Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Hooglied 8

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 8

Song of Solomon 8:1.

LAATSTE LIEFDE-SAMENSPRAAK VAN CHRISTUS EN ZIJNE KERK.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 8

Song of Solomon 8:1.

LAATSTE LIEFDE-SAMENSPRAAK VAN CHRISTUS EN ZIJNE KERK.

Vers 1

1. Och, dat gij mij als een broeder waart, zuigende de borsten mijner moeder, die de borsten mijner moeder gezogen hebt, gelijk ik; dat ik u op de straat vond dan, als ik u daarbuiten op de straat vond, ik zou u kussen, ook zouden zij mij niet verachten, 1) zonder dat niemand mij verachtte.

1) De betekenis ligt voor de hand. Sulamith bedoelt: Ach, dat gij, mijn geliefde echtvriend, mij in allen dele zo nabij stondt als een vleselijke broeder, die, met mij dezelfde moedermelk gedronken hebbende, ook met mij hetzelfde denkt, gevoelt en wenst! Ach, dat ik a aldus konde beschouwen en liefhebben! Als ik u dan buiten op het veld, in den tuin of waar ook, verre van den glans en van de weelde van dit hof vond, zou ik u met innige, ongedwongen, zuivere liefde kussen, zonder mij de verachting van iemand op den hals te halen, als deed ik iets dat tegen de kuisheid en goede zeden streedt!.

Zij wenst derhalve dat zij voor zijne zuster mocht gehouden worden, met welken naam zij ook reeds door hem was aangesproken in Song of Solomon 5:1, en dat zij dus dezelfde kuise en schuldeloze gemeenzaamheid met hem mocht aanhouden als ene zuster onderhoudt met een eigen broeder, met welke zij de zelfde borsten ener tedere moeder had gezogen, teneinde hij haar dan ook zo tederlijk beminnen mocht als Jozef zijn broeder Benjamin liefhad.

Men mag het wel houden voor den wens van alle gelovigen om een nadere gemeenschap met Hem, en om den Geest der heiligmaking van Hem te mogen ontvangen als wel wetende, dat Hij die heiligt en zij die geheiligd worden, allen uit n zijn en n zijn (Hebrews 2:11).

De zin van deze woorden is niet moeilijk te vatten. Het is te verstaan hoe Sulamith tegen Salomo nog altijd opzag. Zij, de uit het stof verhoogde en Hij de machtige monarch, de wijze koning. Zij gevoelt zeer diep den afstand tussen Hem en haar.

En immers, voor enigen tijd was, door eigen schuld, die liefdeband, die liefdebetrekking voor een wijle verbroken.

Zij voelt zich nu hoogst gelukkig, maar de vrees vervult haar, dat aan dien hoogst gelukkigen toestand wel weer een einde kan komen.

En daarom de wens in dit vers, dat Hij haar broeder ware, dat daarom de afstand niet zo ver was, maar ook de vrees voor verbreking geen grond mocht hebben, en in het volgende vers, de bede, om Hem te brengen in het huis harer moeder, om daar voor hem te leven. Zij gevoelt de grootste behoefte om door Hem onderwezen te worden, dewijl zij zich van haar onwetendheid en geringheid zo diep bewust is. Zij wil, dit blijkt uit Song of Solomon 8:2 zo duidelijk, zijne geringe leerlinge zijn. Welk een heerlijk en treffend beeld van de verhouding en den toestand tussen den Heere en den gelovige.

Hoe duidelijk ook bij den gelovige een besef van den afstand tussen hun Koning en Hogepriester en hem! Welk een behoefte om door Hem onderwezen te worden, om "leerjongen Christi" te zijn!

Alles wat dan ook in Song of Solomon 8:1, Song of Solomon 8:2 begeerd wordt vindt zijn grond in de zucht en de innige begeerte om zijn leerling te zijn.

Neen de bruid wil de liefdesbetrekking niet afbreken maar nauwer toehalen. Zij wil gaarne in diepe afhankelijkheid van Hem verkeren en door Hem onderwezen worden in den weg, dien zij te gaan heeft.

Vers 1

1. Och, dat gij mij als een broeder waart, zuigende de borsten mijner moeder, die de borsten mijner moeder gezogen hebt, gelijk ik; dat ik u op de straat vond dan, als ik u daarbuiten op de straat vond, ik zou u kussen, ook zouden zij mij niet verachten, 1) zonder dat niemand mij verachtte.

1) De betekenis ligt voor de hand. Sulamith bedoelt: Ach, dat gij, mijn geliefde echtvriend, mij in allen dele zo nabij stondt als een vleselijke broeder, die, met mij dezelfde moedermelk gedronken hebbende, ook met mij hetzelfde denkt, gevoelt en wenst! Ach, dat ik a aldus konde beschouwen en liefhebben! Als ik u dan buiten op het veld, in den tuin of waar ook, verre van den glans en van de weelde van dit hof vond, zou ik u met innige, ongedwongen, zuivere liefde kussen, zonder mij de verachting van iemand op den hals te halen, als deed ik iets dat tegen de kuisheid en goede zeden streedt!.

Zij wenst derhalve dat zij voor zijne zuster mocht gehouden worden, met welken naam zij ook reeds door hem was aangesproken in Song of Solomon 5:1, en dat zij dus dezelfde kuise en schuldeloze gemeenzaamheid met hem mocht aanhouden als ene zuster onderhoudt met een eigen broeder, met welke zij de zelfde borsten ener tedere moeder had gezogen, teneinde hij haar dan ook zo tederlijk beminnen mocht als Jozef zijn broeder Benjamin liefhad.

Men mag het wel houden voor den wens van alle gelovigen om een nadere gemeenschap met Hem, en om den Geest der heiligmaking van Hem te mogen ontvangen als wel wetende, dat Hij die heiligt en zij die geheiligd worden, allen uit n zijn en n zijn (Hebrews 2:11).

De zin van deze woorden is niet moeilijk te vatten. Het is te verstaan hoe Sulamith tegen Salomo nog altijd opzag. Zij, de uit het stof verhoogde en Hij de machtige monarch, de wijze koning. Zij gevoelt zeer diep den afstand tussen Hem en haar.

En immers, voor enigen tijd was, door eigen schuld, die liefdeband, die liefdebetrekking voor een wijle verbroken.

Zij voelt zich nu hoogst gelukkig, maar de vrees vervult haar, dat aan dien hoogst gelukkigen toestand wel weer een einde kan komen.

En daarom de wens in dit vers, dat Hij haar broeder ware, dat daarom de afstand niet zo ver was, maar ook de vrees voor verbreking geen grond mocht hebben, en in het volgende vers, de bede, om Hem te brengen in het huis harer moeder, om daar voor hem te leven. Zij gevoelt de grootste behoefte om door Hem onderwezen te worden, dewijl zij zich van haar onwetendheid en geringheid zo diep bewust is. Zij wil, dit blijkt uit Song of Solomon 8:2 zo duidelijk, zijne geringe leerlinge zijn. Welk een heerlijk en treffend beeld van de verhouding en den toestand tussen den Heere en den gelovige.

Hoe duidelijk ook bij den gelovige een besef van den afstand tussen hun Koning en Hogepriester en hem! Welk een behoefte om door Hem onderwezen te worden, om "leerjongen Christi" te zijn!

Alles wat dan ook in Song of Solomon 8:1, Song of Solomon 8:2 begeerd wordt vindt zijn grond in de zucht en de innige begeerte om zijn leerling te zijn.

Neen de bruid wil de liefdesbetrekking niet afbreken maar nauwer toehalen. Zij wil gaarne in diepe afhankelijkheid van Hem verkeren en door Hem onderwezen worden in den weg, dien zij te gaan heeft.

Vers 2

2. Ik zou u, niet slechts in een droomgezicht, (Song of Solomon 3:4), maar in volle werkelijkheid, aan mijne hand leiden, ik zou u brengen in mijner moeders huis, opdat gij daar geheel en al een der mijnen zijn zoudt; gij zoudt mij daar leren 1), gij zoudt mijn hart laten deelnemen aan het genot van uwe rijke wetenschap; en ik zou u van den door mij bereiden specerij-wijn te drinken geven, de geestelijke verkwikking, die ik van u genoot alzo met wat ik tot lichamelijke versterking bezit, vergeldende en van het sap, van den verfrissenden drank van mijne granaatappelen.

1) Sulamith beeldt zich niet in, dat zij, het eenvoudige, onaanzienlijke landmeisje, den man harer liefde, den groten, zo hoog door haar vereerden koning, iets geven kon, wat hij nog niet bezat, dit zou ook iets geweest zijn geheel tegen hare overigens zo echt vrouwelijke ootmoedige en op niets aanspraak makende persoonlijkheid indruischend. Dat zij hem werkelijk iets groots schenkt, als zij hem in haar moederlijk huis tot de eenvoudigheid van haren kinderzin brengt, is zij zich in `t minst niet bewust. Des te meer wenst zij door hem rijk te worden aan al het goede, wat hij bezit en waaraan zij zich arm gevoelt. In deze geestelijke is Sulamith een heerlijk voorbeeld voor de gemeente Gods en iedere gelovige ziel, die in haar zelfbewustzijn ook arm en naakt en bloot is, maar door Hem, in Wien alle volheid van wijsheid lichamelijk verschenen is, in God wenst geleerd te worden, totdat zij eenmaal tot de volle erkentenis der eeuwige liefde geraakt. Zijne liefde tot de arme dochter dezer aarde is echter zo volkomen onbaatzuchtig, dat Hij alles geeft en niets ontvangt, terwijl zij van hare zijde niets geven, maar slechts ontvangen kan..

Zij wil hiermede niet anders zeggen, dan dat zij Hem dien zal toebrengen, maken dat Hij die rijkelijk van haar ontving en zo dan ook zich in het genieten van denzelve, gelijk men door drinken doet, verkwikken en vermaken kon. Zij onderstelt daarom, dat die gestalten van des Heeren volk, de geestelijk drank zijn van den Heere Jezus, het groot vermakelijke, het dierbaar verkwikkelijke zijner ziele. Zij toont hare gereedheid om hem dit genoegen te geven en als op een heilige gasterij te onthalen. En hoe gepast ook op dit voorgaande. Als Jezus haar zo gemeenzaam tot een Broeder werd, als zij Hem zo van nabij genoot, in haar moeders huis zou haar dit ook niet ledig laten, maar onder die warmte van Jezus liefde, zou ook haar warm hart beginnen van dankbaarheid te vloeien, hare geestige genade en aangename gestalten zouden rijkelijk doorbreken..

De granaatappel is het beeld van het kostelijkste en het schoonste wat te geven valt. Nog immer is dit zo. De granaat wordt door den Oosterling beschouwd als uit het Paradijs overgebracht op het overige gedeelte der aarde. De Perzen hebben een spreekwoord: eet vlijtig den granaatappel, want zijne zaden zijn uit het Paradijs afkomstig.

De Bruid belooft hier dan het edelste en het lieflijkste wat zij kan geven.

Als genade haar onderwijst, als genade haar bestuurt dan zullen de vruchten niet uitblijven.

Vers 2

2. Ik zou u, niet slechts in een droomgezicht, (Song of Solomon 3:4), maar in volle werkelijkheid, aan mijne hand leiden, ik zou u brengen in mijner moeders huis, opdat gij daar geheel en al een der mijnen zijn zoudt; gij zoudt mij daar leren 1), gij zoudt mijn hart laten deelnemen aan het genot van uwe rijke wetenschap; en ik zou u van den door mij bereiden specerij-wijn te drinken geven, de geestelijke verkwikking, die ik van u genoot alzo met wat ik tot lichamelijke versterking bezit, vergeldende en van het sap, van den verfrissenden drank van mijne granaatappelen.

1) Sulamith beeldt zich niet in, dat zij, het eenvoudige, onaanzienlijke landmeisje, den man harer liefde, den groten, zo hoog door haar vereerden koning, iets geven kon, wat hij nog niet bezat, dit zou ook iets geweest zijn geheel tegen hare overigens zo echt vrouwelijke ootmoedige en op niets aanspraak makende persoonlijkheid indruischend. Dat zij hem werkelijk iets groots schenkt, als zij hem in haar moederlijk huis tot de eenvoudigheid van haren kinderzin brengt, is zij zich in `t minst niet bewust. Des te meer wenst zij door hem rijk te worden aan al het goede, wat hij bezit en waaraan zij zich arm gevoelt. In deze geestelijke is Sulamith een heerlijk voorbeeld voor de gemeente Gods en iedere gelovige ziel, die in haar zelfbewustzijn ook arm en naakt en bloot is, maar door Hem, in Wien alle volheid van wijsheid lichamelijk verschenen is, in God wenst geleerd te worden, totdat zij eenmaal tot de volle erkentenis der eeuwige liefde geraakt. Zijne liefde tot de arme dochter dezer aarde is echter zo volkomen onbaatzuchtig, dat Hij alles geeft en niets ontvangt, terwijl zij van hare zijde niets geven, maar slechts ontvangen kan..

Zij wil hiermede niet anders zeggen, dan dat zij Hem dien zal toebrengen, maken dat Hij die rijkelijk van haar ontving en zo dan ook zich in het genieten van denzelve, gelijk men door drinken doet, verkwikken en vermaken kon. Zij onderstelt daarom, dat die gestalten van des Heeren volk, de geestelijk drank zijn van den Heere Jezus, het groot vermakelijke, het dierbaar verkwikkelijke zijner ziele. Zij toont hare gereedheid om hem dit genoegen te geven en als op een heilige gasterij te onthalen. En hoe gepast ook op dit voorgaande. Als Jezus haar zo gemeenzaam tot een Broeder werd, als zij Hem zo van nabij genoot, in haar moeders huis zou haar dit ook niet ledig laten, maar onder die warmte van Jezus liefde, zou ook haar warm hart beginnen van dankbaarheid te vloeien, hare geestige genade en aangename gestalten zouden rijkelijk doorbreken..

De granaatappel is het beeld van het kostelijkste en het schoonste wat te geven valt. Nog immer is dit zo. De granaat wordt door den Oosterling beschouwd als uit het Paradijs overgebracht op het overige gedeelte der aarde. De Perzen hebben een spreekwoord: eet vlijtig den granaatappel, want zijne zaden zijn uit het Paradijs afkomstig.

De Bruid belooft hier dan het edelste en het lieflijkste wat zij kan geven.

Als genade haar onderwijst, als genade haar bestuurt dan zullen de vruchten niet uitblijven.

Vers 3

3. Zijne linkerhand, zij onder mijn hoofd en zijne rechterhand omhelze mij. 1) Volkomen bevredigd rust ik nu uit in zijne liefde en ben ik zalig (Song of Solomon 2:6).

1) Duidelijk blijkt hieruit, dat zij zich in zijne armen werpt en Hij haar omarmt. Zie de Song of Solomon 2:6.

Vers 3

3. Zijne linkerhand, zij onder mijn hoofd en zijne rechterhand omhelze mij. 1) Volkomen bevredigd rust ik nu uit in zijne liefde en ben ik zalig (Song of Solomon 2:6).

1) Duidelijk blijkt hieruit, dat zij zich in zijne armen werpt en Hij haar omarmt. Zie de Song of Solomon 2:6.

Vers 4

4. Sulamith, aan Salomo's arm heengaande, roept de wel afwezige, maar haar in den geest tegenwoordige hofvrouwen als afscheidsgroet toe: Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, dat gij die liefde niet eigenwilligopwekt, noch wakker maakt, maar stil en rustig wacht, totdat het haar lust, totdat zij als van zelf als ware liefde rein en kuis in uw hart ontbrande en het gelukkig make (Song of Solomon 2:7, Song of Solomon 3:5).

1) De Kerk, ons aller moeder, beveelt haar kinderen om nooit iets te doen, hetwelk Christus tegen of Hem aanzetten mocht, om zich onzer te onttrekken. Want waarom zou men Hem doen honen of beledigen? Waarom zouden wij zulke vijanden van ons zelven zijn? Jezus bijzijn kan aan geen welgestelde zielen verdrieten en wil zich bij Hem en zijne navolgelingen en gelovige vrienden tot een last is, is hunner tegenwoordigheid ook geenszins waardig en gans niet gesteld om ooit een hemelburger, en ware Sioniet te worden..

5.

VI. Song of Solomon 8:5-Song of Solomon 8:14. In deze laatste afdeling wordt gewezen op de bevestiging van het verbond der liefde en wordt dit verbond verheerlijkt. Alle wensen van Sulamith zijn vervuld, alles wat de gemeenschap, de zalige en innige gemeenschap zou kunnen verhinderen of belemmeren is weggenomen.

A. 5-7. Van de bruid wordt gevraagd wie zij is. Haar Bruidegom bepaalt haar bij den tijd der eerste liefde en vervult haar zo met heilige vreugde, dat zij met de sterkste bewoordingen de liefde verheft en prijst.

Vers 4

4. Sulamith, aan Salomo's arm heengaande, roept de wel afwezige, maar haar in den geest tegenwoordige hofvrouwen als afscheidsgroet toe: Ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, dat gij die liefde niet eigenwilligopwekt, noch wakker maakt, maar stil en rustig wacht, totdat het haar lust, totdat zij als van zelf als ware liefde rein en kuis in uw hart ontbrande en het gelukkig make (Song of Solomon 2:7, Song of Solomon 3:5).

1) De Kerk, ons aller moeder, beveelt haar kinderen om nooit iets te doen, hetwelk Christus tegen of Hem aanzetten mocht, om zich onzer te onttrekken. Want waarom zou men Hem doen honen of beledigen? Waarom zouden wij zulke vijanden van ons zelven zijn? Jezus bijzijn kan aan geen welgestelde zielen verdrieten en wil zich bij Hem en zijne navolgelingen en gelovige vrienden tot een last is, is hunner tegenwoordigheid ook geenszins waardig en gans niet gesteld om ooit een hemelburger, en ware Sioniet te worden..

5.

VI. Song of Solomon 8:5-Song of Solomon 8:14. In deze laatste afdeling wordt gewezen op de bevestiging van het verbond der liefde en wordt dit verbond verheerlijkt. Alle wensen van Sulamith zijn vervuld, alles wat de gemeenschap, de zalige en innige gemeenschap zou kunnen verhinderen of belemmeren is weggenomen.

A. 5-7. Van de bruid wordt gevraagd wie zij is. Haar Bruidegom bepaalt haar bij den tijd der eerste liefde en vervult haar zo met heilige vreugde, dat zij met de sterkste bewoordingen de liefde verheft en prijst.

Vers 5

5. Wie 1) is zij, die daar met zulke schoonheid en bekoorlijkheid bestraald, opklimt uit de woestijn van de onbebouwde vlakte van Jizreël en lieflijk als door de verre reize vermoeid, leunt op den arm van haren liefste? 2) Salomo tot Sulamith, als zij dicht nabij de moederlijke woning gekomen zijn: Zie, onder den appelboom, 3) daar, die het venster van uw huis beschaduwt, stond ik, en heb ik u opgewekttot uwe eerste liefde jegens mij, als ik door `t venster riep (Song of Solomon 2:9), daar in dat huis heeft u uwe moeder met smart voortgebracht, daar heeft zij u met smart voortgebracht, die u gebaard heeft, daar is ook onze liefde geboren, daar zal zij nu ook in volle schoonheid en reinheid tot hare voleinding komen.

1) Wie vragen dit? Vele uitleggers zijn van mening dat het weer de dochteren van Jeruzalem zijn. Anderen dat de landslieden van Sulamith deze vraag doen. Ongetwijfeld hebben de laatsten gelijk. Alles wijst er op dat de bede der bruid is vervuld, dat haar Bruidegom met haar gegaan is, naar haar moeders huis. En waar zij nu in al den glans harer schoonheid, als een heerlijke bruid of echtgenoot, leunende op den arm van haar heerlijken gemaal voortschrijdt, vragen de landslieden bewonderend en verwonderd uit: Wie is zij, enz?

2) Wanneer de Heere eenmaal Zijne gemeente zal verlossen en haar zal voeren in het Vaderhuis, waar Hij haar plaats bereidt, zullen Gods engelen ook haar vol bewondering harer heerlijkheid met jubelzang begroeten. Maar ook haar zal men het aanzien, dat zij door ene woestijn getogen en slechts op den almachtigen arm haars Bruidegom steunende tot dit doel is geraakt..

Dit drukt tweeërlei uit. Niet alleen dat zij in de onafscheidelijke nabijheid van haar Koning verkeert, maar ook dat zij al haar kracht en heerlijkheid aan Hem ontleent.

Heerlijk en treffend beeld van de Kerk van alle eeuwen. Opkomende uit de woestijn, de woestijn der wereld, der verdrukkingen, en toch niet verlaten, niet alleen, maar er immer staat op kunnende maken, maar het steeds ervarende, dat haar Heere en koning aan haar rechterhand staat, dat zij al haar hulp om staande te blijven, van Hem ontvangt, dat zijn kracht in haar wordt uitgestort en Zijne liefde haar omringt.

3) Onder den appelboom enz. Als deze de toestand der bruid en dit het begin van haars echtgenoots liefde tot haar geweest is, dan was zij hem inderdaad alles verschuldigd. Geen zinnebeeld van groter verplichting kan bijkans uitgedacht worden. Ook is dezelfde vergelijking gebezigd door den profeet, Ezechiël 16, om de verplichting van de kerk van Israël en hare ondankbaarheid jegens God uit te drukken. Maar hoe sterksprekend het beeld ook zijn moge, toch schaduwt het ondersteld geval slechts flauwelijk de verplichtingen af, die de verloste ziel heeft aan Christus. Welke liefde is de Zijne! Hier schiet elke vergelijking te kort.

Dit wordt uitgesproken door den Koning zelven, gelijk ook het laatste gedeelte van het vers. Daarmee wijst Hij Sulamith op de eerste tijden van hare aanneming, op de eerste dagen, toen Hij aan haar zich openbaarde in de volheid Zijner liefde. En dit alles opdat, bij de herinnering, aan wie zij geweest is en wie zij nu is, hare liefde des te sterker toeneme, en hare gehechtheid aan Hem te inniger worde.

Ook hier is de geestelijke betekenis duidelijk. Zo ook herinnert de Heere zijn Kerk in het algemeen en zijne gelovigen in het bijzonder, dat Hij het is, die het eerst haar opzocht. Gelijk de Heere zijn volk door Ezechiël laat herinneren dat Hij hen zag vertreden in hun bloed, liggende op de vlakte des velds, opdat Hem de eer van alle zaligheid zou gegeven worden, maar ook Hem de dank daarvoor zou worden toegebracht, zo doet de Heere altijd. Hij is de eerste en Hij is de laatste, de Alfa en de Omega.

Vers 5

5. Wie 1) is zij, die daar met zulke schoonheid en bekoorlijkheid bestraald, opklimt uit de woestijn van de onbebouwde vlakte van Jizreël en lieflijk als door de verre reize vermoeid, leunt op den arm van haren liefste? 2) Salomo tot Sulamith, als zij dicht nabij de moederlijke woning gekomen zijn: Zie, onder den appelboom, 3) daar, die het venster van uw huis beschaduwt, stond ik, en heb ik u opgewekttot uwe eerste liefde jegens mij, als ik door `t venster riep (Song of Solomon 2:9), daar in dat huis heeft u uwe moeder met smart voortgebracht, daar heeft zij u met smart voortgebracht, die u gebaard heeft, daar is ook onze liefde geboren, daar zal zij nu ook in volle schoonheid en reinheid tot hare voleinding komen.

1) Wie vragen dit? Vele uitleggers zijn van mening dat het weer de dochteren van Jeruzalem zijn. Anderen dat de landslieden van Sulamith deze vraag doen. Ongetwijfeld hebben de laatsten gelijk. Alles wijst er op dat de bede der bruid is vervuld, dat haar Bruidegom met haar gegaan is, naar haar moeders huis. En waar zij nu in al den glans harer schoonheid, als een heerlijke bruid of echtgenoot, leunende op den arm van haar heerlijken gemaal voortschrijdt, vragen de landslieden bewonderend en verwonderd uit: Wie is zij, enz?

2) Wanneer de Heere eenmaal Zijne gemeente zal verlossen en haar zal voeren in het Vaderhuis, waar Hij haar plaats bereidt, zullen Gods engelen ook haar vol bewondering harer heerlijkheid met jubelzang begroeten. Maar ook haar zal men het aanzien, dat zij door ene woestijn getogen en slechts op den almachtigen arm haars Bruidegom steunende tot dit doel is geraakt..

Dit drukt tweeërlei uit. Niet alleen dat zij in de onafscheidelijke nabijheid van haar Koning verkeert, maar ook dat zij al haar kracht en heerlijkheid aan Hem ontleent.

Heerlijk en treffend beeld van de Kerk van alle eeuwen. Opkomende uit de woestijn, de woestijn der wereld, der verdrukkingen, en toch niet verlaten, niet alleen, maar er immer staat op kunnende maken, maar het steeds ervarende, dat haar Heere en koning aan haar rechterhand staat, dat zij al haar hulp om staande te blijven, van Hem ontvangt, dat zijn kracht in haar wordt uitgestort en Zijne liefde haar omringt.

3) Onder den appelboom enz. Als deze de toestand der bruid en dit het begin van haars echtgenoots liefde tot haar geweest is, dan was zij hem inderdaad alles verschuldigd. Geen zinnebeeld van groter verplichting kan bijkans uitgedacht worden. Ook is dezelfde vergelijking gebezigd door den profeet, Ezechiël 16, om de verplichting van de kerk van Israël en hare ondankbaarheid jegens God uit te drukken. Maar hoe sterksprekend het beeld ook zijn moge, toch schaduwt het ondersteld geval slechts flauwelijk de verplichtingen af, die de verloste ziel heeft aan Christus. Welke liefde is de Zijne! Hier schiet elke vergelijking te kort.

Dit wordt uitgesproken door den Koning zelven, gelijk ook het laatste gedeelte van het vers. Daarmee wijst Hij Sulamith op de eerste tijden van hare aanneming, op de eerste dagen, toen Hij aan haar zich openbaarde in de volheid Zijner liefde. En dit alles opdat, bij de herinnering, aan wie zij geweest is en wie zij nu is, hare liefde des te sterker toeneme, en hare gehechtheid aan Hem te inniger worde.

Ook hier is de geestelijke betekenis duidelijk. Zo ook herinnert de Heere zijn Kerk in het algemeen en zijne gelovigen in het bijzonder, dat Hij het is, die het eerst haar opzocht. Gelijk de Heere zijn volk door Ezechiël laat herinneren dat Hij hen zag vertreden in hun bloed, liggende op de vlakte des velds, opdat Hem de eer van alle zaligheid zou gegeven worden, maar ook Hem de dank daarvoor zou worden toegebracht, zo doet de Heere altijd. Hij is de eerste en Hij is de laatste, de Alfa en de Omega.

Vers 6

6. Sulamith, deze herinnering met een jubelkreet beantwoordende: Ja, nu is zij tot hare voleinding gekomen! Zet mij als een zegelring 1) op uw hart, als een zegelring op uwen arm; laten wij in eeuwigdurende, onverbreekbare gemeenschap verbonden blijven, gelijk men een zegelring op de borst draagt, of om den arm bindt en op het trouwst bewaart (Genesis 38:18). Ja, vast en trouw, bewaar mij gans en al als uw eigendom. Want de ware liefde is sterk, alle hinderpalen nederwerpende en overwinnende als de dood; 2) en de liefdeijver 3) is hard, onoverwinnelijk, onverdelgbaar als het graf, als het dodenrijk, dat niets teruggeeft, wat het eens bezit (Job 7:9 ), hare kolen zijn vurige kolen, haar gloed is een helbrandende vuurgloed, die zijn vlammen in de harten zendt en niet te blussen is, en dat, omdat zij niet van aardsen oorsprong is, maar ene vlam is, of vlammen des HEEREN, 4) die Hij zelf aangestoken heeft en ook onderhoudt en voedt.

1) De zegelring komt als een kleinood in aanmerking, waarvan men zich niet scheidt; en de eerste bede gaat daartoe uit, dat Hij haar zo onvervreemdbaar als een zegelring op zijn hart drage; de zin van het tweede lid is, dat Hij haar zo onafscheidelijk als een zegelring aan zijn arm moge nemen, zodat zij Hem steeds aan het hart ligt en Hem steeds aan haar zijde heeft. Zij wenst met Hem, zowel in liefdesgezindheid als in gemeenzaamheid, ten opzichte van het levenspad, onlosmakelijk verenigd en verbonden te wezen..

Zij wil er mede zeggen: laat mij nooit de plaats verliezen, welke ik in uw hart bezit en laat uwe macht voor mij werkzaam zijn, ten blijke van uwe liefde jegens mij, en laat mij niet alleen in uw harte, maar ook op uwen arm, als ten zegel gesteld zijn, opdat gij mij steeds opbeurt, sterkt en draagt in uwe liefde, en mij dit ter mijner vertroosting ook doet weten..

Dewijl n het hart n de arm levendige zinnebeelden zijn van getrouwe bezorging, het hart als de grond waaruit en de arm als het middel waardoor, zo kan als een zegel op beiden gezet te zijn, ook niet ongepast uitdrukken den wens van de bruid om met alle verzekerdheid en onder ene hartelijke en onder ene dadelijke gedurige bezorging van den Heere Jezus te zijn. Door daar als een zegel op gedrukt te zijn, wenst zij, in dit beide alles te zijn: het grote doel en voorwerp van Zijn zorgdragend hart voor haar en van Zijn zorgdragenden arm omtrent haar. Alles dat Hij vermocht aan haar ten koste te leggen tot volmaking van haar lichamelijk en geestelijk geluk.

2) Er is niets zo hard en ijverig, dat door het vuur der liefde niet verwonnen wordt. Zij is het enige dat zich schaamt iets moeilijk te noemen..

Jezus liefde tot ons was sterker dan de dood, want Hij gaf zich voor ons ter dood, en brak zegevierend door denzelven heen, opdat wij voor deszelfs banden niet meer vrezen zouden. En de liefde van Jezus echte navolgers is ook zo sterk als de dood, omdat deze hen ongevoelig, als dood maakt voor alles buiten Hem.. Dat liefde werk, welk een veel goddelijker en hemelser oorsprong heeft dan alle natuurlijke liefde, welk geen plaats heeft als in ware begenadigden, welke uitgaat tot een oneindig waardiger voorwerp, en die derhalve een liefdevlam is van God zelf, en van zijnen Heiligen Geest in de ziele uitgestort; zeker daarom moet men ook zeggen, dat die liefde alles kan overwinnen. Er zijn geen hoogten of diepten daar zij voor blijft staan; geen gevaren daar zij niet doorheen breekt, geen wateren die haar kunnen uitblussen..

3) In het Hebreeën hanq (kin'ah), ijver, maar in den zin van brandende, vurige liefde, die het geliefde voorwerp met alle kracht vasthoudt en niet duldt dat iets van hem verwijdert, en daarom vergeleken wordt bij het graf, dat ook wat het ontvangt niet los laat.

Zo is ook de liefde, de geestelijke liefdeijver tussen den Heere en zijne gelovigen. Het waarlijk wedergeboren hart kan geen andere voldoening vinden dan in de liefde en omhelzing van Christus. Die eenmaal de liefde Gods in Christus heeft ervaren, weet, dat hij met onverbreeklijke banden aan zijnen Heere en Zaligmaker is verbonden.

Daarom kon ook een Paulus zeggen, dat niets ter wereld hem van deze liefde kon scheiden.

4) Vlammen des Heeren. Hiermee wil de bruid zeggen, dat de liefde die in haar brandt, waarvan zij spreekt, niet is ene natuurlijke liefde, vrucht was van eigen akker, maar een ingestorte liefde, door den Heilige Geest in haar gewekt.

De liefde tot den Heere, tot Hem en voor Zijn dienst is geen vrucht van eigen akker, want de natuurlijke akker des harten brengt geen liefde tot God voort, maar is een genadewerk des Heilige Geestes. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad.

Vers 6

6. Sulamith, deze herinnering met een jubelkreet beantwoordende: Ja, nu is zij tot hare voleinding gekomen! Zet mij als een zegelring 1) op uw hart, als een zegelring op uwen arm; laten wij in eeuwigdurende, onverbreekbare gemeenschap verbonden blijven, gelijk men een zegelring op de borst draagt, of om den arm bindt en op het trouwst bewaart (Genesis 38:18). Ja, vast en trouw, bewaar mij gans en al als uw eigendom. Want de ware liefde is sterk, alle hinderpalen nederwerpende en overwinnende als de dood; 2) en de liefdeijver 3) is hard, onoverwinnelijk, onverdelgbaar als het graf, als het dodenrijk, dat niets teruggeeft, wat het eens bezit (Job 7:9 ), hare kolen zijn vurige kolen, haar gloed is een helbrandende vuurgloed, die zijn vlammen in de harten zendt en niet te blussen is, en dat, omdat zij niet van aardsen oorsprong is, maar ene vlam is, of vlammen des HEEREN, 4) die Hij zelf aangestoken heeft en ook onderhoudt en voedt.

1) De zegelring komt als een kleinood in aanmerking, waarvan men zich niet scheidt; en de eerste bede gaat daartoe uit, dat Hij haar zo onvervreemdbaar als een zegelring op zijn hart drage; de zin van het tweede lid is, dat Hij haar zo onafscheidelijk als een zegelring aan zijn arm moge nemen, zodat zij Hem steeds aan het hart ligt en Hem steeds aan haar zijde heeft. Zij wenst met Hem, zowel in liefdesgezindheid als in gemeenzaamheid, ten opzichte van het levenspad, onlosmakelijk verenigd en verbonden te wezen..

Zij wil er mede zeggen: laat mij nooit de plaats verliezen, welke ik in uw hart bezit en laat uwe macht voor mij werkzaam zijn, ten blijke van uwe liefde jegens mij, en laat mij niet alleen in uw harte, maar ook op uwen arm, als ten zegel gesteld zijn, opdat gij mij steeds opbeurt, sterkt en draagt in uwe liefde, en mij dit ter mijner vertroosting ook doet weten..

Dewijl n het hart n de arm levendige zinnebeelden zijn van getrouwe bezorging, het hart als de grond waaruit en de arm als het middel waardoor, zo kan als een zegel op beiden gezet te zijn, ook niet ongepast uitdrukken den wens van de bruid om met alle verzekerdheid en onder ene hartelijke en onder ene dadelijke gedurige bezorging van den Heere Jezus te zijn. Door daar als een zegel op gedrukt te zijn, wenst zij, in dit beide alles te zijn: het grote doel en voorwerp van Zijn zorgdragend hart voor haar en van Zijn zorgdragenden arm omtrent haar. Alles dat Hij vermocht aan haar ten koste te leggen tot volmaking van haar lichamelijk en geestelijk geluk.

2) Er is niets zo hard en ijverig, dat door het vuur der liefde niet verwonnen wordt. Zij is het enige dat zich schaamt iets moeilijk te noemen..

Jezus liefde tot ons was sterker dan de dood, want Hij gaf zich voor ons ter dood, en brak zegevierend door denzelven heen, opdat wij voor deszelfs banden niet meer vrezen zouden. En de liefde van Jezus echte navolgers is ook zo sterk als de dood, omdat deze hen ongevoelig, als dood maakt voor alles buiten Hem.. Dat liefde werk, welk een veel goddelijker en hemelser oorsprong heeft dan alle natuurlijke liefde, welk geen plaats heeft als in ware begenadigden, welke uitgaat tot een oneindig waardiger voorwerp, en die derhalve een liefdevlam is van God zelf, en van zijnen Heiligen Geest in de ziele uitgestort; zeker daarom moet men ook zeggen, dat die liefde alles kan overwinnen. Er zijn geen hoogten of diepten daar zij voor blijft staan; geen gevaren daar zij niet doorheen breekt, geen wateren die haar kunnen uitblussen..

3) In het Hebreeën hanq (kin'ah), ijver, maar in den zin van brandende, vurige liefde, die het geliefde voorwerp met alle kracht vasthoudt en niet duldt dat iets van hem verwijdert, en daarom vergeleken wordt bij het graf, dat ook wat het ontvangt niet los laat.

Zo is ook de liefde, de geestelijke liefdeijver tussen den Heere en zijne gelovigen. Het waarlijk wedergeboren hart kan geen andere voldoening vinden dan in de liefde en omhelzing van Christus. Die eenmaal de liefde Gods in Christus heeft ervaren, weet, dat hij met onverbreeklijke banden aan zijnen Heere en Zaligmaker is verbonden.

Daarom kon ook een Paulus zeggen, dat niets ter wereld hem van deze liefde kon scheiden.

4) Vlammen des Heeren. Hiermee wil de bruid zeggen, dat de liefde die in haar brandt, waarvan zij spreekt, niet is ene natuurlijke liefde, vrucht was van eigen akker, maar een ingestorte liefde, door den Heilige Geest in haar gewekt.

De liefde tot den Heere, tot Hem en voor Zijn dienst is geen vrucht van eigen akker, want de natuurlijke akker des harten brengt geen liefde tot God voort, maar is een genadewerk des Heilige Geestes. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad.

Vers 7

7. Vele wateren zouden met al hun klimmend geweld de Goddelijke vlam van a) deze liefde niet kunnen uitblussen; ja, de rivierenmet al hare watermassa zouden ze niet verdrinken; al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, om ze kunstmatig in een hart te verwekken, waar de Heere ze niet zelf ontstoken heeft (Song of Solomon 2:7; Song of Solomon 3:5; Song of Solomon 8:4), men zou hem ten enenmale verachten, het zou alles niets, niets baten; zo in den grond onderscheiden is de ware liefde van de vleselijke schijnliefde!

a) Romans 8:38,

Deze onuitsprekelijk diepe woorden maken het hoogtepunt uit van het gehele lied en geven er tevens den sleutel van aan. Ja het wordt hier in waarheid profetisch. Want gelijk Sulamith hier de voleindigde liefde tussen zich en Salomo, en in het algemeen tussen man en vrouw beschrijft als een zamentreffen van menselijke vrijheid en goddelijke noodzakelijkheid, als ene vlam, die geen mens zich zelven kan geven of ontnemen, doch die den mens met onwederstaanbare macht aangrijpt en door gene beproeving, door gene nog zo vijandige macht wordt verdelgd, zo heeft zij zich in hare hoogste goddelijke voleindiging alleen in den Gods- en mensenzoon geopenbaard, Wiens liefde uit Zijn innerlijkst eigen Ik voortsproot, en Hem met onwederstaanbare goddelijke kracht dwong tot deze wereld met hare duizend plagen en groten jammerlast neer te dalen, om er dood en hel te overwinnen. Hij had lief omdat Hij moest liefhebben, maar de liefde was tegelijkertijd Zijn zoetste willen, de wederliefde van verloste zielen Zijn innigst verlangen. In de macht Zijner liefde, in de hevigheid van Zijnen liefdesijver, die door de kerk in duizende van liefde gloeiende liederen bezongen is geworden, en toch nooit kan worden uitgezongen, zien wij ook nu de ware gestalte van de liefde tussen man en vrouw..

Het gedruis der watergolven zou haar niet verschrikken, want Christus zal de liefde der zijnen behouden ondanks alle rampen en gevaren. De gelovigen zullen met Hem allen druk en leed tarten, zonder er door verwrikt te worden en zich zelf zelfs in de verdrukkingen verheugen. Zij zullen den Heere liefhebben, al kastijdt of slaat Hij hen en hun vertrouwen zal op Hem gevestigd blijven. Geen water van ellende en tegenspoed kon Christus, liefde te onzen waart doen verflauwen, en hij doorworstelde alle de bitterste vervolgingen, wadende als door zeeën van bloed. De liefde zit als een koning op den vloed, laat dan noch graf, noch dood onze liefde tegenover Hem doen verflauwen..

8.

II. Song of Solomon 8:8-Song of Solomon 8:14. Nadat Salomo en Sulamith bij den appelboom, waar Sulamith door hare moeder met het levenslicht, en door Salomo met zijne liefde is begiftigd geworden, hun liefdeverbond feestelijk vernieuwd hebben, treden zij het huis in.

Hier geeft Sulamith hare bezorgdheid te kennen over hare kleine zuster. Salomo neemt al die bezorgdheid weg, en waar zij zelven nu nogmaals wijst, op haren heerlijken staat, op hare bereidwillige offeranden voor haar koning eindigt het Lied der liederen met de heerlijke toespraak des konings, waarin Hij met enkele woorden haar zegt wie zij is, wat zij doen moet en wat haar te wachten staat.

Vers 7

7. Vele wateren zouden met al hun klimmend geweld de Goddelijke vlam van a) deze liefde niet kunnen uitblussen; ja, de rivierenmet al hare watermassa zouden ze niet verdrinken; al gaf iemand al het goed van zijn huis voor deze liefde, om ze kunstmatig in een hart te verwekken, waar de Heere ze niet zelf ontstoken heeft (Song of Solomon 2:7; Song of Solomon 3:5; Song of Solomon 8:4), men zou hem ten enenmale verachten, het zou alles niets, niets baten; zo in den grond onderscheiden is de ware liefde van de vleselijke schijnliefde!

a) Romans 8:38,

Deze onuitsprekelijk diepe woorden maken het hoogtepunt uit van het gehele lied en geven er tevens den sleutel van aan. Ja het wordt hier in waarheid profetisch. Want gelijk Sulamith hier de voleindigde liefde tussen zich en Salomo, en in het algemeen tussen man en vrouw beschrijft als een zamentreffen van menselijke vrijheid en goddelijke noodzakelijkheid, als ene vlam, die geen mens zich zelven kan geven of ontnemen, doch die den mens met onwederstaanbare macht aangrijpt en door gene beproeving, door gene nog zo vijandige macht wordt verdelgd, zo heeft zij zich in hare hoogste goddelijke voleindiging alleen in den Gods- en mensenzoon geopenbaard, Wiens liefde uit Zijn innerlijkst eigen Ik voortsproot, en Hem met onwederstaanbare goddelijke kracht dwong tot deze wereld met hare duizend plagen en groten jammerlast neer te dalen, om er dood en hel te overwinnen. Hij had lief omdat Hij moest liefhebben, maar de liefde was tegelijkertijd Zijn zoetste willen, de wederliefde van verloste zielen Zijn innigst verlangen. In de macht Zijner liefde, in de hevigheid van Zijnen liefdesijver, die door de kerk in duizende van liefde gloeiende liederen bezongen is geworden, en toch nooit kan worden uitgezongen, zien wij ook nu de ware gestalte van de liefde tussen man en vrouw..

Het gedruis der watergolven zou haar niet verschrikken, want Christus zal de liefde der zijnen behouden ondanks alle rampen en gevaren. De gelovigen zullen met Hem allen druk en leed tarten, zonder er door verwrikt te worden en zich zelf zelfs in de verdrukkingen verheugen. Zij zullen den Heere liefhebben, al kastijdt of slaat Hij hen en hun vertrouwen zal op Hem gevestigd blijven. Geen water van ellende en tegenspoed kon Christus, liefde te onzen waart doen verflauwen, en hij doorworstelde alle de bitterste vervolgingen, wadende als door zeeën van bloed. De liefde zit als een koning op den vloed, laat dan noch graf, noch dood onze liefde tegenover Hem doen verflauwen..

8.

II. Song of Solomon 8:8-Song of Solomon 8:14. Nadat Salomo en Sulamith bij den appelboom, waar Sulamith door hare moeder met het levenslicht, en door Salomo met zijne liefde is begiftigd geworden, hun liefdeverbond feestelijk vernieuwd hebben, treden zij het huis in.

Hier geeft Sulamith hare bezorgdheid te kennen over hare kleine zuster. Salomo neemt al die bezorgdheid weg, en waar zij zelven nu nogmaals wijst, op haren heerlijken staat, op hare bereidwillige offeranden voor haar koning eindigt het Lied der liederen met de heerlijke toespraak des konings, waarin Hij met enkele woorden haar zegt wie zij is, wat zij doen moet en wat haar te wachten staat.

Vers 8

8. Sulamith tot Salomo: Wij hebben daar ene kleine zuster, die nog gene borsten heeft. Wat zullen wij onze zuster doen, in den dag als zij den huwbaren leeftijd zal hebben bereikt en men van haar spreken zal 1).

Met deze woorden wijst Sulamith niet alleen op hare jongere zuster, maar op tedere wijze beveelt zij haar ook bij Hem aan.

De liefde is niet afgunstig. Zij weet dat zij het eigendom van haar Koning is, zij weet welk een macht en welk een ontferming Hij bezit. Daarom is het haar behoefte om ook haar zuster aan Hem toe te vertrouwen, opdat Hij ook haar Zijne koninklijke gunst en bescherming verlene.

Geestelijk verstaan is de jongere zuster een beeld van den bij aanvang tot bekering gekomene. Is zij zelf een nu bevestigde in den staat, hare jongere zuster is dit nog niet. En daarom waar ook ouderen dikwijls nog voor vele verzoekingen blootstaan, is het de vraag van Sulamith: wat men haar zal doen? Sommigen zijn van gevoelen, dat onder die jongere zuster de kerk uit de Heidenwereld te verstaan is.

Vers 8

8. Sulamith tot Salomo: Wij hebben daar ene kleine zuster, die nog gene borsten heeft. Wat zullen wij onze zuster doen, in den dag als zij den huwbaren leeftijd zal hebben bereikt en men van haar spreken zal 1).

Met deze woorden wijst Sulamith niet alleen op hare jongere zuster, maar op tedere wijze beveelt zij haar ook bij Hem aan.

De liefde is niet afgunstig. Zij weet dat zij het eigendom van haar Koning is, zij weet welk een macht en welk een ontferming Hij bezit. Daarom is het haar behoefte om ook haar zuster aan Hem toe te vertrouwen, opdat Hij ook haar Zijne koninklijke gunst en bescherming verlene.

Geestelijk verstaan is de jongere zuster een beeld van den bij aanvang tot bekering gekomene. Is zij zelf een nu bevestigde in den staat, hare jongere zuster is dit nog niet. En daarom waar ook ouderen dikwijls nog voor vele verzoekingen blootstaan, is het de vraag van Sulamith: wat men haar zal doen? Sommigen zijn van gevoelen, dat onder die jongere zuster de kerk uit de Heidenwereld te verstaan is.

Vers 9

9. Salomo haar antwoordende: Zo zij een muur is, zo zij zich als een muur betoont vol krachtigen weerstand tegen alle indringende aanzoeken, wij zullen een paleis van zilver, dat van verre prachtig in het land schittert, op haar bouwen, wij zullen haar alle eer en vrijheid geven, en zo zij ene deur is, die men gemakkelijk kan openen om er door in en uit te gaan, d.i.: zo zij voor de verzoekingen en verleidingen is blootgesteld is, wij zullen haar rondom bezetten met sterke cederen planken, wij zullen haar steeds zo bewaken, dat zij voor elken verleider ongenaakbaar is.

1) Indien zij een muur is, indien men maar staat op haar kan maken, als zij het woord maar ontvangt, en er een vasten grond op bouwt in stede van hooi en stoppelen, alsdan zullen wij ook op haar een paleis van zilver bouwen of haar tot een zilveren paleis stellen. Het goede werk, eens wel in haar begonnen zijnde, zal dan zijne volmaaktheid erlangen, en als zij eens met den Heere verenigd is, zal zij haast wel opgroeien tot een heiligen tempel en woonstede Gods door den Geest. (Ephesians 2:22). Indien zij een deur is, d.i. als dat paleis voltooid is en de muurpoorten opgetrokken en ingezet zijn, dan zullen we haar rondom met cederen planken omzetten, men zal haar als met slagbomen en sterke borstweringen behoeden en beveiligen en haar tevens kracht en ook sieraad bijzetten. Dus zal het heilrijk genadewerk in haar zijn volle beslag verkrijgen. Wat er aan ontbreekt zal ten volle in orde gebracht, en dus het werk des geloofs met kracht in haar voortgezet en volmaakt worden.

Vers 9

9. Salomo haar antwoordende: Zo zij een muur is, zo zij zich als een muur betoont vol krachtigen weerstand tegen alle indringende aanzoeken, wij zullen een paleis van zilver, dat van verre prachtig in het land schittert, op haar bouwen, wij zullen haar alle eer en vrijheid geven, en zo zij ene deur is, die men gemakkelijk kan openen om er door in en uit te gaan, d.i.: zo zij voor de verzoekingen en verleidingen is blootgesteld is, wij zullen haar rondom bezetten met sterke cederen planken, wij zullen haar steeds zo bewaken, dat zij voor elken verleider ongenaakbaar is.

1) Indien zij een muur is, indien men maar staat op haar kan maken, als zij het woord maar ontvangt, en er een vasten grond op bouwt in stede van hooi en stoppelen, alsdan zullen wij ook op haar een paleis van zilver bouwen of haar tot een zilveren paleis stellen. Het goede werk, eens wel in haar begonnen zijnde, zal dan zijne volmaaktheid erlangen, en als zij eens met den Heere verenigd is, zal zij haast wel opgroeien tot een heiligen tempel en woonstede Gods door den Geest. (Ephesians 2:22). Indien zij een deur is, d.i. als dat paleis voltooid is en de muurpoorten opgetrokken en ingezet zijn, dan zullen we haar rondom met cederen planken omzetten, men zal haar als met slagbomen en sterke borstweringen behoeden en beveiligen en haar tevens kracht en ook sieraad bijzetten. Dus zal het heilrijk genadewerk in haar zijn volle beslag verkrijgen. Wat er aan ontbreekt zal ten volle in orde gebracht, en dus het werk des geloofs met kracht in haar voortgezet en volmaakt worden.

Vers 10

10. Sulamith, haren eigenen staat met dankbare vreugde vermeldende: Ik ben een muur, en mijne borsten zijn als hoge, eerbiedwekkende muur-torens, 1) die geen dief of rover kan bestijgen. Daarom toen of dewijl ik zulk ene ben, was, of ben geworden, ik in zijne ogen als ene, die bij hem gemeenzame vriendschap en liefde en daarbij vrede vindt.

1) De vergelijking van de borsten met de torens is door de vergelijking van de persoon met een muur volkomen juist. Kleuker merkt juist op, dat hier niet zaken met zaken maar verhoudingen met verhoudingen vergeleken worden. De borsten waren voor haar persoon wat voor de muur de torens waren, die uit kracht van het weerstandsvermogen, dat zij in zich bergen, den vijand wiens opmerkzaamheid zij tot zich trokken, nooit aan zich laten komen..

Zij toont derhalve den staat aan, daar zij ook toe was gekomen, waarin zij volmaakt werd tot die hoogte daar zij nu in was. Zijnde die eigen staat, dien de bruidegom even vereist had tot de medevolmaking van de kleine zuster. Daar had Hij haar gezegd: Als zij ene muur is, hier toont de bruid nu, dat het zo met haar ook ging. Zij was ook eerst tot een muur geworden, eer zij zoveel gunst vond, dat zij tot een paleis van zilver werd..

Zij acht zich in deze gunst van haar Heere ten hoogste gezegend en gelukkig, en schrijft dit voltrokken goede werk in haar aan Zijn onverdeelde liefde en goedgunstigheid toe. Want Hij had haar met ogen van gunst en genade aangezien en haar Zijne tedere liefde doen ondervinden, door haar tot zulk een wal of muur van koper ja zilver (Jeremiah 1:18) te maken, die pal en vast stond en tegen welke het blazen des geweldenaars niets vermocht. Dies Hij in hare sterkte Zijn vermaak stelde. Geen wonder dan, dat zij ook zegevierend uitroept en juicht, dat zij toen vrede in zijne ogen had gevonden en gunst van hem had verkregen. Deze heilrijke stonde was bij haar steeds herdenkens waardig..

Sulamith doet in vreugdevolle bekentenis den mond open om haren broederen te zeggen, dat haar gehele bestaan in Salomo, den vredevorst, bevredigend geworden is, en is zich bewust dat zij hem een kuis, zedig hart en een onbevlekt lichaam heeft gebracht. Niet als eigene verdienste, waarin zij zich beroemen wilde, betracht zij het, maar vrolijk en dankbaar aan hem, die haar krachtig gemaakt en bewaard heeft, doet zij, in het bewustzijn van hare heerlijkheid, haren mond open..

Zonder twijfel wijst de Bruid hier op den heerlijken staat, waartoe haar Koning haar had gebracht. En dit niet alleen om het werk des konings te roemen, maar ook om haar kleinere zuster te troosten, en aan te moedigen, om ook al haar vertrouwen op Hem te zetten.

De geestelijke betekenis straalt duidelijk en helder door. Hier spreekt een bevestigde in het geloof, om den Heere en hem alleen al den roem en de eer te geven voor Zijne genade, en om de kleinen en stillen in den lande, om de treurenden van hart te troosten en te bemoedigen. Hun te bemoedigen, dat de Heere nooit half werk doet, maar immer de Rotssteen is, wiens werk volkomen is.

Vers 10

10. Sulamith, haren eigenen staat met dankbare vreugde vermeldende: Ik ben een muur, en mijne borsten zijn als hoge, eerbiedwekkende muur-torens, 1) die geen dief of rover kan bestijgen. Daarom toen of dewijl ik zulk ene ben, was, of ben geworden, ik in zijne ogen als ene, die bij hem gemeenzame vriendschap en liefde en daarbij vrede vindt.

1) De vergelijking van de borsten met de torens is door de vergelijking van de persoon met een muur volkomen juist. Kleuker merkt juist op, dat hier niet zaken met zaken maar verhoudingen met verhoudingen vergeleken worden. De borsten waren voor haar persoon wat voor de muur de torens waren, die uit kracht van het weerstandsvermogen, dat zij in zich bergen, den vijand wiens opmerkzaamheid zij tot zich trokken, nooit aan zich laten komen..

Zij toont derhalve den staat aan, daar zij ook toe was gekomen, waarin zij volmaakt werd tot die hoogte daar zij nu in was. Zijnde die eigen staat, dien de bruidegom even vereist had tot de medevolmaking van de kleine zuster. Daar had Hij haar gezegd: Als zij ene muur is, hier toont de bruid nu, dat het zo met haar ook ging. Zij was ook eerst tot een muur geworden, eer zij zoveel gunst vond, dat zij tot een paleis van zilver werd..

Zij acht zich in deze gunst van haar Heere ten hoogste gezegend en gelukkig, en schrijft dit voltrokken goede werk in haar aan Zijn onverdeelde liefde en goedgunstigheid toe. Want Hij had haar met ogen van gunst en genade aangezien en haar Zijne tedere liefde doen ondervinden, door haar tot zulk een wal of muur van koper ja zilver (Jeremiah 1:18) te maken, die pal en vast stond en tegen welke het blazen des geweldenaars niets vermocht. Dies Hij in hare sterkte Zijn vermaak stelde. Geen wonder dan, dat zij ook zegevierend uitroept en juicht, dat zij toen vrede in zijne ogen had gevonden en gunst van hem had verkregen. Deze heilrijke stonde was bij haar steeds herdenkens waardig..

Sulamith doet in vreugdevolle bekentenis den mond open om haren broederen te zeggen, dat haar gehele bestaan in Salomo, den vredevorst, bevredigend geworden is, en is zich bewust dat zij hem een kuis, zedig hart en een onbevlekt lichaam heeft gebracht. Niet als eigene verdienste, waarin zij zich beroemen wilde, betracht zij het, maar vrolijk en dankbaar aan hem, die haar krachtig gemaakt en bewaard heeft, doet zij, in het bewustzijn van hare heerlijkheid, haren mond open..

Zonder twijfel wijst de Bruid hier op den heerlijken staat, waartoe haar Koning haar had gebracht. En dit niet alleen om het werk des konings te roemen, maar ook om haar kleinere zuster te troosten, en aan te moedigen, om ook al haar vertrouwen op Hem te zetten.

De geestelijke betekenis straalt duidelijk en helder door. Hier spreekt een bevestigde in het geloof, om den Heere en hem alleen al den roem en de eer te geven voor Zijne genade, en om de kleinen en stillen in den lande, om de treurenden van hart te troosten en te bemoedigen. Hun te bemoedigen, dat de Heere nooit half werk doet, maar immer de Rotssteen is, wiens werk volkomen is.

Vers 11

11. Sulamith tot Salomo, ziende op hare broeders: Salomo hadniet ver van hier enen wijngaard (beter: wijnberg), te Bal-Hamon, nabij Dothaïm in den stam van Issaschar. Hij gaf dezen wijngaard, wijnberg in enkele stukken verdeeld, over aan de hoeders, als pachters, met de vermaning, dat een ieder hem bracht (brengen moest) voor deszelfs vrucht, die zijn wijngaard hem opbracht, als pachtcijns duizend zilverlingen, 1000 zilveren sikkelen, terwijl de overige 200 sikkelen hem den pachter als aandeel overbleven.

Sulamith vermeldt dezen koninklijken wijnberg als een voor de hand liggend voorbeeld, dat zij nu terstond wil toepassen.

De wijngaard des Heeren is het huis van Israël. Deze mag vergeleken worden bij Salomo's wijngaard te Bal-Hamon, verhuurd, als ware het, aan de Joodse vorsten, rechters en profeten. Maar waar de kerk, gelijk hier, van zich zelf onder dit beeld spreekt, belooft zij daarbij naarstigheid en waakzaamheid, tegelijkertijd met betamende achting en eerbied jegens hare dienaren..

De getrouwe gade, den wijngaard beschouwende, dien haar echtgenoot haar had gegeven, vergelijkt dien bij een anderen van dezelfde waarde. Zij herinnert zich de huur, die er voor betaald werd. De haar nu geschonken wijngaard zal onder het bestuur van ene liefhebbende gade, haren echtgenoot, niet minder opbrengen dan toen hij aan vreemden werd verhuurd. De geestelijke betekenis schijnt te doelen op het beginsel van Christelijke gehoorzaamheid in tegenoverstelling van de gehoorzaamheid, door de wet gevorderd. De laatstgenoemde was die van een huurling. Onder het Evangelie is het eeuwig leven en ieder voorrecht ene vrije genadegift van God, de gift Zijner liefde. Aldus worden de heiligste, de duurste en krachtigste verplichtingen, die der liefde, der door den Heiligen Geest in het hart uitgestorte liefde, op den gelovigen gelegd.

Vers 11

11. Sulamith tot Salomo, ziende op hare broeders: Salomo hadniet ver van hier enen wijngaard (beter: wijnberg), te Bal-Hamon, nabij Dothaïm in den stam van Issaschar. Hij gaf dezen wijngaard, wijnberg in enkele stukken verdeeld, over aan de hoeders, als pachters, met de vermaning, dat een ieder hem bracht (brengen moest) voor deszelfs vrucht, die zijn wijngaard hem opbracht, als pachtcijns duizend zilverlingen, 1000 zilveren sikkelen, terwijl de overige 200 sikkelen hem den pachter als aandeel overbleven.

Sulamith vermeldt dezen koninklijken wijnberg als een voor de hand liggend voorbeeld, dat zij nu terstond wil toepassen.

De wijngaard des Heeren is het huis van Israël. Deze mag vergeleken worden bij Salomo's wijngaard te Bal-Hamon, verhuurd, als ware het, aan de Joodse vorsten, rechters en profeten. Maar waar de kerk, gelijk hier, van zich zelf onder dit beeld spreekt, belooft zij daarbij naarstigheid en waakzaamheid, tegelijkertijd met betamende achting en eerbied jegens hare dienaren..

De getrouwe gade, den wijngaard beschouwende, dien haar echtgenoot haar had gegeven, vergelijkt dien bij een anderen van dezelfde waarde. Zij herinnert zich de huur, die er voor betaald werd. De haar nu geschonken wijngaard zal onder het bestuur van ene liefhebbende gade, haren echtgenoot, niet minder opbrengen dan toen hij aan vreemden werd verhuurd. De geestelijke betekenis schijnt te doelen op het beginsel van Christelijke gehoorzaamheid in tegenoverstelling van de gehoorzaamheid, door de wet gevorderd. De laatstgenoemde was die van een huurling. Onder het Evangelie is het eeuwig leven en ieder voorrecht ene vrije genadegift van God, de gift Zijner liefde. Aldus worden de heiligste, de duurste en krachtigste verplichtingen, die der liefde, der door den Heiligen Geest in het hart uitgestorte liefde, op den gelovigen gelegd.

Vers 12

12. Mijn eigen wijngaard (Song of Solomon 1:6), dien ik heb, nu mijne vrijheid, mijn jonkvrouwelijke staat met alles, wat enen man aan mij kan behagen, is voor mijn aangezicht, is voor mij, staat thans onder mijn eigen bestuur en alleen tot mijne eigene beschikking; niemand behoeft dien meer te hoeden. Maar de duizend zilverlingen, het volle bedrag van mijnen wijnberg, zijn voor u, o Salomo! leg ik in uwe handen; het recht om over mij te beschikken en mij te behoeden, gezamenlijk met alles, wat ik ben en heb, heb ik aan u overgedragen; de uwe ben ik en wil ik eeuwig blijven; maar tweehonderd sikkelen zijn voor de hoeders van deszelfs vrucht. 1) Gelijk de 200 sikkelen aan de hoeders van den wijnberg te Bal-Hamon werden geschonken, geef alzo ook hun aandeel aan mijne broeders, die mij, mijnen wijngaard, zo trouw en zorgvuldig hebben bewaard. Aan uwe liefde en trouwe beveel ik hen en hun toekomst aan.

Als de Eigenaar het zijne ontvangen heeft, zal het de huurlieden ook aan hun winst niet ontbreken. Twee honderd zilverlingen, een groot loon ongetwijfeld als het afgaat van de inkomsten van een enkel duizend zilverlingen, waren voor Salomo's wijngaardeniers bestemd. Zij die voor Christus werken, werken ook voor zich zelf, en hoe meer eer zij hunnen Heere toebrengen, hoe onuitsprekelijk groter al hun eer en voordelen wezen zullen..

Deze overvloed van liefde, die bij alle vurigheid harer overgave aan den echtgenoot toch ook nog voor hare bloedverwanten een deel overig heeft; deze aandoenlijke zusterlijke liefde, die met hare kinderlijke, trouwe, vrome gehechtheid aan hare moeder, gelijk zij die in den loop van het stuk herhaaldelijk openbaart, in waarheid n is, dient tot de lieflijk verheerlijkende voleinding van het heerlijke karakterbeeld dat de dichter van haar als ideaal ener bruid en jonge echtvrouw wilde ontwerpen en waarin hij de gedachte en de verborgenheid van het huwelijk zelf als ene heilige instelling Gods heeft voorgesteld.

Song of Solomon 8:11 is gebruikt om in Song of Solomon 8:12 de toepassing er van te maken.

Hoe meesterlijk tekent de H. Geest het hier duidelijk dat al wat de gelovigen ontvangen, is van het kapitaal van den groten Koning en Heere.

De ganse wijngaard kwam aan Salomo toe, die 1000 zilverlingen waren voor Hem en voor Hem alleen, maar van hetgeen Zijn eigendom, volkomen eigendom was, werden 200 zilverlingen gegeven aan de hoeders.

Alles ontvangt de Kerk, en daarom de gelovige, uit de volheid van Gods ontferming, maar als vrije genade, verbeurde genade.

Vers 12

12. Mijn eigen wijngaard (Song of Solomon 1:6), dien ik heb, nu mijne vrijheid, mijn jonkvrouwelijke staat met alles, wat enen man aan mij kan behagen, is voor mijn aangezicht, is voor mij, staat thans onder mijn eigen bestuur en alleen tot mijne eigene beschikking; niemand behoeft dien meer te hoeden. Maar de duizend zilverlingen, het volle bedrag van mijnen wijnberg, zijn voor u, o Salomo! leg ik in uwe handen; het recht om over mij te beschikken en mij te behoeden, gezamenlijk met alles, wat ik ben en heb, heb ik aan u overgedragen; de uwe ben ik en wil ik eeuwig blijven; maar tweehonderd sikkelen zijn voor de hoeders van deszelfs vrucht. 1) Gelijk de 200 sikkelen aan de hoeders van den wijnberg te Bal-Hamon werden geschonken, geef alzo ook hun aandeel aan mijne broeders, die mij, mijnen wijngaard, zo trouw en zorgvuldig hebben bewaard. Aan uwe liefde en trouwe beveel ik hen en hun toekomst aan.

Als de Eigenaar het zijne ontvangen heeft, zal het de huurlieden ook aan hun winst niet ontbreken. Twee honderd zilverlingen, een groot loon ongetwijfeld als het afgaat van de inkomsten van een enkel duizend zilverlingen, waren voor Salomo's wijngaardeniers bestemd. Zij die voor Christus werken, werken ook voor zich zelf, en hoe meer eer zij hunnen Heere toebrengen, hoe onuitsprekelijk groter al hun eer en voordelen wezen zullen..

Deze overvloed van liefde, die bij alle vurigheid harer overgave aan den echtgenoot toch ook nog voor hare bloedverwanten een deel overig heeft; deze aandoenlijke zusterlijke liefde, die met hare kinderlijke, trouwe, vrome gehechtheid aan hare moeder, gelijk zij die in den loop van het stuk herhaaldelijk openbaart, in waarheid n is, dient tot de lieflijk verheerlijkende voleinding van het heerlijke karakterbeeld dat de dichter van haar als ideaal ener bruid en jonge echtvrouw wilde ontwerpen en waarin hij de gedachte en de verborgenheid van het huwelijk zelf als ene heilige instelling Gods heeft voorgesteld.

Song of Solomon 8:11 is gebruikt om in Song of Solomon 8:12 de toepassing er van te maken.

Hoe meesterlijk tekent de H. Geest het hier duidelijk dat al wat de gelovigen ontvangen, is van het kapitaal van den groten Koning en Heere.

De ganse wijngaard kwam aan Salomo toe, die 1000 zilverlingen waren voor Hem en voor Hem alleen, maar van hetgeen Zijn eigendom, volkomen eigendom was, werden 200 zilverlingen gegeven aan de hoeders.

Alles ontvangt de Kerk, en daarom de gelovige, uit de volheid van Gods ontferming, maar als vrije genade, verbeurde genade.

Vers 13

13. Salomo tot Sulamith: O, gij bewoonster der hoven, gij die zo veilig zijt en welbewaard, die uw innigst zielsverlangen hebt verkregen; zie nu zijt gij immers aan de plaats van uw zielsverlangen, de metgezellen merken op uwe stem, uwe metgezellen, die uwe schone stem zo dikwijls gehoord hebben, weten wat gij zegt; doe ze nu ook mij in het zingen van een vrolijk lied horen. 1)

1) De koning noemt haar alzo, omdat haar staat vast en zeker is, vergelijkt haar hij een hof, die veilig is en voor indringers bewaard. Maar waar zij nu tot hare metgezellen spreekt, daar vermaant Hij haar, dat zij Hem allermeest en allereerst hare behoefte bekend make, hare wensen noeme, dewijl Hij alleen al hare beden kan vervullen.

Zo gaat het ook altijd op geestelijk gebied.

Het is goed, dat gelovigen elkaar wijzen op de noden en behoeften der ziele, elkaar mededelen, wat God aan de ziele gedaan heeft en doet; maar allernoodzakelijkst is het, dat de troon der genade word opgezocht en gezocht, om zich voor den Heere neer te leggen in al zijn geestelijke ellende, en van den Heere te vragen en te smeken, dat Hij gedurig zegene met de stromen Zijns Geestes.

Vers 13

13. Salomo tot Sulamith: O, gij bewoonster der hoven, gij die zo veilig zijt en welbewaard, die uw innigst zielsverlangen hebt verkregen; zie nu zijt gij immers aan de plaats van uw zielsverlangen, de metgezellen merken op uwe stem, uwe metgezellen, die uwe schone stem zo dikwijls gehoord hebben, weten wat gij zegt; doe ze nu ook mij in het zingen van een vrolijk lied horen. 1)

1) De koning noemt haar alzo, omdat haar staat vast en zeker is, vergelijkt haar hij een hof, die veilig is en voor indringers bewaard. Maar waar zij nu tot hare metgezellen spreekt, daar vermaant Hij haar, dat zij Hem allermeest en allereerst hare behoefte bekend make, hare wensen noeme, dewijl Hij alleen al hare beden kan vervullen.

Zo gaat het ook altijd op geestelijk gebied.

Het is goed, dat gelovigen elkaar wijzen op de noden en behoeften der ziele, elkaar mededelen, wat God aan de ziele gedaan heeft en doet; maar allernoodzakelijkst is het, dat de troon der genade word opgezocht en gezocht, om zich voor den Heere neer te leggen in al zijn geestelijke ellende, en van den Heere te vragen en te smeken, dat Hij gedurig zegene met de stromen Zijns Geestes.

Vers 14

14. Sulamith, haren echtvriend bij den arm naar buiten geleidende, zingt: a) Kom haastelijk, 1) mijn liefste! en wees gij gelijk ene ree, ene gazel, of gelijk ene welp der herten, een jong hert, op de bergen der specerijen. 2) Kom, laten wij te zamen over deze met geurige bloemen bedekte bergen, die ons zo vriendelijk uitnodigen, vrolijk heen wandelen als snelle reeën.

a) Openbaring 2:Revelation 17:20.

1) Hiermede voldoet Sulamith aan de begeerte van haar koning en Heere, haar stem te doen horen. En daarmee zegt zij het zo duidelijk mogelijk, dat al de begeerten harer ziele naar Hem uitgaan.

Het is hier als het ware de bode der Kerk, zoals die onder het N. Verbond luidt: Kom, Heere Jezus, ja, kom haastelijk!

2) In het Hooglied worden we inzonderheid gewezen op twee bergen of gebergten. Het gebergte van Bether en de bergen der specerijen.

De bergen van Bether maken scheiding tussen den Bruidegom en zijne bruid, maar op de bergen der specerijen is van geen scheiding meer sprake.

Daarom zijn ook de bergen der specerijen, beeld van de eeuwige bergen van gelukzaligheid en heerlijkheid, waarop de grote Hogepriester en Koning zijn volk alle de zijnen zal verzamelen en verkwikken met de lieflijkste ondervindingen, met de lieflijkste geuren van Zijne genade, en met de heerlijkste vruchten van Zijne gemeenschap.

Dan zal er nimmer meer scheiding plaats hebben, maar eeuwige vereniging zal de ervaring zijn. Hierom smeekt hier de bruid, hierom smeekt de Kerk van Christus, zolang als zij nog is in het land der vreemdelingschappen.

Als de strijdende Kerk in de overwinnende zal zijn overgegaan, dan is het smachtend: Kom, voor eeuwig, overgegaan in het vervulde: Ik ben gekomen.

SLOTWOORD OP HET BOEK HET HOOGLIED.

Het Hooglied, of het Lied der Liederen, behoort zonder enigen twijfel tot die Boeken der H. Schrift, waarover de gevoelens van oudere en nieuwere uitleggers zeer ver uiteenlopen.

Meent de een, dat, toen de grote Koning Israëls dit Lied vervaardigde, hij enkele voorgevoelens van het Goddelijke Tegenbeeld in zijn ziele heeft gehad; anderen, dat het, zonder Salomo's bewuste doel, door de werking des Geestes zo is opgesteld, dat ons uit zijn verheven samenstel, als uit een kristallen spiegel, de verborgenheden des huwelijks tegenstralen: sommigen vinden er in een allegorie omtrent Christus en zijn Kerk.

Wij sluiten ons aan bij de typisch-mystische verklaring van het Hooglied.

Salomo, gedreven door den Heilige Geest, heeft in zijn huwelijk met Sulamith, aan de Kerk van alle eeuwen voorgesteld en voor haar bezongen, hoe Christus Jezus niet alleen zijne Kerk heeft opgezocht, maar haar ook weer opzoekt, als zij verkeert in een kwijnenden en afgezakten toestand.

Hoe Christus Jezus alle eeuwen Zijn woord vervult, dat hij is de Eerste en de Laatste, Degene, wiens trouw door de trouweloosheid Zijner gelovigen niet wordt te niet gedaan.

Al wat Salomo zegt van Sulamith, en wederkerig wat zij zegt van Salomo, kan alleen dan tot zijn recht komen, wanneer het wordt toegepast op de verhouding tussen Christus Jezus en Zijne duur gekochte gemeente.

Wat de Heere gedurende zijn omwandeling op aarde sprak: "Meer dan Salomo is hier", geldt ook hier inzonderheid.

Gaarne verenigen we ons met wat Henry aan het slot van zijn inleiding op dit Boek schrijft: "De beste sleutel tot dit Hooglied is de 45ste Psalm, die men ook in het N. Verbond vindt aangetrokken, zodat dit mede op het Hooglied zelven, als bij terugstuiting, mag toegepast worden.

Het is en blijft echter moeilijk om de mening des Geestes in sommige plaatsen van dit Boek slechts als waarschijnlijk op te geven, en de geleerdste verstanden vinden er zelfs diepten in, welke zij onmogelijk peilen kunnen. Doch, als de zin en mening daarvan eens getroffen is, dan is ze van een wonderbaar nut, door de godsdienstige aandoeningen in ons te verlevendigen; en de ontdekte waarheid oefent alsdan ene des te grotere kracht op onze zielen.

Als we ons tot de beoefening van dit Boek overgeven, moeten we niet alleen met Mozes en Jozua onze schoenen uittrekken, en zeggen, dat wij een heiligen grond betreden, maar wij moeten zelfs met Johannes een heilige vlucht nemen tot in het hoogste en binnenste Heiligdom, opdat we dus met vertrouwen mogen zeggen: "Ja waarlijk! dit is een huis Gods, en ene poorte des hemels."

Vers 14

14. Sulamith, haren echtvriend bij den arm naar buiten geleidende, zingt: a) Kom haastelijk, 1) mijn liefste! en wees gij gelijk ene ree, ene gazel, of gelijk ene welp der herten, een jong hert, op de bergen der specerijen. 2) Kom, laten wij te zamen over deze met geurige bloemen bedekte bergen, die ons zo vriendelijk uitnodigen, vrolijk heen wandelen als snelle reeën.

a) Openbaring 2:Revelation 17:20.

1) Hiermede voldoet Sulamith aan de begeerte van haar koning en Heere, haar stem te doen horen. En daarmee zegt zij het zo duidelijk mogelijk, dat al de begeerten harer ziele naar Hem uitgaan.

Het is hier als het ware de bode der Kerk, zoals die onder het N. Verbond luidt: Kom, Heere Jezus, ja, kom haastelijk!

2) In het Hooglied worden we inzonderheid gewezen op twee bergen of gebergten. Het gebergte van Bether en de bergen der specerijen.

De bergen van Bether maken scheiding tussen den Bruidegom en zijne bruid, maar op de bergen der specerijen is van geen scheiding meer sprake.

Daarom zijn ook de bergen der specerijen, beeld van de eeuwige bergen van gelukzaligheid en heerlijkheid, waarop de grote Hogepriester en Koning zijn volk alle de zijnen zal verzamelen en verkwikken met de lieflijkste ondervindingen, met de lieflijkste geuren van Zijne genade, en met de heerlijkste vruchten van Zijne gemeenschap.

Dan zal er nimmer meer scheiding plaats hebben, maar eeuwige vereniging zal de ervaring zijn. Hierom smeekt hier de bruid, hierom smeekt de Kerk van Christus, zolang als zij nog is in het land der vreemdelingschappen.

Als de strijdende Kerk in de overwinnende zal zijn overgegaan, dan is het smachtend: Kom, voor eeuwig, overgegaan in het vervulde: Ik ben gekomen.

SLOTWOORD OP HET BOEK HET HOOGLIED.

Het Hooglied, of het Lied der Liederen, behoort zonder enigen twijfel tot die Boeken der H. Schrift, waarover de gevoelens van oudere en nieuwere uitleggers zeer ver uiteenlopen.

Meent de een, dat, toen de grote Koning Israëls dit Lied vervaardigde, hij enkele voorgevoelens van het Goddelijke Tegenbeeld in zijn ziele heeft gehad; anderen, dat het, zonder Salomo's bewuste doel, door de werking des Geestes zo is opgesteld, dat ons uit zijn verheven samenstel, als uit een kristallen spiegel, de verborgenheden des huwelijks tegenstralen: sommigen vinden er in een allegorie omtrent Christus en zijn Kerk.

Wij sluiten ons aan bij de typisch-mystische verklaring van het Hooglied.

Salomo, gedreven door den Heilige Geest, heeft in zijn huwelijk met Sulamith, aan de Kerk van alle eeuwen voorgesteld en voor haar bezongen, hoe Christus Jezus niet alleen zijne Kerk heeft opgezocht, maar haar ook weer opzoekt, als zij verkeert in een kwijnenden en afgezakten toestand.

Hoe Christus Jezus alle eeuwen Zijn woord vervult, dat hij is de Eerste en de Laatste, Degene, wiens trouw door de trouweloosheid Zijner gelovigen niet wordt te niet gedaan.

Al wat Salomo zegt van Sulamith, en wederkerig wat zij zegt van Salomo, kan alleen dan tot zijn recht komen, wanneer het wordt toegepast op de verhouding tussen Christus Jezus en Zijne duur gekochte gemeente.

Wat de Heere gedurende zijn omwandeling op aarde sprak: "Meer dan Salomo is hier", geldt ook hier inzonderheid.

Gaarne verenigen we ons met wat Henry aan het slot van zijn inleiding op dit Boek schrijft: "De beste sleutel tot dit Hooglied is de 45ste Psalm, die men ook in het N. Verbond vindt aangetrokken, zodat dit mede op het Hooglied zelven, als bij terugstuiting, mag toegepast worden.

Het is en blijft echter moeilijk om de mening des Geestes in sommige plaatsen van dit Boek slechts als waarschijnlijk op te geven, en de geleerdste verstanden vinden er zelfs diepten in, welke zij onmogelijk peilen kunnen. Doch, als de zin en mening daarvan eens getroffen is, dan is ze van een wonderbaar nut, door de godsdienstige aandoeningen in ons te verlevendigen; en de ontdekte waarheid oefent alsdan ene des te grotere kracht op onze zielen.

Als we ons tot de beoefening van dit Boek overgeven, moeten we niet alleen met Mozes en Jozua onze schoenen uittrekken, en zeggen, dat wij een heiligen grond betreden, maar wij moeten zelfs met Johannes een heilige vlucht nemen tot in het hoogste en binnenste Heiligdom, opdat we dus met vertrouwen mogen zeggen: "Ja waarlijk! dit is een huis Gods, en ene poorte des hemels."

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Song of Solomon 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/song-of-solomon-8.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile