Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Hooglied 5

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOOGLIED 5

In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Christus vriendelijk aannemen van de uitnodiging, die Hem gedaan is, Song of Solomon 5:1.

II. Het bericht, dat de bruid geeft van haar dwaasheid door haar liefste te veronachtzamen en de benauwdheid, waarin zij was doordat Hij zich terugtrok, Song of Solomon 5:2.

III. De vraag van de dochters van Jeruzalem betreffende de beminnelijke volmaaktheden van haar liefste, Song of Solomon 5:9 en haar nauwkeurig antwoord op die vraag, Song of Solomon 5:10. U die gelooft, is Hij aldus dierbaar.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOOGLIED 5

In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Christus vriendelijk aannemen van de uitnodiging, die Hem gedaan is, Song of Solomon 5:1.

II. Het bericht, dat de bruid geeft van haar dwaasheid door haar liefste te veronachtzamen en de benauwdheid, waarin zij was doordat Hij zich terugtrok, Song of Solomon 5:2.

III. De vraag van de dochters van Jeruzalem betreffende de beminnelijke volmaaktheden van haar liefste, Song of Solomon 5:9 en haar nauwkeurig antwoord op die vraag, Song of Solomon 5:10. U die gelooft, is Hij aldus dierbaar.

Vers 1

Hooglied 5:1

Deze woorden zijn Christus antwoord op het gebed van de kerk aan het einde van het vorige hoofdstuk. O, dat mijn liefste tot Zijn hof kwam. Hier nu is Hij gekomen, en doet het haar weten. Zie, hoe bereid God is om het gebed te verhoren, hoe bereid Christus is om de uitnodiging aan te nemen, die Zijn volk Hem geeft hoewel wij traag zijn om neer Zijn roepstem te horen en Zijn uitnodiging aan te nemen. Hij buigt zich neer tot ons, terwijl wij schromen om tot Hem op te klimmen. Let er op, hoe de verhoring het gebed nog overtrof.

1. Zij noemde Hem haar liefste (en dit was Hij in werkelijkheid) en zij nodigde Hem omdat zij Hem liefhad. In antwoord hierop noemde Hij haar Zijn zuster en bruid, zoals verscheiden malen tevoren, Song of Solomon 4:1. Zij, die Christus tot hun liefste maken, zullen door Hem erkend worden in de naaste en dierbaarste betrekkingen.

2. Zij noemde de hof de Zijne, en de edele vruchten ervan de Zijnen, en Hij erkent ze als zodanig, het is Mijn hof, het is Mijn specerij. Toen God misnoegd was op Israël, verwees Hij hen naar Mozes. Zij zijn uw volk, Exodus 32:7 en Hij noemde de gezette hoogtijden des Heeren uw gezette hoogtijden, Isaiah 1:14. maar nu zijn zij in Zijn gunst, Hij erkent hen als Zijn hof, hoewel van weinig belang, is hij toch de Mijne. Aan hen, die in oprechtheid zichzelf en al wat zij hebben en doen kunnen aan Jezus Christus overgeven, zal Hij de eer aandoen hen en wat zij hebben en voor Hem doen kunnen als de Zijnen en het Zijne te stempelen met Zijn eigen merkteken, en zeggen: Het is Mijne.

3. Zij nodigde Hem om in Zijn hof te komen, en Hij zegt: Ik ben gekomen, Isaiah 58:9. Gij zult roepen, en Hij zal zeggen: zie, hier ben Ik. Toen Salomo bad dat God zou komen om bezit te nemen van het huis, dat hij voor Hem had gebouwd, is Hij gekomen, Zijn heerlijkheid vervulde het huis, 2 Chronicles 7:2,, en Song of Solomon 5:16, Hij liet hem weten dat Hij het huis had verkoren en geheiligd, opdat Zijn naam daar zij in eeuwigheid. Zij, die voor Jezus Christus de deur van hun ziel openen, zullen Hem bereid vinden om tot hen in te komen, en aan alle plaats, daar Hij ter gedachtenis aan Zijn naam stichten zal, zal Hij tot Zijn volk komen en hen zegenen, Exodus 20:24.

4. Zij verlangde dat Hij Zijn edele vruchten zou eten, de offeranden zou aannemen, die in Zijn tempel geofferd werden, die als de vruchten waren van Zijn hof, en Hij doet het, maar Hij bevond dat zij niet gereed waren om gegeten te worden, en daarom plukt Hij ze zelf, evenals de vruchten de Zijne zijn, zo is Zijn ook de bereiding ervan. Hij vindt het hart niet in gereedheid om Hem te ontvangen en te onthalen, maar doet zelf de godvruchtige gewoonten uitkomen, die Hij er in geplant heeft. Het weinige goed, dat er in ons is, zou verloren gaan indien Hij het niet opnam en het voor zich bewaarde.

5. Zij begeerde slechts dat Hij de vruchten van Zijn hof zou eten, maar Hij bracht iets meer mee, honing, honingraat en melk, die een voedzame spijs zijn, en de voortbrengselen waren van Kanan, Immanuëls land, Christus verlustigt zich grotelijks in hetgeen Hij aan Zijn volk geschonken heeft, en in hetgeen Hij in hen heeft gewrocht. Of, wij kunnen veronderstellen, dat deze spijzen door de bruid zelf bereid waren, zoals Esther voor de koning, haar echtgenoot, een maaltijd des weids bereid had. Het zijn slechts eenvoudige spijzen, natuurlijke spijzen, honing en melk, maar vriendelijk bedoeld zijnde, worden zij vriendelijk aangenomen, onvolmaaktheden worden voorbijgezien, de honigraat wordt gegeten met de honing, en de zwakheid van het vlees wordt voorbijgezien en vergeven, omdat de geest gewillig is. Toen Christus aan Zijn discipelen is verschenen na Zijn opstanding, heeft Hij een stuk van honigraten niet hen gegeten, waarin deze Schrift vervuld werd. Hij dronk de wijn niet alleen die een drank is voor mensen, voor volwassen mensen, maar ook de melk, die een drank is voor kinderen, kleine kinderen, want Hij moest het heilig kind Jezus zijn, dat behoefte had aan melk.

6. Zij nodigde Hem slechts om zelf te komen, daar Hij echter het nodige voor Zijn eigen onthaal meebrengt, brengt Hij ook Zijn vrienden mede, en nodigt hen om te delen in hetgeen er is. Hoe meer zielen hoe meer vreugd, zeggen wij, en waar hier zoveel overvloed was, was het onthaal er niet te slechter om. Toen onze Heer Jezus vijfduizend mensen tegelijk heeft gespijzigd, hebben zij allen gegeten en werden verzadigd. Christus nodigt al Zijn vrienden tot de wijn en de melk waarvan Hij zelf drinkt, Isaiah 55:1, tot de vette maaltijd en reine wijnen, Isaiah 25:6. Het grote werk van des mensen verlossing en de rijkdom van het verbond van de genade zijn een feestmaaltijd voor de Heer Jezus, en dat behoren zij ook te wezen voor ons. De uitnodiging is zeer gul en hartelijk en liefdevol: Eet, vrienden. Als Christus komt om avondmaal met ons te houden, dan houden wij avondmaal met Hem, Revelation 3:20. Eet vrienden. Zij alleen, die Christus vrienden zijn, zijn welkom aan Zijn tafel, Zijn vijanden, die niet willen dat Hij koning over hen zij, hebben part noch deel aan de zaak. Drinkt, vrienden, overvloedig. In Zijn evangelie heeft Christus overvloedige voorziening gemaakt voor arme zielen de hongerigen heeft Hij met goederen vervuld, er is genoeg voor allen, er is genoeg voor ieder, wij zijn niet nauw in Hem of in Zijn genade, laat ons dus niet nauw zijn in onszelf. Doet uw mond wijd open, en Christus zal hem vervullen. Wordt niet dronken van wijn, maar wordt vervuld met de Geest, Efeziers 5:18. Zij, die Christus onthalen, moeten met Hem ook Zijn vrienden nodigen, Jezus en Zijn discipelen waren tezamen op de bruiloft genood, John 2:2, en Christus wil dat al Zijn vrienden zich met Hem zullen verblijden op de dag van Zijn bruiloft met de kerk, en ten teken daarvan maaltijd met Hem houden. In geestelijk en hemels vreugdebetoon is geen gevaar van buitensporigheid, van de perken te buiten te gaan, dan kunnen wij overvloedig drinken uit de beek van Gods wellusten, Psalms 36:9 en overvloedig verzadigd worden, Psalms 65:5.

Vers 1

Hooglied 5:1

Deze woorden zijn Christus antwoord op het gebed van de kerk aan het einde van het vorige hoofdstuk. O, dat mijn liefste tot Zijn hof kwam. Hier nu is Hij gekomen, en doet het haar weten. Zie, hoe bereid God is om het gebed te verhoren, hoe bereid Christus is om de uitnodiging aan te nemen, die Zijn volk Hem geeft hoewel wij traag zijn om neer Zijn roepstem te horen en Zijn uitnodiging aan te nemen. Hij buigt zich neer tot ons, terwijl wij schromen om tot Hem op te klimmen. Let er op, hoe de verhoring het gebed nog overtrof.

1. Zij noemde Hem haar liefste (en dit was Hij in werkelijkheid) en zij nodigde Hem omdat zij Hem liefhad. In antwoord hierop noemde Hij haar Zijn zuster en bruid, zoals verscheiden malen tevoren, Song of Solomon 4:1. Zij, die Christus tot hun liefste maken, zullen door Hem erkend worden in de naaste en dierbaarste betrekkingen.

2. Zij noemde de hof de Zijne, en de edele vruchten ervan de Zijnen, en Hij erkent ze als zodanig, het is Mijn hof, het is Mijn specerij. Toen God misnoegd was op Israël, verwees Hij hen naar Mozes. Zij zijn uw volk, Exodus 32:7 en Hij noemde de gezette hoogtijden des Heeren uw gezette hoogtijden, Isaiah 1:14. maar nu zijn zij in Zijn gunst, Hij erkent hen als Zijn hof, hoewel van weinig belang, is hij toch de Mijne. Aan hen, die in oprechtheid zichzelf en al wat zij hebben en doen kunnen aan Jezus Christus overgeven, zal Hij de eer aandoen hen en wat zij hebben en voor Hem doen kunnen als de Zijnen en het Zijne te stempelen met Zijn eigen merkteken, en zeggen: Het is Mijne.

3. Zij nodigde Hem om in Zijn hof te komen, en Hij zegt: Ik ben gekomen, Isaiah 58:9. Gij zult roepen, en Hij zal zeggen: zie, hier ben Ik. Toen Salomo bad dat God zou komen om bezit te nemen van het huis, dat hij voor Hem had gebouwd, is Hij gekomen, Zijn heerlijkheid vervulde het huis, 2 Chronicles 7:2,, en Song of Solomon 5:16, Hij liet hem weten dat Hij het huis had verkoren en geheiligd, opdat Zijn naam daar zij in eeuwigheid. Zij, die voor Jezus Christus de deur van hun ziel openen, zullen Hem bereid vinden om tot hen in te komen, en aan alle plaats, daar Hij ter gedachtenis aan Zijn naam stichten zal, zal Hij tot Zijn volk komen en hen zegenen, Exodus 20:24.

4. Zij verlangde dat Hij Zijn edele vruchten zou eten, de offeranden zou aannemen, die in Zijn tempel geofferd werden, die als de vruchten waren van Zijn hof, en Hij doet het, maar Hij bevond dat zij niet gereed waren om gegeten te worden, en daarom plukt Hij ze zelf, evenals de vruchten de Zijne zijn, zo is Zijn ook de bereiding ervan. Hij vindt het hart niet in gereedheid om Hem te ontvangen en te onthalen, maar doet zelf de godvruchtige gewoonten uitkomen, die Hij er in geplant heeft. Het weinige goed, dat er in ons is, zou verloren gaan indien Hij het niet opnam en het voor zich bewaarde.

5. Zij begeerde slechts dat Hij de vruchten van Zijn hof zou eten, maar Hij bracht iets meer mee, honing, honingraat en melk, die een voedzame spijs zijn, en de voortbrengselen waren van Kanan, Immanuëls land, Christus verlustigt zich grotelijks in hetgeen Hij aan Zijn volk geschonken heeft, en in hetgeen Hij in hen heeft gewrocht. Of, wij kunnen veronderstellen, dat deze spijzen door de bruid zelf bereid waren, zoals Esther voor de koning, haar echtgenoot, een maaltijd des weids bereid had. Het zijn slechts eenvoudige spijzen, natuurlijke spijzen, honing en melk, maar vriendelijk bedoeld zijnde, worden zij vriendelijk aangenomen, onvolmaaktheden worden voorbijgezien, de honigraat wordt gegeten met de honing, en de zwakheid van het vlees wordt voorbijgezien en vergeven, omdat de geest gewillig is. Toen Christus aan Zijn discipelen is verschenen na Zijn opstanding, heeft Hij een stuk van honigraten niet hen gegeten, waarin deze Schrift vervuld werd. Hij dronk de wijn niet alleen die een drank is voor mensen, voor volwassen mensen, maar ook de melk, die een drank is voor kinderen, kleine kinderen, want Hij moest het heilig kind Jezus zijn, dat behoefte had aan melk.

6. Zij nodigde Hem slechts om zelf te komen, daar Hij echter het nodige voor Zijn eigen onthaal meebrengt, brengt Hij ook Zijn vrienden mede, en nodigt hen om te delen in hetgeen er is. Hoe meer zielen hoe meer vreugd, zeggen wij, en waar hier zoveel overvloed was, was het onthaal er niet te slechter om. Toen onze Heer Jezus vijfduizend mensen tegelijk heeft gespijzigd, hebben zij allen gegeten en werden verzadigd. Christus nodigt al Zijn vrienden tot de wijn en de melk waarvan Hij zelf drinkt, Isaiah 55:1, tot de vette maaltijd en reine wijnen, Isaiah 25:6. Het grote werk van des mensen verlossing en de rijkdom van het verbond van de genade zijn een feestmaaltijd voor de Heer Jezus, en dat behoren zij ook te wezen voor ons. De uitnodiging is zeer gul en hartelijk en liefdevol: Eet, vrienden. Als Christus komt om avondmaal met ons te houden, dan houden wij avondmaal met Hem, Revelation 3:20. Eet vrienden. Zij alleen, die Christus vrienden zijn, zijn welkom aan Zijn tafel, Zijn vijanden, die niet willen dat Hij koning over hen zij, hebben part noch deel aan de zaak. Drinkt, vrienden, overvloedig. In Zijn evangelie heeft Christus overvloedige voorziening gemaakt voor arme zielen de hongerigen heeft Hij met goederen vervuld, er is genoeg voor allen, er is genoeg voor ieder, wij zijn niet nauw in Hem of in Zijn genade, laat ons dus niet nauw zijn in onszelf. Doet uw mond wijd open, en Christus zal hem vervullen. Wordt niet dronken van wijn, maar wordt vervuld met de Geest, Efeziers 5:18. Zij, die Christus onthalen, moeten met Hem ook Zijn vrienden nodigen, Jezus en Zijn discipelen waren tezamen op de bruiloft genood, John 2:2, en Christus wil dat al Zijn vrienden zich met Hem zullen verblijden op de dag van Zijn bruiloft met de kerk, en ten teken daarvan maaltijd met Hem houden. In geestelijk en hemels vreugdebetoon is geen gevaar van buitensporigheid, van de perken te buiten te gaan, dan kunnen wij overvloedig drinken uit de beek van Gods wellusten, Psalms 36:9 en overvloedig verzadigd worden, Psalms 65:5.

Verzen 2-8

Hooglied 5:2-8

In dit lied van de liefde en van de blijdschap komt hier een zeer treurig toneel voor. De bruid spreekt hier, niet tot haar liefste, (zoals tevoren, want Hij is nu weggegaan), maar van Hem, en het is een treurig verhaal, dat zij doet van haar eigen dwaasheid en haar slecht gedrag jegens Hem, niettegenstaande Zijn goedheid, en van de rechtvaardige bestraffing, waaronder zij deswege is gevallen, het kan wellicht zien op Salomo's eigen afval van God en de treurige uitwerkselen van die afval nadat God in zijn hof was gekomen, bezit had genomen van de tempel, die hij had gebouwd, en hij met God een feestmaal had gehouden op de offeranden, Song of Solomon 5:1. Hoe dit zij, het is van toepassing op het maar al te veelvuldig voorkomend geval beide van kerken en van particuliere gelovigen, die door hun zorgeloosheid en vleselijke gerustheid Christus er toe brengen om zich van hen terug te trekken.

Merk op:

I. De ongesteldheid, die over de bruid was gekomen, en de lusteloosheid, die zich van haar had meester gemaakt, Song of Solomon 5:2, ik slaap, maar mijn hart waakt.

1. Hier verschijnt het bederf: ik slaap, de wijze maagden sluimerden, zij was in haar bed, Song of Solomon 3:1, maar nu slaapt zij. Geestelijke krankheden zullen, als er niet dadelijk tegen gestreden wordt, toenemen en veld winnen. Zij sliep, vrome neigingen verkoelden, zij veronachtzaamde haar plicht, zij werd er nalatig in, zij gaf zich toe in gemakzucht, was gerust en niet op haar hoede. Dit is soms de slechte uitwerking van meer dan gewone verruiming-een goede oorzaak. Paulus zelf was in gevaar van opgeblazen te worden door de overvloedige openbaringen, en te zeggen: Ziel, neem rust, hetgeen een doorn in het vlees noodzakelijk voor hem maakte om hem voor insluimeren te behoeden. Christus discipelen waren, toen Hij in Zijn hof was gekomen, de hof van Zijn doodsbenauwdheid, door slaap bevangen en konden niet met Hem waken. Ware Christenen zijn niet altijd even levendig en opgewekt in de Godsdienst.

2. "Genade is evenwel gebleven, mijn hart waakt, mijn eigen geweten doet er mij verwijten om, en houdt niet op van mij op te wekken uit mijn traagheid. De geest is gewillig, en naar de inwendige mens heb ik een vermaak in de wet Gods, welke ik dien met het gemoed. Ik ben voor het ogenblik overweldigd door verzoeking, maar alles gaat niet n weg in mij. Ik slaap, maar het is geen slaap des doods, ik worstel er tegen, het is geen diepe slaap, ik kan niet rustig zijn onder deze ziekte. Wij behoren nota te nemen van onze sluimeringen en krankheden, en er met smart en schaamte aan te denken dat wij in slaap zijn gevallen toen Christus met ons was in de hof. Als wij betreuren wat verkeerd in ons is, dan moeten wij toch het goede niet voorbijzien, dat in ons gewrocht is en in het leven is behouden. Mijn hart waakt in Christus, die mij dierbaar is als mijn eigen hart en mijn leven is, als ik slaap, sluimert noch slaapt Hij."

II. De roepstem, die Christus tot haar liet uitgaan toen zij onder deze ziekte was, het is de stem van mijn liefste, zij wist dat het Zijn stem was, en was er zich spoedig van bewust, hetgeen een teken was dat haar hart waakte. Evenals het kind Samuël hoorde zij op het eerste roepen, maar zij heeft zich niet, zoals hij, vergist in de persoon, zij wist dat het de stem was van Christus. Hij klopt om ons op te wekken om te komen en Hem binnen te laten, klopt door Zijn woord en Geest, klopt door beproevingen en door ons eigen geweten. Hoewel dit niet uitdrukkelijk is aangehaald, wordt er toch waarschijnlijk op gedoeld in Revelation 3:20 :Zie Ik sta aan de deur en Ik klop Hij roept zondaars in het verbond met Hem en heiligen in gemeenschap met Hem. Hen, die Hij liefheeft, zal Hij niet met rust laten in hun zorgeloosheid, maar Hij zal een middel vinden om hen te doen opwaken, hen te bestraffen en te kastijden. Als wij Christus niet gedachtig zijn, dan denkt Hij aan ons, en voorziet er in dat ons geloof niet zal ophouden. Petrus verloochende Christus, maar de Heer keerde zich om en zag hem aan, en zo bracht Hij hem weer tot zichzelf.

Merk op hoe aandoenlijk de roeping is: Doe Mij open, Mijn zuster, Mijn vriendin.

1. Hij verzoekt, smeekt, om binnengelaten te worden, Hij, die het zou kunnen eisen, en klopt, die gemakkelijk de deur zou kunnen neerwerpen.

2. Hij geeft haar alle mogelijke vriendelijke en liefkozende benamingen. Mijn zuster, Mijn vriendin, Mijn duif, Mijn volmaakte. Niet slechts geeft Hij haar geen harde benamingen verwijl Hij haar haar onvriendelijkheid niet om niet voor Hem opgebleven te zijn, maar legt er zich integendeel op toe om nog altijd Zijn tedere liefde voor haar uit te drukken, Zijn goedertierenheid zal Hij van haar niet wegnemen. Op hen, die door het geloof aan Christus ondertrouwd zijn, ziet Hij als Zijn zusters, Zijn vriendinnen, Zijn duiven, en alles wet dierbaar is, en, bekleed zijnde met Zijn gerechtigheid, zijn zij volmaakt. Deze overweging moet haar er toe brengen om Hem open te doen. Christus liefde tot ons moet onze liefde voor Hem opwekken, zelfs in de meest zelfverloochenende gevallen. Doe Mij open. Kunnen wij toegang weigeren aan zo'n vriend, aan zo'n gast? Zullen wij niet meer spreken tot n die onze bekendheid oneindig waard is, en haar zo liefdevol begeert, hoewel wij alleen er door bevoordeeld worden.

3. Hij pleit op verlegenheid, ellende, en vraagt om toegang "sub forma pauperis" als een arme reiziger, die een nachtverblijf nodig heeft. "Mijn hoofd is vervuld met dauw, met de koude nachtdruppen, bedenk welke moeilijkheden en ongemakken Ik verduurd heb om u te verdienen, zodat Ik gewis wel zo klein, zo gering een vriendelijkheid van u kan verdienen, als deze is." Toen Christus met doornen was gekroond doornen, die waarschijnlijk bloed uit Zijn gezegend hoofd deden vloeien, toen was Zijn hoofd vervuld met dauw. Bedenk welk een smart het voor Mij is om zo onvriendelijk behandeld te worden, zoals het voor een teder echtgenoot zou wezen om door zijn vrouw in een regenachtige, stormachtige nacht buiten de deur te worden gehouden." Vergelden wij Hem aldus Zijn liefde? De veronachtzaming, die zorgeloze zielen Jezus Christus aandoen, zijn voor Hem als een gestadig druipen ten dage des slagregens.

III. De verontschuldiging, die zij aanvoert om haar inwilliging van dit verzoek te verschuiven, Song of Solomon 5:3. Ik heb mijn rok uitgetogen, hoe zal ik hem weer aantrekken? Zij is half in slaap, zij kent de stem van haar liefste, zij kent Zijn kloppen, maar kan het niet van zich verkrijgen om Hem open te doen zij was ongekleed en wilde zich de moeite niet geven om zich weer aan te kleden, zij had haar voeten gewassen, en wilde niet dat het nodig zou zijn om ze wederom te wassen. Zij kon niemand anders zenden om de deur te openen het moet onze eigen daad zijn om Christus in ons hart te laten komen en toch was zij er afkerig van om zelf te gaan. Zij zei niet: Ik wil niet opendoen, maar hoe zal ik? Beuzelachtige verontschuldigingen zijn de taal van overheersende traagheid in de Godsdienst. Christus roept ons om Hem open te doen, maar wij zeggen dat wij er geen zin in hebben, of dat wij er de kracht niet toe hebben, of dat wij geen tijd hebben, en daarom denken wij dat wij wel voor verontschuldigd gehouden kunnen worden, zoals de luiaard, die niet wilde ploegen omdat het koud was. En als zij, die behoorden uit te zien naar de komst des Heeren hun lenden omgord hebbende, zich ontgorden en hun rok uittrekken, dan zullen zij bevinden dat het moeilijk is bij hun vorig besluit te blijven, de rok weer aan te trekken, het is dus het best om hem aan te houden. Verontschuldigingen te maken, Luke 14:18, wordt opgevat en verklaard als een geringachten van Christus, Matthew 22:5, en dat is het ook. Diegenen betonen grote minachting van Christus, die geen koude rukwind voor Hem kunnen verdragen, niet uit hun warm bed voor Hem kunnen opstaan.

IV. De machtige invloeden van de goddelijke genade, door welke zij gewillig gemaakt werd om op te staan en de deur voor haar liefste te openen. Toen Hij niet bij haar overmocht door overreding, deed Hij zijn hand door het gat van de deur om er de grendel af te doen, als n, die vermoeid is van wachten, Song of Solomon 5:4. Dit geeft een werking te kennen van de Geest op haar ziel, waardoor zij van onwillig gewillig was gemaakt, Psalms 110:3. De bekering van Lydia wordt voorgesteld door het openen van haar hart, Acts 16:14, en van Christus wordt gezegd, dat Hij het verstand van Zijn discipelen opende, Luke 24:45. Hij, die de geest des mensen binnen in hem geformeerd heeft, kent alle toegangen ervan en waar er in te komen, Hij kan het gat van de deur vinden, om er Zijn hand doorheen te steken ter overwinning van vooroordelen, en ter inbrenging van Zijn eigen leer en wet. Hij heeft de sleutel Davids Revelation 3:7, waarmee Hij de deur van het hart ontsluit op zo'n wijze als er gepast voor is, zoals de sleutel past in het slot op een wijze, die de natuur geweld doet, doch alleen de boze natuur.

V. Haar zich buigen onder deze methodes van Goddelijke genade ten laatste. Mijn ingewand werd ontroerd om ter wille van Hem. De wil was gewonnen door een goed werk, gewrocht op haar genegenheden. Mijn ingewand was ontroerd ter wille van Hem zoals die van de twee discipelen, toen Christus hun hart brandende in hen maakte. Zij was bewogen met ontferming over haar liefste, omdat zijn hoofd vervuld was met dauw. Tederheid van gemoed en een vlezen hart bereiden de ziel voor de ontvangst van Christus in haar, en daarom wordt Zijn liefde tot ons op de aandoenlijkste wijze voorgesteld. Heeft Christus in Zijn ontferming ons verlost? Laat ons in ontferming Hem ontvangen, en om Zijnentwil hen, die te eniger tijd in benauwdheid zijn.

Dit goede werk werkte op haar genegenheden hief haar op, en maakte dat zij zich schaamde over haar dofheid en traagheid, Song of Solomon 5:5. Ik stond op om man liefs te open te doen, Zijn genade neigde haar er toe en overwon de tegenstand van het ongeloof. Het was haar eigen daad, maar Hij heeft die in haar gewerkt. En nu drupten haar handen van mirre op de handvatten van de grendel. Hetzij:

1. Dat zij die daar vond, toen zij haar hand aan de grendel bracht om die terug te schuiven, Hij, die Zijn hand door het gat van de deur stak, legde ze daar neer, als een bewijs dat Hij er geweest was. Als Christus krachtig gewerkt heeft in een ziel, laat Hij er een gezegende lieflijkheid in na, die er zeer aangenaam aan is. Daarmee heeft Hij olie aan het slot gedaan om het gemakkelijker te doen werken. Als wij ons in de levendige beoefening van het geloof onder de invloed van de goddelijke genade tot onze plicht begeven, dan zullen wij bevinden dat alles veel gemakkelijker en aangenamer gaat dan wij verwacht hebben. Als wij slechts willen opstaan om aan Christus open te doen, dan zullen wij zien dat de moeilijkheid, die wij hebben gevreesd, op verwonderlijke wijze uit de weg is geruimd, en dan zullen wij met Daniël zeggen: Mijn Heer spreke, want gij hebt mij versterkt, Daniel 10:19, Of,

2. Zij heeft zelf de mirre daar gebracht. Haar ingewand ontroerd zijnde om haar liefste die zolang in de koude en de nattigheid had gestaan, heeft zij, toen zij Hem ging opendoen iets bereid om Zijn hoofd te zalven, en Hem aldus te verkwikken, en misschien om te voorkomen dat Hij kou zou vatten. Zij was zo gehaast om Hem te ontmoeten, dat zij niet wilde wachten ten einde de gewone toebereidselen te maken, maar haar hand in de pot met zalf stak, opdat zij Hem terstond bij Zijn binnentreden zou kunnen zalven. Zij, die de deuren van hun harten, deze eeuwige deuren, voor Christus openen, moeten Hem ontmoeten met de levendige beoefening van geloof en van andere genadegaven, om Hem daarmee te zalven.

VI. Haar droeve teleurstelling, toen zij nu haar liefste ging opendoen. En hier hebben wij het treurigste deel van het verhaal. Ik deed mijn liefste open, maar helaas, mijn liefste was geweken, Hij was doorgegaan. Zij heeft Hem niet opgedaan op Zijn eerste kloppen, en nu kwam zij te laat, toen zij later alle zegen wilde beërven. Christus wil gezocht worden terwijl Hij te vinden is, als wij de tijd laten slippen missen wij ons doel. Christus straft ons uitstellen terecht met Zijn weigeringen, en schort de mededelingen op van Zijn vertroostingen aan hen, die nalatig en slaperig zijn in plichtsbetrachting. Christus' wijken is een zaak van grote droefheid voor de gelovigen. De koninklijke psalmist klaagt over niets in zo smartvolle bewoordingen als over Gods verbergen van Zijn aangezicht voor hem. De bruid is hier op het punt van zich het haar uit te rukken, haar kleren te scheuren en haar handen te wringen, uitroepende: Hij is geweken, Hij is doorgegaan, en hetgeen haar daarbij een dolksteek in het hart is, dat zij het zichzelf te wijten heeft, zij zelf heeft Hem er toe gebracht om heen te gaan. Als Christus van ons wijkt, dan is het om iets dat Hij onvriendelijk opneemt.

Let nu op hetgeen zij deed in deze omstandigheden, en op hetgeen haar overkomen is.

A. Nog noemt zij Hem haar liefste, besloten zijnde om, hoe bewolkt en donker de nacht ook zij, haar betrekking tot Hem niet op te geven, noch haar deel in Hem. Het is een zwakheid, om bij iedere vrees, hetzij voor onze eigen tekortkomingen, of voor Gods verbergen van Zijn aangezicht, tot harde gevolgtrekkingen te komen omtrent onze geestelijken staat. Iedere verlatenheid is nog geen wanhoop. Ik zal zeggen: Heer, ik geloof, al moet ik er oplaten volgen: Heer, kom mijn ongeloof te hulp. Hoewel Hij mij verlaat, heb ik Hem toch lief, Hij is de mijne.

B. Nu gedenkt zij aan de woorden, die Hij tot haar gesproken heeft, zich haar dwaasheid verwijtende van niet eerder te hebben gehandeld naar haar overtuiging. "Mijn ziel ging uit vanwege Zijn spreken, Zijn woorden vertederden mij toen Hij zei: Mijn hoofd is vervuld met dauw, en toch, ellendige, die ik was, bleef ik liggen, en maakte verontschuldigingen en deed Hem niet open." Het onderdrukken en smoren van onze overtuigingen is iets dat zeer bitter zal zijn in de herinnering, als God onze ogen opent. Soms heeft het woord geen onmiddellijke uitwerking op het hart, maar vertedert het later, als er nog eens over nagedacht wordt. Nu versmelt mijn ziel om het woord, dat Hij vroeger had gesproken.

C. Zij is niet weer naar bed gegaan, maar ging Hem zoeken. Ik zocht Hem, ik riep Hem. Zij had zich deze moeite kunnen besparen, als zij opgestaan was toen Hij haar het eerst riep, maar wij leggen ons zeer veel werk op en scheppen ons grote moeilijkheden door onze eigen traagheid en zorgeloosheid in het gebruik maken van de gelegenheden, die ons worden geboden. Toch strekt het haar tot lof dat zij, toen haar liefste geweken was, Hem bleef zoeken, haar begeerten naar Hem zijn sterker geworden, en haar vragen naar Hem werd meer zorgvol doordat Hij zich teruggetrokken heeft. Zij roept Hem door gebed, roept Hem na, smeekt Hem om terug te komen, en zij bidt niet slechts, maar gebruikt middelen, zij zoekt Hem op de wegen, op welke zij Hem placht te vinden.

D. Maar toch miste zij Hem nog, Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet, ik riep Hem, doch Hij antwoordde mij niet. Zij had geen blijk of bewijs van Zijn gunst, geen merkbare vertroostingen, zij was geheel in het duister en in twijfel omtrent Zijn liefde tot haar. Er zijn van de zodanige, die ware, oprechte liefde hebben tot Christus, en toch geen onmiddellijke verhoring hebben op hun gebeden om Zijn vriendelijk aangezicht, maar Hij geeft hun iets, dat van gelijke waarde is als Hij hen versterkt met kracht in hun ziel, om Hem te blijven zoeken, Psalms 138:3. Paulus kon niet overmogen in zijn gebed, dat de doornen uit zijn vlees zou worden weggenomen, maar werd verhoord door dat hem genade werd gegeven, die voor hem genoeg was.

E. Zij werd mishandeld door de wachters de wachters vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij, Song of Solomon 5:7. Zij hielden haar voor een ontuchtige vrouw, (omdat zij op straat was op dat uur van de nacht), wanneer zij in de stad omgingen, en daarom sloegen zij haar. Troosteloze heiligen worden voor zondaars gehouden en worden als zodanig bestraft en gesmaad. Zo werd Hanna, toen zij bitterlijk bedroefd zijnde bad, gewond en geslagen door Eli, n van de eerste wachters, toen hij tot haar zei: Hoelang zult gij u dronken aanstellen? haar aldus een dochter Belials achtende, 1 Samuel 1:14. Het is niets nieuws voor hen, die tot de trouwe liefdevolle onderdanen van Zions Koning behoren, om verkeerd voorgesteld te worden door de wachters van Zion, als vijanden of ergernissen van Zijn koninkrijk, zij zouden hen niet kunnen mishandelen en vervolgen, zo zij hen niet belasterden, hun een slechten naam gaven. Sommigen passen dit toe op de leraren, die, hoewel zij naar hun ambt wachters zijn het woord verkeerd toepassen bij hen, wier geweten ontwaakt is, en door onbekwaamheid of door minachting van hun smart, aan de beproefden nog beproeving toevoegen, en het hart des rechtvaardigen bedroefd maken, daar God hem geen smart heeft aangedaan, Ezechiël 13, 22, hen ontmoedigende, die bemoedigd moesten worden, en een proef makende van de smart van Gods verwonden, Psalms 69:27. Die wachters waren slecht genoeg, die de bruid niet konden of niet wilden bijstaan in haar zoeken van haar liefste, Song of Solomon 3:3, maar deze waren nog veel slechter, die haar er in hinderden door hun strenge en liefdeloze afkeuring, haar sloegen en verwondden met hun verwijten, en hoewel zij de bewaarders waren van de muur van Jeruzalem, handelden alsof zij er de afbrekers van waren, daar zij haar sluier van haar namen, ruw en wreed, alsof die sluier slechts een voorgeven van zedigheid had en slechts het tegendeel ervan bedekte. Zij, wier uitwendig voorkomen volkomen goed is, maar die toch op hatelijke wijze veroordeeld worden als geveinsden, hebben reden om te klagen, zoals de bruid hier: zij hebben mijn sluier van mij genomen.

F. Toen zij door de mishandeling, die ze van de wachters had ondervonden, buiten zichzelf was om zelf haar onderzoek voort te zetten gaf zij opdracht aan hen, die om haar heen waren om er haar behulpzaam bij te zijn, Song of Solomon 5:8. Ik bezweer u, gij dochters van Jeruzalem, u, al mijn vrienden en bekenden, indien gij mijn liefste vindt, het kon zijn, dat gij Hem ontmoet eer ik Hem gevonden heb, wat zult gij Hem aanzeggen? Zo lezen het sommigen "Spreek een goed woord voor mij, zeg Hem dat ik ziek ben van liefde."

Merk hier op:

a. Wat haar toestand was: zij beminde Jezus in zo'n mate, dat Zijn afwezigheid haar ziek maakte, zeer ziek, zij kon haar niet dragen, en zij smachtte naar Zijn terugkomst, als een vrouw in barensnood, en zoals Achab ziek was van begeerte naar Naboths wijngaard. Dat is een ziekte, die een teken is van een gezonde gesteldheid van de ziel, en gewis goed zal eindigen, een ziekte, die niet ten dode maar ten leven zal zijn. Het is beter om ziek te zijn van liefde tot Christus, dan gerust en behaaglijk van gevoel te zijn in liefde tot de wereld. b. Welke maatregelen zij nam in die toestand, zij zonk niet weg in wanhoop, denkende dat zij sterven zou aan deze ziekte, maar zij zond een boodschap aan haar liefste zij vroeg haar naburen om raad en verzocht om hun gebeden voor haar, dat zij haar voorspraak bij Hem zouden zijn. "Zegt Hem dat ik, hoewel ik zorgeloos en dwaas en traag ben geweest, en niet zo spoedig ben opgestaan als ik moest om Hem open te doen, Hem toch oprecht liefheb, Hij weet alle dingen, Hij weet dat ik Hem liefheb, hoewel ik in vele opzichten tekort kom in mijn plicht, ja stel mij aan Hem voor als een voorwerp van zijn medelijden, opdat Hij zich over mij ontferme en mij helpe." Zij vraagt haar niet Hem te zeggen hoe de wachters haar mishandeld hadden, hoe onrechtvaardig dit ook in hen was, zij erkent dat de Heer rechtvaardig is, en daarom draagt zij het met geduld, maar: "zegt Hem dat ik doorwond ben van liefde voor Hem." Godvruchtige zielen zijn meer gevoelig voor Christus' zich terugtrekken van hen, dan voor ieder ander leed, hoe ook genaamd.

Verzen 2-8

Hooglied 5:2-8

In dit lied van de liefde en van de blijdschap komt hier een zeer treurig toneel voor. De bruid spreekt hier, niet tot haar liefste, (zoals tevoren, want Hij is nu weggegaan), maar van Hem, en het is een treurig verhaal, dat zij doet van haar eigen dwaasheid en haar slecht gedrag jegens Hem, niettegenstaande Zijn goedheid, en van de rechtvaardige bestraffing, waaronder zij deswege is gevallen, het kan wellicht zien op Salomo's eigen afval van God en de treurige uitwerkselen van die afval nadat God in zijn hof was gekomen, bezit had genomen van de tempel, die hij had gebouwd, en hij met God een feestmaal had gehouden op de offeranden, Song of Solomon 5:1. Hoe dit zij, het is van toepassing op het maar al te veelvuldig voorkomend geval beide van kerken en van particuliere gelovigen, die door hun zorgeloosheid en vleselijke gerustheid Christus er toe brengen om zich van hen terug te trekken.

Merk op:

I. De ongesteldheid, die over de bruid was gekomen, en de lusteloosheid, die zich van haar had meester gemaakt, Song of Solomon 5:2, ik slaap, maar mijn hart waakt.

1. Hier verschijnt het bederf: ik slaap, de wijze maagden sluimerden, zij was in haar bed, Song of Solomon 3:1, maar nu slaapt zij. Geestelijke krankheden zullen, als er niet dadelijk tegen gestreden wordt, toenemen en veld winnen. Zij sliep, vrome neigingen verkoelden, zij veronachtzaamde haar plicht, zij werd er nalatig in, zij gaf zich toe in gemakzucht, was gerust en niet op haar hoede. Dit is soms de slechte uitwerking van meer dan gewone verruiming-een goede oorzaak. Paulus zelf was in gevaar van opgeblazen te worden door de overvloedige openbaringen, en te zeggen: Ziel, neem rust, hetgeen een doorn in het vlees noodzakelijk voor hem maakte om hem voor insluimeren te behoeden. Christus discipelen waren, toen Hij in Zijn hof was gekomen, de hof van Zijn doodsbenauwdheid, door slaap bevangen en konden niet met Hem waken. Ware Christenen zijn niet altijd even levendig en opgewekt in de Godsdienst.

2. "Genade is evenwel gebleven, mijn hart waakt, mijn eigen geweten doet er mij verwijten om, en houdt niet op van mij op te wekken uit mijn traagheid. De geest is gewillig, en naar de inwendige mens heb ik een vermaak in de wet Gods, welke ik dien met het gemoed. Ik ben voor het ogenblik overweldigd door verzoeking, maar alles gaat niet n weg in mij. Ik slaap, maar het is geen slaap des doods, ik worstel er tegen, het is geen diepe slaap, ik kan niet rustig zijn onder deze ziekte. Wij behoren nota te nemen van onze sluimeringen en krankheden, en er met smart en schaamte aan te denken dat wij in slaap zijn gevallen toen Christus met ons was in de hof. Als wij betreuren wat verkeerd in ons is, dan moeten wij toch het goede niet voorbijzien, dat in ons gewrocht is en in het leven is behouden. Mijn hart waakt in Christus, die mij dierbaar is als mijn eigen hart en mijn leven is, als ik slaap, sluimert noch slaapt Hij."

II. De roepstem, die Christus tot haar liet uitgaan toen zij onder deze ziekte was, het is de stem van mijn liefste, zij wist dat het Zijn stem was, en was er zich spoedig van bewust, hetgeen een teken was dat haar hart waakte. Evenals het kind Samuël hoorde zij op het eerste roepen, maar zij heeft zich niet, zoals hij, vergist in de persoon, zij wist dat het de stem was van Christus. Hij klopt om ons op te wekken om te komen en Hem binnen te laten, klopt door Zijn woord en Geest, klopt door beproevingen en door ons eigen geweten. Hoewel dit niet uitdrukkelijk is aangehaald, wordt er toch waarschijnlijk op gedoeld in Revelation 3:20 :Zie Ik sta aan de deur en Ik klop Hij roept zondaars in het verbond met Hem en heiligen in gemeenschap met Hem. Hen, die Hij liefheeft, zal Hij niet met rust laten in hun zorgeloosheid, maar Hij zal een middel vinden om hen te doen opwaken, hen te bestraffen en te kastijden. Als wij Christus niet gedachtig zijn, dan denkt Hij aan ons, en voorziet er in dat ons geloof niet zal ophouden. Petrus verloochende Christus, maar de Heer keerde zich om en zag hem aan, en zo bracht Hij hem weer tot zichzelf.

Merk op hoe aandoenlijk de roeping is: Doe Mij open, Mijn zuster, Mijn vriendin.

1. Hij verzoekt, smeekt, om binnengelaten te worden, Hij, die het zou kunnen eisen, en klopt, die gemakkelijk de deur zou kunnen neerwerpen.

2. Hij geeft haar alle mogelijke vriendelijke en liefkozende benamingen. Mijn zuster, Mijn vriendin, Mijn duif, Mijn volmaakte. Niet slechts geeft Hij haar geen harde benamingen verwijl Hij haar haar onvriendelijkheid niet om niet voor Hem opgebleven te zijn, maar legt er zich integendeel op toe om nog altijd Zijn tedere liefde voor haar uit te drukken, Zijn goedertierenheid zal Hij van haar niet wegnemen. Op hen, die door het geloof aan Christus ondertrouwd zijn, ziet Hij als Zijn zusters, Zijn vriendinnen, Zijn duiven, en alles wet dierbaar is, en, bekleed zijnde met Zijn gerechtigheid, zijn zij volmaakt. Deze overweging moet haar er toe brengen om Hem open te doen. Christus liefde tot ons moet onze liefde voor Hem opwekken, zelfs in de meest zelfverloochenende gevallen. Doe Mij open. Kunnen wij toegang weigeren aan zo'n vriend, aan zo'n gast? Zullen wij niet meer spreken tot n die onze bekendheid oneindig waard is, en haar zo liefdevol begeert, hoewel wij alleen er door bevoordeeld worden.

3. Hij pleit op verlegenheid, ellende, en vraagt om toegang "sub forma pauperis" als een arme reiziger, die een nachtverblijf nodig heeft. "Mijn hoofd is vervuld met dauw, met de koude nachtdruppen, bedenk welke moeilijkheden en ongemakken Ik verduurd heb om u te verdienen, zodat Ik gewis wel zo klein, zo gering een vriendelijkheid van u kan verdienen, als deze is." Toen Christus met doornen was gekroond doornen, die waarschijnlijk bloed uit Zijn gezegend hoofd deden vloeien, toen was Zijn hoofd vervuld met dauw. Bedenk welk een smart het voor Mij is om zo onvriendelijk behandeld te worden, zoals het voor een teder echtgenoot zou wezen om door zijn vrouw in een regenachtige, stormachtige nacht buiten de deur te worden gehouden." Vergelden wij Hem aldus Zijn liefde? De veronachtzaming, die zorgeloze zielen Jezus Christus aandoen, zijn voor Hem als een gestadig druipen ten dage des slagregens.

III. De verontschuldiging, die zij aanvoert om haar inwilliging van dit verzoek te verschuiven, Song of Solomon 5:3. Ik heb mijn rok uitgetogen, hoe zal ik hem weer aantrekken? Zij is half in slaap, zij kent de stem van haar liefste, zij kent Zijn kloppen, maar kan het niet van zich verkrijgen om Hem open te doen zij was ongekleed en wilde zich de moeite niet geven om zich weer aan te kleden, zij had haar voeten gewassen, en wilde niet dat het nodig zou zijn om ze wederom te wassen. Zij kon niemand anders zenden om de deur te openen het moet onze eigen daad zijn om Christus in ons hart te laten komen en toch was zij er afkerig van om zelf te gaan. Zij zei niet: Ik wil niet opendoen, maar hoe zal ik? Beuzelachtige verontschuldigingen zijn de taal van overheersende traagheid in de Godsdienst. Christus roept ons om Hem open te doen, maar wij zeggen dat wij er geen zin in hebben, of dat wij er de kracht niet toe hebben, of dat wij geen tijd hebben, en daarom denken wij dat wij wel voor verontschuldigd gehouden kunnen worden, zoals de luiaard, die niet wilde ploegen omdat het koud was. En als zij, die behoorden uit te zien naar de komst des Heeren hun lenden omgord hebbende, zich ontgorden en hun rok uittrekken, dan zullen zij bevinden dat het moeilijk is bij hun vorig besluit te blijven, de rok weer aan te trekken, het is dus het best om hem aan te houden. Verontschuldigingen te maken, Luke 14:18, wordt opgevat en verklaard als een geringachten van Christus, Matthew 22:5, en dat is het ook. Diegenen betonen grote minachting van Christus, die geen koude rukwind voor Hem kunnen verdragen, niet uit hun warm bed voor Hem kunnen opstaan.

IV. De machtige invloeden van de goddelijke genade, door welke zij gewillig gemaakt werd om op te staan en de deur voor haar liefste te openen. Toen Hij niet bij haar overmocht door overreding, deed Hij zijn hand door het gat van de deur om er de grendel af te doen, als n, die vermoeid is van wachten, Song of Solomon 5:4. Dit geeft een werking te kennen van de Geest op haar ziel, waardoor zij van onwillig gewillig was gemaakt, Psalms 110:3. De bekering van Lydia wordt voorgesteld door het openen van haar hart, Acts 16:14, en van Christus wordt gezegd, dat Hij het verstand van Zijn discipelen opende, Luke 24:45. Hij, die de geest des mensen binnen in hem geformeerd heeft, kent alle toegangen ervan en waar er in te komen, Hij kan het gat van de deur vinden, om er Zijn hand doorheen te steken ter overwinning van vooroordelen, en ter inbrenging van Zijn eigen leer en wet. Hij heeft de sleutel Davids Revelation 3:7, waarmee Hij de deur van het hart ontsluit op zo'n wijze als er gepast voor is, zoals de sleutel past in het slot op een wijze, die de natuur geweld doet, doch alleen de boze natuur.

V. Haar zich buigen onder deze methodes van Goddelijke genade ten laatste. Mijn ingewand werd ontroerd om ter wille van Hem. De wil was gewonnen door een goed werk, gewrocht op haar genegenheden. Mijn ingewand was ontroerd ter wille van Hem zoals die van de twee discipelen, toen Christus hun hart brandende in hen maakte. Zij was bewogen met ontferming over haar liefste, omdat zijn hoofd vervuld was met dauw. Tederheid van gemoed en een vlezen hart bereiden de ziel voor de ontvangst van Christus in haar, en daarom wordt Zijn liefde tot ons op de aandoenlijkste wijze voorgesteld. Heeft Christus in Zijn ontferming ons verlost? Laat ons in ontferming Hem ontvangen, en om Zijnentwil hen, die te eniger tijd in benauwdheid zijn.

Dit goede werk werkte op haar genegenheden hief haar op, en maakte dat zij zich schaamde over haar dofheid en traagheid, Song of Solomon 5:5. Ik stond op om man liefs te open te doen, Zijn genade neigde haar er toe en overwon de tegenstand van het ongeloof. Het was haar eigen daad, maar Hij heeft die in haar gewerkt. En nu drupten haar handen van mirre op de handvatten van de grendel. Hetzij:

1. Dat zij die daar vond, toen zij haar hand aan de grendel bracht om die terug te schuiven, Hij, die Zijn hand door het gat van de deur stak, legde ze daar neer, als een bewijs dat Hij er geweest was. Als Christus krachtig gewerkt heeft in een ziel, laat Hij er een gezegende lieflijkheid in na, die er zeer aangenaam aan is. Daarmee heeft Hij olie aan het slot gedaan om het gemakkelijker te doen werken. Als wij ons in de levendige beoefening van het geloof onder de invloed van de goddelijke genade tot onze plicht begeven, dan zullen wij bevinden dat alles veel gemakkelijker en aangenamer gaat dan wij verwacht hebben. Als wij slechts willen opstaan om aan Christus open te doen, dan zullen wij zien dat de moeilijkheid, die wij hebben gevreesd, op verwonderlijke wijze uit de weg is geruimd, en dan zullen wij met Daniël zeggen: Mijn Heer spreke, want gij hebt mij versterkt, Daniel 10:19, Of,

2. Zij heeft zelf de mirre daar gebracht. Haar ingewand ontroerd zijnde om haar liefste die zolang in de koude en de nattigheid had gestaan, heeft zij, toen zij Hem ging opendoen iets bereid om Zijn hoofd te zalven, en Hem aldus te verkwikken, en misschien om te voorkomen dat Hij kou zou vatten. Zij was zo gehaast om Hem te ontmoeten, dat zij niet wilde wachten ten einde de gewone toebereidselen te maken, maar haar hand in de pot met zalf stak, opdat zij Hem terstond bij Zijn binnentreden zou kunnen zalven. Zij, die de deuren van hun harten, deze eeuwige deuren, voor Christus openen, moeten Hem ontmoeten met de levendige beoefening van geloof en van andere genadegaven, om Hem daarmee te zalven.

VI. Haar droeve teleurstelling, toen zij nu haar liefste ging opendoen. En hier hebben wij het treurigste deel van het verhaal. Ik deed mijn liefste open, maar helaas, mijn liefste was geweken, Hij was doorgegaan. Zij heeft Hem niet opgedaan op Zijn eerste kloppen, en nu kwam zij te laat, toen zij later alle zegen wilde beërven. Christus wil gezocht worden terwijl Hij te vinden is, als wij de tijd laten slippen missen wij ons doel. Christus straft ons uitstellen terecht met Zijn weigeringen, en schort de mededelingen op van Zijn vertroostingen aan hen, die nalatig en slaperig zijn in plichtsbetrachting. Christus' wijken is een zaak van grote droefheid voor de gelovigen. De koninklijke psalmist klaagt over niets in zo smartvolle bewoordingen als over Gods verbergen van Zijn aangezicht voor hem. De bruid is hier op het punt van zich het haar uit te rukken, haar kleren te scheuren en haar handen te wringen, uitroepende: Hij is geweken, Hij is doorgegaan, en hetgeen haar daarbij een dolksteek in het hart is, dat zij het zichzelf te wijten heeft, zij zelf heeft Hem er toe gebracht om heen te gaan. Als Christus van ons wijkt, dan is het om iets dat Hij onvriendelijk opneemt.

Let nu op hetgeen zij deed in deze omstandigheden, en op hetgeen haar overkomen is.

A. Nog noemt zij Hem haar liefste, besloten zijnde om, hoe bewolkt en donker de nacht ook zij, haar betrekking tot Hem niet op te geven, noch haar deel in Hem. Het is een zwakheid, om bij iedere vrees, hetzij voor onze eigen tekortkomingen, of voor Gods verbergen van Zijn aangezicht, tot harde gevolgtrekkingen te komen omtrent onze geestelijken staat. Iedere verlatenheid is nog geen wanhoop. Ik zal zeggen: Heer, ik geloof, al moet ik er oplaten volgen: Heer, kom mijn ongeloof te hulp. Hoewel Hij mij verlaat, heb ik Hem toch lief, Hij is de mijne.

B. Nu gedenkt zij aan de woorden, die Hij tot haar gesproken heeft, zich haar dwaasheid verwijtende van niet eerder te hebben gehandeld naar haar overtuiging. "Mijn ziel ging uit vanwege Zijn spreken, Zijn woorden vertederden mij toen Hij zei: Mijn hoofd is vervuld met dauw, en toch, ellendige, die ik was, bleef ik liggen, en maakte verontschuldigingen en deed Hem niet open." Het onderdrukken en smoren van onze overtuigingen is iets dat zeer bitter zal zijn in de herinnering, als God onze ogen opent. Soms heeft het woord geen onmiddellijke uitwerking op het hart, maar vertedert het later, als er nog eens over nagedacht wordt. Nu versmelt mijn ziel om het woord, dat Hij vroeger had gesproken.

C. Zij is niet weer naar bed gegaan, maar ging Hem zoeken. Ik zocht Hem, ik riep Hem. Zij had zich deze moeite kunnen besparen, als zij opgestaan was toen Hij haar het eerst riep, maar wij leggen ons zeer veel werk op en scheppen ons grote moeilijkheden door onze eigen traagheid en zorgeloosheid in het gebruik maken van de gelegenheden, die ons worden geboden. Toch strekt het haar tot lof dat zij, toen haar liefste geweken was, Hem bleef zoeken, haar begeerten naar Hem zijn sterker geworden, en haar vragen naar Hem werd meer zorgvol doordat Hij zich teruggetrokken heeft. Zij roept Hem door gebed, roept Hem na, smeekt Hem om terug te komen, en zij bidt niet slechts, maar gebruikt middelen, zij zoekt Hem op de wegen, op welke zij Hem placht te vinden.

D. Maar toch miste zij Hem nog, Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet, ik riep Hem, doch Hij antwoordde mij niet. Zij had geen blijk of bewijs van Zijn gunst, geen merkbare vertroostingen, zij was geheel in het duister en in twijfel omtrent Zijn liefde tot haar. Er zijn van de zodanige, die ware, oprechte liefde hebben tot Christus, en toch geen onmiddellijke verhoring hebben op hun gebeden om Zijn vriendelijk aangezicht, maar Hij geeft hun iets, dat van gelijke waarde is als Hij hen versterkt met kracht in hun ziel, om Hem te blijven zoeken, Psalms 138:3. Paulus kon niet overmogen in zijn gebed, dat de doornen uit zijn vlees zou worden weggenomen, maar werd verhoord door dat hem genade werd gegeven, die voor hem genoeg was.

E. Zij werd mishandeld door de wachters de wachters vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij, Song of Solomon 5:7. Zij hielden haar voor een ontuchtige vrouw, (omdat zij op straat was op dat uur van de nacht), wanneer zij in de stad omgingen, en daarom sloegen zij haar. Troosteloze heiligen worden voor zondaars gehouden en worden als zodanig bestraft en gesmaad. Zo werd Hanna, toen zij bitterlijk bedroefd zijnde bad, gewond en geslagen door Eli, n van de eerste wachters, toen hij tot haar zei: Hoelang zult gij u dronken aanstellen? haar aldus een dochter Belials achtende, 1 Samuel 1:14. Het is niets nieuws voor hen, die tot de trouwe liefdevolle onderdanen van Zions Koning behoren, om verkeerd voorgesteld te worden door de wachters van Zion, als vijanden of ergernissen van Zijn koninkrijk, zij zouden hen niet kunnen mishandelen en vervolgen, zo zij hen niet belasterden, hun een slechten naam gaven. Sommigen passen dit toe op de leraren, die, hoewel zij naar hun ambt wachters zijn het woord verkeerd toepassen bij hen, wier geweten ontwaakt is, en door onbekwaamheid of door minachting van hun smart, aan de beproefden nog beproeving toevoegen, en het hart des rechtvaardigen bedroefd maken, daar God hem geen smart heeft aangedaan, Ezechiël 13, 22, hen ontmoedigende, die bemoedigd moesten worden, en een proef makende van de smart van Gods verwonden, Psalms 69:27. Die wachters waren slecht genoeg, die de bruid niet konden of niet wilden bijstaan in haar zoeken van haar liefste, Song of Solomon 3:3, maar deze waren nog veel slechter, die haar er in hinderden door hun strenge en liefdeloze afkeuring, haar sloegen en verwondden met hun verwijten, en hoewel zij de bewaarders waren van de muur van Jeruzalem, handelden alsof zij er de afbrekers van waren, daar zij haar sluier van haar namen, ruw en wreed, alsof die sluier slechts een voorgeven van zedigheid had en slechts het tegendeel ervan bedekte. Zij, wier uitwendig voorkomen volkomen goed is, maar die toch op hatelijke wijze veroordeeld worden als geveinsden, hebben reden om te klagen, zoals de bruid hier: zij hebben mijn sluier van mij genomen.

F. Toen zij door de mishandeling, die ze van de wachters had ondervonden, buiten zichzelf was om zelf haar onderzoek voort te zetten gaf zij opdracht aan hen, die om haar heen waren om er haar behulpzaam bij te zijn, Song of Solomon 5:8. Ik bezweer u, gij dochters van Jeruzalem, u, al mijn vrienden en bekenden, indien gij mijn liefste vindt, het kon zijn, dat gij Hem ontmoet eer ik Hem gevonden heb, wat zult gij Hem aanzeggen? Zo lezen het sommigen "Spreek een goed woord voor mij, zeg Hem dat ik ziek ben van liefde."

Merk hier op:

a. Wat haar toestand was: zij beminde Jezus in zo'n mate, dat Zijn afwezigheid haar ziek maakte, zeer ziek, zij kon haar niet dragen, en zij smachtte naar Zijn terugkomst, als een vrouw in barensnood, en zoals Achab ziek was van begeerte naar Naboths wijngaard. Dat is een ziekte, die een teken is van een gezonde gesteldheid van de ziel, en gewis goed zal eindigen, een ziekte, die niet ten dode maar ten leven zal zijn. Het is beter om ziek te zijn van liefde tot Christus, dan gerust en behaaglijk van gevoel te zijn in liefde tot de wereld. b. Welke maatregelen zij nam in die toestand, zij zonk niet weg in wanhoop, denkende dat zij sterven zou aan deze ziekte, maar zij zond een boodschap aan haar liefste zij vroeg haar naburen om raad en verzocht om hun gebeden voor haar, dat zij haar voorspraak bij Hem zouden zijn. "Zegt Hem dat ik, hoewel ik zorgeloos en dwaas en traag ben geweest, en niet zo spoedig ben opgestaan als ik moest om Hem open te doen, Hem toch oprecht liefheb, Hij weet alle dingen, Hij weet dat ik Hem liefheb, hoewel ik in vele opzichten tekort kom in mijn plicht, ja stel mij aan Hem voor als een voorwerp van zijn medelijden, opdat Hij zich over mij ontferme en mij helpe." Zij vraagt haar niet Hem te zeggen hoe de wachters haar mishandeld hadden, hoe onrechtvaardig dit ook in hen was, zij erkent dat de Heer rechtvaardig is, en daarom draagt zij het met geduld, maar: "zegt Hem dat ik doorwond ben van liefde voor Hem." Godvruchtige zielen zijn meer gevoelig voor Christus' zich terugtrekken van hen, dan voor ieder ander leed, hoe ook genaamd.

Verzen 9-16

Hooglied 5:9-16

I. Hier is de vraag, die de dochters van Jeruzalem deden aan de bruid betreffende haar liefste, in antwoord op de opdracht, die zij haar had gegeven, Song of Solomon 5:9.

Merk op:

1. De eerbiedige benaming, die zij aan de bruid geven: o gij schoonste onder de vrouwen. Onze Heer Jezus maakt Zijn bruid in waarheid beminnelijk, niet slechts in Zijn eigen ogen, maar in de ogen van al de dochters van Jeruzalem. De kerk is de voortreffelijkste maatschappij of gemeenschap in de wereld, de gemeenschap van de heiligen is de beste gemeenschap, en de schoonheid van het heiligdom is een alles overtreffende schoonheid, de heiligen zijn de voortreffelijkste mensen, heiligheid is de symmetrie van de ziel, zij is haar overeenkomst met zichzelf, zij beveelt zich aan bij allen, die er bevoegde beoordelaars van zijn, zelfs zij, die weinig bekendheid hebben met Christus, zoals deze dochters van Jeruzalem hier, kunnen niet anders Jan een lieflijke schoonheid zien in hen, die Zijn beeld dragen, dat wij moeten liefhebben overal waar wij het zien, al is het ook in verschillend gewaad.

2. Haar vraag betreffende haar liefste: Wat is uw liefste meer dan een ander liefste? Als gij wilt dat wij hem voor u zullen vinden, geef ons zijn kenmerk, waaraan wij hem kunnen herkennen als wij hem zien.

A. Sommigen houden het voor een lichtvaardige vraag, haar afkeuring van haar te kennen gevende omdat zij zoveel beweging om hem maakt. "Waarom zijt gij toch zo vurig en hartstochtelijk in uw vragen naar uw liefste, meer dan anderen naar haar liefste? Waarom zijt gij zo op hem gesteld, meer dan anderen die genegenheid voor hem hebben?" Zij, die ijverig zijn in de godsdienst, zijn mensen over wie zij, die er onverschillig voor zijn, zich verbazen. De vele zorgelozen lachen om de weinigen, die bezorgd en ernstig zijn. "Wat is er in hem, dat zo bekoorlijk is meer dan in een ander? Als hij weggegaan is, dan zult gij, die de schoonste zijt onder de vrouwen, wel spoedig een ander hebben." Vleselijkgezinde harten zien niets voortreffelijks of buitengewoons in de Heer Jezus, in Zijn persoon of Zijn ambten, in Zijn leer of in Zijn gunsten, alsof er in de kennis van Christus en in gemeenschap met Hem niets meer was dan in de kennis van de wereld en in de omgang met haar.

B. Anderen beschouwen het als een ernstige vraag en veronderstellen dat zij, die haar deden bedoeld hebben:

a. De bruid te vertroosten die, naar zij wisten, nieuwe moed zou vatten, zo zij slechts voor een tijd van haar liefste kon spreken, niets zou haar meer genoegen doen, niets kon haar zo sterk een afleiding geven in haar smart dan de aangename taak om de schoonheden van haar liefste te beschrijven.

b. Om zelf inlichtingen te verkrijgen, zij hadden gehoord in het algemeen dat Hij voortreffelijk en heerlijk was, maar zij verlangen er meer bijzonderheden van te weten. Zij vragen zich verwonderd af wat de bruid ertoe bewoog om haar met zoveel vurigheid en ijver te bezweren nopens haar liefste, en zij komen tot de gevolgtrekking dat er in Hem meer moet wezen dan in een andere liefste, en zij willen hiervan gaarne overtuigd worden. Men kan beginnen hoop te koesteren voor mensen, als zij beginnen naar Christus te vragen en naar Zijn alles overtreffende schoonheid en volmaaktheden. En soms kan de buitengewone ijver waarmee een persoon naar Christus vraagt een middel wezen om er velen toe op te wekken, 2 Corinthiers 9:2, zoals de apostel door het geloof van de heidenen de doden tot een heiligen wedijver wilde opwekken, Romans 11:14. Zie John 4:10.

II. De beschrijving, die de bruid geeft van haar liefste in antwoord op deze vraag. Wij moeten altijd bereid wezen om hen, die naar Christus vragen, te onderrichten en te helpen. Ervaren christenen, die zelf goed bekend zijn met Christus, moeten alles doen wat zij kunnen om anderen met Hem bekend te maken.

1. Zij verzekert haar in het algemeen dat Hij iemand is van onvergelijkelijke volmaaktheden en ongeëvenaarde waarde, Song of Solomon 5:10. Kent gij mijn liefste niet? Kunnen de dochters van Jeruzalem onbekend zijn met Hem, die Jeruzalems kroon is, haar gekroond Hoofd is? Laat mij u dan zeggen:

A. Dat Hij alles in zich heeft wat lieflijk en beminnelijk is: Mijn liefste is blank en rood, de kleuren, die een volkomen schoonheid vormen. Dit duidt niet op enigerlei buitengewone schoonheid van Zijn lichaam, als hij mens geworden zal zijn. Er is nooit van het kind Jezus gezegd wat van het kind Mozes gezegd werd toen hij geboren was, namelijk dat hij uitnemend schoon was, Acts 7:20 neen, Hij had geen gedaante noch heerlijkheid, Isaiah 53:2, maar Zijn goddelijke heerlijkheid en de samenwerking van alles in Hem als Middelaar maken Hem in waarheid beminnelijk in de ogen van hen, die verlicht zijn om geestelijke dingen te onderscheiden. In Hem kunnen wij de lieflijkheid des Heeren aanschouwen, Hij was het heilig kind Jezus, dat was Zijn schoonheid. Als wij op Hem zien als ons geworden zijnde tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing dan blijkt Hij in alles zeer beminnelijk te zijn. Zijn liefde jegens ons maakt Hem beminnelijk, Hij is blank in de vlekkeloze onschuld van Zijn leven, rood in het bloedige lijden, waar Hij door heengegaan is bij Zijn dood, blank in Zijn heerlijkheid als God (toen Hij van gedaante veranderd werd waren Zijn klederen wit als het licht), rood in Zijn aannemen van de menselijke natuur Adam rode aarde, blank in Zijn tederheid jegens Zijn volk, rood in Zijn ontzaglijke verschijning tegen Zijn en hun vijanden.

B. Dat Hij die beminnelijkheid in zich heeft die in niemand anders gevonden wordt. Hij is de voornaamste onder tien duizend, Song of Solomon 5:10, ongeëvenaard voor schoonheid, schoner dan de mensenkinderen, dan iemand hunner, dan zij allen, er is niemand Hem gelijk, niemand kan bij Hem vergeleken worden, in vergelijking met Hem moeten alle dingen schade en drek geacht worden, Filipp. 3:8, Hebrews 1:4. Hij is de banierdrager boven tien duizend, zo luidt het oorspronkelijke, de grootste en schoonste van het gezelschap. Hijzelf is een opgerichte banier, Isaiah 11:10, tot welke wij vergaderd moeten worden, en die wij altijd op het oog moeten hebben. En er is alle reden waarom Hij de binnenste en de bovenste plaats moet hebben In onze ziel, die de schoonste is onder tien duizend in zichzelf, en de schoonste onder twintig duizend voor ons.

2. Zij geeft een nauwkeurige opgave van Zijn volkomenheden, verbergt Zijn macht of schone evenredigheid niet, alles in Christus is beminnelijk. Tien voorbeelden noemt zij hier van Zijn schoonheid. Haar bedoeling in het algemeen is aan te tonen, dat Hij in ieder opzicht geschikt is voor Zijn onderneming, en alles in zich heeft, dat Hem kan aanbevelen in onze achting, liefde en vertrouwen. Christus' verschijning aan Johannes, Revelation 1:13 en verv, kan vergeleken worden met de beschrijving, die de bruid hier van Hem geeft, beider strekking is Hem voor te stellen als alles overtreffende in heerlijkheid, dat is: dat Hij beide groot en lieflijk is, beminnelijk in de ogen van de gelovigen, en deze gelukkig makende in Hem. A. Zijn hoofd is van het fijnste goud. Het hoofd van Christus is God, 1 Corinthiers.11. 3, en aan de heiligen is beloofd dat de Almachtige hun goud zal zijn, Job 22:25, hun bescherming, hun schat, en nog veel meer was Hij dit voor Christus, in wie al de volheid van de Godheid lichamelijk woont, Coloss. 2:9. Christus' hoofd wijst op Zijn soevereine heerschappij over allen en Zijn levenwekkende invloeden op Zijn kerk en al haar leden, dit is als goud, goud, het vorige woord betekent blinkend goud, het laatste sterk, dicht goud. Christus' soevereiniteit is beide schoon en machtig. Nebukadnezars monarchie wordt vergeleken bij een gouden hoofd, Daniel 2:38, omdat zo alle andere monarchieën overtrof, en dat doet ook Christus' regering.

B. Zijn haarlokken zijn gekruld en zwart niet zwart als de tenten Kedars, wier zwartheid haar mismaaktheid was, bij welke daarom de kerk zichzelf vergelijkt, Song of Solomon 1:5, maar zwart als een raaf, wier zwartheid haar schoonheid is. Soms wordt Christus' haar voorgesteld als wit, Revelation 1:14, wijzende op Zijn eeuwigheid, dat Hij is de Oude van dagen maar hier als zwart en gekruld, aanduidende dat Hij eeuwig jong is, en dat er in Hem geen verval, geen vermolming is, niets dat oud worden kan. Alles aan Christus is beminnelijk in de ogen van de gelovige, zelfs Zijn haar is dit, het was jammer dat het nat zou zijn, zoals toen het vervuld was met dauw, met de nachtdruppen, terwijl Hij wachtte om genadig te zijn, Song of Solomon 5:2.

C. Zijn ogen zijn als die van de duiven, schoon en helder en kuis, en vriendelijk, bij de waterstromen, waar duiven zich in verlustigen, en waarin zij zich zien als in een spiegel. Zij zijn gewassen om ze helder te maken, met melk gewassen, om ze wit te maken, en bekwamelijk gezet, noch uitpuilende, noch ingezonken. Christus is te rein van ogen, dan dat Hij het kwade zou zien, want het zijn duivenogen, Habakkuk 1:13. Alle gelovigen spreken met welbehagen van Christus' alwetendheid, zoals de bruid hier van Zijn ogen, want hoewel zij schrikkelijk zijn voor Zijn vijanden, gelijk een vuurvlam, Revelation 1:14, zijn zij toch beminnelijk en troostrijk voor Zijn vrienden, als duivenogen, want zij zien hun oprechtheid. Gij weet alle dingen Gij weet dat ik U liefheb. Zalig en heilig zijn zij, die altijd als onder het oog van Christus wandelen.

D. Zijn wangen, de opheffingen van het gelaat, zijn als een bed van specerij, opgehoogd in de tuinen, die er de schoonheid en rijkdom van zijn, als vaten van reukwerk. Er is in het aangezicht van Christus datgene, hetwelk lieflijk is in de ogen van al de heiligen, zelfs in het minste ervan, want de wang is slechts een deel van het aangezicht, de halve ontdekkingen, die Christus doet van zichzelf aan de ziel, zijn opwekkend en verkwikkend, geurig, meer dan de oostelijkste bloemen en reukwerken.

E. Zijn lippen zijn als lelies voor allen, die geheiligd zijn, zoeter dan honing en honingzeem zijn de kussen van Zijn mond, de kussen van Zijn lippen, al de mededelingen van Zijn genade, genade is uitgestort in Zijn lippen, en die Hem hoorden verwonderden zich over de lieflijke woorden, die uit Zijn mond voortkwamen. Zijn lippen zijn als lelies, druppende van vloeiende mirre. Nooit hebben lelies in de natuur mirre gedrupt, maar niets in de natuur kan ten volle de schoonheid en voortreffelijkheid van Christus voorstellen, als het dus bij vergelijking geschiedt, dan moeten de beelden ook in het derde van de vergelijking worden opgevat.

F. Zijn handen zijn als gouden ringen, gevuld met turkoois, een bekend edelgesteente, Song of Solomon 5:14. Aanzienlijke personen versierden hun handen door gouden ringen aan hun vingers te steken, gezet met diamanten of andere edelstenen, maar in haar ogen waren Zijn handen zelf als gouden ringen, al de blijken van Zijn macht, de werken van Zijn handen, al de verrichtingen van Zijn voorzienigheid en genade, zijn allen rijk en rein en kostbaar goud als de kostelijke edelsteen en de saffier, alle geschikt gemaakt voor het doel, waartoe zij bestemd waren, als gouden ringen voor de vingers, en allen schoon en zeer gepast, als gouden ringen gevuld met turkoois. Zijn handen, die uitgestrekt zijn, beide om Zijn volk te ontvangen en om hun te geven, zijn aldus rijk en schoon.

G. Zijn ingewand is als blinkend ivoor, want zo moet het overgezet worden, veeleer dan door Zijn buik, want het is hetzelfde woord dat voor ingewand gebruikt werd in Song of Solomon 5:4, en het wordt dikwijls toegeschreven aan God. zoals Isaiah 63:15, Jeremiah 31:20, en zo geeft het Zijn ontferming te kennen, en Zijn genegenheid voor Zijn bruid, en de liefde, die Hij voor haar koestert zelfs in haar troosteloze en verlaten toestand. Deze Zijn liefde is als blinkend elpenbeen, fraai gepolijst en rijk bewerkt met saffieren. De liefde zelf is sterk en standvastig, en de voorbeelden en omstandigheden ervan zijn schitterend en blinkend, en voegen zeer veel toe aan de onschatbare waarde ervan.

H. Zijn enkels zijn als marmeren pilaren, zo sterk, zo statig, en geen oneer voor de voeten van het dichtste goud, waarop zij gegrond zijn, Song of Solomon 5:15. Dit duidt Zijn vastheid en standvastigheid aan, waar Hij Zijn voet zet, zal Hij staan blijven. Hij is instaat om het gewicht te dragen van de heerschappij, die op Zijn schouders is, en Zijn benen zullen nooit onder Hem wankelen, dit stelt de statigheid en pracht voor van de gangen van onze God, onze Koning in het heiligdom, Psalms 68:25, en de gestadigheid en gelijkmatigheid van al Zijn beschikkingen over Zijn volk. De wegen des Heeren zijn recht, zij zijn allen goedertierenheid en waarheid, dat zijn als marmeren pilaren, duurzamer dan de pilaren des hemels.

I. Zijn gestalte Zijn houding en voorkomen is als de Libanon, die statige berg, Zijn voorkomen is schoon en bekoorlijk, zoals het uitzicht van dat aangename woud of park, uitverkoren als de cederen, die in hoogte en kracht andere bomen overtreffen en van uitnemend nut zijn. Christus is een schoon persoon, hoe meer wij op Hem zien, hoe meer schoonheid wij in Hem zien.

J. Zijn gehemelte is enkel zoetigheid, het is zuivere essence, ja het is de kwintessens van alle genot, Song of Solomon 5:16. De woorden van Zijn mond zijn allen lieflijk voor de gelovige, zoet als melk voor kinderen, zoals honing voor volwassenen, Psalms 119:103. Er is in de kussen van Zijn mond, in al de tekenen van Zijn liefde een alles overtreffende zoetheid, die uiterst aangenaam is aan hen, wier geestelijke zintuigen geoefend zijn. U die gelooft is Hij dierbaar.

3. Zij besluit met een volle verzekerdheid van geloof en hoop, en aldus is zij haar ellende teboven gekomen.

A. Hier is een volle verzekerdheid van geloof betreffende de volkomen schoonheid van de Heer Jezus. "Al wat aan Hem is, is geheel begeerlijk. Waarom houd ik mij op met bijzonderheden te noemen, als toch nergens aan Hem een gebrek is?" Zij is zich bewust dat zij Hem onrecht doet in de beschrijving van de bijzonderheden aangaande Hem, en ver achterblijft bij de waardigheid en de verdienste van het onderwerp, en daarom breekt zij af met deze algemene lofspraak van Hem. Hij is in waarheid beminnelijk, Hij is dit geheel en al, er is in Hem niets dan wat beminnelijk is, en er is niets dat beminnelijk is of het wordt in Hem gevonden, alles wat begeerlijk is, is in Hem, en daarom is al haar begeerte tot Hem, en zoekt zij Hem zo zorgvuldig, en kan zij niet tevreden zijn, zo zij Hem niet heeft. Wie kan anders dan Hem liefhebben, die zo lieflijk is?

B. Hier is een volle verzekerdheid van hoop betreffende haar deel in Hem. "Zulk n is mijn liefste, en zo'n is mijn vriend, gij dochters van Jeruzalem, en daarom moet gij u er niet over verwonderen dat ik zo vurig naar Hem verlang." Zie met welk een heilige vrijmoedigheid zij er aanspraak op maakt om tot Hem in betrekking te staan, en met welk een heilig triomferen zij haar betrekking dan tot Hem bekend maakt. Het is het recht van eigendom dat de voortreffelijkheid lieflijk maakt. Christus te zien, maar Hem niet te zien als de onze, zou veeleer een marteling dan een zaligheid zijn, maar En te zien, die zo beminnelijk is, en Hem te zien als de onze, dat is een volkomen voldoening. Hier is een waar gelovige:

a. Die zich geheel aan Christus overgeeft: "Hij is de mijne, mijn Heere en mijn God," John 20:28, de mijne volgens de inhoud van het evangelieverbond, de mijne in alle betrekkingen, mij geschonken om alles voor mij te wezen wat mijn arme ziel van node heeft."

b. Een volkomen welbehagen heeft in Christus. Daarvan wordt hier gesproken met triomf.

Deze is het, die ik heb verkoren, en aan wie ik mij heb overgegeven, niemand de Christus, niemand dan Christus, deze is het op wie mijn hart gezet is, want Hij, is mijn liefste, deze is het op wie ik vertrouw en van wie ik alle goed verwacht, want deze is mijn vriend." Zij, die Christus tot hun liefste maken, zullen Hem hebben tot hun vriend. Hij is geweest Hij is, Hij zal zijn de vriend van alle gelovigen. Hij heeft hen lief, die Hem liefhebben en zij die Hem tot hun vriend hebben, hebben reden om in Hem te roemen en met zielsverlustiging van Hem te spreken. "Laat anderen geregeerd worden door liefde tot de wereld, en hun geluk zoeken in haar vriendschap en gunsten, Dit is mijn liefste, en dit is mijn vriend. Anderen mogen doen wat hun behaagt, maar dit is de keus van mijn ziel, de rust van mijn ziel mijn leven, mijn blijdschap, mijn al, deze is het met wie ik begeer te leven en te sterven."

Verzen 9-16

Hooglied 5:9-16

I. Hier is de vraag, die de dochters van Jeruzalem deden aan de bruid betreffende haar liefste, in antwoord op de opdracht, die zij haar had gegeven, Song of Solomon 5:9.

Merk op:

1. De eerbiedige benaming, die zij aan de bruid geven: o gij schoonste onder de vrouwen. Onze Heer Jezus maakt Zijn bruid in waarheid beminnelijk, niet slechts in Zijn eigen ogen, maar in de ogen van al de dochters van Jeruzalem. De kerk is de voortreffelijkste maatschappij of gemeenschap in de wereld, de gemeenschap van de heiligen is de beste gemeenschap, en de schoonheid van het heiligdom is een alles overtreffende schoonheid, de heiligen zijn de voortreffelijkste mensen, heiligheid is de symmetrie van de ziel, zij is haar overeenkomst met zichzelf, zij beveelt zich aan bij allen, die er bevoegde beoordelaars van zijn, zelfs zij, die weinig bekendheid hebben met Christus, zoals deze dochters van Jeruzalem hier, kunnen niet anders Jan een lieflijke schoonheid zien in hen, die Zijn beeld dragen, dat wij moeten liefhebben overal waar wij het zien, al is het ook in verschillend gewaad.

2. Haar vraag betreffende haar liefste: Wat is uw liefste meer dan een ander liefste? Als gij wilt dat wij hem voor u zullen vinden, geef ons zijn kenmerk, waaraan wij hem kunnen herkennen als wij hem zien.

A. Sommigen houden het voor een lichtvaardige vraag, haar afkeuring van haar te kennen gevende omdat zij zoveel beweging om hem maakt. "Waarom zijt gij toch zo vurig en hartstochtelijk in uw vragen naar uw liefste, meer dan anderen naar haar liefste? Waarom zijt gij zo op hem gesteld, meer dan anderen die genegenheid voor hem hebben?" Zij, die ijverig zijn in de godsdienst, zijn mensen over wie zij, die er onverschillig voor zijn, zich verbazen. De vele zorgelozen lachen om de weinigen, die bezorgd en ernstig zijn. "Wat is er in hem, dat zo bekoorlijk is meer dan in een ander? Als hij weggegaan is, dan zult gij, die de schoonste zijt onder de vrouwen, wel spoedig een ander hebben." Vleselijkgezinde harten zien niets voortreffelijks of buitengewoons in de Heer Jezus, in Zijn persoon of Zijn ambten, in Zijn leer of in Zijn gunsten, alsof er in de kennis van Christus en in gemeenschap met Hem niets meer was dan in de kennis van de wereld en in de omgang met haar.

B. Anderen beschouwen het als een ernstige vraag en veronderstellen dat zij, die haar deden bedoeld hebben:

a. De bruid te vertroosten die, naar zij wisten, nieuwe moed zou vatten, zo zij slechts voor een tijd van haar liefste kon spreken, niets zou haar meer genoegen doen, niets kon haar zo sterk een afleiding geven in haar smart dan de aangename taak om de schoonheden van haar liefste te beschrijven.

b. Om zelf inlichtingen te verkrijgen, zij hadden gehoord in het algemeen dat Hij voortreffelijk en heerlijk was, maar zij verlangen er meer bijzonderheden van te weten. Zij vragen zich verwonderd af wat de bruid ertoe bewoog om haar met zoveel vurigheid en ijver te bezweren nopens haar liefste, en zij komen tot de gevolgtrekking dat er in Hem meer moet wezen dan in een andere liefste, en zij willen hiervan gaarne overtuigd worden. Men kan beginnen hoop te koesteren voor mensen, als zij beginnen naar Christus te vragen en naar Zijn alles overtreffende schoonheid en volmaaktheden. En soms kan de buitengewone ijver waarmee een persoon naar Christus vraagt een middel wezen om er velen toe op te wekken, 2 Corinthiers 9:2, zoals de apostel door het geloof van de heidenen de doden tot een heiligen wedijver wilde opwekken, Romans 11:14. Zie John 4:10.

II. De beschrijving, die de bruid geeft van haar liefste in antwoord op deze vraag. Wij moeten altijd bereid wezen om hen, die naar Christus vragen, te onderrichten en te helpen. Ervaren christenen, die zelf goed bekend zijn met Christus, moeten alles doen wat zij kunnen om anderen met Hem bekend te maken.

1. Zij verzekert haar in het algemeen dat Hij iemand is van onvergelijkelijke volmaaktheden en ongeëvenaarde waarde, Song of Solomon 5:10. Kent gij mijn liefste niet? Kunnen de dochters van Jeruzalem onbekend zijn met Hem, die Jeruzalems kroon is, haar gekroond Hoofd is? Laat mij u dan zeggen:

A. Dat Hij alles in zich heeft wat lieflijk en beminnelijk is: Mijn liefste is blank en rood, de kleuren, die een volkomen schoonheid vormen. Dit duidt niet op enigerlei buitengewone schoonheid van Zijn lichaam, als hij mens geworden zal zijn. Er is nooit van het kind Jezus gezegd wat van het kind Mozes gezegd werd toen hij geboren was, namelijk dat hij uitnemend schoon was, Acts 7:20 neen, Hij had geen gedaante noch heerlijkheid, Isaiah 53:2, maar Zijn goddelijke heerlijkheid en de samenwerking van alles in Hem als Middelaar maken Hem in waarheid beminnelijk in de ogen van hen, die verlicht zijn om geestelijke dingen te onderscheiden. In Hem kunnen wij de lieflijkheid des Heeren aanschouwen, Hij was het heilig kind Jezus, dat was Zijn schoonheid. Als wij op Hem zien als ons geworden zijnde tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing dan blijkt Hij in alles zeer beminnelijk te zijn. Zijn liefde jegens ons maakt Hem beminnelijk, Hij is blank in de vlekkeloze onschuld van Zijn leven, rood in het bloedige lijden, waar Hij door heengegaan is bij Zijn dood, blank in Zijn heerlijkheid als God (toen Hij van gedaante veranderd werd waren Zijn klederen wit als het licht), rood in Zijn aannemen van de menselijke natuur Adam rode aarde, blank in Zijn tederheid jegens Zijn volk, rood in Zijn ontzaglijke verschijning tegen Zijn en hun vijanden.

B. Dat Hij die beminnelijkheid in zich heeft die in niemand anders gevonden wordt. Hij is de voornaamste onder tien duizend, Song of Solomon 5:10, ongeëvenaard voor schoonheid, schoner dan de mensenkinderen, dan iemand hunner, dan zij allen, er is niemand Hem gelijk, niemand kan bij Hem vergeleken worden, in vergelijking met Hem moeten alle dingen schade en drek geacht worden, Filipp. 3:8, Hebrews 1:4. Hij is de banierdrager boven tien duizend, zo luidt het oorspronkelijke, de grootste en schoonste van het gezelschap. Hijzelf is een opgerichte banier, Isaiah 11:10, tot welke wij vergaderd moeten worden, en die wij altijd op het oog moeten hebben. En er is alle reden waarom Hij de binnenste en de bovenste plaats moet hebben In onze ziel, die de schoonste is onder tien duizend in zichzelf, en de schoonste onder twintig duizend voor ons.

2. Zij geeft een nauwkeurige opgave van Zijn volkomenheden, verbergt Zijn macht of schone evenredigheid niet, alles in Christus is beminnelijk. Tien voorbeelden noemt zij hier van Zijn schoonheid. Haar bedoeling in het algemeen is aan te tonen, dat Hij in ieder opzicht geschikt is voor Zijn onderneming, en alles in zich heeft, dat Hem kan aanbevelen in onze achting, liefde en vertrouwen. Christus' verschijning aan Johannes, Revelation 1:13 en verv, kan vergeleken worden met de beschrijving, die de bruid hier van Hem geeft, beider strekking is Hem voor te stellen als alles overtreffende in heerlijkheid, dat is: dat Hij beide groot en lieflijk is, beminnelijk in de ogen van de gelovigen, en deze gelukkig makende in Hem. A. Zijn hoofd is van het fijnste goud. Het hoofd van Christus is God, 1 Corinthiers.11. 3, en aan de heiligen is beloofd dat de Almachtige hun goud zal zijn, Job 22:25, hun bescherming, hun schat, en nog veel meer was Hij dit voor Christus, in wie al de volheid van de Godheid lichamelijk woont, Coloss. 2:9. Christus' hoofd wijst op Zijn soevereine heerschappij over allen en Zijn levenwekkende invloeden op Zijn kerk en al haar leden, dit is als goud, goud, het vorige woord betekent blinkend goud, het laatste sterk, dicht goud. Christus' soevereiniteit is beide schoon en machtig. Nebukadnezars monarchie wordt vergeleken bij een gouden hoofd, Daniel 2:38, omdat zo alle andere monarchieën overtrof, en dat doet ook Christus' regering.

B. Zijn haarlokken zijn gekruld en zwart niet zwart als de tenten Kedars, wier zwartheid haar mismaaktheid was, bij welke daarom de kerk zichzelf vergelijkt, Song of Solomon 1:5, maar zwart als een raaf, wier zwartheid haar schoonheid is. Soms wordt Christus' haar voorgesteld als wit, Revelation 1:14, wijzende op Zijn eeuwigheid, dat Hij is de Oude van dagen maar hier als zwart en gekruld, aanduidende dat Hij eeuwig jong is, en dat er in Hem geen verval, geen vermolming is, niets dat oud worden kan. Alles aan Christus is beminnelijk in de ogen van de gelovige, zelfs Zijn haar is dit, het was jammer dat het nat zou zijn, zoals toen het vervuld was met dauw, met de nachtdruppen, terwijl Hij wachtte om genadig te zijn, Song of Solomon 5:2.

C. Zijn ogen zijn als die van de duiven, schoon en helder en kuis, en vriendelijk, bij de waterstromen, waar duiven zich in verlustigen, en waarin zij zich zien als in een spiegel. Zij zijn gewassen om ze helder te maken, met melk gewassen, om ze wit te maken, en bekwamelijk gezet, noch uitpuilende, noch ingezonken. Christus is te rein van ogen, dan dat Hij het kwade zou zien, want het zijn duivenogen, Habakkuk 1:13. Alle gelovigen spreken met welbehagen van Christus' alwetendheid, zoals de bruid hier van Zijn ogen, want hoewel zij schrikkelijk zijn voor Zijn vijanden, gelijk een vuurvlam, Revelation 1:14, zijn zij toch beminnelijk en troostrijk voor Zijn vrienden, als duivenogen, want zij zien hun oprechtheid. Gij weet alle dingen Gij weet dat ik U liefheb. Zalig en heilig zijn zij, die altijd als onder het oog van Christus wandelen.

D. Zijn wangen, de opheffingen van het gelaat, zijn als een bed van specerij, opgehoogd in de tuinen, die er de schoonheid en rijkdom van zijn, als vaten van reukwerk. Er is in het aangezicht van Christus datgene, hetwelk lieflijk is in de ogen van al de heiligen, zelfs in het minste ervan, want de wang is slechts een deel van het aangezicht, de halve ontdekkingen, die Christus doet van zichzelf aan de ziel, zijn opwekkend en verkwikkend, geurig, meer dan de oostelijkste bloemen en reukwerken.

E. Zijn lippen zijn als lelies voor allen, die geheiligd zijn, zoeter dan honing en honingzeem zijn de kussen van Zijn mond, de kussen van Zijn lippen, al de mededelingen van Zijn genade, genade is uitgestort in Zijn lippen, en die Hem hoorden verwonderden zich over de lieflijke woorden, die uit Zijn mond voortkwamen. Zijn lippen zijn als lelies, druppende van vloeiende mirre. Nooit hebben lelies in de natuur mirre gedrupt, maar niets in de natuur kan ten volle de schoonheid en voortreffelijkheid van Christus voorstellen, als het dus bij vergelijking geschiedt, dan moeten de beelden ook in het derde van de vergelijking worden opgevat.

F. Zijn handen zijn als gouden ringen, gevuld met turkoois, een bekend edelgesteente, Song of Solomon 5:14. Aanzienlijke personen versierden hun handen door gouden ringen aan hun vingers te steken, gezet met diamanten of andere edelstenen, maar in haar ogen waren Zijn handen zelf als gouden ringen, al de blijken van Zijn macht, de werken van Zijn handen, al de verrichtingen van Zijn voorzienigheid en genade, zijn allen rijk en rein en kostbaar goud als de kostelijke edelsteen en de saffier, alle geschikt gemaakt voor het doel, waartoe zij bestemd waren, als gouden ringen voor de vingers, en allen schoon en zeer gepast, als gouden ringen gevuld met turkoois. Zijn handen, die uitgestrekt zijn, beide om Zijn volk te ontvangen en om hun te geven, zijn aldus rijk en schoon.

G. Zijn ingewand is als blinkend ivoor, want zo moet het overgezet worden, veeleer dan door Zijn buik, want het is hetzelfde woord dat voor ingewand gebruikt werd in Song of Solomon 5:4, en het wordt dikwijls toegeschreven aan God. zoals Isaiah 63:15, Jeremiah 31:20, en zo geeft het Zijn ontferming te kennen, en Zijn genegenheid voor Zijn bruid, en de liefde, die Hij voor haar koestert zelfs in haar troosteloze en verlaten toestand. Deze Zijn liefde is als blinkend elpenbeen, fraai gepolijst en rijk bewerkt met saffieren. De liefde zelf is sterk en standvastig, en de voorbeelden en omstandigheden ervan zijn schitterend en blinkend, en voegen zeer veel toe aan de onschatbare waarde ervan.

H. Zijn enkels zijn als marmeren pilaren, zo sterk, zo statig, en geen oneer voor de voeten van het dichtste goud, waarop zij gegrond zijn, Song of Solomon 5:15. Dit duidt Zijn vastheid en standvastigheid aan, waar Hij Zijn voet zet, zal Hij staan blijven. Hij is instaat om het gewicht te dragen van de heerschappij, die op Zijn schouders is, en Zijn benen zullen nooit onder Hem wankelen, dit stelt de statigheid en pracht voor van de gangen van onze God, onze Koning in het heiligdom, Psalms 68:25, en de gestadigheid en gelijkmatigheid van al Zijn beschikkingen over Zijn volk. De wegen des Heeren zijn recht, zij zijn allen goedertierenheid en waarheid, dat zijn als marmeren pilaren, duurzamer dan de pilaren des hemels.

I. Zijn gestalte Zijn houding en voorkomen is als de Libanon, die statige berg, Zijn voorkomen is schoon en bekoorlijk, zoals het uitzicht van dat aangename woud of park, uitverkoren als de cederen, die in hoogte en kracht andere bomen overtreffen en van uitnemend nut zijn. Christus is een schoon persoon, hoe meer wij op Hem zien, hoe meer schoonheid wij in Hem zien.

J. Zijn gehemelte is enkel zoetigheid, het is zuivere essence, ja het is de kwintessens van alle genot, Song of Solomon 5:16. De woorden van Zijn mond zijn allen lieflijk voor de gelovige, zoet als melk voor kinderen, zoals honing voor volwassenen, Psalms 119:103. Er is in de kussen van Zijn mond, in al de tekenen van Zijn liefde een alles overtreffende zoetheid, die uiterst aangenaam is aan hen, wier geestelijke zintuigen geoefend zijn. U die gelooft is Hij dierbaar.

3. Zij besluit met een volle verzekerdheid van geloof en hoop, en aldus is zij haar ellende teboven gekomen.

A. Hier is een volle verzekerdheid van geloof betreffende de volkomen schoonheid van de Heer Jezus. "Al wat aan Hem is, is geheel begeerlijk. Waarom houd ik mij op met bijzonderheden te noemen, als toch nergens aan Hem een gebrek is?" Zij is zich bewust dat zij Hem onrecht doet in de beschrijving van de bijzonderheden aangaande Hem, en ver achterblijft bij de waardigheid en de verdienste van het onderwerp, en daarom breekt zij af met deze algemene lofspraak van Hem. Hij is in waarheid beminnelijk, Hij is dit geheel en al, er is in Hem niets dan wat beminnelijk is, en er is niets dat beminnelijk is of het wordt in Hem gevonden, alles wat begeerlijk is, is in Hem, en daarom is al haar begeerte tot Hem, en zoekt zij Hem zo zorgvuldig, en kan zij niet tevreden zijn, zo zij Hem niet heeft. Wie kan anders dan Hem liefhebben, die zo lieflijk is?

B. Hier is een volle verzekerdheid van hoop betreffende haar deel in Hem. "Zulk n is mijn liefste, en zo'n is mijn vriend, gij dochters van Jeruzalem, en daarom moet gij u er niet over verwonderen dat ik zo vurig naar Hem verlang." Zie met welk een heilige vrijmoedigheid zij er aanspraak op maakt om tot Hem in betrekking te staan, en met welk een heilig triomferen zij haar betrekking dan tot Hem bekend maakt. Het is het recht van eigendom dat de voortreffelijkheid lieflijk maakt. Christus te zien, maar Hem niet te zien als de onze, zou veeleer een marteling dan een zaligheid zijn, maar En te zien, die zo beminnelijk is, en Hem te zien als de onze, dat is een volkomen voldoening. Hier is een waar gelovige:

a. Die zich geheel aan Christus overgeeft: "Hij is de mijne, mijn Heere en mijn God," John 20:28, de mijne volgens de inhoud van het evangelieverbond, de mijne in alle betrekkingen, mij geschonken om alles voor mij te wezen wat mijn arme ziel van node heeft."

b. Een volkomen welbehagen heeft in Christus. Daarvan wordt hier gesproken met triomf.

Deze is het, die ik heb verkoren, en aan wie ik mij heb overgegeven, niemand de Christus, niemand dan Christus, deze is het op wie mijn hart gezet is, want Hij, is mijn liefste, deze is het op wie ik vertrouw en van wie ik alle goed verwacht, want deze is mijn vriend." Zij, die Christus tot hun liefste maken, zullen Hem hebben tot hun vriend. Hij is geweest Hij is, Hij zal zijn de vriend van alle gelovigen. Hij heeft hen lief, die Hem liefhebben en zij die Hem tot hun vriend hebben, hebben reden om in Hem te roemen en met zielsverlustiging van Hem te spreken. "Laat anderen geregeerd worden door liefde tot de wereld, en hun geluk zoeken in haar vriendschap en gunsten, Dit is mijn liefste, en dit is mijn vriend. Anderen mogen doen wat hun behaagt, maar dit is de keus van mijn ziel, de rust van mijn ziel mijn leven, mijn blijdschap, mijn al, deze is het met wie ik begeer te leven en te sterven."

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Song of Solomon 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/song-of-solomon-5.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile