Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Hooglied 7

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Zoek naar…
Enter query below:

Vers 1

Het werk van kunstenaarshanden


In de Hl 7:1-5 volgt een nieuwe beschrijving van de bruid. In de beschrijving die de bruidegom eerder van de bruid geeft (Hl 4:1-14), zegt hij wat zij voor hem betekent. Daar begint hij de beschrijving met haar hoofd. Deze nieuwe beschrijving begint hij met haar schreden, haar wijze van lopen. De eerste beschrijving gebeurt vanuit het oogpunt van de liefde. De tweede gebeurt vanuit het oogpunt van haar openbare optreden dat ook door anderen wordt gezien.

De bruid wordt beschreven in de koninklijke heerlijkheid die zij bezit en die door anderen wordt waargenomen. Hoewel zij die heerlijkheid van de bruidegom heeft gekregen, is het niet duidelijk of de beschrijving uit de mond van de bruidegom komt of uit de mond van de dochters van Jeruzalem. Vanwege het openbare karakter van de beschrijving is het best denkbaar dat het getuigenis over haar door de dochters van Jeruzalem wordt gegeven.

Bij dit openbare getuigenis past de benaming “vorstendochter” (vgl. Ps 45:14) waarmee ze wordt aangesproken. We horen hier geen benamingen als ‘bruid’ en ‘liefste’ zoals in Hooglied 4. Het is hier dan ook niet een beschrijving van de innige liefdesverhouding tussen bruidegom en bruid, maar van de formele verbinding tussen koning en koningin.

Zoals gezegd, begint de beschrijving met de voeten, met haar “schreden”. Daarvan wordt gezegd dat die “mooi” zijn. Ze valt op door haar elegante manier van lopen. Er is geen haast, er straalt rust en waardigheid uit. Ze beweegt zich vol sierlijkheid voort. Ze gaat haar schreden in haar “sandalen”. Wie in gevangenschap gaat, gaat blootsvoets (Js 20:4; vgl. 2Sm 15:30). De vader geeft de verloren zoon “sandalen aan zijn voeten” als hij naar huis is teruggekeerd (Lk 15:22).

In de geestelijke betekenis geeft de beschrijving onderwijs over ons ‘koninklijke priesterdom’ (1Pt 2:9). Wij zijn geen ‘kinderen van de Koning’, maar hebben wel een koninklijke waardigheid. Dat houdt in dat wij, behalve dat wij een relatie van liefde met de Heer Jezus hebben, ook een getuigenis in de wereld hebben. Het is het verlangen van iedere gelovige die de Heer Jezus liefheeft om ook te beantwoorden aan wat hier van de bruid wordt gezegd. Kan de Heer Jezus en kunnen de mensen om ons heen dit getuigenis van ons geven wat hier van de bruid wordt gegeven?

Van onze voeten wordt gezegd dat ze geschoeid zijn “met [de] toerusting van het evangelie van de vrede” (Ef 6:15). De betekenis is niet dat we bereid moeten zijn om het evangelie te verkondigen – hoe belangrijk dat ook is. Het betekent dat in onze wandel zichtbaar is dat wij vanuit de vrede leven. We hebben vrede in elke omstandigheid waarin God ons brengt. De mensen zien dat we met de vrede van God in ons hart onze weg gaan, ook als die moeilijk is. Dit kan alleen als we naar de Heer Jezus kijken, Die hierin het voorbeeld is (Mt 11:25-30).

Dan worden haar “heupen” beschreven. In de heupen zit de kracht voor de wandel. Nadat God het heupgewricht van Jakob heeft ontwricht, gaat hij mank door het leven (Gn 32:25; 31). Er is sprake van “de rondingen” van de heupen van de bruid. Dit wijst erop dat er in haar wandel geen scherpe of hoekige kanten zijn. Wij kunnen nog wel eens ‘hoekig’ of ‘scherp’ zijn. De Heer is bezig die kanten weg te werken. Maar Hij ziet ons als rond.

Vervolgens worden de rondingen van de heupen vergeleken met “halssieraden”. Haar wandel is sierlijk als een halssieraad. We lopen niet met lange gezichten en gebogen hoofden. Als we onze hals voor de Heer hebben gebogen, wordt dat gezien in onze wandel. Dan luisteren wij naar Zijn aanwijzingen en doen wij Zijn wil (vgl. Sp 3:21-22; Sp 25:12). Zo wordt Hij in ons leven gezien, waardoor we een weldaad zullen zijn voor hen met wie we in contact komen. Scherpe woorden zullen niet worden gesproken en een hoekig of onbeheerst optreden zal niet plaatsvinden.

Een dergelijk sierlijk en gracieus gedrag bezitten wij van nature niet. Er zijn “kunstenaarshanden” voor nodig om dit gedrag te kunnen vertonen. De Geest van God is die Kunstenaar. De Geest bewerkt dit gedrag in ons als Gods maaksel, als een nieuwe schepping. Eigen inspanning of allerlei therapieën voor gedragsverandering zijn met de oude mens verbonden en falen altijd. Het zal alleen kunnen als we de Geest de gelegenheid geven ons leven te leiden.

Vers 1

Het werk van kunstenaarshanden


In de Hl 7:1-5 volgt een nieuwe beschrijving van de bruid. In de beschrijving die de bruidegom eerder van de bruid geeft (Hl 4:1-14), zegt hij wat zij voor hem betekent. Daar begint hij de beschrijving met haar hoofd. Deze nieuwe beschrijving begint hij met haar schreden, haar wijze van lopen. De eerste beschrijving gebeurt vanuit het oogpunt van de liefde. De tweede gebeurt vanuit het oogpunt van haar openbare optreden dat ook door anderen wordt gezien.

De bruid wordt beschreven in de koninklijke heerlijkheid die zij bezit en die door anderen wordt waargenomen. Hoewel zij die heerlijkheid van de bruidegom heeft gekregen, is het niet duidelijk of de beschrijving uit de mond van de bruidegom komt of uit de mond van de dochters van Jeruzalem. Vanwege het openbare karakter van de beschrijving is het best denkbaar dat het getuigenis over haar door de dochters van Jeruzalem wordt gegeven.

Bij dit openbare getuigenis past de benaming “vorstendochter” (vgl. Ps 45:14) waarmee ze wordt aangesproken. We horen hier geen benamingen als ‘bruid’ en ‘liefste’ zoals in Hooglied 4. Het is hier dan ook niet een beschrijving van de innige liefdesverhouding tussen bruidegom en bruid, maar van de formele verbinding tussen koning en koningin.

Zoals gezegd, begint de beschrijving met de voeten, met haar “schreden”. Daarvan wordt gezegd dat die “mooi” zijn. Ze valt op door haar elegante manier van lopen. Er is geen haast, er straalt rust en waardigheid uit. Ze beweegt zich vol sierlijkheid voort. Ze gaat haar schreden in haar “sandalen”. Wie in gevangenschap gaat, gaat blootsvoets (Js 20:4; vgl. 2Sm 15:30). De vader geeft de verloren zoon “sandalen aan zijn voeten” als hij naar huis is teruggekeerd (Lk 15:22).

In de geestelijke betekenis geeft de beschrijving onderwijs over ons ‘koninklijke priesterdom’ (1Pt 2:9). Wij zijn geen ‘kinderen van de Koning’, maar hebben wel een koninklijke waardigheid. Dat houdt in dat wij, behalve dat wij een relatie van liefde met de Heer Jezus hebben, ook een getuigenis in de wereld hebben. Het is het verlangen van iedere gelovige die de Heer Jezus liefheeft om ook te beantwoorden aan wat hier van de bruid wordt gezegd. Kan de Heer Jezus en kunnen de mensen om ons heen dit getuigenis van ons geven wat hier van de bruid wordt gegeven?

Van onze voeten wordt gezegd dat ze geschoeid zijn “met [de] toerusting van het evangelie van de vrede” (Ef 6:15). De betekenis is niet dat we bereid moeten zijn om het evangelie te verkondigen – hoe belangrijk dat ook is. Het betekent dat in onze wandel zichtbaar is dat wij vanuit de vrede leven. We hebben vrede in elke omstandigheid waarin God ons brengt. De mensen zien dat we met de vrede van God in ons hart onze weg gaan, ook als die moeilijk is. Dit kan alleen als we naar de Heer Jezus kijken, Die hierin het voorbeeld is (Mt 11:25-30).

Dan worden haar “heupen” beschreven. In de heupen zit de kracht voor de wandel. Nadat God het heupgewricht van Jakob heeft ontwricht, gaat hij mank door het leven (Gn 32:25; 31). Er is sprake van “de rondingen” van de heupen van de bruid. Dit wijst erop dat er in haar wandel geen scherpe of hoekige kanten zijn. Wij kunnen nog wel eens ‘hoekig’ of ‘scherp’ zijn. De Heer is bezig die kanten weg te werken. Maar Hij ziet ons als rond.

Vervolgens worden de rondingen van de heupen vergeleken met “halssieraden”. Haar wandel is sierlijk als een halssieraad. We lopen niet met lange gezichten en gebogen hoofden. Als we onze hals voor de Heer hebben gebogen, wordt dat gezien in onze wandel. Dan luisteren wij naar Zijn aanwijzingen en doen wij Zijn wil (vgl. Sp 3:21-22; Sp 25:12). Zo wordt Hij in ons leven gezien, waardoor we een weldaad zullen zijn voor hen met wie we in contact komen. Scherpe woorden zullen niet worden gesproken en een hoekig of onbeheerst optreden zal niet plaatsvinden.

Een dergelijk sierlijk en gracieus gedrag bezitten wij van nature niet. Er zijn “kunstenaarshanden” voor nodig om dit gedrag te kunnen vertonen. De Geest van God is die Kunstenaar. De Geest bewerkt dit gedrag in ons als Gods maaksel, als een nieuwe schepping. Eigen inspanning of allerlei therapieën voor gedragsverandering zijn met de oude mens verbonden en falen altijd. Het zal alleen kunnen als we de Geest de gelegenheid geven ons leven te leiden.

Verzen 2-3

Navel, buik en borsten


Het volgende lichaamsdeel is de “navel” (Hl 7:2). De navel heeft met leven te maken, met het ontstaan ervan. Het ongeboren kind krijgt in de moederschoot voedsel door de navelstreng. Als een kind geboren is, wordt de navelstreng doorgeknipt of afgesneden (vgl. Ez 16:4). De navel is een blijvende herinnering aan de oorspronkelijke verbinding met de moeder.

De bruid is een zelfstandige vrouw. Ze is een nieuwe persoonlijkheid. In profetisch opzicht zien we hier het gelovig overblijfsel van Israël ofwel Jeruzalem, dat door een wonder van God tot nieuw leven is gekomen. Dit overblijfsel is zelf ook “in het midden van het land” of ‘de navel van de aarde’ (Ez 38:12). Alles wat God aan het oude Israël heeft beloofd, maar dat het volk door ontrouw heeft verspeeld, geeft Hij aan het nieuwe Israël. Van daaruit zal er zegen en leven voor de hele aarde komen. We zien dat in de tempelbeek die in het vrederijk uit de tempel stroomt en zegen verspreidt (Ez 47:1-12).

De navel wordt hier vergeleken met “een ronde schaal waarin geen gemengde wijn ontbreekt”. Een schaal kunnen we zien als beeld van een persoon. Een ronde schaal heeft geen begin en geen einde, hij is eindeloos. Er zijn geen hoeken of punten. Dit is een beeld van het nieuwe, eeuwige leven dat we hebben gekregen. Dat heeft ook geen begin en geen einde. Aan het ontstaan daarvan hebben we zelf niets bijgedragen.

Met dit leven is een eindeloze, onophoudelijke vreugde verbonden. Daarvan spreekt de gemengde wijn. Het is een vreugde die zich op diverse manieren uit. We kunnen dit toepassen op allerlei relaties die we hebben. Zo kunnen we voor onze vrouw en kinderen in onze omgang met hen een vreugde zijn. Dit geldt ook voor onze buren en collega’s. We geven vreugde door als we het nieuwe, eeuwige leven dat we bezitten openbaren.

De “buik” is nauw aan de navel verbonden. Het is de plaats waar nieuw leven wordt gevormd en waaruit nieuw leven voortkomt (Jb 1:21; Jb 3:10-11; Jb 31:15; Pr 5:14; Pr 11:5). De buik spreekt ook van het innerlijk, van gevoelens en van het opnemen van voedsel (Hk 3:16; Rm 16:18; Jr 51:34; Ez 3:3; 1Ko 6:13; Fp 3:19; Op 10:9-10). Haar buik wordt vergeleken met “een hoop tarwe, omgeven door lelies”. De tarwe herinnert aan de Heer Jezus. Hij vergelijkt Zich met een tarwekorrel die in de aarde is gevallen en is gestorven en daardoor veel vrucht heeft gedragen (Jh 12:24). Uit Zijn dood en opstanding is er “een hoop tarwe” voortgekomen.

Dit geldt hier voor Israël in de toekomst als allen die verstrooid zijn in Israël bijeen verzameld zijn als ‘een hoop tarwe’ (Mt 13:24-30; Mt 24:31). Heel Israël is dan behouden (Rm 11:26). Dat is de vrucht van het werk van Christus. Het overblijfsel heeft de kenmerken van Hem uit Wie zij het leven hebben ontvangen, zoals elke korrel in de hoop tarwe dezelfde kenmerken heeft als die ene tarwekorrel waaruit zij zijn voortgekomen.

Deze hoop tarwe, deze grote oogst, wordt “omgeven door lelies”. De lelies zijn een beeld van het overblijfsel dat de verdrukking in het land heeft meegemaakt. Deze beelden verhogen de glorie van de ‘vorstendochter’, maar bovenal van de Kunstenaar die haar zo heeft gevormd.

De beschrijving van de borsten (Hl 7:3) sluit naadloos aan op de beschrijving van de navel en de buik. De borsten geven volwassenheid, volgroeidheid aan. Ze wijzen ook op het vermogen om het voedsel dat zijzelf eerst tot zich heeft genomen door te geven aan het pasgeboren kind. We hebben deze beschrijving ook gezien in Hooglied 4, die daar door de bruidegom wordt gegeven (Hl 4:5).

Wat daar is opgemerkt, geldt hier ook. Borsten zijn een beeld van geestelijke rijpheid en het vermogen om voedsel aan kleine kinderen door te geven. De “twee kalfjes” lijken daarop te zinspelen. Kalfjes drinken van de melk van hun moeder. De melk die door de borsten wordt doorgegeven, spreekt van het Woord van God waardoor gelovigen geestelijk groeien (1Pt 2:2).

Er is ook evenwicht in het publieke optreden van de bruid. Dat komt tot uiting in het beeld van “de tweeling van een gazelle”. Het oorspronkelijke woord houdt ‘twee jonge herten geboren uit dezelfde moeder’ in. Ze zijn identiek in omvang, de een is niet groter dan de ander. Haar leven is in balans. Leer en leven zijn in evenwicht. Ze vervalt niet in uitersten. Dit is ook voor ons belangrijk. We moeten deze twee kanten van het geloofsleven niet tegenover elkaar stellen, maar naast elkaar tot ontwikkeling laten komen. Als dat zo is, zullen we met de sierlijkheid van een gazelle onze weg gaan.

Profetisch zien we in het optreden van de bruid als vorstendochter het optreden van het nieuwe Israël in het vrederijk. Israël zal voor alle volken van de aarde op lieflijke, elegante wijze, als een gazelle, tot zegen zijn tijdens het vrederijk. De volken zullen door haar worden voorzien van wat ze nodig hebben.

Verzen 2-3

Navel, buik en borsten


Het volgende lichaamsdeel is de “navel” (Hl 7:2). De navel heeft met leven te maken, met het ontstaan ervan. Het ongeboren kind krijgt in de moederschoot voedsel door de navelstreng. Als een kind geboren is, wordt de navelstreng doorgeknipt of afgesneden (vgl. Ez 16:4). De navel is een blijvende herinnering aan de oorspronkelijke verbinding met de moeder.

De bruid is een zelfstandige vrouw. Ze is een nieuwe persoonlijkheid. In profetisch opzicht zien we hier het gelovig overblijfsel van Israël ofwel Jeruzalem, dat door een wonder van God tot nieuw leven is gekomen. Dit overblijfsel is zelf ook “in het midden van het land” of ‘de navel van de aarde’ (Ez 38:12). Alles wat God aan het oude Israël heeft beloofd, maar dat het volk door ontrouw heeft verspeeld, geeft Hij aan het nieuwe Israël. Van daaruit zal er zegen en leven voor de hele aarde komen. We zien dat in de tempelbeek die in het vrederijk uit de tempel stroomt en zegen verspreidt (Ez 47:1-12).

De navel wordt hier vergeleken met “een ronde schaal waarin geen gemengde wijn ontbreekt”. Een schaal kunnen we zien als beeld van een persoon. Een ronde schaal heeft geen begin en geen einde, hij is eindeloos. Er zijn geen hoeken of punten. Dit is een beeld van het nieuwe, eeuwige leven dat we hebben gekregen. Dat heeft ook geen begin en geen einde. Aan het ontstaan daarvan hebben we zelf niets bijgedragen.

Met dit leven is een eindeloze, onophoudelijke vreugde verbonden. Daarvan spreekt de gemengde wijn. Het is een vreugde die zich op diverse manieren uit. We kunnen dit toepassen op allerlei relaties die we hebben. Zo kunnen we voor onze vrouw en kinderen in onze omgang met hen een vreugde zijn. Dit geldt ook voor onze buren en collega’s. We geven vreugde door als we het nieuwe, eeuwige leven dat we bezitten openbaren.

De “buik” is nauw aan de navel verbonden. Het is de plaats waar nieuw leven wordt gevormd en waaruit nieuw leven voortkomt (Jb 1:21; Jb 3:10-11; Jb 31:15; Pr 5:14; Pr 11:5). De buik spreekt ook van het innerlijk, van gevoelens en van het opnemen van voedsel (Hk 3:16; Rm 16:18; Jr 51:34; Ez 3:3; 1Ko 6:13; Fp 3:19; Op 10:9-10). Haar buik wordt vergeleken met “een hoop tarwe, omgeven door lelies”. De tarwe herinnert aan de Heer Jezus. Hij vergelijkt Zich met een tarwekorrel die in de aarde is gevallen en is gestorven en daardoor veel vrucht heeft gedragen (Jh 12:24). Uit Zijn dood en opstanding is er “een hoop tarwe” voortgekomen.

Dit geldt hier voor Israël in de toekomst als allen die verstrooid zijn in Israël bijeen verzameld zijn als ‘een hoop tarwe’ (Mt 13:24-30; Mt 24:31). Heel Israël is dan behouden (Rm 11:26). Dat is de vrucht van het werk van Christus. Het overblijfsel heeft de kenmerken van Hem uit Wie zij het leven hebben ontvangen, zoals elke korrel in de hoop tarwe dezelfde kenmerken heeft als die ene tarwekorrel waaruit zij zijn voortgekomen.

Deze hoop tarwe, deze grote oogst, wordt “omgeven door lelies”. De lelies zijn een beeld van het overblijfsel dat de verdrukking in het land heeft meegemaakt. Deze beelden verhogen de glorie van de ‘vorstendochter’, maar bovenal van de Kunstenaar die haar zo heeft gevormd.

De beschrijving van de borsten (Hl 7:3) sluit naadloos aan op de beschrijving van de navel en de buik. De borsten geven volwassenheid, volgroeidheid aan. Ze wijzen ook op het vermogen om het voedsel dat zijzelf eerst tot zich heeft genomen door te geven aan het pasgeboren kind. We hebben deze beschrijving ook gezien in Hooglied 4, die daar door de bruidegom wordt gegeven (Hl 4:5).

Wat daar is opgemerkt, geldt hier ook. Borsten zijn een beeld van geestelijke rijpheid en het vermogen om voedsel aan kleine kinderen door te geven. De “twee kalfjes” lijken daarop te zinspelen. Kalfjes drinken van de melk van hun moeder. De melk die door de borsten wordt doorgegeven, spreekt van het Woord van God waardoor gelovigen geestelijk groeien (1Pt 2:2).

Er is ook evenwicht in het publieke optreden van de bruid. Dat komt tot uiting in het beeld van “de tweeling van een gazelle”. Het oorspronkelijke woord houdt ‘twee jonge herten geboren uit dezelfde moeder’ in. Ze zijn identiek in omvang, de een is niet groter dan de ander. Haar leven is in balans. Leer en leven zijn in evenwicht. Ze vervalt niet in uitersten. Dit is ook voor ons belangrijk. We moeten deze twee kanten van het geloofsleven niet tegenover elkaar stellen, maar naast elkaar tot ontwikkeling laten komen. Als dat zo is, zullen we met de sierlijkheid van een gazelle onze weg gaan.

Profetisch zien we in het optreden van de bruid als vorstendochter het optreden van het nieuwe Israël in het vrederijk. Israël zal voor alle volken van de aarde op lieflijke, elegante wijze, als een gazelle, tot zegen zijn tijdens het vrederijk. De volken zullen door haar worden voorzien van wat ze nodig hebben.

Verzen 4-6

Hals, ogen, neus, hoofd en haartooi


De beschrijving van haar hals past ook bij haar karakter als de vorstendochter (Hl 7:4). Ze is niet meer halsstarrig, weigerachtig om zich te buigen onder het juk van de HEERE, maar krachtig in het geloof. Haar hals is een toonbeeld van schoonheid. Eerder is haar hals vergeleken met de toren van David (Hl 4:4), een soort wapenopslagplaats, wat spreekt van verdedigingskracht. Hier wordt haar hals vergeleken met “de ivoren toren”, wat spreekt van koninklijke heerlijkheid. Het past bij haar beschrijving als vorstendochter.

In de beschrijving van de bruidegom door de bruid vergelijkt ze de buik van de bruidegom met blinkend ivoor (Hl 5:14). Ivoor wordt genoemd in verbinding met het koningschap van Salomo, de koning van de vrede (1Kn 10:22; 2Kr 9:21). Salomo heeft “een grote ivoren troon” gemaakt (1Kn 10:18; 2Kr 9:17). We kunnen ivoor dan ook verbinden met het koningschap van Christus dat Hij in vrede uitoefent.

Dat de hals van de bruid met de ivoren toren wordt vergeleken, wijst erop dat Jeruzalem zal delen in de regering van de Heer Jezus. Dat zegt de Heer ook tegen Zijn discipelen: “Jezus nu zei tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal zitten op [de] troon van Zijn heerlijkheid, u ook op twaalf tronen zult zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen” (Mt 19:28).

Nu is er nog verwerping, maar straks zal Hij regeren en dan mogen zij met Hem regeren. Daarvan spreken de troon en de twaalf tronen. Het is de troon van Zijn heerlijkheid, de troon die gevestigd zal zijn op aarde in de heerlijkheid van het vrederijk, wanneer de aarde vol zal zijn “van de kennis van de HEERE, zoals het water [de bodem] van de zee bedekt” (Js 11:9). De tronen waarop zij zullen zitten, hebben te maken met hun regering over Israël, dat wil zeggen hun bestuur over Israël. Zij zullen uitdelers van zegen voor Israël zijn.

Haar ogen worden hier niet, zoals eerder wel is gebeurd, vergeleken met duiven (Hl 1:15; Hl 4:1), maar met de rust van het zuivere en stille water van “de vijvers te Hesbon”. Het is niet bronwater uit de diepte of van een fontein die opspringt, maar water dat open en rein voor het licht van de hemel is. Haar ogen stralen de rust van Gods Woord uit, waarvan de vijvers een beeld zijn. Overal waar ze kijkt, ziet ze reinheid, zuiverheid, alles is in overeenstemming met Gods Woord. Er is niets wat die rust verstoort, want alles draagt het kenmerk van de Vredevorst.

De vijvers bevinden zich “bij de poort van Bath-Rabbim”, dat betekent ‘dochter van velen’. Als alles in overeenstemming is met Gods Woord, is er ook geen verlatenheid en doodsheid meer. De HEERE zal het huis van Israël “even talrijk aan mensen maken als aan schapen” (Ez 36:37-38; vgl. Zc 8:4-5). Een grote menigte van verlosten, die door de HEERE naar het land zijn teruggebracht, zullen getuigenis geven van de grote verlossing die Hij heeft bewerkt. Dit is de vervulling van Zijn Woord.

De “neus”, die vroeger in trots in de hoogte stak om uiting te geven aan minachting voor de HEERE (vgl. Ps 10:4; Ez 23:25), wordt nu vergeleken met “de toren van de Libanon”. De toren is een burcht, een vesting en tegelijk een uitkijkpost voor wachters. De neus is om te ruiken. Van de Messias staat dat “Zijn ruiken zal zijn in de vreze des HEEREN” (Js 11:3), dat wil zeggen dat de lucht die Hij inademt, doortrokken is van de vreze des HEEREN. Zo is het ook met de neus van de bruid.

Alles wat deze vreze des HEEREN bedreigt, wat de lucht verontreinigt, ruikt ze. De grote bedreiging in de eindtijd is Damascus, de hoofdstad van Syrië. Vanaf haar toren ziet ze in het vrederijk daarop neer. Syrië is in de persoon van de koning van het noorden de leider van Assyrië, die in de eindtijd Israël zal aanvallen, overrompelen en verwoesten. Deze vijand wordt door Christus Zelf geoordeeld (Dn 11:45).

We moeten onze vijand kennen en weten waar hij is. Bij het onderkennen van de vijand is de reukzin mogelijk belangrijker dan zien of horen. Reukzin is niet verbonden aan woorden die we horen of daden die we zien, maar aan een innerlijk onderscheidingsvermogen. Dat gaat ver uit boven wat we zien of horen. Het gaat erom dat we kunnen onderscheiden tussen wat van God en wat niet van God is. Iemand kan er keurig uitzien en wat hij zegt kan goed klinken, maar het kan toch zo zijn, dat het niet goed ‘ruikt’ omdat er geen vrees voor God in aanwezig is.

De beschrijving van de bruid eindigt met het hoofd en het haar (Hl 7:5). Haar “hoofd” wordt vergeleken met “de Karmel”. De Karmel is de plaats waar Elia voor God heeft gestaan en de overwinning heeft behaald over alles wat slecht is (1Kn 18:19-24; 37-45). Het is de plaats van machtige gebeden en de zegen die daarop volgt. Dat haar hoofd als de Karmel was, wil zeggen dat ze zich van de kracht van het gebed bewust was. Daardoor heeft ze overwinningen behaald en zegen ontvangen. De zegen is dat aan Jeruzalem “de glorie van de Karmel” zal worden gegeven (Js 35:2).

Haar “haartooi” heeft een roodpurperen kleur, dat is de kleur van koninklijke kleding. Dat past ook weer bij haar beschrijving als vorstendochter. Door over een ‘haartooi’ te spreken valt de nadruk op haar lange haar “als een eer voor haar” (1Ko 11:15). Dit spreekt ervan dat haar koninklijke waardigheid ook het aspect van onderwerping aan het gezag van de koning heeft en dat ze zich aan hem toewijdt.

Dit aspect bewerkt bij hem zo’n grote bewondering, dat hij erdoor gevangengenomen wordt. Hij raakt erdoor geboeid, al zijn aandacht gaat daarnaar uit. Zo is het ook met ons als wij onze koninklijke waardigheid laten zien in onze onderdanigheid aan de Heer Jezus en aan elkaar.

Onderdanigheid is een speciaal kenmerk van onze waardigheid. Onze onderwerping aan Hem tonen we door gehoorzaam te zijn aan alles wat Hij in Zijn Woord tegen ons zegt. Als we ons uit liefde onderwerpen, boeit Hem dat zozeer, dat Hij alleen daarvoor aandacht heeft. Alle andere bewijzen van liefde vloeien daaruit voort.

Na de opsomming van de schoonheden van de bruid in haar openbare verschijning als vorstendochter roept de bruidegom in geestvervoering uit dat ze “mooi” en “lieflijk” is (Hl 7:6; Hl 1:15; Hl 4:1; Ps 45:12a). Met haar heeft hij die innige liefdesrelatie. Hij vindt zijn volle vreugde in haar. Wat hij ook zou kunnen begeren, zij gaat alles te boven. Zij is voor hem vol van genot. Hij spreekt hier niet over haar, maar tot haar.

Voor de Heer Jezus is de bruid, Zijn aardse bruid Jeruzalem, werkelijk alles. Ze is uitzonderlijk mooi en lieflijk voor Hem. Ze is mooi in haar uiterlijk, ze is lieflijk in haar gedrag. Voor Hem is zij de “liefste”. Zijn hart is vol van haar en gaat naar haar uit. Ze is “vol van genot”. Hij geniet van elk onderdeel van de stad. Er is niets meer wat stoort. Alles is volmaakt in overeenstemming met Zijn verlangens. Het volle genot dat Hij in haar vindt, beschrijft Hij in de volgende verzen.

Verzen 4-6

Hals, ogen, neus, hoofd en haartooi


De beschrijving van haar hals past ook bij haar karakter als de vorstendochter (Hl 7:4). Ze is niet meer halsstarrig, weigerachtig om zich te buigen onder het juk van de HEERE, maar krachtig in het geloof. Haar hals is een toonbeeld van schoonheid. Eerder is haar hals vergeleken met de toren van David (Hl 4:4), een soort wapenopslagplaats, wat spreekt van verdedigingskracht. Hier wordt haar hals vergeleken met “de ivoren toren”, wat spreekt van koninklijke heerlijkheid. Het past bij haar beschrijving als vorstendochter.

In de beschrijving van de bruidegom door de bruid vergelijkt ze de buik van de bruidegom met blinkend ivoor (Hl 5:14). Ivoor wordt genoemd in verbinding met het koningschap van Salomo, de koning van de vrede (1Kn 10:22; 2Kr 9:21). Salomo heeft “een grote ivoren troon” gemaakt (1Kn 10:18; 2Kr 9:17). We kunnen ivoor dan ook verbinden met het koningschap van Christus dat Hij in vrede uitoefent.

Dat de hals van de bruid met de ivoren toren wordt vergeleken, wijst erop dat Jeruzalem zal delen in de regering van de Heer Jezus. Dat zegt de Heer ook tegen Zijn discipelen: “Jezus nu zei tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat u die Mij gevolgd bent, in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des mensen zal zitten op [de] troon van Zijn heerlijkheid, u ook op twaalf tronen zult zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen” (Mt 19:28).

Nu is er nog verwerping, maar straks zal Hij regeren en dan mogen zij met Hem regeren. Daarvan spreken de troon en de twaalf tronen. Het is de troon van Zijn heerlijkheid, de troon die gevestigd zal zijn op aarde in de heerlijkheid van het vrederijk, wanneer de aarde vol zal zijn “van de kennis van de HEERE, zoals het water [de bodem] van de zee bedekt” (Js 11:9). De tronen waarop zij zullen zitten, hebben te maken met hun regering over Israël, dat wil zeggen hun bestuur over Israël. Zij zullen uitdelers van zegen voor Israël zijn.

Haar ogen worden hier niet, zoals eerder wel is gebeurd, vergeleken met duiven (Hl 1:15; Hl 4:1), maar met de rust van het zuivere en stille water van “de vijvers te Hesbon”. Het is niet bronwater uit de diepte of van een fontein die opspringt, maar water dat open en rein voor het licht van de hemel is. Haar ogen stralen de rust van Gods Woord uit, waarvan de vijvers een beeld zijn. Overal waar ze kijkt, ziet ze reinheid, zuiverheid, alles is in overeenstemming met Gods Woord. Er is niets wat die rust verstoort, want alles draagt het kenmerk van de Vredevorst.

De vijvers bevinden zich “bij de poort van Bath-Rabbim”, dat betekent ‘dochter van velen’. Als alles in overeenstemming is met Gods Woord, is er ook geen verlatenheid en doodsheid meer. De HEERE zal het huis van Israël “even talrijk aan mensen maken als aan schapen” (Ez 36:37-38; vgl. Zc 8:4-5). Een grote menigte van verlosten, die door de HEERE naar het land zijn teruggebracht, zullen getuigenis geven van de grote verlossing die Hij heeft bewerkt. Dit is de vervulling van Zijn Woord.

De “neus”, die vroeger in trots in de hoogte stak om uiting te geven aan minachting voor de HEERE (vgl. Ps 10:4; Ez 23:25), wordt nu vergeleken met “de toren van de Libanon”. De toren is een burcht, een vesting en tegelijk een uitkijkpost voor wachters. De neus is om te ruiken. Van de Messias staat dat “Zijn ruiken zal zijn in de vreze des HEEREN” (Js 11:3), dat wil zeggen dat de lucht die Hij inademt, doortrokken is van de vreze des HEEREN. Zo is het ook met de neus van de bruid.

Alles wat deze vreze des HEEREN bedreigt, wat de lucht verontreinigt, ruikt ze. De grote bedreiging in de eindtijd is Damascus, de hoofdstad van Syrië. Vanaf haar toren ziet ze in het vrederijk daarop neer. Syrië is in de persoon van de koning van het noorden de leider van Assyrië, die in de eindtijd Israël zal aanvallen, overrompelen en verwoesten. Deze vijand wordt door Christus Zelf geoordeeld (Dn 11:45).

We moeten onze vijand kennen en weten waar hij is. Bij het onderkennen van de vijand is de reukzin mogelijk belangrijker dan zien of horen. Reukzin is niet verbonden aan woorden die we horen of daden die we zien, maar aan een innerlijk onderscheidingsvermogen. Dat gaat ver uit boven wat we zien of horen. Het gaat erom dat we kunnen onderscheiden tussen wat van God en wat niet van God is. Iemand kan er keurig uitzien en wat hij zegt kan goed klinken, maar het kan toch zo zijn, dat het niet goed ‘ruikt’ omdat er geen vrees voor God in aanwezig is.

De beschrijving van de bruid eindigt met het hoofd en het haar (Hl 7:5). Haar “hoofd” wordt vergeleken met “de Karmel”. De Karmel is de plaats waar Elia voor God heeft gestaan en de overwinning heeft behaald over alles wat slecht is (1Kn 18:19-24; 37-45). Het is de plaats van machtige gebeden en de zegen die daarop volgt. Dat haar hoofd als de Karmel was, wil zeggen dat ze zich van de kracht van het gebed bewust was. Daardoor heeft ze overwinningen behaald en zegen ontvangen. De zegen is dat aan Jeruzalem “de glorie van de Karmel” zal worden gegeven (Js 35:2).

Haar “haartooi” heeft een roodpurperen kleur, dat is de kleur van koninklijke kleding. Dat past ook weer bij haar beschrijving als vorstendochter. Door over een ‘haartooi’ te spreken valt de nadruk op haar lange haar “als een eer voor haar” (1Ko 11:15). Dit spreekt ervan dat haar koninklijke waardigheid ook het aspect van onderwerping aan het gezag van de koning heeft en dat ze zich aan hem toewijdt.

Dit aspect bewerkt bij hem zo’n grote bewondering, dat hij erdoor gevangengenomen wordt. Hij raakt erdoor geboeid, al zijn aandacht gaat daarnaar uit. Zo is het ook met ons als wij onze koninklijke waardigheid laten zien in onze onderdanigheid aan de Heer Jezus en aan elkaar.

Onderdanigheid is een speciaal kenmerk van onze waardigheid. Onze onderwerping aan Hem tonen we door gehoorzaam te zijn aan alles wat Hij in Zijn Woord tegen ons zegt. Als we ons uit liefde onderwerpen, boeit Hem dat zozeer, dat Hij alleen daarvoor aandacht heeft. Alle andere bewijzen van liefde vloeien daaruit voort.

Na de opsomming van de schoonheden van de bruid in haar openbare verschijning als vorstendochter roept de bruidegom in geestvervoering uit dat ze “mooi” en “lieflijk” is (Hl 7:6; Hl 1:15; Hl 4:1; Ps 45:12a). Met haar heeft hij die innige liefdesrelatie. Hij vindt zijn volle vreugde in haar. Wat hij ook zou kunnen begeren, zij gaat alles te boven. Zij is voor hem vol van genot. Hij spreekt hier niet over haar, maar tot haar.

Voor de Heer Jezus is de bruid, Zijn aardse bruid Jeruzalem, werkelijk alles. Ze is uitzonderlijk mooi en lieflijk voor Hem. Ze is mooi in haar uiterlijk, ze is lieflijk in haar gedrag. Voor Hem is zij de “liefste”. Zijn hart is vol van haar en gaat naar haar uit. Ze is “vol van genot”. Hij geniet van elk onderdeel van de stad. Er is niets meer wat stoort. Alles is volmaakt in overeenstemming met Zijn verlangens. Het volle genot dat Hij in haar vindt, beschrijft Hij in de volgende verzen.

Verzen 7-9

Palmboom, druiventrossen, appels en wijn


De bruidegom ziet de bruid in haar volle gestalte als “een palmboom” (Hl 7:7). De palmboom is het symbool van overwinning (Op 7:9; Jh 12:13). De overwinning is door de Heer Jezus, de Messias, behaald. Jeruzalem staat als resultaat hiervan in de overwinningskracht van de verlossing. Alle vijanden zijn verslagen. Hij, de Messias, heeft Jeruzalem weer in Zijn liefde aangenomen en verklaart haar Zijn liefde.

Dit geldt ook voor ons. Christus ziet ons in de overwinning en zo mogen wij onszelf ook zien. Door Hem zijn wij “meer dan overwinnaars” (Rm 8:37). De Heer zegt dat tegen ons om ons te bemoedigen. Daar worden we niet trots door, maar het zal ons nederig maken en dankbaar tegelijk. We mogen delen in de overwinning die Hij heeft behaald. Als we daarin staan, is dat een vreugde voor Hem. Het zal tot gevolg hebben dat we zullen groeien in ons geloofsvertrouwen in Hem (Ps 92:13).

Haar “borsten”, die voedsel doorgeven, zijn een grote, overvloedige vreugde voor de bruidegom (vgl. Sp 5:19b). Daarvan spreken “de druiventrossen”. Jeruzalem zal in het vrederijk ook voedsel en vreugde doorgeven aan anderen, de volken. Zij mogen “zuigen en verzadigd worden aan haar vertroostende borst” (Js 66:10-11). Dit bewijst dat Jeruzalem tot geestelijke volgroeidheid is gekomen.

Het is de bedoeling dat ook wij geestelijk groeien en volwassen worden. Het stadium van onze geestelijke groei is te zien aan het voedsel dat wij eten. Als wij al langer bekeerd zijn en nog steeds melk drinken en geen vast voedsel eten, getuigt dat van een ongezonde ontwikkeling. Dit gebrek aan geestelijke groei wordt de gelovige Hebreeën kwalijk genomen (Hb 5:11-14). Als we geestelijk groeien en vast voedsel eten, kunnen we aan anderen doorgeven wat we zelf hebben genoten. Dat zal een grote vreugde bij hen bewerken.

De bruidegom heeft de bruid in de overwinning geplaatst, maar hij wil graag delen in de zegenrijke gevolgen die dat voor haar heeft. Daarvoor wil hij “in de palmboom klimmen” (Hl 7:8). Zo wil de Messias van Jeruzalem horen wat Hij voor haar betekent als de Overwinnaar in Wiens kracht zij alle vijanden heeft verslagen. Het grijpen van “zijn takken” kunnen we zien als een uiting van Zijn verlangen om van haar te horen welke afzonderlijke overwinningen zij, in Zijn kracht, heeft behaald.

Een gelovige die geen overwinningen behaalt en geestelijk niet groeit, is geen vreugde voor het hart van de Heer. De Messias wil delen in de vreugde van de geestelijke groei van Jeruzalem, waarvan “de borsten … als trossen aan de wijnstok” spreken. De nadruk ligt hier op de blijdschap van de Bruidegom. Haar borsten zijn er in de eerste plaats voor Hem.

Als Israël op het punt staat het beloofde land in bezit te nemen, gaan twaalf mannen het land verkennen. Als ze van hun tocht terugkomen, nemen ze van de vrucht van het land mee als bewijs van de vruchtbaarheid van het land. Eén opzienbarende vrucht daarvan is “een rank … met één tros druiven, die zij met zijn tweeën aan een draagstok moesten dragen” (Nm 13:23).

De druiventros is een beeld van blijdschap. Blijdschap is het gevolg van gemeenschap met de Vader en de Zoon en met elkaar (1Jh 1:3-4). Blijdschap en gemeenschap horen bij elkaar. De nieuwtestamentische gelovige bezit geen aardse, stoffelijke zegeningen, maar hemelse, geestelijke zegeningen (Ef 1:3). Wie zich samen met anderen – er zijn twee mannen nodig om de tros te dragen – bezighoudt met de hemelse zegeningen, wordt blij.

Uit “de geur” van haar “neus” blijkt dat zij van de appelboom heeft gegeten. De appelboom is de bruidegom (Hl 2:3). De bruidegom waardeert het dat zij dat heeft gedaan. De appels stellen de goede woorden voor die de bruidegom heeft gesproken (Sp 25:11). De manier waarop we spreken en de onderwerpen waarover we spreken, verraden wat we hebben ‘gegeten’. Als we ‘appels’ hebben gegeten, zal in onze woorden en onze houding de geur van gemeenschap met de Heer Jezus om ons heen hangen. We lijken dan op Hem. Als we van de ‘vruchten van Egypte’ hebben gegeten (Nm 11:5), zal er een andere geur om ons heen hangen.

Welke geur hangt er om ons heen? Waar we ons in het verborgene en in onze vrije tijd mee bezighouden, zal door anderen waargenomen worden. Welke geur we verspreiden, wordt bepaald door de dingen die we in onze geest opnemen. Lezen we Gods Woord, de woorden van de Heer Jezus, of voeden we ons met wat de wereld aan vermaak biedt? Beide geuren worden door de mensen om ons heen en vooral door de Heer Jezus opgemerkt.

In Hl 7:9a spreekt de bruidegom over haar “gehemelte”. Het gehemelte heeft met de smaak te maken, er wordt voedsel mee geproefd. De bruidegom is zeer over haar smaak te spreken, want wat ze eet, smaakt “als goede wijn”. Jeruzalem heeft de “goede woorden”, de “troostrijke woorden” (Zc 1:13) van de Messias geproefd en daarin geproefd dat Hij “goed is” (Ps 34:9). Dat is “tot vreugde en tot blijdschap” in haar hart geweest (Jr 15:16).

In de tweede regel van Hl 7:9 neemt de bruid het woord. Het is alsof zij hem in de rede valt. Haar antwoord is dat de blijdschap die zij in zijn woorden heeft gevonden, direct, “regelrecht”, naar hem, haar liefste, terugstroomt. Ze heeft haar blijdschap aan niemand anders dan alleen aan hem te danken. De vreugde stroomt terug naar haar oorsprong, dat is hijzelf. Zo zijn ook de goede, troostrijke woorden die wij spreken, in werkelijkheid de woorden van de Heer Jezus die wij doorgeven.

Maar ze noemt nog een groep mensen waarheen de wijn gaat, niet als een rijke stroom, maar als afzonderlijke druppels. Ze denkt aan “de slapenden”. Ze wil dat de lippen van hen die slapen worden aangeraakt door de wijn. Al is het druppelsgewijs, het effect kan niet uitblijven. Als de wijn hun lippen raakt, zullen ze worden opgewekt uit hun slaap en zullen ze ook van die liefde gaan getuigen.

Bij slapenden is leven aanwezig, maar het wordt niet gezien. Wie slapen lijken op doden. Als ze wakker worden gemaakt, wordt zichtbaar dat ze leven. Profetisch gezien, kunnen met de slapenden de verdwenen tien stammen, dat zijn de stammen in de verstrooiing, bedoeld zijn. Van hen wordt gezegd dat ze in het stof slapen, wat betekent dat ze daarin verborgen zijn (Dn 12:2).

De toepassing op ons zien we in de woorden die Paulus schrijft aan de gelovigen in Efeze. Hij zegt tegen hen: “Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten” (Ef 5:14). De christen die slaapt, is uitgeschakeld om te getuigen van de verheerlijkte Heer. Hij moet wakker worden en opstaan. Dan zal hij weer blij in Christus worden omdat de Heilige Geest hem met die vreugde kan vervullen (Ef 5:18). Dat zal blijken uit zijn spreken, danken en onderdanigheid (Ef 5:19-21), aspecten die we ook bij de bruid hebben gezien.

Verzen 7-9

Palmboom, druiventrossen, appels en wijn


De bruidegom ziet de bruid in haar volle gestalte als “een palmboom” (Hl 7:7). De palmboom is het symbool van overwinning (Op 7:9; Jh 12:13). De overwinning is door de Heer Jezus, de Messias, behaald. Jeruzalem staat als resultaat hiervan in de overwinningskracht van de verlossing. Alle vijanden zijn verslagen. Hij, de Messias, heeft Jeruzalem weer in Zijn liefde aangenomen en verklaart haar Zijn liefde.

Dit geldt ook voor ons. Christus ziet ons in de overwinning en zo mogen wij onszelf ook zien. Door Hem zijn wij “meer dan overwinnaars” (Rm 8:37). De Heer zegt dat tegen ons om ons te bemoedigen. Daar worden we niet trots door, maar het zal ons nederig maken en dankbaar tegelijk. We mogen delen in de overwinning die Hij heeft behaald. Als we daarin staan, is dat een vreugde voor Hem. Het zal tot gevolg hebben dat we zullen groeien in ons geloofsvertrouwen in Hem (Ps 92:13).

Haar “borsten”, die voedsel doorgeven, zijn een grote, overvloedige vreugde voor de bruidegom (vgl. Sp 5:19b). Daarvan spreken “de druiventrossen”. Jeruzalem zal in het vrederijk ook voedsel en vreugde doorgeven aan anderen, de volken. Zij mogen “zuigen en verzadigd worden aan haar vertroostende borst” (Js 66:10-11). Dit bewijst dat Jeruzalem tot geestelijke volgroeidheid is gekomen.

Het is de bedoeling dat ook wij geestelijk groeien en volwassen worden. Het stadium van onze geestelijke groei is te zien aan het voedsel dat wij eten. Als wij al langer bekeerd zijn en nog steeds melk drinken en geen vast voedsel eten, getuigt dat van een ongezonde ontwikkeling. Dit gebrek aan geestelijke groei wordt de gelovige Hebreeën kwalijk genomen (Hb 5:11-14). Als we geestelijk groeien en vast voedsel eten, kunnen we aan anderen doorgeven wat we zelf hebben genoten. Dat zal een grote vreugde bij hen bewerken.

De bruidegom heeft de bruid in de overwinning geplaatst, maar hij wil graag delen in de zegenrijke gevolgen die dat voor haar heeft. Daarvoor wil hij “in de palmboom klimmen” (Hl 7:8). Zo wil de Messias van Jeruzalem horen wat Hij voor haar betekent als de Overwinnaar in Wiens kracht zij alle vijanden heeft verslagen. Het grijpen van “zijn takken” kunnen we zien als een uiting van Zijn verlangen om van haar te horen welke afzonderlijke overwinningen zij, in Zijn kracht, heeft behaald.

Een gelovige die geen overwinningen behaalt en geestelijk niet groeit, is geen vreugde voor het hart van de Heer. De Messias wil delen in de vreugde van de geestelijke groei van Jeruzalem, waarvan “de borsten … als trossen aan de wijnstok” spreken. De nadruk ligt hier op de blijdschap van de Bruidegom. Haar borsten zijn er in de eerste plaats voor Hem.

Als Israël op het punt staat het beloofde land in bezit te nemen, gaan twaalf mannen het land verkennen. Als ze van hun tocht terugkomen, nemen ze van de vrucht van het land mee als bewijs van de vruchtbaarheid van het land. Eén opzienbarende vrucht daarvan is “een rank … met één tros druiven, die zij met zijn tweeën aan een draagstok moesten dragen” (Nm 13:23).

De druiventros is een beeld van blijdschap. Blijdschap is het gevolg van gemeenschap met de Vader en de Zoon en met elkaar (1Jh 1:3-4). Blijdschap en gemeenschap horen bij elkaar. De nieuwtestamentische gelovige bezit geen aardse, stoffelijke zegeningen, maar hemelse, geestelijke zegeningen (Ef 1:3). Wie zich samen met anderen – er zijn twee mannen nodig om de tros te dragen – bezighoudt met de hemelse zegeningen, wordt blij.

Uit “de geur” van haar “neus” blijkt dat zij van de appelboom heeft gegeten. De appelboom is de bruidegom (Hl 2:3). De bruidegom waardeert het dat zij dat heeft gedaan. De appels stellen de goede woorden voor die de bruidegom heeft gesproken (Sp 25:11). De manier waarop we spreken en de onderwerpen waarover we spreken, verraden wat we hebben ‘gegeten’. Als we ‘appels’ hebben gegeten, zal in onze woorden en onze houding de geur van gemeenschap met de Heer Jezus om ons heen hangen. We lijken dan op Hem. Als we van de ‘vruchten van Egypte’ hebben gegeten (Nm 11:5), zal er een andere geur om ons heen hangen.

Welke geur hangt er om ons heen? Waar we ons in het verborgene en in onze vrije tijd mee bezighouden, zal door anderen waargenomen worden. Welke geur we verspreiden, wordt bepaald door de dingen die we in onze geest opnemen. Lezen we Gods Woord, de woorden van de Heer Jezus, of voeden we ons met wat de wereld aan vermaak biedt? Beide geuren worden door de mensen om ons heen en vooral door de Heer Jezus opgemerkt.

In Hl 7:9a spreekt de bruidegom over haar “gehemelte”. Het gehemelte heeft met de smaak te maken, er wordt voedsel mee geproefd. De bruidegom is zeer over haar smaak te spreken, want wat ze eet, smaakt “als goede wijn”. Jeruzalem heeft de “goede woorden”, de “troostrijke woorden” (Zc 1:13) van de Messias geproefd en daarin geproefd dat Hij “goed is” (Ps 34:9). Dat is “tot vreugde en tot blijdschap” in haar hart geweest (Jr 15:16).

In de tweede regel van Hl 7:9 neemt de bruid het woord. Het is alsof zij hem in de rede valt. Haar antwoord is dat de blijdschap die zij in zijn woorden heeft gevonden, direct, “regelrecht”, naar hem, haar liefste, terugstroomt. Ze heeft haar blijdschap aan niemand anders dan alleen aan hem te danken. De vreugde stroomt terug naar haar oorsprong, dat is hijzelf. Zo zijn ook de goede, troostrijke woorden die wij spreken, in werkelijkheid de woorden van de Heer Jezus die wij doorgeven.

Maar ze noemt nog een groep mensen waarheen de wijn gaat, niet als een rijke stroom, maar als afzonderlijke druppels. Ze denkt aan “de slapenden”. Ze wil dat de lippen van hen die slapen worden aangeraakt door de wijn. Al is het druppelsgewijs, het effect kan niet uitblijven. Als de wijn hun lippen raakt, zullen ze worden opgewekt uit hun slaap en zullen ze ook van die liefde gaan getuigen.

Bij slapenden is leven aanwezig, maar het wordt niet gezien. Wie slapen lijken op doden. Als ze wakker worden gemaakt, wordt zichtbaar dat ze leven. Profetisch gezien, kunnen met de slapenden de verdwenen tien stammen, dat zijn de stammen in de verstrooiing, bedoeld zijn. Van hen wordt gezegd dat ze in het stof slapen, wat betekent dat ze daarin verborgen zijn (Dn 12:2).

De toepassing op ons zien we in de woorden die Paulus schrijft aan de gelovigen in Efeze. Hij zegt tegen hen: “Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten” (Ef 5:14). De christen die slaapt, is uitgeschakeld om te getuigen van de verheerlijkte Heer. Hij moet wakker worden en opstaan. Dan zal hij weer blij in Christus worden omdat de Heilige Geest hem met die vreugde kan vervullen (Ef 5:18). Dat zal blijken uit zijn spreken, danken en onderdanigheid (Ef 5:19-21), aspecten die we ook bij de bruid hebben gezien.

Verzen 10-11

Met de liefste naar buiten


De bruid is zich nu bewust van de bijzondere liefde van de bruidegom. Eerder heeft ze gezegd: “Mijn liefste is van mij en ik ben van hem” (Hl 2:16). Dat is aan het begin van haar liefdesrelatie. Wat zij gekregen heeft, staat op de voorgrond. Daarin horen we wat voor de pasbekeerde belangrijk is, wat hij heeft gekregen: vergeving van zonden, eeuwig leven.

Even later zegt de bruid: “Ik ben van mijn liefste en mijn liefste is van mij” (Hl 6:3). Ze is gegroeid in haar relatie met haar liefste. Hier staat niet meer op de voorgrond dat hij van haar is, maar dat zij van hem is. Dit is ook te zien in de groei van iemand die bekeerd is. Dan staat niet meer op de eerste plaats dat de Heer Jezus van hem is, maar dat hij van de Heer Jezus is, dat hij Zijn eigendom is (Rm 14:7-8). Wel is ook nog belangrijk wat hijzelf heeft ontvangen: de Liefste is ook van hem.

In Hl 7:10, dat we nu voor ons hebben, zegt ze: “Ik ben van mijn liefste en zijn begeerte gaat naar mij uit.” Hier gaat het er helemaal om wie de bruid voor de bruidegom is. In de geestelijke groei van de gelovige is dan het stadium bereikt dat het vooral belangrijk is wie hij voor Hem is. Het besef dat Zijn gedachten en verlangens naar ons uitgaan, geeft dan de grootste blijdschap. Het bewijs van geestelijke volwassenheid is dat het hart niet meer op het eigen geluk is gericht, maar op het geluk of de blijdschap van de Ander.

Dit geldt in de toekomst ook voor Jeruzalem. De Heer Jezus bevrijdt de stad en Hij neemt haar tot Zijn bruid. Zij zal zich ervan bewust worden dat Zijn verlangen naar haar uitgaat. Dit besef is overweldigend en geeft de zekerheid van de onverbreekbaarheid van de nieuwe relatie. Zolang onze liefde voor Hem de basis van onze gevoelens is, is er vaak onzekerheid over de relatie met Hem. Het besef dat Christus ons liefheeft, maakt een einde aan alle onzekerheid daarover.

Nu de bruid in haar relatie met de bruidegom tot rust is gekomen, wil ze er samen met hem op uit (Hl 7:11). Ze doet nu alles samen met hem. In de Hl 7:11-12 zegt ze vier keer “laten wij”. Als praktisch punt even het volgende. Het is in het huwelijk belangrijk te blijven bedenken dat man en vrouw alles samen hebben en doen. Dat geldt niet alleen als ze samen zijn, maar ook als ze niet bij elkaar zijn. Als de man op zijn werk is en over de kinderen spreekt, hoor je hem wel spreken over ‘mijn kinderen’, terwijl het toch ‘onze kinderen’ zijn, die van hem en zijn vrouw samen.

De bruid neemt het initiatief en zegt tegen de bruidegom met haar mee te gaan. Ze wil met hem “naar buiten gaan, het veld in” en met hem “overnachten in de dorpen”. Hierin kunnen we het verlangen zien om anderen bekend te maken met de liefde die er tussen hen is, opdat de zegen van de liefde ook genoten kan worden op alle plaatsen op aarde waar het nog nacht is.

In het veld gaan wil zeggen aan het werk gaan met het oog op de oogst. Het gaat niet om ‘haar’ veld, ‘haar’ werk, maar om anderen. Het gaat om het hele veld van de belangen van de Heer. Ze gaan “naar buiten”. De bruid verlaat haar ‘comfortzone’ en gaat op zoek naar mensen die ernaar verlangen om van hun liefde te horen. Zo zullen wij ook, als wij in een hechte band van liefde met de Heer Jezus leven, onze ‘comfortzone’ verlaten om mensen in de wereld te gaan vertellen van onze liefde voor Hem en Zijn liefde voor ons.

Dat hoeft niet te betekenen dat we naar ver weg gelegen gebieden gaan. Het verlaten van onze ‘comfortzone’ wil zeggen dat wij ons tegenover de wereld duidelijk opstellen over onze relatie met de Heer Jezus, over Wie Hij voor ons is. Dat gebeurt “in het veld”, dat is de plaats waar we ons dagelijks werk doen. Het zal te zien zijn in de manier waarop we ons werk doen en ook doordat we over Hem spreken.

We kunnen op ons werk bezig zijn op een manier dat niemand iets merkt van ons christen zijn. Dan ontlopen we negatieve reacties en andere ongemakken. Maar dat is niet wat de gelovige doet die vol is van de liefde van Christus. Wie vol is van de liefde van Christus wordt door die liefde gedrongen om anderen daarover te vertellen (2Ko 5:14a). We mogen het werk van een evangelist doen in het dagelijks leven in de dagelijkse bezigheden.

Het overnachten in de dorpen bepaalt ons erbij dat we na het werk op het veld tijd nemen voor rust. Dorpen spreken van een vredige leefomgeving. De hectiek van het stadsleven ontbreekt daar. Tijdens de rust is er tijd voor gemeenschap met de Heer. Dat is nodig voordat de volgende dag aanbreekt met nieuwe activiteiten.

Verzen 10-11

Met de liefste naar buiten


De bruid is zich nu bewust van de bijzondere liefde van de bruidegom. Eerder heeft ze gezegd: “Mijn liefste is van mij en ik ben van hem” (Hl 2:16). Dat is aan het begin van haar liefdesrelatie. Wat zij gekregen heeft, staat op de voorgrond. Daarin horen we wat voor de pasbekeerde belangrijk is, wat hij heeft gekregen: vergeving van zonden, eeuwig leven.

Even later zegt de bruid: “Ik ben van mijn liefste en mijn liefste is van mij” (Hl 6:3). Ze is gegroeid in haar relatie met haar liefste. Hier staat niet meer op de voorgrond dat hij van haar is, maar dat zij van hem is. Dit is ook te zien in de groei van iemand die bekeerd is. Dan staat niet meer op de eerste plaats dat de Heer Jezus van hem is, maar dat hij van de Heer Jezus is, dat hij Zijn eigendom is (Rm 14:7-8). Wel is ook nog belangrijk wat hijzelf heeft ontvangen: de Liefste is ook van hem.

In Hl 7:10, dat we nu voor ons hebben, zegt ze: “Ik ben van mijn liefste en zijn begeerte gaat naar mij uit.” Hier gaat het er helemaal om wie de bruid voor de bruidegom is. In de geestelijke groei van de gelovige is dan het stadium bereikt dat het vooral belangrijk is wie hij voor Hem is. Het besef dat Zijn gedachten en verlangens naar ons uitgaan, geeft dan de grootste blijdschap. Het bewijs van geestelijke volwassenheid is dat het hart niet meer op het eigen geluk is gericht, maar op het geluk of de blijdschap van de Ander.

Dit geldt in de toekomst ook voor Jeruzalem. De Heer Jezus bevrijdt de stad en Hij neemt haar tot Zijn bruid. Zij zal zich ervan bewust worden dat Zijn verlangen naar haar uitgaat. Dit besef is overweldigend en geeft de zekerheid van de onverbreekbaarheid van de nieuwe relatie. Zolang onze liefde voor Hem de basis van onze gevoelens is, is er vaak onzekerheid over de relatie met Hem. Het besef dat Christus ons liefheeft, maakt een einde aan alle onzekerheid daarover.

Nu de bruid in haar relatie met de bruidegom tot rust is gekomen, wil ze er samen met hem op uit (Hl 7:11). Ze doet nu alles samen met hem. In de Hl 7:11-12 zegt ze vier keer “laten wij”. Als praktisch punt even het volgende. Het is in het huwelijk belangrijk te blijven bedenken dat man en vrouw alles samen hebben en doen. Dat geldt niet alleen als ze samen zijn, maar ook als ze niet bij elkaar zijn. Als de man op zijn werk is en over de kinderen spreekt, hoor je hem wel spreken over ‘mijn kinderen’, terwijl het toch ‘onze kinderen’ zijn, die van hem en zijn vrouw samen.

De bruid neemt het initiatief en zegt tegen de bruidegom met haar mee te gaan. Ze wil met hem “naar buiten gaan, het veld in” en met hem “overnachten in de dorpen”. Hierin kunnen we het verlangen zien om anderen bekend te maken met de liefde die er tussen hen is, opdat de zegen van de liefde ook genoten kan worden op alle plaatsen op aarde waar het nog nacht is.

In het veld gaan wil zeggen aan het werk gaan met het oog op de oogst. Het gaat niet om ‘haar’ veld, ‘haar’ werk, maar om anderen. Het gaat om het hele veld van de belangen van de Heer. Ze gaan “naar buiten”. De bruid verlaat haar ‘comfortzone’ en gaat op zoek naar mensen die ernaar verlangen om van hun liefde te horen. Zo zullen wij ook, als wij in een hechte band van liefde met de Heer Jezus leven, onze ‘comfortzone’ verlaten om mensen in de wereld te gaan vertellen van onze liefde voor Hem en Zijn liefde voor ons.

Dat hoeft niet te betekenen dat we naar ver weg gelegen gebieden gaan. Het verlaten van onze ‘comfortzone’ wil zeggen dat wij ons tegenover de wereld duidelijk opstellen over onze relatie met de Heer Jezus, over Wie Hij voor ons is. Dat gebeurt “in het veld”, dat is de plaats waar we ons dagelijks werk doen. Het zal te zien zijn in de manier waarop we ons werk doen en ook doordat we over Hem spreken.

We kunnen op ons werk bezig zijn op een manier dat niemand iets merkt van ons christen zijn. Dan ontlopen we negatieve reacties en andere ongemakken. Maar dat is niet wat de gelovige doet die vol is van de liefde van Christus. Wie vol is van de liefde van Christus wordt door die liefde gedrongen om anderen daarover te vertellen (2Ko 5:14a). We mogen het werk van een evangelist doen in het dagelijks leven in de dagelijkse bezigheden.

Het overnachten in de dorpen bepaalt ons erbij dat we na het werk op het veld tijd nemen voor rust. Dorpen spreken van een vredige leefomgeving. De hectiek van het stadsleven ontbreekt daar. Tijdens de rust is er tijd voor gemeenschap met de Heer. Dat is nodig voordat de volgende dag aanbreekt met nieuwe activiteiten.

Verzen 12-13

Verse en oude vruchten


In Hl 7:12 volgt het derde “laten wij”. Na de overnachting wordt niet uitgeslapen. De bruid wil “vroeg opstaan [om] naar de wijngaarden [te gaan]”. Hierbij kunnen we denken aan een dienst te midden van Gods volk. De wijngaard is een beeld van Israël, waaraan God alles heeft gedaan om er vrucht van te krijgen (Js 5:1-7). Er is hier sprake van meerdere ‘wijngaarden’. We kunnen dat toepassen op alle werk dat voor de Heer gebeurt met de bedoeling dat Hij er vrucht van krijgt.

De wijngaard is het terrein van zorg, van aandacht voor de vrucht. Voor die zorg en aandacht is de gezindheid van een herder nodig. De bruid heeft in het begin van het boek Hooglied gesproken over haar ‘eigen wijngaard’ (Hl 1:6). Dit spreekt ervan dat ieder een eigen terrein heeft dat hem door de Heer Jezus is gegeven om daarop voor Hem te werken. In Hooglied 1 zegt ze dat ze haar eigen wijngaard niet heeft bewaakt. Maar ze heeft intussen geleerd en nu kan ze uitgaan naar andere wijngaarden om daar vrucht te ontdekken.

In de toepassing gaat het om mensen die nog geen zicht hebben op de heerlijke verbinding tussen God en Zijn volk. Als wij die zelf kennen en genieten, willen wij daarvan aan anderen vertellen die zich in kerken en groepen bevinden die hiervan niets weten. Bijvoorbeeld die vrouw die al vijftig jaar een bepaalde kerk bezocht en zei dat ze nog nooit in een preek over de opname van de gemeente had gehoord. Of iemand die zei dat ze nog nooit over de ware betekenis van het huwelijk als beeld van Christus en de gemeente had gehoord.

De bedoeling van de Heer is dat wij op ons eigen terrein zó voor Hem bezig zijn, dat Hij daar blij van wordt. De wijngaard spreekt immers van blijdschap. We kunnen denken aan onze gezinnen, de plaatselijke gemeente en de maatschappij. Dit zijn allemaal terreinen waar we een verantwoordelijkheid hebben. Op al die terreinen mogen we getuigen van onze verbinding met de Heer Jezus en de blijdschap die Hij erin vindt als we alles voor Hem doen.

Als we ons dat realiseren, zullen we kijken “of de wijnstok uitloopt, [of] de knoppen zich hebben geopend” dat wil zeggen of er zich nieuw leven aandient en de eerste tekenen van dat nieuwe leven al zichtbaar zijn. Herders zullen erop letten of in het leven van jonge mensen de belofte gezien wordt van een toegewijd, door de Geest geleid leven waaraan de Heer Jezus vreugde beleeft.

We zullen opletten in de plaatselijke gemeente of er zulke veelbelovende jongeren zijn, die opgroeien tot eer van God (vgl. Hl 6:11). Dit is om hen te helpen in hun geestelijke groei, opdat ze tot volwassenheid kunnen komen. “Om te zien” wil zeggen dat er geestelijke visie is. Het kan ook gaan om gelovigen die een tijd slap zijn geweest in hun christen zijn, maar nu tekenen vertonen van hernieuwde belangstelling voor de dingen van de Heer.

Er zal ook worden gekeken “[of] de granaatappelbomen gaan bloeien”. Zoals al bij een eerdere bespreking van de granaatappel is opgemerkt (Hl 4:3), wijst deze vrucht op een volheid van leven vanwege de vele zaadjes die erin zitten. Elk zaadje is sappig, zoet en rood. De blijdschap, waarvan de wijngaard spreekt, is een onderdeel van de vrucht van de Geest. Maar er zijn daarvan nog meer onderdelen (Gl 5:22). Het gaat erom dat de volheid van de vrucht van de Geest in ons leven zichtbaar wordt. Daar gaat het om bij het besteden van zorg aan de gelovigen.

Het hele handelen van de bruid laat zien dat ze is verlost van haar ik-gerichtheid. Ze wil hem haar liefde geven. Dat is het resultaat van de verbinding met hem en het bezig zijn voor hem en met hem in zijn werk. Dan is hij het middelpunt van het hele leven met al zijn activiteiten. Dit bewerkt een verlangen om anderen daarvan deelgenoot te maken, om anderen daarin te laten delen.

Ware dienst is niet het resultaat van verplichtingen of omdat er niemand anders is om het werk te doen, maar van het bezig zijn met Christus. Als wij op anderen betrokken zijn, begaan zijn met hun geestelijke groei en daarbij behulpzaam willen zijn, geven wij onze liefde aan de Heer Jezus. Voor de gelovige is het leven niet geven en nemen, maar alleen geven. God is de gevende God en wij mogen Hem daarin navolgen.

Rachel heeft, in haar bijgeloof, “liefdesappels” (Hl 7:13) in haar relatie met Jakob gebruikt, omdat ze meende daardoor van haar onvruchtbaarheid verlost te worden (Gn 30:14-16). Van dit bijgeloof is bij de bruid geen sprake. Zij noemt “de liefdesappels” vanwege hun geur. Het wijst erop dat haar relatie met de bruidegom diepgaand is en een geur verspreidt die iedereen kan ruiken.

De waarachtige, diepgaande, wederzijdse liefde tussen de Messias en Jeruzalem is een zaak die anderen van “allerlei kostelijke vruchten” voorziet. Deze vruchten hangen aan de deuren van de woning van bruidegom en bruid. Het huis van Israël is voorzien van deuren waardoor mensen in de stad kunnen komen. In het vrederijk levert een bezoek aan de stad een ‘voedselpakket’ van allerlei kostelijke vruchten op.

Dat zijn niet in de eerste plaats letterlijk eetbare vruchten, maar het zijn de vruchten die de Geest bewerkt en waardoor iedereen rijk gezegend wordt. Er is geen grotere zegen in een gezin denkbaar dan wanneer de leden ervan in harmonie samenleven en alles voor elkaar doen om het leven zo aangenaam mogelijk te maken. Dat zal de stad kenmerken.

Wat in de stad wordt genoten, bestaat uit “verse en ook oude” vruchten. Het gaat om nieuwe ervaringen, zoals de bruid die heeft opgedaan in de recente grote verdrukking. Het zijn ook ervaringen die de stad vroeger heeft opgedaan van de trouw van God. Dit zijn de vruchten die Jeruzalem voor Hem heeft bewaard en Hem aanbiedt als Hij tot haar komt. Wij mogen ook onze ervaringen voor Hem bewaren en ze Hem aanbieden als we bij Hem zijn. Hij zal ons ernaar vragen (Mt 25:19-23).

De nieuwe ervaringen zijn verbonden met de oude ervaringen die de vaderen hebben opgedaan in hun leven met HEERE. Het zijn oude en nieuwe dingen (vgl. Mt 13:52). Ook oude waarheden moeten telkens opnieuw waargemaakt worden. Het moet allemaal komen vanuit een levende verbinding met Hem.

Door wat we meemaken, krijgen oude waarheden, waarvan we wel wisten, door onze ervaringen of diepere studie van het Woord hun ware betekenis en glans. We zien die betekenis en glans doordat we Hem ontdekken in Zijn Woord. Als we Hem zoeken, kan Hij “niet verborgen blijven” (Mk 7:24).

Verzen 12-13

Verse en oude vruchten


In Hl 7:12 volgt het derde “laten wij”. Na de overnachting wordt niet uitgeslapen. De bruid wil “vroeg opstaan [om] naar de wijngaarden [te gaan]”. Hierbij kunnen we denken aan een dienst te midden van Gods volk. De wijngaard is een beeld van Israël, waaraan God alles heeft gedaan om er vrucht van te krijgen (Js 5:1-7). Er is hier sprake van meerdere ‘wijngaarden’. We kunnen dat toepassen op alle werk dat voor de Heer gebeurt met de bedoeling dat Hij er vrucht van krijgt.

De wijngaard is het terrein van zorg, van aandacht voor de vrucht. Voor die zorg en aandacht is de gezindheid van een herder nodig. De bruid heeft in het begin van het boek Hooglied gesproken over haar ‘eigen wijngaard’ (Hl 1:6). Dit spreekt ervan dat ieder een eigen terrein heeft dat hem door de Heer Jezus is gegeven om daarop voor Hem te werken. In Hooglied 1 zegt ze dat ze haar eigen wijngaard niet heeft bewaakt. Maar ze heeft intussen geleerd en nu kan ze uitgaan naar andere wijngaarden om daar vrucht te ontdekken.

In de toepassing gaat het om mensen die nog geen zicht hebben op de heerlijke verbinding tussen God en Zijn volk. Als wij die zelf kennen en genieten, willen wij daarvan aan anderen vertellen die zich in kerken en groepen bevinden die hiervan niets weten. Bijvoorbeeld die vrouw die al vijftig jaar een bepaalde kerk bezocht en zei dat ze nog nooit in een preek over de opname van de gemeente had gehoord. Of iemand die zei dat ze nog nooit over de ware betekenis van het huwelijk als beeld van Christus en de gemeente had gehoord.

De bedoeling van de Heer is dat wij op ons eigen terrein zó voor Hem bezig zijn, dat Hij daar blij van wordt. De wijngaard spreekt immers van blijdschap. We kunnen denken aan onze gezinnen, de plaatselijke gemeente en de maatschappij. Dit zijn allemaal terreinen waar we een verantwoordelijkheid hebben. Op al die terreinen mogen we getuigen van onze verbinding met de Heer Jezus en de blijdschap die Hij erin vindt als we alles voor Hem doen.

Als we ons dat realiseren, zullen we kijken “of de wijnstok uitloopt, [of] de knoppen zich hebben geopend” dat wil zeggen of er zich nieuw leven aandient en de eerste tekenen van dat nieuwe leven al zichtbaar zijn. Herders zullen erop letten of in het leven van jonge mensen de belofte gezien wordt van een toegewijd, door de Geest geleid leven waaraan de Heer Jezus vreugde beleeft.

We zullen opletten in de plaatselijke gemeente of er zulke veelbelovende jongeren zijn, die opgroeien tot eer van God (vgl. Hl 6:11). Dit is om hen te helpen in hun geestelijke groei, opdat ze tot volwassenheid kunnen komen. “Om te zien” wil zeggen dat er geestelijke visie is. Het kan ook gaan om gelovigen die een tijd slap zijn geweest in hun christen zijn, maar nu tekenen vertonen van hernieuwde belangstelling voor de dingen van de Heer.

Er zal ook worden gekeken “[of] de granaatappelbomen gaan bloeien”. Zoals al bij een eerdere bespreking van de granaatappel is opgemerkt (Hl 4:3), wijst deze vrucht op een volheid van leven vanwege de vele zaadjes die erin zitten. Elk zaadje is sappig, zoet en rood. De blijdschap, waarvan de wijngaard spreekt, is een onderdeel van de vrucht van de Geest. Maar er zijn daarvan nog meer onderdelen (Gl 5:22). Het gaat erom dat de volheid van de vrucht van de Geest in ons leven zichtbaar wordt. Daar gaat het om bij het besteden van zorg aan de gelovigen.

Het hele handelen van de bruid laat zien dat ze is verlost van haar ik-gerichtheid. Ze wil hem haar liefde geven. Dat is het resultaat van de verbinding met hem en het bezig zijn voor hem en met hem in zijn werk. Dan is hij het middelpunt van het hele leven met al zijn activiteiten. Dit bewerkt een verlangen om anderen daarvan deelgenoot te maken, om anderen daarin te laten delen.

Ware dienst is niet het resultaat van verplichtingen of omdat er niemand anders is om het werk te doen, maar van het bezig zijn met Christus. Als wij op anderen betrokken zijn, begaan zijn met hun geestelijke groei en daarbij behulpzaam willen zijn, geven wij onze liefde aan de Heer Jezus. Voor de gelovige is het leven niet geven en nemen, maar alleen geven. God is de gevende God en wij mogen Hem daarin navolgen.

Rachel heeft, in haar bijgeloof, “liefdesappels” (Hl 7:13) in haar relatie met Jakob gebruikt, omdat ze meende daardoor van haar onvruchtbaarheid verlost te worden (Gn 30:14-16). Van dit bijgeloof is bij de bruid geen sprake. Zij noemt “de liefdesappels” vanwege hun geur. Het wijst erop dat haar relatie met de bruidegom diepgaand is en een geur verspreidt die iedereen kan ruiken.

De waarachtige, diepgaande, wederzijdse liefde tussen de Messias en Jeruzalem is een zaak die anderen van “allerlei kostelijke vruchten” voorziet. Deze vruchten hangen aan de deuren van de woning van bruidegom en bruid. Het huis van Israël is voorzien van deuren waardoor mensen in de stad kunnen komen. In het vrederijk levert een bezoek aan de stad een ‘voedselpakket’ van allerlei kostelijke vruchten op.

Dat zijn niet in de eerste plaats letterlijk eetbare vruchten, maar het zijn de vruchten die de Geest bewerkt en waardoor iedereen rijk gezegend wordt. Er is geen grotere zegen in een gezin denkbaar dan wanneer de leden ervan in harmonie samenleven en alles voor elkaar doen om het leven zo aangenaam mogelijk te maken. Dat zal de stad kenmerken.

Wat in de stad wordt genoten, bestaat uit “verse en ook oude” vruchten. Het gaat om nieuwe ervaringen, zoals de bruid die heeft opgedaan in de recente grote verdrukking. Het zijn ook ervaringen die de stad vroeger heeft opgedaan van de trouw van God. Dit zijn de vruchten die Jeruzalem voor Hem heeft bewaard en Hem aanbiedt als Hij tot haar komt. Wij mogen ook onze ervaringen voor Hem bewaren en ze Hem aanbieden als we bij Hem zijn. Hij zal ons ernaar vragen (Mt 25:19-23).

De nieuwe ervaringen zijn verbonden met de oude ervaringen die de vaderen hebben opgedaan in hun leven met HEERE. Het zijn oude en nieuwe dingen (vgl. Mt 13:52). Ook oude waarheden moeten telkens opnieuw waargemaakt worden. Het moet allemaal komen vanuit een levende verbinding met Hem.

Door wat we meemaken, krijgen oude waarheden, waarvan we wel wisten, door onze ervaringen of diepere studie van het Woord hun ware betekenis en glans. We zien die betekenis en glans doordat we Hem ontdekken in Zijn Woord. Als we Hem zoeken, kan Hij “niet verborgen blijven” (Mk 7:24).

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Song of Solomon 7". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/song-of-solomon-7.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile