Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Hooglied 6

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOOGLIED 6

In dit hoofdstuk zien wij:

I. Hoe de dochters van Jeruzalem, bewogen zijnde door de beschrijving, die de kerk had gegeven van Christus, naar Hem vragen Song of Solomon 6:1.

II. De kerk zegt haar waar zij Hem kunnen ontmoeten, Song of Solomon 6:2, Song of Solomon 6:3.

III. Christus wordt nu gevonden door hen, die Hem zochten, en zeer roemt Hij de schoonheid van Zijn bruid. als n, die er ten uiterste door getroffen is, Song of Solomon 6:4, aan haar de voorkeur gevende boven alle anderen, Song of Solomon 6:8, Song of Solomon 6:9, haar aanbevelende in de liefde en achting vaal al haar naburen, Song of Solomon 6:10, en eindelijk, de indruk erkennende, die haar schoonheid op Hem had gemaakt, en het groot welbehagen dat Hij er in had, Song of Solomon 6:11.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOOGLIED 6

In dit hoofdstuk zien wij:

I. Hoe de dochters van Jeruzalem, bewogen zijnde door de beschrijving, die de kerk had gegeven van Christus, naar Hem vragen Song of Solomon 6:1.

II. De kerk zegt haar waar zij Hem kunnen ontmoeten, Song of Solomon 6:2, Song of Solomon 6:3.

III. Christus wordt nu gevonden door hen, die Hem zochten, en zeer roemt Hij de schoonheid van Zijn bruid. als n, die er ten uiterste door getroffen is, Song of Solomon 6:4, aan haar de voorkeur gevende boven alle anderen, Song of Solomon 6:8, Song of Solomon 6:9, haar aanbevelende in de liefde en achting vaal al haar naburen, Song of Solomon 6:10, en eindelijk, de indruk erkennende, die haar schoonheid op Hem had gemaakt, en het groot welbehagen dat Hij er in had, Song of Solomon 6:11.

Verzen 1-3

Hooglied 6:1-3

1. Hier is de vraag van de dochters van Jeruzalem betreffende Christus, Song of Solomon 6:1. Zij blijven nog bij haar hoge gedachten omtrent de kerk, en evenals tevoren, noemen zij haar de schoonste onder de vrouwen, want ware heiligheid is ware schoonheid. En nu hebben zij hogere gedachten nopens Christus: Waar is uw liefste heengegaan? Waarheen heeft uw liefste het aangezicht gewend, opdat wij Hem met u zoeken? Dit zou een onbetamelijk compliment zijn, indien het lied niet geestelijk opgevat moest worden, want liefde is naijverig op een mededinger zou de liefste willen monopoliseren, en is er niet op gesteld dat anderen zich bij haar voegen om Hem te zoeken. Maar zij, die Christus waarlijk liefhebben, zijn zeer begerig dat ook anderen Hem zullen liefhebben en met Hem verenigd zullen zijn, ja het grootste bewijs van gehoorzaamheid en achting, die de kinderen van de kerk aan hun moeder kunnen geven is zich met haar te verenigen om Christus te zoeken.

De dochters van Jeruzalem, die gevraagd hadden, Song of Solomon 5:9, Wat is uw liefste meer dan een ander liefste? zich er over verwonderende dat de bruid zo'n vurige liefde voor Hem koestert, zijn nu van een andere mening, hebben Hem nu zelf lief, want:

I. De bruid had een beschrijving van Hem gegeven, Hem doen zien in Zijn voortreffelijkheid en Zijn volmaaktheden en daarom, hoewel zij Hem niet gezien hebben, hebben zij Hem toch lief. Zij, die Christus onderschatten doen dit omdat zij Hem niet kennen, als God door Zijn Woord en Geest Hem aan de ziel ontdekt, dan zal met die straal van licht het vuur van de liefde voor Hem ontstoken worden.

2. Zij had uitdrukking gegeven aan haar eigen liefde voor Hem, haar rust in die liefde, en had er in gejuicht: Dit is mijn liefste, en die vlam in haar eigen borst strooide vonken uit in de hare. Gelijk zondige lusten, als zij uitbreken, velen verontreinigen, zo zal de vrome ijver van sommigen er velen verwekken, 2 Corinthiers 9:2.

De bruid had haar verzocht om hulp bij het zoeken van haar liefste, Song of Solomon 5:8, maar nu bidden zij haar om de hare, want zij bemerken dat de wolk, waaronder zij was, zich begon te verdelen, en dat de lucht helder werd, terwijl zij haar liefste voor haar beschreef. Kwijnende, zuchtende christenen zouden goeds winnen voor zichzelf door van Christus te spreken, zowel als er goed mee doen aan anderen. Hier nu:

a. Vragen zij naar Hem: Waar is uw liefste heengegaan? Waarheen moeten wij onze schreden richten om Hem te zoeken? Zij, die bekend zijn gemaakt met de uitnemendheid van Christus en met het troostrijke van deel aan Hem te hebben, kunnen niet anders dan weetgierig omtrent Hem zijn, begerig zijn om te weten waar zij Hem kunnen ontmoeten.

b. Zij bieden de bruid haar diensten aan, om haar te vergezellen bij haar zoeken naar Hem, wij zullen Hem met u zoeken. Zij, die Christus willen vinden, moeten Hem zoeken, Hem vroeg zoeken, Hem naarstig en ijverig zoeken, en het is het beste zoeken van Christus in overeenstemming met anderen, ons met hen te verenigen, die Hem zoeken. Wij moeten gemeenschap met Christus zoeken in gemeenschap met de heiligen. Wij weten waar onze liefste is heengegaan, Hij is naar de hemel gegaan, naar Zijn Vader en onze Vader, Hij droeg zorg om ons dit te berichten, opdat wij zouden weten waar ons tot Hem te wenden John 20:17. Wij moeten door het geloof Hem daar zien, en door het gebed Hem daar zoeken met vrijmoedigheid ingaan tot het heiligdom, en hierin moeten wij ons verenigen met het geslacht van degenen, die naar Hem vragen, Psalms 24:6, namelijk met allen, die in alle plaatsen Hem aanroepen, 1 Corinthiers 1:2. Wij moeten met en voor anderen bidden.

II. Het antwoord van de bruid op deze vraag Song of Solomon 6:2, Song of Solomon 6:3. Nu klaagt zij niet meer, zoals vroeger: Hij is geweken, Hij is doorgegaan, Song of Solomon 5:6, dat zij niet wist waar Hem te vinden, of vreesde Hem voor altijd verloren te hebben, neen,

1. Nu weet zij zeer goed waar Hij is, Song of Solomon 6:2. Mijn liefste is niet te vinden in de straten van de stad, in de menigte en het gedruis, die daar zijn, daar heb ik tevergeefs naar Hem uitgezien," (zoals Zijn ouders Hem zochten onder de familieleden en bekenden, en Hem niet vonden) maar Hij is afgegaan in Zijn hof, een plaats van eenzaamheid en afzondering. Hoe meer wij ons terugtrekken uit het gewoel van de wereld, hoe meer waarschijnlijk het is dat wij bekend zullen worden met Christus, die Zijn discipelen meenam naar een hof, om er getuigen te zijn van de doodstrijd van Zijn liefde. Christus kerk is een besloten hof, een afgezonderd van het openbare deel van de wereld, het is Zijn hof, die Hij geplant heeft, zoals Hij de hof van Eden geplant heeft, die Hij verzorgt en waarin Hij zich verlustigt hoewel Hij opgegaan is naar het paradijs hierboven, gaat Hij toch af naar Zijn hof op aarde, hij ligt laag, maar Hij verwaardigt zich om hem te bezoeken, en groot is deze Zijn neerbuigendheid. Wil God waarlijk onder de mensen wonen op de aarde? Zij, die Christus willen vinden, kunnen verwachten Hem te zullen ontmoeten in Zijn hof de kerk, want daar sticht Hij Zijns Naams gedachtenis, Exodus 20:24. Zij moeten Hem opwachten in de inzettingen, die Hij ingesteld heeft, het Woord, de sacramenten, het gebed, waarin Hij met ons zal zijn al de dagen, tot aan het einde van de wereld. De bruid verwijst hier naar hetgeen Christus gezegd heeft, Song of Solomon 5:1 :Ik ben in Mijn hof gekomen, het is alsof zij had gezegd: "Hoe dwaas was ik om mij af te tobben met Hem te zoeken waar Hij niet was, daar Hij zelf mij toch gezegd heeft waar Hij was." Woorden van bestuur en vertroosting zijn dikwijls ver te zoeken, juist als wij ze nodig hebben, totdat de gezegende Geest ze ons in de gedachten brengt, en dan staan wij er over verbaasd hoe wij ze voorbij konden zien. Christus heeft ons gezegd dat Hij in Zijn hof zal komen, daar hebben wij Hem dus te zoeken.

De perken en kleinere hoven in deze grote hof, zijn de afzonderlijke kerken de vergaderplaatsen Gods in het land, Psalms 74:8, de specerijen en lelies zijn particuliere gelovigen, de planting des Heeren en lieflijk in Zijn ogen. Als Christus afkomt in Zijn kerk, dan is het:

a. Om te weiden onder de hoven, de kudde te voeden, die Hij niet zoals andere herders weidt in het open veld, maar in Zijn hof, zo uitnemend zijn zij verzorgd, Psalms 23:2. Hij komt om Zijn vrienden te voeden en te onthalen, daar kunt gij Hem niet slechts vinden maar ook Zijn rijk voorziene tafel en een hartelijk welkom er aan. Hij komt om zichzelf te weiden, om zich te verlustigen in de voortbrengselen van Zijn eigen genade in Zijn volk, want de Heer heeft een welbehagen in degenen die Hem vrezen. Hij heeft vele hoven, vele particuliere kerken van verschillende grootte en vorm, doch daar zij de Zijnen zijn, weidt Hij in allen. Hij openbaart zich onder haar en heeft een welbehagen in haar.

b. Om lelies te verzamelen, waarmee het Hem behaagt zich te versieren, Hij plukt de lelies, n voor n en verzamelt ze voor zich, en op de grote dag zal er een algemene oogst van zijn, als Hij zijn engelen zal uitzenden om al Zijn lelies te vergaderen, opdat Hij tot in eeuwigheid in hen verheerlijkt en bewonderd zal worden. 2. Zij is zeker van haar deel in Hem, Song of Solomon 6:3, Ik ben van mijn liefste, en mijn liefste is van mij, de betrekking is wederzijds, en de knoop is gelegd, die niet losgemaakt kan worden, want Hij weidt onder de lelies, en mijn gemeenschap met Hem is een stellig teken van mijn deel in Hem. Zij had dit tevoren gezegd, Song of Solomon 2:16. maar:

a. Hier herhaalt zij het, als hetgeen waarbij Hij wilde blijven, en waarin zij een onuitsprekelijke voldoening vond, zij beminde haar keus te zeer om te willen veranderen. Onze gemeenschap met God wordt onderhouden door dikwijls ons verbond met Hem te vernieuwen en er ons in te verblijden.

b. Zij had nodig om het te herhalen, want zij had onvriendelijk gehandeld jegens haar geliefde, en omdat zij dit gedaan had, had Hij zich van haar teruggetrokken, en daarop was het nodig om opnieuw het verbond aan te grijpen, dat vast blijft tussen Christus en de gelovigen, in weerwil van hun tekortkomingen en van Zijn misnoegde blikken, Psalms 89:31. "ik ben achteloos geweest in mijn plicht en ben erin tekort gekomen, maar toch ben ik van mijn liefste," want iedere overtreding van het verbond werpt ons niet buiten het verbond. "Hij heeft rechtvaardig Zijn aangezicht voor mij verborgen, en mij Zijn vertroostingen onthouden, en toch ben ik van mijn liefste, " want bestraffingen en kastijdingen zijn niet alleen bestaanbaar met, maar vloeien voort uit verbondsliefde.

c. Als wij de volle verzekerdheid willen hebben van Christus' liefde dan moeten wij leven in trouwe aanhankelijkheid aan Hem, Hoewel ik, de merkbare vertroosting niet heb, die ik placht te hebben, zal ik toch hieraan vasthouden. "Christus is de mijne en ik ben de Zijne."

d. Zij had tevoren wel hetzelfde gezegd, maar nu keert zij de orde om, en spreekt eerst met verzekerdheid van Zijn deel in haar: ik ben van mijn liefste, geheel en al aan Hem toegewijd, en dan haar deel in Hem en in Zijn genade, "Mij liefste is van mij, en ik ben gelukkig, waarlijk gelukkig in Hem." Als ons eigen hart slechts voor ons kan getuigen dat wij de Zijnen zijn, dan is er geen plaats meer over om te twijfelen dat Hij de onze is, want nooit wordt van Zijn zijde het verbond gebroken.

e. Evenals toen, is het ook nu haar troost, dat Hij weidt onder de lelies, dat Hij zich verlustigt in Zijn volk, en vrijelijk met hen spreekt, zoals wij spreken met hen, met wie wij aanzitten aan tafel, en daarom, hoewel Hij zich voor het ogenblik teruggetrokken heeft zal ik Hem toch weer ontmoeten, ik zal Hem nog loven, die de menigvuldige verlossing is van mijn aangezicht, en mijn God.

Verzen 1-3

Hooglied 6:1-3

1. Hier is de vraag van de dochters van Jeruzalem betreffende Christus, Song of Solomon 6:1. Zij blijven nog bij haar hoge gedachten omtrent de kerk, en evenals tevoren, noemen zij haar de schoonste onder de vrouwen, want ware heiligheid is ware schoonheid. En nu hebben zij hogere gedachten nopens Christus: Waar is uw liefste heengegaan? Waarheen heeft uw liefste het aangezicht gewend, opdat wij Hem met u zoeken? Dit zou een onbetamelijk compliment zijn, indien het lied niet geestelijk opgevat moest worden, want liefde is naijverig op een mededinger zou de liefste willen monopoliseren, en is er niet op gesteld dat anderen zich bij haar voegen om Hem te zoeken. Maar zij, die Christus waarlijk liefhebben, zijn zeer begerig dat ook anderen Hem zullen liefhebben en met Hem verenigd zullen zijn, ja het grootste bewijs van gehoorzaamheid en achting, die de kinderen van de kerk aan hun moeder kunnen geven is zich met haar te verenigen om Christus te zoeken.

De dochters van Jeruzalem, die gevraagd hadden, Song of Solomon 5:9, Wat is uw liefste meer dan een ander liefste? zich er over verwonderende dat de bruid zo'n vurige liefde voor Hem koestert, zijn nu van een andere mening, hebben Hem nu zelf lief, want:

I. De bruid had een beschrijving van Hem gegeven, Hem doen zien in Zijn voortreffelijkheid en Zijn volmaaktheden en daarom, hoewel zij Hem niet gezien hebben, hebben zij Hem toch lief. Zij, die Christus onderschatten doen dit omdat zij Hem niet kennen, als God door Zijn Woord en Geest Hem aan de ziel ontdekt, dan zal met die straal van licht het vuur van de liefde voor Hem ontstoken worden.

2. Zij had uitdrukking gegeven aan haar eigen liefde voor Hem, haar rust in die liefde, en had er in gejuicht: Dit is mijn liefste, en die vlam in haar eigen borst strooide vonken uit in de hare. Gelijk zondige lusten, als zij uitbreken, velen verontreinigen, zo zal de vrome ijver van sommigen er velen verwekken, 2 Corinthiers 9:2.

De bruid had haar verzocht om hulp bij het zoeken van haar liefste, Song of Solomon 5:8, maar nu bidden zij haar om de hare, want zij bemerken dat de wolk, waaronder zij was, zich begon te verdelen, en dat de lucht helder werd, terwijl zij haar liefste voor haar beschreef. Kwijnende, zuchtende christenen zouden goeds winnen voor zichzelf door van Christus te spreken, zowel als er goed mee doen aan anderen. Hier nu:

a. Vragen zij naar Hem: Waar is uw liefste heengegaan? Waarheen moeten wij onze schreden richten om Hem te zoeken? Zij, die bekend zijn gemaakt met de uitnemendheid van Christus en met het troostrijke van deel aan Hem te hebben, kunnen niet anders dan weetgierig omtrent Hem zijn, begerig zijn om te weten waar zij Hem kunnen ontmoeten.

b. Zij bieden de bruid haar diensten aan, om haar te vergezellen bij haar zoeken naar Hem, wij zullen Hem met u zoeken. Zij, die Christus willen vinden, moeten Hem zoeken, Hem vroeg zoeken, Hem naarstig en ijverig zoeken, en het is het beste zoeken van Christus in overeenstemming met anderen, ons met hen te verenigen, die Hem zoeken. Wij moeten gemeenschap met Christus zoeken in gemeenschap met de heiligen. Wij weten waar onze liefste is heengegaan, Hij is naar de hemel gegaan, naar Zijn Vader en onze Vader, Hij droeg zorg om ons dit te berichten, opdat wij zouden weten waar ons tot Hem te wenden John 20:17. Wij moeten door het geloof Hem daar zien, en door het gebed Hem daar zoeken met vrijmoedigheid ingaan tot het heiligdom, en hierin moeten wij ons verenigen met het geslacht van degenen, die naar Hem vragen, Psalms 24:6, namelijk met allen, die in alle plaatsen Hem aanroepen, 1 Corinthiers 1:2. Wij moeten met en voor anderen bidden.

II. Het antwoord van de bruid op deze vraag Song of Solomon 6:2, Song of Solomon 6:3. Nu klaagt zij niet meer, zoals vroeger: Hij is geweken, Hij is doorgegaan, Song of Solomon 5:6, dat zij niet wist waar Hem te vinden, of vreesde Hem voor altijd verloren te hebben, neen,

1. Nu weet zij zeer goed waar Hij is, Song of Solomon 6:2. Mijn liefste is niet te vinden in de straten van de stad, in de menigte en het gedruis, die daar zijn, daar heb ik tevergeefs naar Hem uitgezien," (zoals Zijn ouders Hem zochten onder de familieleden en bekenden, en Hem niet vonden) maar Hij is afgegaan in Zijn hof, een plaats van eenzaamheid en afzondering. Hoe meer wij ons terugtrekken uit het gewoel van de wereld, hoe meer waarschijnlijk het is dat wij bekend zullen worden met Christus, die Zijn discipelen meenam naar een hof, om er getuigen te zijn van de doodstrijd van Zijn liefde. Christus kerk is een besloten hof, een afgezonderd van het openbare deel van de wereld, het is Zijn hof, die Hij geplant heeft, zoals Hij de hof van Eden geplant heeft, die Hij verzorgt en waarin Hij zich verlustigt hoewel Hij opgegaan is naar het paradijs hierboven, gaat Hij toch af naar Zijn hof op aarde, hij ligt laag, maar Hij verwaardigt zich om hem te bezoeken, en groot is deze Zijn neerbuigendheid. Wil God waarlijk onder de mensen wonen op de aarde? Zij, die Christus willen vinden, kunnen verwachten Hem te zullen ontmoeten in Zijn hof de kerk, want daar sticht Hij Zijns Naams gedachtenis, Exodus 20:24. Zij moeten Hem opwachten in de inzettingen, die Hij ingesteld heeft, het Woord, de sacramenten, het gebed, waarin Hij met ons zal zijn al de dagen, tot aan het einde van de wereld. De bruid verwijst hier naar hetgeen Christus gezegd heeft, Song of Solomon 5:1 :Ik ben in Mijn hof gekomen, het is alsof zij had gezegd: "Hoe dwaas was ik om mij af te tobben met Hem te zoeken waar Hij niet was, daar Hij zelf mij toch gezegd heeft waar Hij was." Woorden van bestuur en vertroosting zijn dikwijls ver te zoeken, juist als wij ze nodig hebben, totdat de gezegende Geest ze ons in de gedachten brengt, en dan staan wij er over verbaasd hoe wij ze voorbij konden zien. Christus heeft ons gezegd dat Hij in Zijn hof zal komen, daar hebben wij Hem dus te zoeken.

De perken en kleinere hoven in deze grote hof, zijn de afzonderlijke kerken de vergaderplaatsen Gods in het land, Psalms 74:8, de specerijen en lelies zijn particuliere gelovigen, de planting des Heeren en lieflijk in Zijn ogen. Als Christus afkomt in Zijn kerk, dan is het:

a. Om te weiden onder de hoven, de kudde te voeden, die Hij niet zoals andere herders weidt in het open veld, maar in Zijn hof, zo uitnemend zijn zij verzorgd, Psalms 23:2. Hij komt om Zijn vrienden te voeden en te onthalen, daar kunt gij Hem niet slechts vinden maar ook Zijn rijk voorziene tafel en een hartelijk welkom er aan. Hij komt om zichzelf te weiden, om zich te verlustigen in de voortbrengselen van Zijn eigen genade in Zijn volk, want de Heer heeft een welbehagen in degenen die Hem vrezen. Hij heeft vele hoven, vele particuliere kerken van verschillende grootte en vorm, doch daar zij de Zijnen zijn, weidt Hij in allen. Hij openbaart zich onder haar en heeft een welbehagen in haar.

b. Om lelies te verzamelen, waarmee het Hem behaagt zich te versieren, Hij plukt de lelies, n voor n en verzamelt ze voor zich, en op de grote dag zal er een algemene oogst van zijn, als Hij zijn engelen zal uitzenden om al Zijn lelies te vergaderen, opdat Hij tot in eeuwigheid in hen verheerlijkt en bewonderd zal worden. 2. Zij is zeker van haar deel in Hem, Song of Solomon 6:3, Ik ben van mijn liefste, en mijn liefste is van mij, de betrekking is wederzijds, en de knoop is gelegd, die niet losgemaakt kan worden, want Hij weidt onder de lelies, en mijn gemeenschap met Hem is een stellig teken van mijn deel in Hem. Zij had dit tevoren gezegd, Song of Solomon 2:16. maar:

a. Hier herhaalt zij het, als hetgeen waarbij Hij wilde blijven, en waarin zij een onuitsprekelijke voldoening vond, zij beminde haar keus te zeer om te willen veranderen. Onze gemeenschap met God wordt onderhouden door dikwijls ons verbond met Hem te vernieuwen en er ons in te verblijden.

b. Zij had nodig om het te herhalen, want zij had onvriendelijk gehandeld jegens haar geliefde, en omdat zij dit gedaan had, had Hij zich van haar teruggetrokken, en daarop was het nodig om opnieuw het verbond aan te grijpen, dat vast blijft tussen Christus en de gelovigen, in weerwil van hun tekortkomingen en van Zijn misnoegde blikken, Psalms 89:31. "ik ben achteloos geweest in mijn plicht en ben erin tekort gekomen, maar toch ben ik van mijn liefste," want iedere overtreding van het verbond werpt ons niet buiten het verbond. "Hij heeft rechtvaardig Zijn aangezicht voor mij verborgen, en mij Zijn vertroostingen onthouden, en toch ben ik van mijn liefste, " want bestraffingen en kastijdingen zijn niet alleen bestaanbaar met, maar vloeien voort uit verbondsliefde.

c. Als wij de volle verzekerdheid willen hebben van Christus' liefde dan moeten wij leven in trouwe aanhankelijkheid aan Hem, Hoewel ik, de merkbare vertroosting niet heb, die ik placht te hebben, zal ik toch hieraan vasthouden. "Christus is de mijne en ik ben de Zijne."

d. Zij had tevoren wel hetzelfde gezegd, maar nu keert zij de orde om, en spreekt eerst met verzekerdheid van Zijn deel in haar: ik ben van mijn liefste, geheel en al aan Hem toegewijd, en dan haar deel in Hem en in Zijn genade, "Mij liefste is van mij, en ik ben gelukkig, waarlijk gelukkig in Hem." Als ons eigen hart slechts voor ons kan getuigen dat wij de Zijnen zijn, dan is er geen plaats meer over om te twijfelen dat Hij de onze is, want nooit wordt van Zijn zijde het verbond gebroken.

e. Evenals toen, is het ook nu haar troost, dat Hij weidt onder de lelies, dat Hij zich verlustigt in Zijn volk, en vrijelijk met hen spreekt, zoals wij spreken met hen, met wie wij aanzitten aan tafel, en daarom, hoewel Hij zich voor het ogenblik teruggetrokken heeft zal ik Hem toch weer ontmoeten, ik zal Hem nog loven, die de menigvuldige verlossing is van mijn aangezicht, en mijn God.

Verzen 4-10

Hooglied 6:4-10

Nu moeten wij veronderstellen dat Christus genadig tot Zijn bruid is weergekeerd, van wie Hij zich had teruggetrokken, weergekeerd om met haar te spreken, en haar vreugde en blijdschap te doen horen, weergekeerd om haar gunst te bewijzen, al haar onvriendelijkheid vergeten en vergeven hebbende, want Hij spreekt met grote tederheid en achting tot haar.

I. Hij verklaart, dat zij waarlijk beminnelijk is, Song of Solomon 6:4 : Gij zijt schoon, mijn vriendin! gelijk Thirza, een stad in de stam van Manasse, welker naam aangenaam betekent, of behaaglijk, haar ligging was waarschijnlijk zeer gunstig, en haar gebouwen schoon en evenredig, gij zijt lieflijk als Jeruzalem, een stad, die wel samengevoegd is, Psalms 122:3, en die Salomo gebouwd en verfraaid had, de vreugde van de gehele aarde, het was een eer voor de wereld hetzij zij dit al of niet dachten dat er zo'n stad in was. Het was de heilige stad, en dat was er de grootste schoonheid van, en gevoegelijk wordt de kerk bij haar vergeleken, want zij was er door voorgesteld en afgeschaduwd. De evangeliekerk is het Jeruzalem, dat boven is, Galatians 4:26, het hemelse Jeruzalem. Hebrews 12:22, God heeft er Zijn heiligdom in, en Hij is er in bijzondere zin tegenwoordig, vandaar komt Hem de schatting van lof, het is Zijn rust tot in eeuwigheid, en daarom is zij de bruid lieflijk als Jeruzalem, en dit ziende, is zij verschrikkelijk als slagorden met banieren. De censuur van de kerk, behoorlijk toegepast, vervult het geweten van de mensen met ontzag, het woord de wapens van haar strijd werpt de overleggingen terneder. 2 Corinthiers 10:5, en zelfs een ongelovige wordt overtuigd en geoordeeld door de plechtigheid van de heilige inzettingen, 1 Corinthiers 14:24, 25. Door het geloof overwinnen de heiligen de wereld, 1 John 5:4, ja evenals Jakob, overmogen zij bij God, Genesis 32:28.

II. Hij bekent Zijn liefde voor haar, Song of Solomon 6:5. Hoewel Hij voor een klein ogenblik en in een geringe toorn Zijn aangezicht voor haar verborgen had, vergadert hij haar met verrassende voorbeelden van eeuwige goedertierenheid, Isaiah 54:8. "Wend Uwe ogen tot mij, zo lezen het sommigen, Wend de ogen van geloof en liefde tot mij, want zij hebben mij opgeheven, zie op Mij en word vertroost." Als wij tot God roepen, om het oog van Zijn gunst op ons te richten, dan roept Hij tot ons om het oog onder gehoorzaamheid op Hem te richten. Wij lezen het als een vreemde uitdrukking van liefde: "Wend Uw ogen van Mij af, want Ik kan er de glans, de schittering niet van dragen, zij hebben Mij overweldigd, er is nu bij Mij overmocht om al het voorgevallene voorbij te zien," zoals God tot Mozes zei, toen hij voor Israël bad: Laat Mij, Exodus 32:10. Laat Mij, of Ik moet toegeven. Het behaagt Christus om zich van deze uitdrukkingen van vurige liefde te bedienen, om de tederheid uit te drukken van een meedogende Verlosser en Zijn verlustiging in de verlosten en in de werkingen van Zijn eigen genade in hen.

III. Hij herhaalt bijna woord voor woord een deel van de beschrijving. die Hij had gegeven van haar schoonheid, Song of Solomon 4:1 haar haar, haar tanden, haar slapen, Song of Solomon 6:5 niet omdat Hij haar niet in andere woorden beschreven kon hebben en door andere beelden of vergelijkingen, maar om te tonen dat Hij nog dezelfde achting voor haar had na haar onvriendelijkheid jegens Hem en Zijn zich terugtrekken van haar, die Hij tevoren voor haar gekoesterd heeft. Opdat zij niet zou denken dat Hij, hoewel Hij haar niet geheel zou willen verstoten, er toch te erger om zou denken van haar wie Hij haar kende, zegt Hij nu hetzelfde van haar, als Hij gezegd had, want zij, aan wie het is vergeven, zullen temeer liefhebben, en zullen bijgevolg temeer worden bemind, want Christus heeft gezegd: Ik heb lief die Mij liefhebben. Hij heeft behagen in Zijn volk, niettegenstaande hun zwakheid, als zij er oprecht berouw van hebben en terugkeren tot hun plicht, en Hij prijst hen, alsof zij reeds tot volmaaktheid waren gekomen. IV. Hij geeft haar de voorkeur bovenal haar mededingsters, en ziet al de schoonheden en volmaaktheden van anderen samenkomen en zich concentreren in haar. Song of Solomon 6:8, Song of Solomon 6:9. "Er zijn misschien, zestig koninginnen, die, evenals Esther door haar schoonheid tot de koninklijke waardigheid zijn gekomen, en tachtig bijvrouwen, aan wie koningen de voorkeur hebben gegeven boven hun eigen koninginnen, als zijnde meer bekoorlijk, en deze vergezeld door haar staatsjonkvrouwen, maagden zonder getal, die, als er een bal aan het hof is, verschijnen in grote pracht, met een schoonheid, die de ogen verblindt van de toeschouwers, maar mijn duif, mijn volmaakte, is een enige, een heilige."

1. Zij overtreft ze allen. Ga heen door de gehele wereld en beschouw de gezelschappen of verenigingen, van mensen, die zich wijs en gelukkig achten, koninkrijken, hoven, senaten, raadsvergaderingen, of welke corporatie gij van waarde acht te zijn, geen van allen is te vergelijken bij de kerk van Christus, hun eer en hun schoonheid zijn, bij haar vergeleken, niets. O Israël, wie is u gelijk? Deuteronomy 33:1, 29, 4:6, 7.

Er zijn afzonderlijke personen, als meisjes zonder getal, die beroemd zijn om hun gaven en talenten, de schoonheid van hun taal, hun wijze van spreken, hun verrichtingen, maar de schoonheid van de heiligheid gaat alle andere schoonheid te boven. "Mijn duif, mijn volmaakte is een enige, zij heeft die enige schoonheid, dat zij een duif is, een volmaakte duif, en de mijne, en dat maakt dat zij de koninginnen en maagden overtreft, al zijn die ook nog zovelen in getal."

2. Zij bevat die allen. "Andere koningen hebben vele koninginnen en bijvrouwen en maagden, in wier omgang en gesprekken zij behagen hebben, maar Mijn duif, Mijn volmaakte is die allen voor mij, in die ne heb Ik meer dan zij in al de hunnen hebben." Of, "Hoewel er vele afzonderlijke kerken zijn, sommigen van grote waardigheid, anderen van mindere waardigheid, sommigen van ouderen, anderen van jongeren datum, en vele particuliere gelovigen, van verschillende gaven en talenten, sommigen van grote uitnemendheid, maar die allen tezamen vormen slechts een algemene kerk, zij zijn allen delen van dat geheel, en dat is Mijn duif, Mijn volmaakte." Christus is het middelpunt van de eenheid van de kerk, al de kinderen Gods, die verstrooid zijn, worden door Hem bijeen vergaderd, John 11:52 en ontmoeten elkaar in Hem, Efeziers 1:10, en allen zijn zij zijn duiven.

V. Hij toont hoezeer zij geacht was, niet alleen door Hem, maar door allen, die met haar bekend zijn, en in betrekking tot haar staan. Het zal nog toevoegen aan haar lof om te zeggen:

1. Dat zij de lieveling is van haar moeder, zij had datgene in zich, dat haar zeer bijzonder aanbeval in de liefde van haar ouders zoals van Salomo zelf gezegd werd dat hij teder was en een enige voor het aangezicht van zijn moeder Proverbs 4:3, en zo was zij de enige van haar moeder, zo dierbaar alsof zij een enige was, en zo er nog vele anderen waren, was zij toch de zuivere, degene die haar lief had, voortreffelijker dan al de gezelschappen of verenigingen van mensen, die de wereld heeft opgeleverd. Al de koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid zijn in de schatting van Christus niets in vergelijking met de kerk, die samengesteld is uit de voortreffelijken van de aarde de kostelijke kinderen van Zion, te vergelijken bij dicht goud, en meer uitnemend dan hun naburen.

2. Dat zij bewonderd werd door al haar bekenden, niet alleen door de dochters, die jonger waren dan zij, maar zelfs door de koninginnen en de bijvrouwen, die reden konden hebben om ijverzuchtig op haar te zijn als een mededingster, zij allen zegenden haar, wensten het goede voor haar, prezen haar, en spraken goed van haar. De dochters van Jeruzalem noemden haar de schoonste onder de vrouwen, allen kwamen overeen om haar de voorrang toe te kennen in schoonheid, en iedere schoof boog zich voor de hare. Zij, die enig besef hebben van de dingen, kunnen niet anders dan in hun geweten ervan overtuigd zijn wat zij ook mogen zeggen dat godvruchtige mensen voortreffelijke mensen zijn, velen zullen aan hen hun goed woord geven, ja meer, ook hun goede wil. Jezus Christus neemt nota van hetgeen de mensen denken en zeggen van Zijn kerk, en Hij heeft een welbehagen in hen, die degenen eren, die de Heer vrezen, en Hij duidt het hun ten kwade, die hen verachten inzonderheid als zij zich onder een wolk bevinden, die een van deze kleinen ergeren.

Vl. Hij wijst op de lof, die haar gegeven werd, en maakt hem tot de Zijne, Song of Solomon 6:10. Wie is zij, die er uitziet als de dageraad? Dit is van toepassing beide op de kerk in de wereld en op genade in het hart.

1. Zij zijn lieflijk als het licht, het schoonste van alle zichtbare dingen, christenen zijn, of behoren te zijn, de lichten van de wereld. De patriarchale kerk zag uit als de dageraad, toen de belofte van de Messias het eerst bekend gemaakt werd en de opgang uit de hoogte deze duistere wereld bezocht. De Joodse kerk was schoon als de maan, de ceremoniële wet was een onvolkomen licht, zij scheen door terugkaatsing, zij had veranderingen als de maan, heeft geen dag gemaakt, en de Zon van de gerechtigheid was nog niet opgegaan, maar de christelijke kerk is zuiver als de zon, vertoont een groot licht voor hen, die in duisternis gezeten zijn. Of, wij kunnen het toepassen op het rijk van de genade, het evangeliekoninkrijk.

a. In zijn opkomst ziet het uit als de dageraad na een donkere nacht, het is ontdekkend, Job 38:12, Job 38:13, en zeer aangenaam, ziet er lieflijk uit als een heldere morgenstond, maar het is klein in zijn begin, en in het eerst nauwelijks merkbaar.

b. In deze wereld is het op zijn best slechts schoon als de maan, die schijnt met een ontleend licht, en haar wisselingen heeft en haar verduisteringen, en ook haar vlekken, en, als zij vol is, slechts heerst bij nacht. Maar

c. Als het volmaakt is in het rijk van de heerlijkheid, dan zal het zuiver zijn als de zon, de kerk bekleed met de zon, met Christus, als de zon van de gerechtigheid, Revelation 12:1. Zij, die God liefhebben, zullen dan wezen als de zon, als zij opgaat in haar kracht, Judges 5:31, Matthew 13:43, zij zullen blinken in onuitsprekelijke heerlijkheid, en hetgeen volmaakt is zal dan komen, er zal geen duisternis zijn, geen vlekken, Isaiah 30:26.

2. De schoonheid van de kerken van de gelovigen is niet slechts lieflijk, maar ook ontzaglijk, als slagorden met banieren. De kerk is in deze wereld als een leger, als Israëls leger in de woestijn, haar toestand is een toestand van strijd, zij is in het midden van vijanden, en in voortdurende strijd met hen. Gelovigen zijn krijgsknechten in dit leger. Het heeft zijn banieren, het evangelie van Christus is een opgerichte banier, Isaiah 11:12, de liefde van Christus, Song of Solomon 2:4. Het wordt aangevoerd en in orde gehouden onder tucht, het is schrikkelijk voor zijn vijanden, zoals Israël het was in de woestijn, Exodus 15:14. Toen Bileam Israël gelegerd zag naar zijn stammen bij hun standaarden en met ontrolde banieren, zei hij: Hoe goed zijn uw tenten, o Jakob! Numbers 24:5. Als de kerk haar reinheid bewaart, dan verzekert zij naar eer en overwinning, als zij schoon is als de maan en zuiver is als de zon, dan is zij in waarheid groot en geducht.

Verzen 4-10

Hooglied 6:4-10

Nu moeten wij veronderstellen dat Christus genadig tot Zijn bruid is weergekeerd, van wie Hij zich had teruggetrokken, weergekeerd om met haar te spreken, en haar vreugde en blijdschap te doen horen, weergekeerd om haar gunst te bewijzen, al haar onvriendelijkheid vergeten en vergeven hebbende, want Hij spreekt met grote tederheid en achting tot haar.

I. Hij verklaart, dat zij waarlijk beminnelijk is, Song of Solomon 6:4 : Gij zijt schoon, mijn vriendin! gelijk Thirza, een stad in de stam van Manasse, welker naam aangenaam betekent, of behaaglijk, haar ligging was waarschijnlijk zeer gunstig, en haar gebouwen schoon en evenredig, gij zijt lieflijk als Jeruzalem, een stad, die wel samengevoegd is, Psalms 122:3, en die Salomo gebouwd en verfraaid had, de vreugde van de gehele aarde, het was een eer voor de wereld hetzij zij dit al of niet dachten dat er zo'n stad in was. Het was de heilige stad, en dat was er de grootste schoonheid van, en gevoegelijk wordt de kerk bij haar vergeleken, want zij was er door voorgesteld en afgeschaduwd. De evangeliekerk is het Jeruzalem, dat boven is, Galatians 4:26, het hemelse Jeruzalem. Hebrews 12:22, God heeft er Zijn heiligdom in, en Hij is er in bijzondere zin tegenwoordig, vandaar komt Hem de schatting van lof, het is Zijn rust tot in eeuwigheid, en daarom is zij de bruid lieflijk als Jeruzalem, en dit ziende, is zij verschrikkelijk als slagorden met banieren. De censuur van de kerk, behoorlijk toegepast, vervult het geweten van de mensen met ontzag, het woord de wapens van haar strijd werpt de overleggingen terneder. 2 Corinthiers 10:5, en zelfs een ongelovige wordt overtuigd en geoordeeld door de plechtigheid van de heilige inzettingen, 1 Corinthiers 14:24, 25. Door het geloof overwinnen de heiligen de wereld, 1 John 5:4, ja evenals Jakob, overmogen zij bij God, Genesis 32:28.

II. Hij bekent Zijn liefde voor haar, Song of Solomon 6:5. Hoewel Hij voor een klein ogenblik en in een geringe toorn Zijn aangezicht voor haar verborgen had, vergadert hij haar met verrassende voorbeelden van eeuwige goedertierenheid, Isaiah 54:8. "Wend Uwe ogen tot mij, zo lezen het sommigen, Wend de ogen van geloof en liefde tot mij, want zij hebben mij opgeheven, zie op Mij en word vertroost." Als wij tot God roepen, om het oog van Zijn gunst op ons te richten, dan roept Hij tot ons om het oog onder gehoorzaamheid op Hem te richten. Wij lezen het als een vreemde uitdrukking van liefde: "Wend Uw ogen van Mij af, want Ik kan er de glans, de schittering niet van dragen, zij hebben Mij overweldigd, er is nu bij Mij overmocht om al het voorgevallene voorbij te zien," zoals God tot Mozes zei, toen hij voor Israël bad: Laat Mij, Exodus 32:10. Laat Mij, of Ik moet toegeven. Het behaagt Christus om zich van deze uitdrukkingen van vurige liefde te bedienen, om de tederheid uit te drukken van een meedogende Verlosser en Zijn verlustiging in de verlosten en in de werkingen van Zijn eigen genade in hen.

III. Hij herhaalt bijna woord voor woord een deel van de beschrijving. die Hij had gegeven van haar schoonheid, Song of Solomon 4:1 haar haar, haar tanden, haar slapen, Song of Solomon 6:5 niet omdat Hij haar niet in andere woorden beschreven kon hebben en door andere beelden of vergelijkingen, maar om te tonen dat Hij nog dezelfde achting voor haar had na haar onvriendelijkheid jegens Hem en Zijn zich terugtrekken van haar, die Hij tevoren voor haar gekoesterd heeft. Opdat zij niet zou denken dat Hij, hoewel Hij haar niet geheel zou willen verstoten, er toch te erger om zou denken van haar wie Hij haar kende, zegt Hij nu hetzelfde van haar, als Hij gezegd had, want zij, aan wie het is vergeven, zullen temeer liefhebben, en zullen bijgevolg temeer worden bemind, want Christus heeft gezegd: Ik heb lief die Mij liefhebben. Hij heeft behagen in Zijn volk, niettegenstaande hun zwakheid, als zij er oprecht berouw van hebben en terugkeren tot hun plicht, en Hij prijst hen, alsof zij reeds tot volmaaktheid waren gekomen. IV. Hij geeft haar de voorkeur bovenal haar mededingsters, en ziet al de schoonheden en volmaaktheden van anderen samenkomen en zich concentreren in haar. Song of Solomon 6:8, Song of Solomon 6:9. "Er zijn misschien, zestig koninginnen, die, evenals Esther door haar schoonheid tot de koninklijke waardigheid zijn gekomen, en tachtig bijvrouwen, aan wie koningen de voorkeur hebben gegeven boven hun eigen koninginnen, als zijnde meer bekoorlijk, en deze vergezeld door haar staatsjonkvrouwen, maagden zonder getal, die, als er een bal aan het hof is, verschijnen in grote pracht, met een schoonheid, die de ogen verblindt van de toeschouwers, maar mijn duif, mijn volmaakte, is een enige, een heilige."

1. Zij overtreft ze allen. Ga heen door de gehele wereld en beschouw de gezelschappen of verenigingen, van mensen, die zich wijs en gelukkig achten, koninkrijken, hoven, senaten, raadsvergaderingen, of welke corporatie gij van waarde acht te zijn, geen van allen is te vergelijken bij de kerk van Christus, hun eer en hun schoonheid zijn, bij haar vergeleken, niets. O Israël, wie is u gelijk? Deuteronomy 33:1, 29, 4:6, 7.

Er zijn afzonderlijke personen, als meisjes zonder getal, die beroemd zijn om hun gaven en talenten, de schoonheid van hun taal, hun wijze van spreken, hun verrichtingen, maar de schoonheid van de heiligheid gaat alle andere schoonheid te boven. "Mijn duif, mijn volmaakte is een enige, zij heeft die enige schoonheid, dat zij een duif is, een volmaakte duif, en de mijne, en dat maakt dat zij de koninginnen en maagden overtreft, al zijn die ook nog zovelen in getal."

2. Zij bevat die allen. "Andere koningen hebben vele koninginnen en bijvrouwen en maagden, in wier omgang en gesprekken zij behagen hebben, maar Mijn duif, Mijn volmaakte is die allen voor mij, in die ne heb Ik meer dan zij in al de hunnen hebben." Of, "Hoewel er vele afzonderlijke kerken zijn, sommigen van grote waardigheid, anderen van mindere waardigheid, sommigen van ouderen, anderen van jongeren datum, en vele particuliere gelovigen, van verschillende gaven en talenten, sommigen van grote uitnemendheid, maar die allen tezamen vormen slechts een algemene kerk, zij zijn allen delen van dat geheel, en dat is Mijn duif, Mijn volmaakte." Christus is het middelpunt van de eenheid van de kerk, al de kinderen Gods, die verstrooid zijn, worden door Hem bijeen vergaderd, John 11:52 en ontmoeten elkaar in Hem, Efeziers 1:10, en allen zijn zij zijn duiven.

V. Hij toont hoezeer zij geacht was, niet alleen door Hem, maar door allen, die met haar bekend zijn, en in betrekking tot haar staan. Het zal nog toevoegen aan haar lof om te zeggen:

1. Dat zij de lieveling is van haar moeder, zij had datgene in zich, dat haar zeer bijzonder aanbeval in de liefde van haar ouders zoals van Salomo zelf gezegd werd dat hij teder was en een enige voor het aangezicht van zijn moeder Proverbs 4:3, en zo was zij de enige van haar moeder, zo dierbaar alsof zij een enige was, en zo er nog vele anderen waren, was zij toch de zuivere, degene die haar lief had, voortreffelijker dan al de gezelschappen of verenigingen van mensen, die de wereld heeft opgeleverd. Al de koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid zijn in de schatting van Christus niets in vergelijking met de kerk, die samengesteld is uit de voortreffelijken van de aarde de kostelijke kinderen van Zion, te vergelijken bij dicht goud, en meer uitnemend dan hun naburen.

2. Dat zij bewonderd werd door al haar bekenden, niet alleen door de dochters, die jonger waren dan zij, maar zelfs door de koninginnen en de bijvrouwen, die reden konden hebben om ijverzuchtig op haar te zijn als een mededingster, zij allen zegenden haar, wensten het goede voor haar, prezen haar, en spraken goed van haar. De dochters van Jeruzalem noemden haar de schoonste onder de vrouwen, allen kwamen overeen om haar de voorrang toe te kennen in schoonheid, en iedere schoof boog zich voor de hare. Zij, die enig besef hebben van de dingen, kunnen niet anders dan in hun geweten ervan overtuigd zijn wat zij ook mogen zeggen dat godvruchtige mensen voortreffelijke mensen zijn, velen zullen aan hen hun goed woord geven, ja meer, ook hun goede wil. Jezus Christus neemt nota van hetgeen de mensen denken en zeggen van Zijn kerk, en Hij heeft een welbehagen in hen, die degenen eren, die de Heer vrezen, en Hij duidt het hun ten kwade, die hen verachten inzonderheid als zij zich onder een wolk bevinden, die een van deze kleinen ergeren.

Vl. Hij wijst op de lof, die haar gegeven werd, en maakt hem tot de Zijne, Song of Solomon 6:10. Wie is zij, die er uitziet als de dageraad? Dit is van toepassing beide op de kerk in de wereld en op genade in het hart.

1. Zij zijn lieflijk als het licht, het schoonste van alle zichtbare dingen, christenen zijn, of behoren te zijn, de lichten van de wereld. De patriarchale kerk zag uit als de dageraad, toen de belofte van de Messias het eerst bekend gemaakt werd en de opgang uit de hoogte deze duistere wereld bezocht. De Joodse kerk was schoon als de maan, de ceremoniële wet was een onvolkomen licht, zij scheen door terugkaatsing, zij had veranderingen als de maan, heeft geen dag gemaakt, en de Zon van de gerechtigheid was nog niet opgegaan, maar de christelijke kerk is zuiver als de zon, vertoont een groot licht voor hen, die in duisternis gezeten zijn. Of, wij kunnen het toepassen op het rijk van de genade, het evangeliekoninkrijk.

a. In zijn opkomst ziet het uit als de dageraad na een donkere nacht, het is ontdekkend, Job 38:12, Job 38:13, en zeer aangenaam, ziet er lieflijk uit als een heldere morgenstond, maar het is klein in zijn begin, en in het eerst nauwelijks merkbaar.

b. In deze wereld is het op zijn best slechts schoon als de maan, die schijnt met een ontleend licht, en haar wisselingen heeft en haar verduisteringen, en ook haar vlekken, en, als zij vol is, slechts heerst bij nacht. Maar

c. Als het volmaakt is in het rijk van de heerlijkheid, dan zal het zuiver zijn als de zon, de kerk bekleed met de zon, met Christus, als de zon van de gerechtigheid, Revelation 12:1. Zij, die God liefhebben, zullen dan wezen als de zon, als zij opgaat in haar kracht, Judges 5:31, Matthew 13:43, zij zullen blinken in onuitsprekelijke heerlijkheid, en hetgeen volmaakt is zal dan komen, er zal geen duisternis zijn, geen vlekken, Isaiah 30:26.

2. De schoonheid van de kerken van de gelovigen is niet slechts lieflijk, maar ook ontzaglijk, als slagorden met banieren. De kerk is in deze wereld als een leger, als Israëls leger in de woestijn, haar toestand is een toestand van strijd, zij is in het midden van vijanden, en in voortdurende strijd met hen. Gelovigen zijn krijgsknechten in dit leger. Het heeft zijn banieren, het evangelie van Christus is een opgerichte banier, Isaiah 11:12, de liefde van Christus, Song of Solomon 2:4. Het wordt aangevoerd en in orde gehouden onder tucht, het is schrikkelijk voor zijn vijanden, zoals Israël het was in de woestijn, Exodus 15:14. Toen Bileam Israël gelegerd zag naar zijn stammen bij hun standaarden en met ontrolde banieren, zei hij: Hoe goed zijn uw tenten, o Jakob! Numbers 24:5. Als de kerk haar reinheid bewaart, dan verzekert zij naar eer en overwinning, als zij schoon is als de maan en zuiver is als de zon, dan is zij in waarheid groot en geducht.

Verzen 11-13

Hooglied 6:11-13

Christus, nu teruggekeerd zijnde tot de bruid, en de breuk volkomen genezen en de twist tussen deze minnaars geëindigd zijnde in de vernieuwing hunner liefde, geeft Christus hier nu een bericht beide van de verwijdering en van de verzoening.

1. Dat Hij, toen Hij zich terug had getrokken van Zijn kerk, als Zijn bruid, en haar niet vertroostte, haar zelfs toen toch beschouwde als Zijn hof, waar Hij zorg voor droeg, Song of Solomon 6:11. "Ik ben naar de notenhof afgegaan, de hof van muskaatnoten, om de groene vrucht van de vallei te zien, met welbehagen en zorgende belangstelling ze te zien als de Mijne." Toen Hij buiten het gezicht was, was Hij niet verder weg dan in de hof, verborgen onder de bomen van de hof, in een lage en donkere vallei, maar toen merkte Hij op of de wijnstok bloeide, om er alles aan te doen wat nodig was om de bloei ervan te bevorderen, en om er zich in te verlustigen, zoals de mens zich verlustigt in een vruchtbare hof. Hij ging om te zien of de granaatbomen uitbotten, Christus bemerkt het eerste begin van het goede werk van de genade in de ziel, en het eerste opkomen van vrome genegenheden en neigingen, en Hij heeft er een welbehagen in, zoals wij een welbehagen hebben in de bloesems van de lente.

2. Dat Hij zich toch niet lang hiermede tevreden kon stellen, maar plotseling een krachtige onweerstaanbare drang gevoelde in Zijn hart om weer te keren tot Zijn kerk, als Zijn bruid, bewogen zijnde door haar zuchten en verlangen naar Hem, Song of Solomon 6:12 :eer Ik het wist zette Mij Mijn ziel op de wagens van Mijn vrijwillig volk, Ik kon Mij niet langer op een afstand houden, al mijn berouw is tezamen ontstoken, en terstond besloot Ik om Mij terug te spoeden naar de armen van Mijn vriendin, naar Mijn duif. Aldus hield Jozef zich voor een tijd vreemd voor zijn broeders, om hen te kastijden voor hun vroegere onvriendelijkheid, en om hun tegenwoordige gezindheid op de proef te stellen, totdat hij zich niet langer kon bedwingen, maar, eer hij het wist, in tranen uitbarstte en zei ik ben Jozef, Genesis 45:1,Genesis 45:3. en nu bemerkte de bruid, zoals David bemerkt heeft, Psalms 31:23, dat, hoewel zij in haar haast gezegd heeft: "Ik ben afgesneden van voor Uw ogen", Hij toch terzelfder tijd de stem van haar smekingen heeft gehoord, en dat Hij als de wagens van Amminadab werd, die beroemd waren om hun schoonheid en snelheid. Mijn ziel zette Mij op de wagens van Mijn vrijwillig volk, zo lezen het sommigen, "de wagens van hun geloof en hun hoop en liefde, van hun begeerten en hun gebeden en hun verwachtingen, die zij Mij nazonden, om Mij terug te halen, als vurige wagens en vurige paarden". Christus volk zijn, en behoren te zijn, een gewillig volk. Als zij Hem blijven zoeken en naar Hem blijven verlangen, zelfs wanneer Hij zich van hen schijnt terug te trekken, dan zal Hij ter bestemder tijd genadiglijk tot hen wederkeren, eerder misschien dan zij denken en in aangename verrassing. Geen wagens, die voor Christus gezonden worden, zullen ledig terugkomen. Alle genadig wederkeren van Christus tot Zijn volk komt voort uit Hemzelf. Zij zijn het niet, maar het is Zijn eigen ziel die Hem op de wagens van Zijn volk zet want Hij is genadig omdat Hij genadig wil zijn, en heeft zijn Israël lief omdat Hij hen wilde liefhebben, niet om hunnentwil, dit zij hun bekend.

3. Dat Hij tot haar wedergekeerd zijnde, haar vriendelijk nodigt om weer te keren tot Hem, in weerwil van de ontmoedigingen, die haar kwellen. Laat haar er niet aan wanhopen om evenveel genot en vertroosting te zullen hebben als zij ooit gehad heeft, voordat deze verwijdering heeft plaats gehad, maar nu van de vertroosting genieten van Zijn terugkeren, Song of Solomon 6:13. Hier

A. Wordt de kerk Sulammith genoemd, verwijzende, hetzij naar Salomo, de bruidegom in type, naar wiens naam zij genoemd is, ten teken van haar betrekking tot hem en haar vereniging met hen zo worden de gelovigen christenen genoemd naar Christus, of wel, verwijzende naar Salem, haar geboorteplaats en haar woonplaats, zoals de vrouw van Sunem de Sunamietische wordt genoemd. De hemel is het Salem, waar de heiligen hun geboorte hebben en waar zij hun burgerschap hebben, zij, die Christus toebehoren en op weg zijn naar de hemel, zullen Sulammieten genoemd worden.

B. Zij worden uitgenodigd om terug te keren, en de uitnodiging is zeer dringend, Keer weer, keer weer, en wederom, keer weer, keer weer, vind de vrede weer, die gij verloren en verbeurd hebt, kom terug tot uw vorige kalmte en blijmoedigheid." Als er stoornis is gekomen in de vertroosting en de gemoedsrust van goede Christenen, dan is het soms moeilijk om hen weer tot rust te brengen, dan moeten zij er dringend toe vermaand worden om weer te keren tot hun rust. Gelijk rebellerende zondaren het nodig hebben om telkens en nogmaals geroepen te worden Bekeert u, bekeert u, want daarom zou gij sterven, zo hebben ontroerde en veronruste heiligen het nodig om telkens en nogmaals geroepen te worden: keert weer, keert weer, waarom wilt gij kwijnen? Wat buigt gij u neer, o mijn ziel?

C. Weergekeerd zijnde, wordt van haar verlangd dat zij haar aangezicht zal tonen, dat wij u mogen aanzien. Ga niet langer met een bedekt aangezicht als een rouwdragende. Laat hen, die vrede hebben met God, hun aangezicht opheffen tot God, Job 22:26, laat hen met vrijmoedigheid komen tot de troon van de genade. Christus heeft een welbehagen in de blijmoedigheid en het nederig vertrouwen van Zijn volk, en Hij wil dat zij er aangenaam uitzien. Dat wij u mogen aanzien, niet alleen Ik, maar ook de heilige engelen, die zich verblijden in de vertroostingen van de heiligen zowel als in de bekering van zondaren, Ik niet alleen, maar al de dochters. Christus en de gelovigen hebben een welbehagen in de schoonheid van de kerk.

D. Er wordt een kort bericht gegeven van hetgeen in haar te zien is. De vraag wordt gedaan: Wat zult gij aan de Sulammith zien? En er wordt geantwoord: Als het gezelschap van twee legers.

a. Sommigen denken dat zij zelf dit bericht van zich geeft. Zij schroomt er voor om te verschijnen, wil niet graag dat men haar aanziet, daar zij in haar eigen schatting gedaante noch heerlijkheid heeft. Helaas, zegt zij, wat zult gij zien aan de Sulammith? Niets dat de moeite waard is van het aan te zien, niets dan als het ware het gezelschap van twee legers, die in strijd met elkaar zijn, er is niets te zien dan slachting en bloed. De wachters hadden haar geslagen en gewond, en zij droeg in haar gelaat de tekenen van die wonden, zij zag er uit alsof zij gevochten had. Zij had gezegd, Hoofdstuk 1:6:"Ziet mij niet aan dat ik zwart ben, hier zegt zij: Ziet mij niet aan dat ik bebloed ben." Of het kan zien op de voortdurende worsteling tussen genade en bederf in de ziel van de gelovigen, zij zijn in hen als twee legers in onophoudelijke schermutseling, waardoor zij zich schaamt om haar aangezicht te laten zien.

b. Anderen denken dat haar liefste dit bericht van haar geeft. Ik zal u zeggen wat gij in de Sulammith zien zult, gij zult een zo groot en schoon gezicht hebben als dat van twee legers, of twee delen van hetzelfde leger, opgesteld in gelederen, niet alleen als een leger met banieren, maar als twee legers, met een dubbele majesteit als die, waarvan tevoren is gesproken, zij is als Mahanaim als de twee legers, die Jakob gezien heeft Genesis 32:1, Genesis 32:2, een leger van engelen hen dienende, "de strijdende kerk, en de triomferende kerk." Zie twee legers, in beide verschijnt de kerk schoon en heerlijk.

Verzen 11-13

Hooglied 6:11-13

Christus, nu teruggekeerd zijnde tot de bruid, en de breuk volkomen genezen en de twist tussen deze minnaars geëindigd zijnde in de vernieuwing hunner liefde, geeft Christus hier nu een bericht beide van de verwijdering en van de verzoening.

1. Dat Hij, toen Hij zich terug had getrokken van Zijn kerk, als Zijn bruid, en haar niet vertroostte, haar zelfs toen toch beschouwde als Zijn hof, waar Hij zorg voor droeg, Song of Solomon 6:11. "Ik ben naar de notenhof afgegaan, de hof van muskaatnoten, om de groene vrucht van de vallei te zien, met welbehagen en zorgende belangstelling ze te zien als de Mijne." Toen Hij buiten het gezicht was, was Hij niet verder weg dan in de hof, verborgen onder de bomen van de hof, in een lage en donkere vallei, maar toen merkte Hij op of de wijnstok bloeide, om er alles aan te doen wat nodig was om de bloei ervan te bevorderen, en om er zich in te verlustigen, zoals de mens zich verlustigt in een vruchtbare hof. Hij ging om te zien of de granaatbomen uitbotten, Christus bemerkt het eerste begin van het goede werk van de genade in de ziel, en het eerste opkomen van vrome genegenheden en neigingen, en Hij heeft er een welbehagen in, zoals wij een welbehagen hebben in de bloesems van de lente.

2. Dat Hij zich toch niet lang hiermede tevreden kon stellen, maar plotseling een krachtige onweerstaanbare drang gevoelde in Zijn hart om weer te keren tot Zijn kerk, als Zijn bruid, bewogen zijnde door haar zuchten en verlangen naar Hem, Song of Solomon 6:12 :eer Ik het wist zette Mij Mijn ziel op de wagens van Mijn vrijwillig volk, Ik kon Mij niet langer op een afstand houden, al mijn berouw is tezamen ontstoken, en terstond besloot Ik om Mij terug te spoeden naar de armen van Mijn vriendin, naar Mijn duif. Aldus hield Jozef zich voor een tijd vreemd voor zijn broeders, om hen te kastijden voor hun vroegere onvriendelijkheid, en om hun tegenwoordige gezindheid op de proef te stellen, totdat hij zich niet langer kon bedwingen, maar, eer hij het wist, in tranen uitbarstte en zei ik ben Jozef, Genesis 45:1,Genesis 45:3. en nu bemerkte de bruid, zoals David bemerkt heeft, Psalms 31:23, dat, hoewel zij in haar haast gezegd heeft: "Ik ben afgesneden van voor Uw ogen", Hij toch terzelfder tijd de stem van haar smekingen heeft gehoord, en dat Hij als de wagens van Amminadab werd, die beroemd waren om hun schoonheid en snelheid. Mijn ziel zette Mij op de wagens van Mijn vrijwillig volk, zo lezen het sommigen, "de wagens van hun geloof en hun hoop en liefde, van hun begeerten en hun gebeden en hun verwachtingen, die zij Mij nazonden, om Mij terug te halen, als vurige wagens en vurige paarden". Christus volk zijn, en behoren te zijn, een gewillig volk. Als zij Hem blijven zoeken en naar Hem blijven verlangen, zelfs wanneer Hij zich van hen schijnt terug te trekken, dan zal Hij ter bestemder tijd genadiglijk tot hen wederkeren, eerder misschien dan zij denken en in aangename verrassing. Geen wagens, die voor Christus gezonden worden, zullen ledig terugkomen. Alle genadig wederkeren van Christus tot Zijn volk komt voort uit Hemzelf. Zij zijn het niet, maar het is Zijn eigen ziel die Hem op de wagens van Zijn volk zet want Hij is genadig omdat Hij genadig wil zijn, en heeft zijn Israël lief omdat Hij hen wilde liefhebben, niet om hunnentwil, dit zij hun bekend.

3. Dat Hij tot haar wedergekeerd zijnde, haar vriendelijk nodigt om weer te keren tot Hem, in weerwil van de ontmoedigingen, die haar kwellen. Laat haar er niet aan wanhopen om evenveel genot en vertroosting te zullen hebben als zij ooit gehad heeft, voordat deze verwijdering heeft plaats gehad, maar nu van de vertroosting genieten van Zijn terugkeren, Song of Solomon 6:13. Hier

A. Wordt de kerk Sulammith genoemd, verwijzende, hetzij naar Salomo, de bruidegom in type, naar wiens naam zij genoemd is, ten teken van haar betrekking tot hem en haar vereniging met hen zo worden de gelovigen christenen genoemd naar Christus, of wel, verwijzende naar Salem, haar geboorteplaats en haar woonplaats, zoals de vrouw van Sunem de Sunamietische wordt genoemd. De hemel is het Salem, waar de heiligen hun geboorte hebben en waar zij hun burgerschap hebben, zij, die Christus toebehoren en op weg zijn naar de hemel, zullen Sulammieten genoemd worden.

B. Zij worden uitgenodigd om terug te keren, en de uitnodiging is zeer dringend, Keer weer, keer weer, en wederom, keer weer, keer weer, vind de vrede weer, die gij verloren en verbeurd hebt, kom terug tot uw vorige kalmte en blijmoedigheid." Als er stoornis is gekomen in de vertroosting en de gemoedsrust van goede Christenen, dan is het soms moeilijk om hen weer tot rust te brengen, dan moeten zij er dringend toe vermaand worden om weer te keren tot hun rust. Gelijk rebellerende zondaren het nodig hebben om telkens en nogmaals geroepen te worden Bekeert u, bekeert u, want daarom zou gij sterven, zo hebben ontroerde en veronruste heiligen het nodig om telkens en nogmaals geroepen te worden: keert weer, keert weer, waarom wilt gij kwijnen? Wat buigt gij u neer, o mijn ziel?

C. Weergekeerd zijnde, wordt van haar verlangd dat zij haar aangezicht zal tonen, dat wij u mogen aanzien. Ga niet langer met een bedekt aangezicht als een rouwdragende. Laat hen, die vrede hebben met God, hun aangezicht opheffen tot God, Job 22:26, laat hen met vrijmoedigheid komen tot de troon van de genade. Christus heeft een welbehagen in de blijmoedigheid en het nederig vertrouwen van Zijn volk, en Hij wil dat zij er aangenaam uitzien. Dat wij u mogen aanzien, niet alleen Ik, maar ook de heilige engelen, die zich verblijden in de vertroostingen van de heiligen zowel als in de bekering van zondaren, Ik niet alleen, maar al de dochters. Christus en de gelovigen hebben een welbehagen in de schoonheid van de kerk.

D. Er wordt een kort bericht gegeven van hetgeen in haar te zien is. De vraag wordt gedaan: Wat zult gij aan de Sulammith zien? En er wordt geantwoord: Als het gezelschap van twee legers.

a. Sommigen denken dat zij zelf dit bericht van zich geeft. Zij schroomt er voor om te verschijnen, wil niet graag dat men haar aanziet, daar zij in haar eigen schatting gedaante noch heerlijkheid heeft. Helaas, zegt zij, wat zult gij zien aan de Sulammith? Niets dat de moeite waard is van het aan te zien, niets dan als het ware het gezelschap van twee legers, die in strijd met elkaar zijn, er is niets te zien dan slachting en bloed. De wachters hadden haar geslagen en gewond, en zij droeg in haar gelaat de tekenen van die wonden, zij zag er uit alsof zij gevochten had. Zij had gezegd, Hoofdstuk 1:6:"Ziet mij niet aan dat ik zwart ben, hier zegt zij: Ziet mij niet aan dat ik bebloed ben." Of het kan zien op de voortdurende worsteling tussen genade en bederf in de ziel van de gelovigen, zij zijn in hen als twee legers in onophoudelijke schermutseling, waardoor zij zich schaamt om haar aangezicht te laten zien.

b. Anderen denken dat haar liefste dit bericht van haar geeft. Ik zal u zeggen wat gij in de Sulammith zien zult, gij zult een zo groot en schoon gezicht hebben als dat van twee legers, of twee delen van hetzelfde leger, opgesteld in gelederen, niet alleen als een leger met banieren, maar als twee legers, met een dubbele majesteit als die, waarvan tevoren is gesproken, zij is als Mahanaim als de twee legers, die Jakob gezien heeft Genesis 32:1, Genesis 32:2, een leger van engelen hen dienende, "de strijdende kerk, en de triomferende kerk." Zie twee legers, in beide verschijnt de kerk schoon en heerlijk.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Song of Solomon 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/song-of-solomon-6.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile