Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 18". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/leviticus-18.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 18". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 18Leviticus 18:1.
VERBODEN GRADEN VAN BLOEDVERWANTSCHAP IN HET HUWELIJK.
I. Leviticus 18:1-Leviticus 18:30. Met betrekking tot het huwelijk zal Israël zich wachten voor bloedschande, naar zijn roeping om niet te wandelen als de heidenen en vooral de Kananieten, wier land het beërft. Het zal heilig zijn, zoals de Heere Zijn God, heilig is. Behalve voor deze bloedschande (Leviticus 18:6-Leviticus 18:18) zal het zich voor elke gruwel van ontucht, vooral van de onnatuurlijke ontucht wachten (Leviticus 18:19-Leviticus 18:23). Deed het dit niet, dan moest het verdreven worden uit het land zoals het nu de Kananieten verdreef, omdat deze in zeer hevige graad door hun gruwelen dat land hadden bevlekt.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 18Leviticus 18:1.
VERBODEN GRADEN VAN BLOEDVERWANTSCHAP IN HET HUWELIJK.
I. Leviticus 18:1-Leviticus 18:30. Met betrekking tot het huwelijk zal Israël zich wachten voor bloedschande, naar zijn roeping om niet te wandelen als de heidenen en vooral de Kananieten, wier land het beërft. Het zal heilig zijn, zoals de Heere Zijn God, heilig is. Behalve voor deze bloedschande (Leviticus 18:6-Leviticus 18:18) zal het zich voor elke gruwel van ontucht, vooral van de onnatuurlijke ontucht wachten (Leviticus 18:19-Leviticus 18:23). Deed het dit niet, dan moest het verdreven worden uit het land zoals het nu de Kananieten verdreef, omdat deze in zeer hevige graad door hun gruwelen dat land hadden bevlekt.
Vers 1
1. Verder sprak de HEERE, voortgaande te gebieden al wat uit de heiligen wandel van Israël moest voortvloeien, tot Mozes, zeggende:Vers 1
1. Verder sprak de HEERE, voortgaande te gebieden al wat uit de heiligen wandel van Israël moest voortvloeien, tot Mozes, zeggende:Vers 2
2. Spreukenek tot de kinderen van Israël, en zeg tot hen: Ik ben de HEERE 1) uw God, en daar Ik heilig ben, zult ook gij u zelf heiligen, opdat gij heilig zijt (Leviticus 11:44).1) Dat de Koning en Wetgever van Israël zich noemde met de naam Jehova, kan geweest zijn: 1. Om aan te tonen, dat Hij dezelfde Persoon was, die bij Zijn verschijning in de braambos zich in de kracht van die naam aan Mozes had bekend gemaakt, zoals ook Zijn genade en goedgunstigheid, met terugwijzing op die verschijning. nog naderhand door Mozes met aanbidding genoemd werd. 2. Om de grootheid van Zijn Persoon uit te drukken. 3. Om het volk in te boezemen, hoe Hij wilde aangemerkt zijn nl. als een algenoegzaam, genadig en barmhartig God, hetgeem in het bijzonder in de naam van Jehova ligt opgesloten; zoals blijkt uit vergelijking van Exodus 30:1; 4:6,7 Isaiah 54:10 Hosea3:5. 4. Om te kennen te geven, Zijn getrouwheid en waarheid, die Hij betonen zou in het vervullen van Zijn belofte aan en over de gelovigen. Voeg hierbij 5. dat deze benaming strekt, om aan te tonen, hoe onverantwoordelijk het zou zijn, Zijn Verbond niet te omhelzen, of Zijn wetten te versmaden..
Hoofdreden was, om daarmee Zijn Verbondsbetrekking op het volk aan te geven. Het huwelijk beeldde af, de gemeenschap tussen Hem en Zijn volk. Het huwelijk moest daarom heilig worden gehouden, opdat het een ware afschaduwing zou zijn tussen een heilig God en een heilig volk..
Vers 2
2. Spreukenek tot de kinderen van Israël, en zeg tot hen: Ik ben de HEERE 1) uw God, en daar Ik heilig ben, zult ook gij u zelf heiligen, opdat gij heilig zijt (Leviticus 11:44).1) Dat de Koning en Wetgever van Israël zich noemde met de naam Jehova, kan geweest zijn: 1. Om aan te tonen, dat Hij dezelfde Persoon was, die bij Zijn verschijning in de braambos zich in de kracht van die naam aan Mozes had bekend gemaakt, zoals ook Zijn genade en goedgunstigheid, met terugwijzing op die verschijning. nog naderhand door Mozes met aanbidding genoemd werd. 2. Om de grootheid van Zijn Persoon uit te drukken. 3. Om het volk in te boezemen, hoe Hij wilde aangemerkt zijn nl. als een algenoegzaam, genadig en barmhartig God, hetgeem in het bijzonder in de naam van Jehova ligt opgesloten; zoals blijkt uit vergelijking van Exodus 30:1; 4:6,7 Isaiah 54:10 Hosea3:5. 4. Om te kennen te geven, Zijn getrouwheid en waarheid, die Hij betonen zou in het vervullen van Zijn belofte aan en over de gelovigen. Voeg hierbij 5. dat deze benaming strekt, om aan te tonen, hoe onverantwoordelijk het zou zijn, Zijn Verbond niet te omhelzen, of Zijn wetten te versmaden..
Hoofdreden was, om daarmee Zijn Verbondsbetrekking op het volk aan te geven. Het huwelijk beeldde af, de gemeenschap tussen Hem en Zijn volk. Het huwelijk moest daarom heilig worden gehouden, opdat het een ware afschaduwing zou zijn tussen een heilig God en een heilig volk..
Vers 3
3. Gij zult daarom niet doen naar de werken, naar het voorbeeld van het Egyptische land, waarin gij gewoond hebt, en naar de werken van het land Kanan, 1) waarheen Ik u breng, zult gij niet doen, en zult in hun instellingen, waarmee zij de onder hen heersende gewoonten rechtvaardigen, niet wandelen, en u daardoor in uw eigen zedelijk oordeel niet aan het wankelen laten brengen.1) Egypte en Kanan worden hier van de afgodische landen bij name genoemd, niet omdat deze landen bij uitstek goddeloos waren, maar omdat Israël in Egypte had verkeerd en naar Kanan zou gaan. De zonden, waarvoor de Heere hun waarschuwt, stonden vooral in verband met de afgoderij van die volken.. 4. Mijn rechten, die Ik u laat verkondigen, zult gij doen, en Mijn instellingen zult gij houden, om in die te wandelen: 1) Ik ben de HEERE, uw God! en van Mij alleen is de regel voor uw gehele volksleven en voor iedere afzonderlijke daad; en wanneer gij u voegde tot de werken en instellingen van de heidenen, zou gij dadelijk tot de dienst van hun afgoden vervallen en zelf heidenen worden.
1) Onder wandelen hebben wij hier en op meer plaatsen in de Heilige Schrift te verstaan, een voortdurende onderhouding, een voortdurend leven voor en in de geboden van de Heere. Een leven met vreugde en vrolijkheid..
Vers 3
3. Gij zult daarom niet doen naar de werken, naar het voorbeeld van het Egyptische land, waarin gij gewoond hebt, en naar de werken van het land Kanan, 1) waarheen Ik u breng, zult gij niet doen, en zult in hun instellingen, waarmee zij de onder hen heersende gewoonten rechtvaardigen, niet wandelen, en u daardoor in uw eigen zedelijk oordeel niet aan het wankelen laten brengen.1) Egypte en Kanan worden hier van de afgodische landen bij name genoemd, niet omdat deze landen bij uitstek goddeloos waren, maar omdat Israël in Egypte had verkeerd en naar Kanan zou gaan. De zonden, waarvoor de Heere hun waarschuwt, stonden vooral in verband met de afgoderij van die volken.. 4. Mijn rechten, die Ik u laat verkondigen, zult gij doen, en Mijn instellingen zult gij houden, om in die te wandelen: 1) Ik ben de HEERE, uw God! en van Mij alleen is de regel voor uw gehele volksleven en voor iedere afzonderlijke daad; en wanneer gij u voegde tot de werken en instellingen van de heidenen, zou gij dadelijk tot de dienst van hun afgoden vervallen en zelf heidenen worden.
1) Onder wandelen hebben wij hier en op meer plaatsen in de Heilige Schrift te verstaan, een voortdurende onderhouding, een voortdurend leven voor en in de geboden van de Heere. Een leven met vreugde en vrolijkheid..
Vers 5
5. Ja! Mijn instellingen en Mijn rechten zult gij houden: a) welk mens dit zal doen, die zal hierdoor leven; hij zal het ware leven vinden en gelukzalig zijn in dit zijn doen (Luke 10:28 James 1:25 ). Ik ben de HEERE, en heb alleen het leven, en geef alleen in Mijn gemeenschap het leven.a)Exodus 20:11,Exodus 20:13 Romans 10:5 Galaten. 3:12
Vers 5
5. Ja! Mijn instellingen en Mijn rechten zult gij houden: a) welk mens dit zal doen, die zal hierdoor leven; hij zal het ware leven vinden en gelukzalig zijn in dit zijn doen (Luke 10:28 James 1:25 ). Ik ben de HEERE, en heb alleen het leven, en geef alleen in Mijn gemeenschap het leven.a)Exodus 20:11,Exodus 20:13 Romans 10:5 Galaten. 3:12
Vers 6
6. Niemand, dit zijn Mijn instellingen en rechten, zal tot enige nabestaande, tot iemand die reeds vlees van zijn vlees is, van zijn vlees naderen, om de schaamte teontdekken, met haar n vlees te worden (Genesis 2:24): Ik ben de HEERE, 1) die het huwelijk heb ingesteld, en Mijn instellingen streng wil bewaard hebben, dat zij niet op enige wijze worden overtreden.1) Het huwelijk, dat aan de ene zijde zijn grond heeft in het door God vastgestelde onderscheid van de geslachten bedoelt aan de andere kant de door God gewilde geslachtsvereniging, en wel een vereniging in en met welke het ene deel zich hecht en duurzaam aan het andere tot dienstbetoning met lichaam en ziel verbonden weet, en alzo zeer bepaald van alle vleselijke vermenging buiten de echt onderscheiden wordt. Hierdoor wordt het huwelijk de hoogste en volkomen vorm van persoonlijke gemeenschap op aarde, een wederkerige betrekking, waarin de geest van de menselijke liefde tot de meest omvattende werkzaamheid aanleiding vindt en in een dergelijke werkzaamheid de volheid van de goddelijke liefde leert peilen. Behoort het nu tot de geest van het huwelijk, dat daarin man en vrouw als twee tot n vlees worden, dan moeten zij vroeger werkelijk twee zijn geweest en mogen niet tot elkaar in natuurlijke eenheid van het vlees hebben gestaan! Dit moet bij het aangaan van een huwelijk des te duidelijker op de voorgrond worden gesteld, omdat de in de echt geoefende geslachtsgemeenschap bepaald en gedragen wordt door de uit het huwelijk voortgevloeide levens- en beroepsgemeenschap van beide echtgenoten gedurende hun gehele leven, zodat een man zijn vader en zijn moeder verlaat en zijn vrouw aanhangt (Genesis 2:24). Want zo'n verlaten aan de ene, zo'n aanhangen aan de andere zijde, kan d r niet tot volkomen waarheid worden, waar reeds een nauwere bloedverwantschap tussen man en vrouw bestaat. Daar kunnen omstandigheden en betrekkingen zijn, dat een andere echtelijke vereniging dan met een bloedverwante de man onmogelijk is, of in de hoogste graad bedenkelijk zou zijn; het eerste was bij Kaïn het geval, die zich een van zijn zusters tot vrouw nam (Genesis 4:17); het tweede bij Abram, die door het huwelijk met zijn halfzuster Saraï de betrekking met het al meer en meer zich uitbreidende heidendom wilde vermijden (Genesis 11:29). In het eerste geval was het mensengeslacht slechts nog in een enkele familie besloten; deze vertegenwoordigde dus het gehele mensdom; in het andere geval had iets dergelijks in geestelijke zin plaats, daar de andere geslachten van de mensen voordat de vromen een gebied vormden, dat zij niet mochten betreden, en dat dus als het ware voor hen niet bestond. In het huis van Jakob zagen wij met betrekking tot de dochters de keus tussen twee even verkeerde besluiten, f zich met heidense gezinnen te verbinden, f met nauwe bloedverwanten zich te verbinden, door bijzondere leiding van de wijsheid van God ontweken (zie Genesis 46:15), hier, in dit hoofdstuk, waar niet meer sprake is van uitzonderingen, treedt het denkbeeld van bloedschande, of geslachtsvermenging onder bloedverwanten in al zijn kracht op de voorgrond. Daarbij wordt de uitdrukking: "de schaamte ontbloten" gebruikt, waardoor gewezen wordt op de geslachtsgemeenschap, ofschoon als verordening van God, op zichzelf heilig, niet van onreinheid vrij, sedert de mens onder de macht vn de zonde is gekomen. Dit bewustzijn, dat ons de huwelijksgemeenschap nog veel te sterk als een vleselijke daad doet voelen, dan dat wij daarin iets zedelijks zouden beschouwen, is dan de grond van afschuw van de geslachtsgemeenschap met zulke mensen, van wie eerbied jegens bloedverwanten ons terughoudt, zoals deze in het woord bloedschande zich uitspreekt. Van deze afschuw, zonder welke het familieleven voor het uiterste gevaar van de verwoesting door steeds verder zich uitbreidende ontucht blootstaat, zonder welke noch de kinderlijke betrekking van de ondergeschiktheid, noch de zusterlijke van de gelijkheid van orde kan blijven bestaan, kende men in Egypte en Kanan niets meer; daar bestond in het belang van het kastenwezen juist de gewoonte, dat ieder met zijn zuster in het huwelijk trad en hier kwamen de Israëlieten in een land, door nog veel erger gruwelen van zijn inwoners verontreinigd. Daarom houdt de Heere Zijn volk door de volgende geboden, bepaald tot de man gericht en betrekking hebbende op de verboden graden van de bloedbetrekking, tussen twee grenzen, tussen het land van zijn vroeger verblijf en dat van zijn aanstaande woning en stelt aan Israël zijn volks- en familieleven voor, maar gevestigd op nieuwe, zedelijke grondslagen..
Vers 6
6. Niemand, dit zijn Mijn instellingen en rechten, zal tot enige nabestaande, tot iemand die reeds vlees van zijn vlees is, van zijn vlees naderen, om de schaamte teontdekken, met haar n vlees te worden (Genesis 2:24): Ik ben de HEERE, 1) die het huwelijk heb ingesteld, en Mijn instellingen streng wil bewaard hebben, dat zij niet op enige wijze worden overtreden.1) Het huwelijk, dat aan de ene zijde zijn grond heeft in het door God vastgestelde onderscheid van de geslachten bedoelt aan de andere kant de door God gewilde geslachtsvereniging, en wel een vereniging in en met welke het ene deel zich hecht en duurzaam aan het andere tot dienstbetoning met lichaam en ziel verbonden weet, en alzo zeer bepaald van alle vleselijke vermenging buiten de echt onderscheiden wordt. Hierdoor wordt het huwelijk de hoogste en volkomen vorm van persoonlijke gemeenschap op aarde, een wederkerige betrekking, waarin de geest van de menselijke liefde tot de meest omvattende werkzaamheid aanleiding vindt en in een dergelijke werkzaamheid de volheid van de goddelijke liefde leert peilen. Behoort het nu tot de geest van het huwelijk, dat daarin man en vrouw als twee tot n vlees worden, dan moeten zij vroeger werkelijk twee zijn geweest en mogen niet tot elkaar in natuurlijke eenheid van het vlees hebben gestaan! Dit moet bij het aangaan van een huwelijk des te duidelijker op de voorgrond worden gesteld, omdat de in de echt geoefende geslachtsgemeenschap bepaald en gedragen wordt door de uit het huwelijk voortgevloeide levens- en beroepsgemeenschap van beide echtgenoten gedurende hun gehele leven, zodat een man zijn vader en zijn moeder verlaat en zijn vrouw aanhangt (Genesis 2:24). Want zo'n verlaten aan de ene, zo'n aanhangen aan de andere zijde, kan d r niet tot volkomen waarheid worden, waar reeds een nauwere bloedverwantschap tussen man en vrouw bestaat. Daar kunnen omstandigheden en betrekkingen zijn, dat een andere echtelijke vereniging dan met een bloedverwante de man onmogelijk is, of in de hoogste graad bedenkelijk zou zijn; het eerste was bij Kaïn het geval, die zich een van zijn zusters tot vrouw nam (Genesis 4:17); het tweede bij Abram, die door het huwelijk met zijn halfzuster Saraï de betrekking met het al meer en meer zich uitbreidende heidendom wilde vermijden (Genesis 11:29). In het eerste geval was het mensengeslacht slechts nog in een enkele familie besloten; deze vertegenwoordigde dus het gehele mensdom; in het andere geval had iets dergelijks in geestelijke zin plaats, daar de andere geslachten van de mensen voordat de vromen een gebied vormden, dat zij niet mochten betreden, en dat dus als het ware voor hen niet bestond. In het huis van Jakob zagen wij met betrekking tot de dochters de keus tussen twee even verkeerde besluiten, f zich met heidense gezinnen te verbinden, f met nauwe bloedverwanten zich te verbinden, door bijzondere leiding van de wijsheid van God ontweken (zie Genesis 46:15), hier, in dit hoofdstuk, waar niet meer sprake is van uitzonderingen, treedt het denkbeeld van bloedschande, of geslachtsvermenging onder bloedverwanten in al zijn kracht op de voorgrond. Daarbij wordt de uitdrukking: "de schaamte ontbloten" gebruikt, waardoor gewezen wordt op de geslachtsgemeenschap, ofschoon als verordening van God, op zichzelf heilig, niet van onreinheid vrij, sedert de mens onder de macht vn de zonde is gekomen. Dit bewustzijn, dat ons de huwelijksgemeenschap nog veel te sterk als een vleselijke daad doet voelen, dan dat wij daarin iets zedelijks zouden beschouwen, is dan de grond van afschuw van de geslachtsgemeenschap met zulke mensen, van wie eerbied jegens bloedverwanten ons terughoudt, zoals deze in het woord bloedschande zich uitspreekt. Van deze afschuw, zonder welke het familieleven voor het uiterste gevaar van de verwoesting door steeds verder zich uitbreidende ontucht blootstaat, zonder welke noch de kinderlijke betrekking van de ondergeschiktheid, noch de zusterlijke van de gelijkheid van orde kan blijven bestaan, kende men in Egypte en Kanan niets meer; daar bestond in het belang van het kastenwezen juist de gewoonte, dat ieder met zijn zuster in het huwelijk trad en hier kwamen de Israëlieten in een land, door nog veel erger gruwelen van zijn inwoners verontreinigd. Daarom houdt de Heere Zijn volk door de volgende geboden, bepaald tot de man gericht en betrekking hebbende op de verboden graden van de bloedbetrekking, tussen twee grenzen, tussen het land van zijn vroeger verblijf en dat van zijn aanstaande woning en stelt aan Israël zijn volks- en familieleven voor, maar gevestigd op nieuwe, zedelijke grondslagen..
Vers 7
7. Gij zult de schaamte van uw vader en 1) de schaamte van uw moeder niet ontdekken, u met de vrouw van uw vader, die tevens uw moeder is, verbindende, zij is uw moeder, gij zult haar schaamte niet ontdekken, zo zondigt gij niet alleen tegen de vader, zoals in het volgende (Leviticus 18:8) aangevoerde geval, maar ook ter zelfder tijd tegen uw eigen moeder.1) Of, dat is: de schaamte van uw moeder, is dan nadere bepaling van de schaamte van uw vader..
Vers 7
7. Gij zult de schaamte van uw vader en 1) de schaamte van uw moeder niet ontdekken, u met de vrouw van uw vader, die tevens uw moeder is, verbindende, zij is uw moeder, gij zult haar schaamte niet ontdekken, zo zondigt gij niet alleen tegen de vader, zoals in het volgende (Leviticus 18:8) aangevoerde geval, maar ook ter zelfder tijd tegen uw eigen moeder.1) Of, dat is: de schaamte van uw moeder, is dan nadere bepaling van de schaamte van uw vader..
Vers 8
8. a) Gij zult de schaamte van de vrouw van uw vader met ontdekken, al is zij uw stiefmoeder en staat tot u alleen indirect in bloedbetrekking: het is de schaamte van uw vader, en wel in beide gevallen, hetzij deze zijn echtevrouw, of alleen zijn bijvrouw is (Genesis 35:22; Genesis 49:4 Leviticus 20:13 Deuteronomy 27:20 ).a) 1 Corinthians 5:1
Vers 8
8. a) Gij zult de schaamte van de vrouw van uw vader met ontdekken, al is zij uw stiefmoeder en staat tot u alleen indirect in bloedbetrekking: het is de schaamte van uw vader, en wel in beide gevallen, hetzij deze zijn echtevrouw, of alleen zijn bijvrouw is (Genesis 35:22; Genesis 49:4 Leviticus 20:13 Deuteronomy 27:20 ).a) 1 Corinthians 5:1
Vers 9
9. De schaamte van uw zuster, van de dochter van uw vader of van de dochter van uw moeder, aldus uw halve zuster, thuis geboren of buiten geboren, 1) haar schaamte zult gij niet ontdekken. 1) Thuis geboren of buiten geboren. Sommigen verstaan daaronder, in of buiten de echt geboren, anderen, waarmee wij instemmen, beschouwen het als nadere verklaring van de dochter van uw vader of van de moeder, en verstaan er dan onder de halfzuster, die, of door de vader uit een vorig huwelijk is gewonnen, of door de moeder uit een vorig huwelijk met een ander man is verkregen..Vers 9
9. De schaamte van uw zuster, van de dochter van uw vader of van de dochter van uw moeder, aldus uw halve zuster, thuis geboren of buiten geboren, 1) haar schaamte zult gij niet ontdekken. 1) Thuis geboren of buiten geboren. Sommigen verstaan daaronder, in of buiten de echt geboren, anderen, waarmee wij instemmen, beschouwen het als nadere verklaring van de dochter van uw vader of van de moeder, en verstaan er dan onder de halfzuster, die, of door de vader uit een vorig huwelijk is gewonnen, of door de moeder uit een vorig huwelijk met een ander man is verkregen..Vers 10
10. De schaamte van de dochter van uw zoon, of van de dochter van uw dochter, uw kleindochter, haar schaamte zult gij niet ontdekken: want zij zijn uw schaamte, uw kleindochter is feitelijk door u geteeld; een vleselijkevereniging met haar ware die ten gevolge een schending van uw eigen vlees en bloed.Vers 10
10. De schaamte van de dochter van uw zoon, of van de dochter van uw dochter, uw kleindochter, haar schaamte zult gij niet ontdekken: want zij zijn uw schaamte, uw kleindochter is feitelijk door u geteeld; een vleselijkevereniging met haar ware die ten gevolge een schending van uw eigen vlees en bloed.Vers 11
11. a) De schaamte van de dochter 1) van de vrouw van uw vader, die uw vader geboren is (zij is uw, in wettige echt geboren bloed- of stiefzuster), haar schaamte zult gij niet ontdekken.a) Leviticus 20:17
1) Volgens de mening van anderen heeft dit verbod op de zoon uit het eerste huwelijk betrekking, die zich niet met zijn halfzuster uit het tweede huwelijk van de vader mag verbinden; terwijl in Leviticus 18:9 de zoon uit het tweede huwelijk aangesproken en hem de vereniging met een dochter uit het eerste huwelijk, hetzij van de vader, hetzij van de moeder verboden wordt..
Deze is de halfzuster uit het tweede huwelijk van de vader. Het verbod heeft betrekking op het huwelijk tussen de zoon uit het eerste huwelijk en de dochter uit het tweede.
Vers 11
11. a) De schaamte van de dochter 1) van de vrouw van uw vader, die uw vader geboren is (zij is uw, in wettige echt geboren bloed- of stiefzuster), haar schaamte zult gij niet ontdekken.a) Leviticus 20:17
1) Volgens de mening van anderen heeft dit verbod op de zoon uit het eerste huwelijk betrekking, die zich niet met zijn halfzuster uit het tweede huwelijk van de vader mag verbinden; terwijl in Leviticus 18:9 de zoon uit het tweede huwelijk aangesproken en hem de vereniging met een dochter uit het eerste huwelijk, hetzij van de vader, hetzij van de moeder verboden wordt..
Deze is de halfzuster uit het tweede huwelijk van de vader. Het verbod heeft betrekking op het huwelijk tussen de zoon uit het eerste huwelijk en de dochter uit het tweede.
Vers 12
12. a) Gij zult de schaamte van de zuster van uw vader, uw tante van vaderszijde, niet ontdekken: zij is uw vaders nabestaande en om zijnentwil voor u ongenaakbaar.a) Leviticus 20:19
Vers 12
12. a) Gij zult de schaamte van de zuster van uw vader, uw tante van vaderszijde, niet ontdekken: zij is uw vaders nabestaande en om zijnentwil voor u ongenaakbaar.a) Leviticus 20:19
Vers 13
13. Gij zult de schaamte van de zuster van uw moeder, uw tante van moeders zijde, niet ontdekken, want zij is uw moeders nabestaande, en om harentwille u ontzegd.Vers 13
13. Gij zult de schaamte van de zuster van uw moeder, uw tante van moeders zijde, niet ontdekken, want zij is uw moeders nabestaande, en om harentwille u ontzegd.Vers 14
14. a) Gij zult de schaamte van de broeder van uw vader niet ontdekken, 1) tot zijn vrouw zult gij met naderen, zij is uw tante en als de zodanig voor u een eerbiedwaardige persoon.a) Leviticus 20:20 Ezekiel 22:11
1) In de eigenlijke zin wordt de uitdrukking: "de schaamte ontdekken" slechts met betrekking tot een vrouw gebruikt; daar echter man en vrouw door het huwelijk n vlees zijn, zo wordt in de schaamte van de vrouw tevens die van de man ontdekt (Leviticus 18:7) of, zoals in Deuteronomy 22:30; Deuteronomy 27:20 gezegd wordt, zijn deksel, zijn vleugel opgebeurd (Ruth 3:9) Terwijl voor het overige de (Leviticus 18:7-Leviticus 18:11,Leviticus 18:15,Leviticus 18:17) opgenoemde gevallen in Leviticus 20:11, als vloekwaardige misdrijven met de straf van de uitroeiing bedreigd worden, wordt daar met betrekking tot de gevallen, in Leviticus 18:12-Leviticus 18:14,Leviticus 18:16 vermeld, slechts gezegd dat zij die dit doen, hun zonde dragen, d.i. dat zij kinderloos sterven zullen..
Vers 14
14. a) Gij zult de schaamte van de broeder van uw vader niet ontdekken, 1) tot zijn vrouw zult gij met naderen, zij is uw tante en als de zodanig voor u een eerbiedwaardige persoon.a) Leviticus 20:20 Ezekiel 22:11
1) In de eigenlijke zin wordt de uitdrukking: "de schaamte ontdekken" slechts met betrekking tot een vrouw gebruikt; daar echter man en vrouw door het huwelijk n vlees zijn, zo wordt in de schaamte van de vrouw tevens die van de man ontdekt (Leviticus 18:7) of, zoals in Deuteronomy 22:30; Deuteronomy 27:20 gezegd wordt, zijn deksel, zijn vleugel opgebeurd (Ruth 3:9) Terwijl voor het overige de (Leviticus 18:7-Leviticus 18:11,Leviticus 18:15,Leviticus 18:17) opgenoemde gevallen in Leviticus 20:11, als vloekwaardige misdrijven met de straf van de uitroeiing bedreigd worden, wordt daar met betrekking tot de gevallen, in Leviticus 18:12-Leviticus 18:14,Leviticus 18:16 vermeld, slechts gezegd dat zij die dit doen, hun zonde dragen, d.i. dat zij kinderloos sterven zullen..
Vers 15
15. Gij a) zult de schaamte van uw schoondochters (Genesis 38:16) niet ontdekken; zij is uw zoons vrouw, en om zijnentwil u ontzegd, gij zult haar schaamte niet ontdekken.a) Leviticus 20:12
Vers 15
15. Gij a) zult de schaamte van uw schoondochters (Genesis 38:16) niet ontdekken; zij is uw zoons vrouw, en om zijnentwil u ontzegd, gij zult haar schaamte niet ontdekken.a) Leviticus 20:12
Vers 16
16. a) Gij zult de schaamte van de vrouw 1) van uw broeder, uw schoonzuster, niet ontdekken; het is de schaamte van uw broeder.a) Leviticus 20:21
1) Namelijk in het geval, dat zij kinderen had. Was zij als een kinderloze weduwe achtergebleven, dan moest de naast aanverwante bloedverwant haar huwen, om de overledene kinderen te verwekken..
Vers 16
16. a) Gij zult de schaamte van de vrouw 1) van uw broeder, uw schoonzuster, niet ontdekken; het is de schaamte van uw broeder.a) Leviticus 20:21
1) Namelijk in het geval, dat zij kinderen had. Was zij als een kinderloze weduwe achtergebleven, dan moest de naast aanverwante bloedverwant haar huwen, om de overledene kinderen te verwekken..
Vers 17
17. Gij zult de schaamte van een vrouw en haar dochter 1) niet ontdekken, de dochter van haar zoon, noch de dochter van haar dochter, die toch uw stiefkleindochter is, zult gij niet nemen om haar schaamte te ontdekken, zij zijn nabestaanden; het huwelijk met de kleindochter is, omdat gij de grootmoeder tot een vrouw gehad hebt, een schandelijke daad, die met verbranding zal gestraft worden (Leviticus 20:14).1) Het huwelijk met een moeder en haar dochter uit een vroegere echt wordt hier verboden, niet alleen het huwelijk met beide tegelijk, maar ook het huwelijk met de een na de andere (Deuteronomy 27:23)
Vers 17
17. Gij zult de schaamte van een vrouw en haar dochter 1) niet ontdekken, de dochter van haar zoon, noch de dochter van haar dochter, die toch uw stiefkleindochter is, zult gij niet nemen om haar schaamte te ontdekken, zij zijn nabestaanden; het huwelijk met de kleindochter is, omdat gij de grootmoeder tot een vrouw gehad hebt, een schandelijke daad, die met verbranding zal gestraft worden (Leviticus 20:14).1) Het huwelijk met een moeder en haar dochter uit een vroegere echt wordt hier verboden, niet alleen het huwelijk met beide tegelijk, maar ook het huwelijk met de een na de andere (Deuteronomy 27:23)
Vers 18
18. Gij zult ook geen vrouw tot haar zuster nemen, als tweede vrouw, zoals uw vader Jakob deed op aanraden van Laban, (zie "Genesis 29:30) om haar te benauwen, mits haar schaamte naast haar, in haar leven, 1) teontdekken, zodat gij haar door u zelf, de gemeenschappelijke echtgenoot, brengt tot vleselijke gemeenschap met haar zuster, en gij aldus de zusterlijke betrekking verbreekt.1) Ook het Romeinse recht, sedert de 10de eeuw in Duitsland ingevoerd, gelijk het kanonieke, uit de besluiten van de kerkvergaderingen en de verordeningen van de pausen voortgekomen, vergunt het huwelijk niet tussen hen, die van nabij aan elkaar verwand zijn. Deze verwantschap is een natuurlijke (gegrond in bloedgemeenschap) of een kunstmatige. De laatste ontstaat, volgens het Romeinse recht, door adoptie (aanneming tot kind), volgens het kanonieke recht bovendien door doop en vormsel, zowel tussen de doopvader en de dopeling als gevormde, als tussen hen die dopen of vormen, en de dopeling en gevormde, en zijn ouders; die wijze van kunstmatige verwantschap wordt de burgerlijke deze de geestelijke genaamd. Van de belijdenisgeschriften van de Lutherse Kerk hebben de Smalkaldische artikelen zich bepaald tegen die geestelijke verwantschap verklaard; echter komt zij in enige van de oudste evangelische kerkorden nog voor, terwijl de andere haar uitdrukkelijk opheffen. In onze tijd geldt zij nergens meer in de Evangelische kerk als beletsel voor het huwelijk, maar de burgerlijke verwantschap als adoptie bestaat als zodanig nog. Wat nu de natuurlijke verwantschap aangaat, kan men als algemeen recht bij de Evangelische Kerken van onze tijd dit vinden: onvoorwaardelijk verboden zijn de huwelijken tussen betrekkingen in rechte, zowel klimmende als dalende lijn, en tussen bloedverwanten in de eerste graad, of met vol- of halfbloedzusters. Voorwaardelijk verboden, dat is eerst na bekomen vrijspraak of dispensatie toe te laten, zijn de huwelijken tussen betrekkingen in de tweede, ongelijke graad, alsmede in het algemeen tussen hen, die niet n vlees en niet vlees van n vlees zijn. Alle andere graden van verwantschap laten het huwelijk toe. Ook is geoorloofd het huwelijk met de weduwe van de broeder (Leviticus 18:16), hetgeen de Engelse wet nog altijd verbiedt. Alzo heeft de reeds door Luther, in zijn mening over het huwelijk van Hendrik VIII gestelde grondregel burgerrecht verkregen, dat wij niet meer onder de wet van Mozes leven, maar in zulke zaken aan de burgerlijke wet onderworpen zijn.
In haar leven, d.w.z. zolang zij leefde. Na de dood van de een was het huwelijk met de andere geoorloofd..
Verboden wordt alzo het huwelijk: 1. met de moeder; 2. met de stiefmoeder; 3. met de zuster of halfzuster; 4. met de kleindochter, de dochter van de zoons of dochter; 5. met de dochter van de stiefmoeder; 6. met de tante, zowel van vaders als van moeder zijde; 7. met de vrouw van de oom, van vaders zijde; 8. met de schoondochter; 9. met de schoonzuster; 10. met een vrouw en haar dochter of met de moeder en kleindochter en 11. met twee zusters tegelijk..
Vers 18
18. Gij zult ook geen vrouw tot haar zuster nemen, als tweede vrouw, zoals uw vader Jakob deed op aanraden van Laban, (zie "Genesis 29:30) om haar te benauwen, mits haar schaamte naast haar, in haar leven, 1) teontdekken, zodat gij haar door u zelf, de gemeenschappelijke echtgenoot, brengt tot vleselijke gemeenschap met haar zuster, en gij aldus de zusterlijke betrekking verbreekt.1) Ook het Romeinse recht, sedert de 10de eeuw in Duitsland ingevoerd, gelijk het kanonieke, uit de besluiten van de kerkvergaderingen en de verordeningen van de pausen voortgekomen, vergunt het huwelijk niet tussen hen, die van nabij aan elkaar verwand zijn. Deze verwantschap is een natuurlijke (gegrond in bloedgemeenschap) of een kunstmatige. De laatste ontstaat, volgens het Romeinse recht, door adoptie (aanneming tot kind), volgens het kanonieke recht bovendien door doop en vormsel, zowel tussen de doopvader en de dopeling als gevormde, als tussen hen die dopen of vormen, en de dopeling en gevormde, en zijn ouders; die wijze van kunstmatige verwantschap wordt de burgerlijke deze de geestelijke genaamd. Van de belijdenisgeschriften van de Lutherse Kerk hebben de Smalkaldische artikelen zich bepaald tegen die geestelijke verwantschap verklaard; echter komt zij in enige van de oudste evangelische kerkorden nog voor, terwijl de andere haar uitdrukkelijk opheffen. In onze tijd geldt zij nergens meer in de Evangelische kerk als beletsel voor het huwelijk, maar de burgerlijke verwantschap als adoptie bestaat als zodanig nog. Wat nu de natuurlijke verwantschap aangaat, kan men als algemeen recht bij de Evangelische Kerken van onze tijd dit vinden: onvoorwaardelijk verboden zijn de huwelijken tussen betrekkingen in rechte, zowel klimmende als dalende lijn, en tussen bloedverwanten in de eerste graad, of met vol- of halfbloedzusters. Voorwaardelijk verboden, dat is eerst na bekomen vrijspraak of dispensatie toe te laten, zijn de huwelijken tussen betrekkingen in de tweede, ongelijke graad, alsmede in het algemeen tussen hen, die niet n vlees en niet vlees van n vlees zijn. Alle andere graden van verwantschap laten het huwelijk toe. Ook is geoorloofd het huwelijk met de weduwe van de broeder (Leviticus 18:16), hetgeen de Engelse wet nog altijd verbiedt. Alzo heeft de reeds door Luther, in zijn mening over het huwelijk van Hendrik VIII gestelde grondregel burgerrecht verkregen, dat wij niet meer onder de wet van Mozes leven, maar in zulke zaken aan de burgerlijke wet onderworpen zijn.
In haar leven, d.w.z. zolang zij leefde. Na de dood van de een was het huwelijk met de andere geoorloofd..
Verboden wordt alzo het huwelijk: 1. met de moeder; 2. met de stiefmoeder; 3. met de zuster of halfzuster; 4. met de kleindochter, de dochter van de zoons of dochter; 5. met de dochter van de stiefmoeder; 6. met de tante, zowel van vaders als van moeder zijde; 7. met de vrouw van de oom, van vaders zijde; 8. met de schoondochter; 9. met de schoonzuster; 10. met een vrouw en haar dochter of met de moeder en kleindochter en 11. met twee zusters tegelijk..
Vers 19
19. Ook zult gij, op straffe van uitroeiing (Leviticus 20:18) tot de vrouw in de afzondering, de tijd van haar maandelijkse zuivering na de geboorte van een kind, van haar onreinheid (Leviticus 15:19) niet naderen, om haar schaamte te ontdekken, daar dit eenmoedwillig gepleegde verontreiniging van u zelf is.Vers 19
19. Ook zult gij, op straffe van uitroeiing (Leviticus 20:18) tot de vrouw in de afzondering, de tijd van haar maandelijkse zuivering na de geboorte van een kind, van haar onreinheid (Leviticus 15:19) niet naderen, om haar schaamte te ontdekken, daar dit eenmoedwillig gepleegde verontreiniging van u zelf is.Vers 20
20. En gij zult niet liggen bij de vrouw van uw naaste ter bezading, bevruchting, om met haar onrein te worden; door een dergelijke verontreiniging laadt gij, evenals het in Leviticus 18:19 opgenoemde geval, een de dood waardige schuld (Leviticus 20:10 Deuteronomy 22:22 ) op u.Voor deze plaats geldt dezelfde reden als voor de bovengenoemde. Want, ofschoon elke hoererij de mens bezoedelt, in de echtbreuk is de onreinheid zo veel te schandelijker, omdat de heiligheid van het huwelijk wordt geschonden, en door de vermenging van zaad een onecht en niet verwant kroost wordt voortgebracht. Daarom telt God, naar waarheid, deze schanddaad onder de onreinheden van de volken, zoals men duidelijk uit de voorafspraak van dit hoofdstuk kan zien, waarom deze uitspraak is genomen..
Vers 20
20. En gij zult niet liggen bij de vrouw van uw naaste ter bezading, bevruchting, om met haar onrein te worden; door een dergelijke verontreiniging laadt gij, evenals het in Leviticus 18:19 opgenoemde geval, een de dood waardige schuld (Leviticus 20:10 Deuteronomy 22:22 ) op u.Voor deze plaats geldt dezelfde reden als voor de bovengenoemde. Want, ofschoon elke hoererij de mens bezoedelt, in de echtbreuk is de onreinheid zo veel te schandelijker, omdat de heiligheid van het huwelijk wordt geschonden, en door de vermenging van zaad een onecht en niet verwant kroost wordt voortgebracht. Daarom telt God, naar waarheid, deze schanddaad onder de onreinheden van de volken, zoals men duidelijk uit de voorafspraak van dit hoofdstuk kan zien, waarom deze uitspraak is genomen..
Vers 21
21. a) En van uw zaad, uw kinderen, zult gij niet een geven om voor de Molech, ter ere van hem, door het vuur te doen gaan; en de naam van uw God zult gij niet door zo'n aan de goden van de heidenen bewezen dienst ontheiligen: Ik ben de HEERE!a) Leviticus 20:2 Deuteronomy 18:10; 2 Kings 17:17; 2 Kings 23:10 "Mozes schrijft, zoals het gaat," zegt Luther met het oog daarop, dat de wetten, door God hem gegeven en door hem aan het volk meegedeeld, niet in de vorm van een systeem of leerstelsel verschijnen, met een stelling voorop, die de andere beheerst, uit welk dogma dan logisch de andere worden afgeleid; maar dat veeleer het werkelijke leven en behoefte, welke voor de hand ligt, hem de orde voorstelt, waarin het een op het ander volgt. Dat echter deze schrijfwijze een geregelde orde en een juiste innige samenhang niet uitsluit, zien wij ook hier, waar "de eeuwige klaarheid van de Geest door de zwakheden van de letter heen zo glansrijk schittert." Want aan het verbod van een afschuwelijke kinderteling (Leviticus 18:20) sluit zich in ons vers het verbod aan van een afschuwelijk kindergebruik; terwijl op de overige wetten tegen de ontucht (Leviticus 18:7-Leviticus 18:20) in ons vers en de volgende een godsdienstige wet tegen de ontucht volgt. De hier en elders (Leviticus 20:2; 1 Kings 11:7; 2 Kings 23:10) vermelde Molech, of volgens de schrijfwijze van de LXX Molech (Jeremia. 32:35 Acts 7:43) is een Oudkananitische godheid, die, wat de naam betreft, zoveel als koning betekent en met de afgod Bal (d.i. Heer) na verwant is. In later tijd was hij de volksgod van de Ammonnieten, zoals Camos (of Chamos) die van de Moabieten (1 Kings 11:7), zij noemden hem "Malchon" (onze koning), maar de Israëlieten zeiden daarvoor Malchom (hun koning) of "Milkom" (Jeremia. 49:1,3 Zephaniah 1:5; 1 Kings 11:5,1 Kings 11:33; 2 Kings 23:13 2 Kings 1:5 2 Kings 1:1 Koningen 11:5,33 ). Gewoonlijk werd hij in de vorm van een koperen, van binnen hol en gloeibaar gemaakt beeld voorgesteld, met de kop van een stier en met uitgestrekte mensenarmen tot opname van de offers, voor hem bestemd, en bij voorkeur in mensenoffers, voornamelijk in kinderoffers bestaande. Bij de Carthagers, die van de Feniciërs, een Kananitische volksstam afstammen, legde men de kinderen, die geofferd moesten worden, het afgodsbeeld in de armen, stak in het beeld een vuur aan en liet dan de kinderen langzaam verbranden; hun jammeren en weeklagen noemde men een sardonisch gelach en maakte, om dat niet te horen, een groot rumoer; dit wordt ons door de oude schrijvers niet zonder afkeer meegedeeld (Diod. Sic. XX: 14; Justin. XIX: 1; Sil.Ital.IV: 767; Varro bij Augustinus' De Civitate Dei.VII: 19). Moeilijk is nu de vraag, wat de Hebreeuwse uitdrukking heëbir (laten doorgaan) betekent, welke uitdrukking nu eens (zoals op deze plaats en in Jeremiah 32:35 Jeremiah 32:2 Samuël Ezekiel 23:37 ) op zichzelf staat, dan met de bijvoeging (bijwoord) baësch (door het vuur) verbonden wordt (Deuteronomy 18:10; 2 Kings 16:3; 2 Kings 23:10). Volgens de verklaring van de Rabbijnen, kerkvaders en oudere Godgeleerden betekent zij alleen een gaan door het vuur zonder verbranding, een reiniging; in de oudheid bestond toch het algemeen gebruik de kinderen door het vuur te laten gaan, om ze te reinigen en te wijden. Volgens deze verklaring werd reeds op straffe van de dood (Leviticus 20:1,Leviticus 20:2) aan Israël verboden, hun kinderen aan een dergelijke vuurdoop te onderwerpen, waardoor zij hen naar de wijze van de Kananieten, wier land zij op het punt stonden in bezit te nemen en niet alleen naar deze wijze, maar tegelijk aan hun afgod Molech te wijden. Israël heeft toch reeds in de besnijdenis van zijn zonen en de voorstelling van de eerstgeborenen de door God bevolen daad van de wijding; het zal niet een andere wijding naast deze aannemen, zelfs al geschiedde dit in de mening, dat zij een toewijding aan Jehova was; Israël zou daardoor toch slechts de goden van de heidenen dienen en de naam van zijn God ontheiligen. Sedert Clerikus, hoogleraar aan het Remonstrants Seminarie te Amsterdam, gestorven 1736, verstond men onder de uitdrukking: "voor Molech door het vuur laten gaan," een slachten van de kinderen als offers en het daarop volgend verbranden van deze op de armen van het afgodsbeeld. Deze wijze van volkomen opoffering had sedert koning Ahas van Juda, werkelijk plaats in het dal Ben-Hinnom bij Jeruzalem, waar standbeelden van de Molech waren opgericht (2 Kings 16:3; 2 Kings 17:17; 2 Kings 21:6; 2 Kings 23:10 Jeremiah 32:35 Ezekiel 16:20; Ezekiel 20:31 ). Het is echter niet aan te nemen, dat dit ook vroeger zou geschied zijn; veeleer bewijst het voorbeeld van Salomo, die aan zijn heidense vrouwen de Molechdienst vergunde (1 Kon.11:5,7), dat er ook een zachtere vorm van deze dienst bestond, bestaande in gewone dieroffers, zoals dan ook de Rabbijnen verklaren, dat het beeld van de Molech zeven kamers had, van welke alleen de laatste bestemd was voor kinderoffers, maar de zes andere voor verschillende dieroffers gebruikt werden.
Onmiddellijk na het verbod tegen de vleselijke hoererij, geeft de Heere hier het gebod tegen de geestelijke hoererij, omdat afgoderij en hoererij dikwijls hand aan hand gaan, en de afgoderij tot hoererij aanleiding geeft..
Vers 21
21. a) En van uw zaad, uw kinderen, zult gij niet een geven om voor de Molech, ter ere van hem, door het vuur te doen gaan; en de naam van uw God zult gij niet door zo'n aan de goden van de heidenen bewezen dienst ontheiligen: Ik ben de HEERE!a) Leviticus 20:2 Deuteronomy 18:10; 2 Kings 17:17; 2 Kings 23:10 "Mozes schrijft, zoals het gaat," zegt Luther met het oog daarop, dat de wetten, door God hem gegeven en door hem aan het volk meegedeeld, niet in de vorm van een systeem of leerstelsel verschijnen, met een stelling voorop, die de andere beheerst, uit welk dogma dan logisch de andere worden afgeleid; maar dat veeleer het werkelijke leven en behoefte, welke voor de hand ligt, hem de orde voorstelt, waarin het een op het ander volgt. Dat echter deze schrijfwijze een geregelde orde en een juiste innige samenhang niet uitsluit, zien wij ook hier, waar "de eeuwige klaarheid van de Geest door de zwakheden van de letter heen zo glansrijk schittert." Want aan het verbod van een afschuwelijke kinderteling (Leviticus 18:20) sluit zich in ons vers het verbod aan van een afschuwelijk kindergebruik; terwijl op de overige wetten tegen de ontucht (Leviticus 18:7-Leviticus 18:20) in ons vers en de volgende een godsdienstige wet tegen de ontucht volgt. De hier en elders (Leviticus 20:2; 1 Kings 11:7; 2 Kings 23:10) vermelde Molech, of volgens de schrijfwijze van de LXX Molech (Jeremia. 32:35 Acts 7:43) is een Oudkananitische godheid, die, wat de naam betreft, zoveel als koning betekent en met de afgod Bal (d.i. Heer) na verwant is. In later tijd was hij de volksgod van de Ammonnieten, zoals Camos (of Chamos) die van de Moabieten (1 Kings 11:7), zij noemden hem "Malchon" (onze koning), maar de Israëlieten zeiden daarvoor Malchom (hun koning) of "Milkom" (Jeremia. 49:1,3 Zephaniah 1:5; 1 Kings 11:5,1 Kings 11:33; 2 Kings 23:13 2 Kings 1:5 2 Kings 1:1 Koningen 11:5,33 ). Gewoonlijk werd hij in de vorm van een koperen, van binnen hol en gloeibaar gemaakt beeld voorgesteld, met de kop van een stier en met uitgestrekte mensenarmen tot opname van de offers, voor hem bestemd, en bij voorkeur in mensenoffers, voornamelijk in kinderoffers bestaande. Bij de Carthagers, die van de Feniciërs, een Kananitische volksstam afstammen, legde men de kinderen, die geofferd moesten worden, het afgodsbeeld in de armen, stak in het beeld een vuur aan en liet dan de kinderen langzaam verbranden; hun jammeren en weeklagen noemde men een sardonisch gelach en maakte, om dat niet te horen, een groot rumoer; dit wordt ons door de oude schrijvers niet zonder afkeer meegedeeld (Diod. Sic. XX: 14; Justin. XIX: 1; Sil.Ital.IV: 767; Varro bij Augustinus' De Civitate Dei.VII: 19). Moeilijk is nu de vraag, wat de Hebreeuwse uitdrukking heëbir (laten doorgaan) betekent, welke uitdrukking nu eens (zoals op deze plaats en in Jeremiah 32:35 Jeremiah 32:2 Samuël Ezekiel 23:37 ) op zichzelf staat, dan met de bijvoeging (bijwoord) baësch (door het vuur) verbonden wordt (Deuteronomy 18:10; 2 Kings 16:3; 2 Kings 23:10). Volgens de verklaring van de Rabbijnen, kerkvaders en oudere Godgeleerden betekent zij alleen een gaan door het vuur zonder verbranding, een reiniging; in de oudheid bestond toch het algemeen gebruik de kinderen door het vuur te laten gaan, om ze te reinigen en te wijden. Volgens deze verklaring werd reeds op straffe van de dood (Leviticus 20:1,Leviticus 20:2) aan Israël verboden, hun kinderen aan een dergelijke vuurdoop te onderwerpen, waardoor zij hen naar de wijze van de Kananieten, wier land zij op het punt stonden in bezit te nemen en niet alleen naar deze wijze, maar tegelijk aan hun afgod Molech te wijden. Israël heeft toch reeds in de besnijdenis van zijn zonen en de voorstelling van de eerstgeborenen de door God bevolen daad van de wijding; het zal niet een andere wijding naast deze aannemen, zelfs al geschiedde dit in de mening, dat zij een toewijding aan Jehova was; Israël zou daardoor toch slechts de goden van de heidenen dienen en de naam van zijn God ontheiligen. Sedert Clerikus, hoogleraar aan het Remonstrants Seminarie te Amsterdam, gestorven 1736, verstond men onder de uitdrukking: "voor Molech door het vuur laten gaan," een slachten van de kinderen als offers en het daarop volgend verbranden van deze op de armen van het afgodsbeeld. Deze wijze van volkomen opoffering had sedert koning Ahas van Juda, werkelijk plaats in het dal Ben-Hinnom bij Jeruzalem, waar standbeelden van de Molech waren opgericht (2 Kings 16:3; 2 Kings 17:17; 2 Kings 21:6; 2 Kings 23:10 Jeremiah 32:35 Ezekiel 16:20; Ezekiel 20:31 ). Het is echter niet aan te nemen, dat dit ook vroeger zou geschied zijn; veeleer bewijst het voorbeeld van Salomo, die aan zijn heidense vrouwen de Molechdienst vergunde (1 Kon.11:5,7), dat er ook een zachtere vorm van deze dienst bestond, bestaande in gewone dieroffers, zoals dan ook de Rabbijnen verklaren, dat het beeld van de Molech zeven kamers had, van welke alleen de laatste bestemd was voor kinderoffers, maar de zes andere voor verschillende dieroffers gebruikt werden.
Onmiddellijk na het verbod tegen de vleselijke hoererij, geeft de Heere hier het gebod tegen de geestelijke hoererij, omdat afgoderij en hoererij dikwijls hand aan hand gaan, en de afgoderij tot hoererij aanleiding geeft..
Vers 22
22. a) Bij een manspersoon zult gij niet liggen en dus de zonde van de homofilie niet bedrijven, met vrouwelijke bijligging (Leviticus 9:5); dit is een gruwel, 1) waaraan de heidenen door hun afgoderij overgegeven zijn (Romans 1:27), en die bij Mijn volk de doodstraf voor de beide schuldigen ten gevolge heeft.a) Leviticus 20:13
1) In het Hebreeuws Tho'ebah, eigenlijk een afschuwelijke zaak. Wel zijn alle zonden in de ogen van de Heere gruwelijke zaken, maar toch van deze zonde, tot ernstige waarschuwing, wordt gezegd, dat zij de Heere bij uitnemendheid een afschuwelijke zaak is. De steden Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm zijn om haar verwoest..
Vers 22
22. a) Bij een manspersoon zult gij niet liggen en dus de zonde van de homofilie niet bedrijven, met vrouwelijke bijligging (Leviticus 9:5); dit is een gruwel, 1) waaraan de heidenen door hun afgoderij overgegeven zijn (Romans 1:27), en die bij Mijn volk de doodstraf voor de beide schuldigen ten gevolge heeft.a) Leviticus 20:13
1) In het Hebreeuws Tho'ebah, eigenlijk een afschuwelijke zaak. Wel zijn alle zonden in de ogen van de Heere gruwelijke zaken, maar toch van deze zonde, tot ernstige waarschuwing, wordt gezegd, dat zij de Heere bij uitnemendheid een afschuwelijke zaak is. De steden Sodom, Gomorra, Adama en Zeboïm zijn om haar verwoest..
Vers 23
23. Evenzo zult gij bij geen beest liggen, (Exodus 22:19) om daarmee onrein te worden en de dood te sterven (Leviticus 20:15), een vrouw zal ook niet staan voor een beest, 1) om daarmee te doen te hebben; het is een gruwelijke vermenging 2) (Deuteronomy 27:21).1) De Egyptenaars vereerden de bokken als goden en hadden in de provincie Mendes, aan de mond van de Nijl, een prachtige tempel, waarin de bokkendienst door gruwelen, als in de tweede helft van dit vers aangeduid zijn, plaats vond (Herod.11:46)
2) Ook deze zonde wordt bij uitstek een gruwel genoemd..
Vers 23
23. Evenzo zult gij bij geen beest liggen, (Exodus 22:19) om daarmee onrein te worden en de dood te sterven (Leviticus 20:15), een vrouw zal ook niet staan voor een beest, 1) om daarmee te doen te hebben; het is een gruwelijke vermenging 2) (Deuteronomy 27:21).1) De Egyptenaars vereerden de bokken als goden en hadden in de provincie Mendes, aan de mond van de Nijl, een prachtige tempel, waarin de bokkendienst door gruwelen, als in de tweede helft van dit vers aangeduid zijn, plaats vond (Herod.11:46)
2) Ook deze zonde wordt bij uitstek een gruwel genoemd..
Vers 24
24. Verontreinigt u niet met enige van deze ontuchtszonden; want de heidenen: Hethieten, Ferezieten, Hevieten, Jebusieten, Girgasieten, Amorieten en Kananieten (Deuteronomium. 7:1 Joshua 3:10 ), die Ik van uw aangezicht, uit dit land Kanan uitwerp, zijn met al deze zonden (Leviticus 18:6-Leviticus 18:23) verontreinigd. 1)1) Sommige uitleggers, o.a. Hugo de Groot, zijn van mening, dat hier bedoeld worden, alleen de zonden in de beide voorgaande verzen aangegeven. Anderen zoals Calovius, dat hier alle zonden, welke in dit hoofdstuk worden verboden, worden bedoeld. Wij verenigen ons met de laatste. Immers in Leviticus 18:2 is ook van een dergelijk verbod van verontreiniging sprake.. 25. Zodat door de gruwelen, die deze volkeren hebben gepleegd, het land onrein is, en Ik nu, daar Ik u tot hun uitroeiing daarheen zend, hierover zijn ongerechtigheid bezoek, en het land zijn inwoners uitspuwt. 1)
1) Het land wordt hier voorgesteld als een persoon, die van de walgelijke spijze genoeg hebbende, haar uitspuwt. Het land kan als het ware niet langer die zonden verduren. Zulke figuurlijke spreekwijzen komen meer voor in de Heilige Schrift: 2 Kings 3:19 Job 31:38.
Vers 24
24. Verontreinigt u niet met enige van deze ontuchtszonden; want de heidenen: Hethieten, Ferezieten, Hevieten, Jebusieten, Girgasieten, Amorieten en Kananieten (Deuteronomium. 7:1 Joshua 3:10 ), die Ik van uw aangezicht, uit dit land Kanan uitwerp, zijn met al deze zonden (Leviticus 18:6-Leviticus 18:23) verontreinigd. 1)1) Sommige uitleggers, o.a. Hugo de Groot, zijn van mening, dat hier bedoeld worden, alleen de zonden in de beide voorgaande verzen aangegeven. Anderen zoals Calovius, dat hier alle zonden, welke in dit hoofdstuk worden verboden, worden bedoeld. Wij verenigen ons met de laatste. Immers in Leviticus 18:2 is ook van een dergelijk verbod van verontreiniging sprake.. 25. Zodat door de gruwelen, die deze volkeren hebben gepleegd, het land onrein is, en Ik nu, daar Ik u tot hun uitroeiing daarheen zend, hierover zijn ongerechtigheid bezoek, en het land zijn inwoners uitspuwt. 1)
1) Het land wordt hier voorgesteld als een persoon, die van de walgelijke spijze genoeg hebbende, haar uitspuwt. Het land kan als het ware niet langer die zonden verduren. Zulke figuurlijke spreekwijzen komen meer voor in de Heilige Schrift: 2 Kings 3:19 Job 31:38.
Vers 26
26. a) Maar gij zult Mijn instellingen en Mijn rechten, die Ik u vroeger meegedeeld heb, onderhouden en wanneer gij nu in Kanan komt, van al die gruwelen niets doen, inwoner noch vreemdeling, die in het midden van u als vreemdeling verkeert.a) Leviticus 20:22
Vers 26
26. a) Maar gij zult Mijn instellingen en Mijn rechten, die Ik u vroeger meegedeeld heb, onderhouden en wanneer gij nu in Kanan komt, van al die gruwelen niets doen, inwoner noch vreemdeling, die in het midden van u als vreemdeling verkeert.a) Leviticus 20:22
Vers 27
27. Want de lieden van dit land, die v r u geweest zijn, hebben al deze gruwelen gedaan; en het land is daardoor onrein geworden.Vers 27
27. Want de lieden van dit land, die v r u geweest zijn, hebben al deze gruwelen gedaan; en het land is daardoor onrein geworden.Vers 28
28. Dat u dat land niet op zijn tijd uitspuwe, als gij het op dezelfde wijze zult verontreinigd hebben, zoals het het volk, dat v r u was, uitgespuwd heeft. 1)1) De Heere spreekt hier op profetische wijze. Voor de profeet bestaat er geen tijdsruimte. Tot waarschuwing spreekt de Heere alzo, maar ook, om de Israëlieten in het geloof te versterken, dat zij eenmaal Kanan erfelijk zouden bezitten..
Vers 28
28. Dat u dat land niet op zijn tijd uitspuwe, als gij het op dezelfde wijze zult verontreinigd hebben, zoals het het volk, dat v r u was, uitgespuwd heeft. 1)1) De Heere spreekt hier op profetische wijze. Voor de profeet bestaat er geen tijdsruimte. Tot waarschuwing spreekt de Heere alzo, maar ook, om de Israëlieten in het geloof te versterken, dat zij eenmaal Kanan erfelijk zouden bezitten..
Vers 29
29. Want al wie enige van deze gruwelen doen zal; die zielen, die ze doen, zullen naar Mijn bevel uit het midden van haar volk uitgeroeid worden, 1) en zolang dit werkelijk geschiedt, zal het verderf van het volk als volkworden afgewend.1) Hieruit is te leren, dat deze geboden niet alleen voor Israël golden, maar voor alle volken. Indien de Kananieten ook om deze zonden zijn vernietigd, dan wacht deze straf alle andere volken of personen, die zich hieraan schuldig maken, tenzij zij zich bekeren..
Vers 29
29. Want al wie enige van deze gruwelen doen zal; die zielen, die ze doen, zullen naar Mijn bevel uit het midden van haar volk uitgeroeid worden, 1) en zolang dit werkelijk geschiedt, zal het verderf van het volk als volkworden afgewend.1) Hieruit is te leren, dat deze geboden niet alleen voor Israël golden, maar voor alle volken. Indien de Kananieten ook om deze zonden zijn vernietigd, dan wacht deze straf alle andere volken of personen, die zich hieraan schuldig maken, tenzij zij zich bekeren..
Vers 30
30. Daarom zult gij Mijn bevel onderhouden, dat gij niet doet van die gruwelijke instellingen, die v r u zijn gedaan geweest, en u daarmee niet verontreinigt: Ik ben de HEERE, uw God! 1) En daar Ik heilig ben, zult gij voor Mijn aangezicht heilig zijn (Exodus 22:31).1) De Heere besluit met het: "Ik ben de Heere, uw God", n om de Verbondsbetrekking te doen voelen, n om Israël te herinneren, dat het te doen heeft, niet met een onreine en onheilige afgod, maar met de Heilige God, die te rein van ogen is, dan dat Hij het kwade zou kunnen aanschouwen..
Vers 30
30. Daarom zult gij Mijn bevel onderhouden, dat gij niet doet van die gruwelijke instellingen, die v r u zijn gedaan geweest, en u daarmee niet verontreinigt: Ik ben de HEERE, uw God! 1) En daar Ik heilig ben, zult gij voor Mijn aangezicht heilig zijn (Exodus 22:31).1) De Heere besluit met het: "Ik ben de Heere, uw God", n om de Verbondsbetrekking te doen voelen, n om Israël te herinneren, dat het te doen heeft, niet met een onreine en onheilige afgod, maar met de Heilige God, die te rein van ogen is, dan dat Hij het kwade zou kunnen aanschouwen..