: Niets meer dan God, maar nog altijd meer dan Hem. Christus had gezegd: Ik zal op de palmboom klimmen, kom, zegt zij, laat ons gaan. De beloften, die Christus ons gegeven heeft van gemeenschap met Hem, moeten onze gebeden erom niet doen ophouden, maar ze opwekken en aanmoedigen.

2. Zij begeert uit te gaan in het veld en naar de dorpen, om deze gemeenschap met Hem te hebben. Zij, die met Christus willen spreken, moeten uitgaan van de wereld en de vermaken ervan, moeten alles vermijden wat de geest zou kunnen afleiden, en er een verhindering voor zou zijn om geheel vervuld te wezen van Christus, wij moeten er ons op toeleggen om de Heer wel aan te hangen zonder herwaarts of derwaarts getrokken te worden, 1 Corinthiers 7:35, want daarom begeert de bruid hier om buiten het gewoel en gedruis van de stad te komen. Laat ons tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Heb. 13:13. Eenzaamheid en afzondering bevorderen gemeenschap met God, daarom is Izak uitgegaan in het veld om te bidden. Ga in uw binnenkamer en sluit de deur. Een gelovige is nooit minder alleen dan wanneer Hij alleen is met Christus, waar geen oog van mensen hem ziet.

A. Werk te doen hebbende daar buiten, de velden in ogenschouw moetende nemen, wenst zij het gezelschap van haar liefste. Waar wij ook zijn, overal kunnen wij onze gemeenschap onderhouden met God, indien wij zelf dit niet verhinderen, want Hij is altijd aan onze rechterhand, altijd is Zijn oog op ons, en beide Zijn woord en Zijn oor zijn altijd nabij ons. Door aan onze wereldlijke zaken te gaan met een heilig hemelsgezind hart, bij gewone daden en verrichtingen godvruchtige gedachten te hebben, en onze ogen altijd op de Heer gericht te houden, nemen wij overal waar wij geen Christus met ons. En wij behoeven ook nergens heen te gaan, weer wij in het geloof Hem niet kunnen vragen om met ons te gaan.

B. Zij wil graag vroeg opstaan, om met haar liefste te kunnen gaan. Laat ons ons vroeg opmaken naar de wijnbergen, dit duidt haar zorg aan om gebruik te maken van de gelegenheid om met haar liefste te spreken, als de bestemde tijd gekomen is, dan moeten wij geen tijd verliezen, maar zoals de vrouwen, Mark 16:2, zeer vroeg uitgaan, al is het naar een graf, als wij de hoop hebben Hem daar te zullen ontmoeten. Zij, die willen uitgaan met Christus, moeten bijtijds beginnen met Hem, vroeg in de morgenstond van hun dagen, moeten iedere dag met Hem beginnen, Hem vroeg zoeken, Hem ijverig zoeken.

C. Zij zal tevreden wezen om in de dorpen te vernachten in de hutten, die de landlieden bouwden om hun tot schuilplaats te dienen als zij aan de arbeid waren op het veld, daar in die geringe en koude woningen wil zij graag verblijven, indien zij slechts haar liefste bij zich kan hebben, Zijn tegenwoordigheid zal ze schoon en aangenaam maken, ze in paleizen veranderen. Een godvruchtige ziel kan zich met de geringste en armoedigste omgeving vergenoegen, als zij er slechts gemeenschap met God kan onderhouden.

D. De aangenaamste, schoonste velden zelfs in de lente, wanneer het op het land het lieflijkst is, zullen haar niet voldoen, tenzij haar liefste bij haar is. Geen verlustiging op aarde kan een gelovige gelukkig maken, tenzij hij in alles God kan genieten.

3. Zij begeert beter bekend te worden met de toestand van haar eigen ziel en de tegenwoordige staat van haar zaken, Song of Solomon 7:12. Laat ons zien of de wijnstok bloeit. Onze eigen zielen zijn onze wijngaarden, zij Zijn, of behoren te zijn, beplant met wijnstokken en granaatappelbomen, schone en nuttige bomen, Wij zijn gesteld tot hoeders van deze wijngaarden en daarom is het onze plicht er dikwijls naar om te zien, de staat van onze eigen ziel te onderzoeken, te zien of de wijnstok bloeit, of onze genade in werking en beoefening is, of wij vruchtbaar zijn in de vruchten van de gerechtigheid, en of onze vrucht overvloedig is. En laat ons inzonderheid vragen of de jonge druifjes zich opendoen en de granaatappelbomen uitbotten, welke goede neiging en gezindheid er in ons zijn, die nog jong en teer zijn, opdat zij met bijzondere zorg beschermd en gekoesterd zullen worden, niet verzengd of verdorven zullen worden, maar gekweekt en verzorgd opdat zij vrucht voortbrengen. Bij dit onderzoek naar onze geestelijke toestand zal het goed wezen Christus mee te nemen, omdat Zijn tegenwoordigheid de wijnstok zal doen bloeien en de jonge druifjes zal doen openen zoals de weerkerende zon de hoven doet herleven, en omdat aan Zijn goedkeuring alles voor ons is gelegen. Als Hij de wijnstok ziet bloeien, en de jonge druifjes zich zien opendoen, als wij ons op Hem kunnen beroepen zeggende: Gij weet alle dingen, Gij weet dat ik U liefheb, indien Zijn Geest getuigt met onze geest dat onze zielen welvaren, dan is het genoeg. En als wij bekend willen wezen met onszelf, dan moeten wij Hem bidden ons te doorgronden en te beproeven, ten einde ons bij te staan bij dit onderzoek, en ons aan onszelf te ontdekken.

4. Zij belooft haar liefste dat zij Hem het best mogelijke onthaal zal bereiden in haar landhuis, want Hij zal tot ons inkomen en avondmaal met ons houden, Revelation 3:20.

A. Zij belooft Hem haar beste genegenheden, en wat zij nog meer voor Hem kon hebben, het zou ten enenmale veracht worden, indien haar hart niet geheel en al voor Hem ware. "Daarom zal ik U daar mijn uitnemende liefde geven. Ik zal er de betuiging, de belijdenis van herhalen, U eren met de tekenen ervan, en de uitgangen van mijn ziel naar U in aanbidding en begeerten, zullen opgewekt en vermeerderd worden, en mijn hart zal U in een heilig vuur geofferd worden."

B. Zij belooft Hem het beste wat zij heeft, Song of Solomon 7:13. Daar zullen wij lieflijke geuren vinden, de dudaim geven reuk, de liefdebloem of de lieflijke dat is de betekenis van het woord of de liefdevruchten, het was iets dat in alle opzichten aangenaam was, zo kostbaar dat Rachel en Lea er bijna in twist om geraakten, Genesis 30:14. Wij zullen ook vinden hetgeen goed is tot spijze, zowel als aangenaam voor het oog, al de zeldzaamheden, die het land oplevert, aan onze deuren zijn allerlei edele vruchten. De vruchten en oefeningen van de genade zijn edel en aangenaam in de ogen van de Heer Jezus. Deze moeten zorgvuldig voor Hem worden weggelegd, toegewijd worden aan Zijn dienst en eer, moeten altijd bij de hand zijn, als wij ze nodig hebben, zoals hetgeen aan onze deuren is weggelegd, opdat Hij door ons voortbrengen van veel vrucht verheerlijkt zal worden, John 15:8. Er is een grote verscheidenheid van deze edele vruchten, waarvan onze ziel wel voorzien behoort te wezen, wij moeten er alle soorten van hebben, genade voor alle gelegenheden, nieuwe en oude, zoals de goede heer des huizes ze in zijn schat heeft, niet alleen de voortbrengselen van dit jaar, maar ook overblijvende van het vorige, Matthew 13:52. Wij moeten voor de dienst van Christus niet alleen gereed bij de hand hebben wat wij onlangs gehoord en geleerd hebben, maar onthouden en behouden wat wij vroeger vernomen hebben, noch moeten wij ons vergenoegen met hetgeen wij opgelegd hebben in de dagen vanouds maar zo lang wij leven moeten wij er iets nieuws aan toevoegen opdat onze voorraad vermeerderd worde, opdat wij tot alle goed werk volmaakt toegerust zijn. Zij, die Christus waarlijk liefhebben, zullen vinden dat alles wat zij hebben, tot zelfs hun edelste vruchten en wat zij het zorgvuldigst hebben weggelegd, nog veel te gering is om Hem te geven, en Hij is welkom aan alles, indien het niet meer en beter ware, het zou tot Zijn dienst zijn. Het is alles van Hem, en daarom is het voegzaam dat alles voor Hem zal zijn.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Song of Solomon 7". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/song-of-solomon-7.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile