Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Leviticus 19

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 19

Leviticus 19:1.

UITLEGGING VAN DE TIEN GEBODEN EN ANDERE WETTEN.

I. Leviticus 19:1-Leviticus 19:37. Nu volgt het woord des Heeren over de betrekking tot Hem en de naaste, welke de Israëliet in alle toestanden van zijn leven en in alle betrekkingen, waartoe hij geroepen is, in het oog zal houden; daartoe gaan de geboden van de eerste tafel ter voldoening aan de eis van de heiligheid vooraf (Leviticus 19:3-Leviticus 19:8), dan volgen die van de tweede (Leviticus 19:9-Leviticus 19:18), waaraan nog verscheidene andere voorschriften worden verbonden, welke deels de instandhouding van de natuurlijke en zedelijke wereldorde vorderen (Leviticus 19:19-Leviticus 19:32), deels enige rechtsbetrekkingen van het burgerlijk leven nader toelichten (Leviticus 19:33-Leviticus 19:37).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 19

Leviticus 19:1.

UITLEGGING VAN DE TIEN GEBODEN EN ANDERE WETTEN.

I. Leviticus 19:1-Leviticus 19:37. Nu volgt het woord des Heeren over de betrekking tot Hem en de naaste, welke de Israëliet in alle toestanden van zijn leven en in alle betrekkingen, waartoe hij geroepen is, in het oog zal houden; daartoe gaan de geboden van de eerste tafel ter voldoening aan de eis van de heiligheid vooraf (Leviticus 19:3-Leviticus 19:8), dan volgen die van de tweede (Leviticus 19:9-Leviticus 19:18), waaraan nog verscheidene andere voorschriften worden verbonden, welke deels de instandhouding van de natuurlijke en zedelijke wereldorde vorderen (Leviticus 19:19-Leviticus 19:32), deels enige rechtsbetrekkingen van het burgerlijk leven nader toelichten (Leviticus 19:33-Leviticus 19:37).

Vers 1

1. Verder sprak de HEERE tot Mozes, om het volk nog eens ernstig de heiligheid in doen en laten, door Hem geëist, voor te stellen, zeggende:

Vers 1

1. Verder sprak de HEERE tot Mozes, om het volk nog eens ernstig de heiligheid in doen en laten, door Hem geëist, voor te stellen, zeggende:

Vers 2

2. Spreukenek tot de ganse vergadering van de kinderen van Israël en zeg tot hen: a) Gij zult heilig zijn, want Ik de HEERE, uw God, ben heilig, 1) en daarom geef Ik u de volgende geboden, die, uit Mijn heiligheid voortvloeiende, ook uw heiligheid bedoelen, naar Mijn met u opgerichtverbond.

a)Leviticus 11:44; Leviticus 20:7,Leviticus 20:26; 1 Peter 1:16

1) D.i. die mijn verbond met u heb opgericht, die u heb aangenomen tot mijn eigen volk, om mijn stem gehoorzaam zijn, met belofte aan degenen, die dit als Abrahams rechtgeaarde kinderen in het geloof doen, dat ik hen zal wezen een God van zaligheid, niet alleen in dit, maar in de meeste volkomenheid in het toekomende leven..

Vers 2

2. Spreukenek tot de ganse vergadering van de kinderen van Israël en zeg tot hen: a) Gij zult heilig zijn, want Ik de HEERE, uw God, ben heilig, 1) en daarom geef Ik u de volgende geboden, die, uit Mijn heiligheid voortvloeiende, ook uw heiligheid bedoelen, naar Mijn met u opgerichtverbond.

a)Leviticus 11:44; Leviticus 20:7,Leviticus 20:26; 1 Peter 1:16

1) D.i. die mijn verbond met u heb opgericht, die u heb aangenomen tot mijn eigen volk, om mijn stem gehoorzaam zijn, met belofte aan degenen, die dit als Abrahams rechtgeaarde kinderen in het geloof doen, dat ik hen zal wezen een God van zaligheid, niet alleen in dit, maar in de meeste volkomenheid in het toekomende leven..

Vers 3

3. Een ieder zal, naar het vijfde gebod, (Exodus 20:12) zijn moeder en zijn vader vrezen, 1) daar Ik aan hen een deel van Mijn macht en dus ook van Mijn ere gegeven heb, en Mijn Sabbatten, zowel de Sabbat op dezevende dag van iedere week als de andere dagen op welke gij rusten zult, (Exodus 20:8) houden. Ik ben de HEERE, Uw God! aan wie uw aardse beroepsbezigheid zal geheiligd zijn.

a)Exodus 31:13 Leviticus 26:2

1) Daar deze verordening zonder twijfel dient tot nadere verklaring van het vijfde gebod, bevestigt dit, wat ik vroeger heb geleerd, dat de eer, welke God beveelt, aan de ouders te bewijzen, niet alleen bestaat in verering, maar ook tegelijk de gehoorzaamheid omvat. De eerbied nu, waaromtrent Hij nu een bevel geeft, maakt gewillige en gehoorzame kinderen. Nu vatten wij aldus, hoe de ouders zijn te eren, omdat God de kinderen vermaant, zich te wachten iets te doen, wat hun ergernis geeft. Want dit is eerst het ware bewijs van de eerbied, het juk van de onderwerping vrolijk te dragen, en door de daad zelf werkelijk de lust om te gehoorzamen te bewijzen.. De moeder wordt hier eerst genoemd. En dat, daar bij de oudste volken de moeder weinig geacht werd. God wil hiermee aan Israël in het bijzonder leren, om toch ook vooral de moeder te vereren..

2) Uit deze beide plaatsen (Leviticus 26:2) blijkt duidelijk, dat de dienst van de tabernakel is verbonden aan de Sabbat; dat niet slechts deze zaken door een onverbrekelijke band zijn verbonden, maar dat de onthouding van elke arbeid de offeranden ten goede moest komen, omdat het niets anders dan voor korte tijd zou geweest zijn, ledig te zijn, zonder dat daarbij een doel waartoe, was aangegeven. Ja, wanneer Mozes over de rust spreekt, schijnt hij de eerbied voor het heiligdom, om zo te zeggen, op de voorgrond gezet te hebben, opdat het volk zou begrijpen, dat alle beletselen uit de weg moesten geruimd worden, welke van de dienst van God plegen af te trekken..

De Sabbatviering is een sterk onderscheidend merkteken, waardoor Gods volk van de wereld is afgescheiden. Het is een zaak, die onder ieders gezicht en bereik valt. En ook, men kan iemands wijze van de Sabbat afkeuren, zonder hem in zijn karakter te kwetsen. Vooral bij dit gebod bestaat er dus noodzakelijkheid voor elk van ons, om toe te zien; er ligt in dit gebod een prikkel tot allerlei aanmerking; en een aanklacht van overtreding van dit gebod is wel ernstig, maar kwetst toch de burgerlijke persoon niet. Zeg dus ook niet, dat het beter ware, zo dit oordeel van de broeders zweeg. Integendeel, meer dan een, die nog geen vrees voor God in zijn hart had, om de Sabbat om Gods wil te houden, is begonnen met het uit vrees voor de broeders te doen, en is zo op weg gekomen, om een Sabbatsvierder om Gods wil te worden. Alleen maar op de vraag: Wie keurt uw Sabbat? moogt ge nooit antwoorden: "Mijn broeder." Uw enige Keurmeester bij uw Sabbatviering is de Heere Heere. Hij heeft gezegd: Het zijn Mijn Sabbatten..

De eerste eis betreft de vrees voor de ouders en de waarneming van de Sabbatten van de Heere, die twee grondzuilen van de zedelijke wereldorde en van de burgerlijke welvaart..

Vers 3

3. Een ieder zal, naar het vijfde gebod, (Exodus 20:12) zijn moeder en zijn vader vrezen, 1) daar Ik aan hen een deel van Mijn macht en dus ook van Mijn ere gegeven heb, en Mijn Sabbatten, zowel de Sabbat op dezevende dag van iedere week als de andere dagen op welke gij rusten zult, (Exodus 20:8) houden. Ik ben de HEERE, Uw God! aan wie uw aardse beroepsbezigheid zal geheiligd zijn.

a)Exodus 31:13 Leviticus 26:2

1) Daar deze verordening zonder twijfel dient tot nadere verklaring van het vijfde gebod, bevestigt dit, wat ik vroeger heb geleerd, dat de eer, welke God beveelt, aan de ouders te bewijzen, niet alleen bestaat in verering, maar ook tegelijk de gehoorzaamheid omvat. De eerbied nu, waaromtrent Hij nu een bevel geeft, maakt gewillige en gehoorzame kinderen. Nu vatten wij aldus, hoe de ouders zijn te eren, omdat God de kinderen vermaant, zich te wachten iets te doen, wat hun ergernis geeft. Want dit is eerst het ware bewijs van de eerbied, het juk van de onderwerping vrolijk te dragen, en door de daad zelf werkelijk de lust om te gehoorzamen te bewijzen.. De moeder wordt hier eerst genoemd. En dat, daar bij de oudste volken de moeder weinig geacht werd. God wil hiermee aan Israël in het bijzonder leren, om toch ook vooral de moeder te vereren..

2) Uit deze beide plaatsen (Leviticus 26:2) blijkt duidelijk, dat de dienst van de tabernakel is verbonden aan de Sabbat; dat niet slechts deze zaken door een onverbrekelijke band zijn verbonden, maar dat de onthouding van elke arbeid de offeranden ten goede moest komen, omdat het niets anders dan voor korte tijd zou geweest zijn, ledig te zijn, zonder dat daarbij een doel waartoe, was aangegeven. Ja, wanneer Mozes over de rust spreekt, schijnt hij de eerbied voor het heiligdom, om zo te zeggen, op de voorgrond gezet te hebben, opdat het volk zou begrijpen, dat alle beletselen uit de weg moesten geruimd worden, welke van de dienst van God plegen af te trekken..

De Sabbatviering is een sterk onderscheidend merkteken, waardoor Gods volk van de wereld is afgescheiden. Het is een zaak, die onder ieders gezicht en bereik valt. En ook, men kan iemands wijze van de Sabbat afkeuren, zonder hem in zijn karakter te kwetsen. Vooral bij dit gebod bestaat er dus noodzakelijkheid voor elk van ons, om toe te zien; er ligt in dit gebod een prikkel tot allerlei aanmerking; en een aanklacht van overtreding van dit gebod is wel ernstig, maar kwetst toch de burgerlijke persoon niet. Zeg dus ook niet, dat het beter ware, zo dit oordeel van de broeders zweeg. Integendeel, meer dan een, die nog geen vrees voor God in zijn hart had, om de Sabbat om Gods wil te houden, is begonnen met het uit vrees voor de broeders te doen, en is zo op weg gekomen, om een Sabbatsvierder om Gods wil te worden. Alleen maar op de vraag: Wie keurt uw Sabbat? moogt ge nooit antwoorden: "Mijn broeder." Uw enige Keurmeester bij uw Sabbatviering is de Heere Heere. Hij heeft gezegd: Het zijn Mijn Sabbatten..

De eerste eis betreft de vrees voor de ouders en de waarneming van de Sabbatten van de Heere, die twee grondzuilen van de zedelijke wereldorde en van de burgerlijke welvaart..

Vers 4

4. Gij zult, naar het 1ste gebod (Exodus 20:3) u tot de afgoden1) niet keren en u, tot vermijding van de evenzo verboden beeldendienst (Exodus 20:4) geen gegoten goden maken (Exodus 34:17): Ik ben de HEERE, uw God, die Mijn eer aan geen ander geven wil, noch Mijn lof de gesneden beeldenIsaiah 42:8).

1) in het Hebreeuws Halilim. Letterlijk, de nietswaardige. Het is daarom, dat de Apostel Paulus 1 Corinthiers 8:4) zegt: Wij weten, dat een afgod niets is in de wereld..

Vers 4

4. Gij zult, naar het 1ste gebod (Exodus 20:3) u tot de afgoden1) niet keren en u, tot vermijding van de evenzo verboden beeldendienst (Exodus 20:4) geen gegoten goden maken (Exodus 34:17): Ik ben de HEERE, uw God, die Mijn eer aan geen ander geven wil, noch Mijn lof de gesneden beeldenIsaiah 42:8).

1) in het Hebreeuws Halilim. Letterlijk, de nietswaardige. Het is daarom, dat de Apostel Paulus 1 Corinthiers 8:4) zegt: Wij weten, dat een afgod niets is in de wereld..

Vers 5

5. En wanneer gij een dankoffer 1) de HEERE offeren zult, naar uw welgevallen2) zult gij dat offeren, zulke offers zo brengen als Hij het wil en die dan ook alleen u in Zijn welgevallen kunnen doen delen.

1) De dankoffers worden alleen vermeld, daar alleen bij deze met de priester ook de offeraar mede werkzaam was, en er juist daarom wel het spoedigst iets tegen de vastgestelde regel kon geschieden. 2) In het Hebreeuws Lirdsonkem. De Septuagint vertaalt dus: zoals het u aannemelijk is. De bedoeling is: naar dat het u lust, niet in de zin van, naar willekeur, maar in de zin, dat het als een offer van dankbaarheid een vrijwillig offer bleef, een offer, dat vrijwillig, maar van harte de Heere werd gebracht..

Vers 5

5. En wanneer gij een dankoffer 1) de HEERE offeren zult, naar uw welgevallen2) zult gij dat offeren, zulke offers zo brengen als Hij het wil en die dan ook alleen u in Zijn welgevallen kunnen doen delen.

1) De dankoffers worden alleen vermeld, daar alleen bij deze met de priester ook de offeraar mede werkzaam was, en er juist daarom wel het spoedigst iets tegen de vastgestelde regel kon geschieden. 2) In het Hebreeuws Lirdsonkem. De Septuagint vertaalt dus: zoals het u aannemelijk is. De bedoeling is: naar dat het u lust, niet in de zin van, naar willekeur, maar in de zin, dat het als een offer van dankbaarheid een vrijwillig offer bleef, een offer, dat vrijwillig, maar van harte de Heere werd gebracht..

Vers 6

6. 1) Op de dag van uw offeren, als het een lofoffer is en de volgende dag, zo het een gelofte- of vrijwillig offer is, zal het gegeten worden; maar wat tot op de derde dag overblijft, zal met vuur verbrand worden.

1) Alsnu wordt het volk bevolen, de offeranden te brengen, zoals dat in Leviticus 7:16 is voorgeschreven. Hier wordt het gebod, de priester eerst gegeven, ook nu aan het volk bekend gemaakt (zie Leviticus 7:16)

Vers 6

6. 1) Op de dag van uw offeren, als het een lofoffer is en de volgende dag, zo het een gelofte- of vrijwillig offer is, zal het gegeten worden; maar wat tot op de derde dag overblijft, zal met vuur verbrand worden.

1) Alsnu wordt het volk bevolen, de offeranden te brengen, zoals dat in Leviticus 7:16 is voorgeschreven. Hier wordt het gebod, de priester eerst gegeven, ook nu aan het volk bekend gemaakt (zie Leviticus 7:16)

Vers 7

7. En zo het op de derde dag enigszins gegeten wordt, het is een afgrijselijk ding, het zal niet aangenaam zijn.

Vers 7

7. En zo het op de derde dag enigszins gegeten wordt, het is een afgrijselijk ding, het zal niet aangenaam zijn.

Vers 8

8. En zo wie dat eet, zal zijn ongerechtigheid dragen, de hem toekomende straf daarvoor lijden, omdat hij het heilige van de HEERE ontheiligd heeft, het heilige de Heere toegewijde offervlees als gewoon vlees behandeld en daardoor ontheiligd heeft; daarom zal dit zijn straf zijn, dat deze ziel uit haar volken uitgeroeid worden.

Vers 8

8. En zo wie dat eet, zal zijn ongerechtigheid dragen, de hem toekomende straf daarvoor lijden, omdat hij het heilige van de HEERE ontheiligd heeft, het heilige de Heere toegewijde offervlees als gewoon vlees behandeld en daardoor ontheiligd heeft; daarom zal dit zijn straf zijn, dat deze ziel uit haar volken uitgeroeid worden.

Vers 9

9. a) Als gij ook de oogst van uw land inoogsten zult, 1) gij zult de hoek van uw veld niet geheel, tot aan de uiterste rand, afoogsten, maar voor de armen en vreemdelingen de buitenste rand laten staan, en dat van uw oogst op te zamelen is, niet opzamelen, de aren, die bij het snijden en binden hier en daar zijn blijven liggen, niet oprapen.

a) Leviticus 23:22 Deuteronomy 24:19

1) Deze weldadigheid beveelt God aan de eigenaren van de landerijen, wanneer hun oogst wordt ingezameld. Want Zijn goedgunstigheid, waar zij ons voor ogen wordt gesteld, beveelt Hij tot navolging aan. En het is een teken van ondankbaarheid, om, hetgeen Hij ons door Zijn zegeningen beschikt, gierig en onmenslievend in te houden. God nu wil wel niet, dat zij die overvloed hebben, zo kwistig van hun voorraad weggeven, dat zij, door anderen rijk te maken, zichzelf beroven. En zeker, Paulus stelt deze grenzen aan de aalmoezen, dat de verlichting van de armen aan de gegoeden, die welwillend geven, geen armoede aanbrengen 2 Corinthiers 8:13). Doch God laat toe aan ieder zijn tarwe te oogsten, de wijn te lezen, en van zijn overvloed te genieten, indien slechts de rijken, tevreden met hun inzameling van wijn en van koren, aan de behoeftigen de nalezing van de druiven en de aren niet benijden. Niet, omdat Hij aan de armen eenzijdig het recht toekent op wat er over is, zodat zij dat het als het hun bezitten, maar opdat, bij wijze van vergunning, een klein deel uit de overvloed van de rijken tot hen afvloeie..

Vers 9

9. a) Als gij ook de oogst van uw land inoogsten zult, 1) gij zult de hoek van uw veld niet geheel, tot aan de uiterste rand, afoogsten, maar voor de armen en vreemdelingen de buitenste rand laten staan, en dat van uw oogst op te zamelen is, niet opzamelen, de aren, die bij het snijden en binden hier en daar zijn blijven liggen, niet oprapen.

a) Leviticus 23:22 Deuteronomy 24:19

1) Deze weldadigheid beveelt God aan de eigenaren van de landerijen, wanneer hun oogst wordt ingezameld. Want Zijn goedgunstigheid, waar zij ons voor ogen wordt gesteld, beveelt Hij tot navolging aan. En het is een teken van ondankbaarheid, om, hetgeen Hij ons door Zijn zegeningen beschikt, gierig en onmenslievend in te houden. God nu wil wel niet, dat zij die overvloed hebben, zo kwistig van hun voorraad weggeven, dat zij, door anderen rijk te maken, zichzelf beroven. En zeker, Paulus stelt deze grenzen aan de aalmoezen, dat de verlichting van de armen aan de gegoeden, die welwillend geven, geen armoede aanbrengen 2 Corinthiers 8:13). Doch God laat toe aan ieder zijn tarwe te oogsten, de wijn te lezen, en van zijn overvloed te genieten, indien slechts de rijken, tevreden met hun inzameling van wijn en van koren, aan de behoeftigen de nalezing van de druiven en de aren niet benijden. Niet, omdat Hij aan de armen eenzijdig het recht toekent op wat er over is, zodat zij dat het als het hun bezitten, maar opdat, bij wijze van vergunning, een klein deel uit de overvloed van de rijken tot hen afvloeie..

Vers 10

10. Evenzo zult gij uw wijngaard niet nalezen, bij het inoogsten van de druiven geen nalezing houden van de hier en daar alleen hangende trossen, en de afgevallen, de bij het inzamelen u ontvallen bessen, druiven, van uw wijngaard niet opzamelen; de arme en de vreemdeling 1) zult gij die overlaten (Leviticus 23:22 Deuteronomy 24:19, ). Ik ben de HEERE, uw God! die u land en oogst gegeven heb en nu aan armen en vreemdelingen hun deel toewijs.

1) De vreemdelingen worden bij de armen gevoegd, omdat de vreemdeling geen eigen stuk land onder Israël had..

Vers 10

10. Evenzo zult gij uw wijngaard niet nalezen, bij het inoogsten van de druiven geen nalezing houden van de hier en daar alleen hangende trossen, en de afgevallen, de bij het inzamelen u ontvallen bessen, druiven, van uw wijngaard niet opzamelen; de arme en de vreemdeling 1) zult gij die overlaten (Leviticus 23:22 Deuteronomy 24:19, ). Ik ben de HEERE, uw God! die u land en oogst gegeven heb en nu aan armen en vreemdelingen hun deel toewijs.

1) De vreemdelingen worden bij de armen gevoegd, omdat de vreemdeling geen eigen stuk land onder Israël had..

Vers 11

11. Gij zult, naar het 8ste gebod (Exodus 20:15) niet stelen en gij zult niet liegen, het bezit van aanvertrouwd of gevonden goed niet ontkennen (Leviticus 6:2), noch valselijk handelen, een ieder tegen zijn naaste, 1) niet tot bevoordeling van u zelf en tot misleiding van de naaste hem met allerlei leugens om de tuin leiden Isaiah 42:8; Isaiah 42:1 Thes.4:6).

1) Hier drukt God een weinig duidelijker Zijn bedoeling uit, omdat Hij een soort stelen aanwijst, waarbij bedrieglijk wordt gehandeld, of met wreedheid wordt te werk gegaan. Twee woorden, waarvan wij het een door ontkennen, het andere door liegen vertalen, betekenen ook bedriegen, op de wijze van liegen, of met de hoop op bedriegen. Het is niet twijfelachtig, of God maant de zijnen af van alle bedrog en list, opdat zij oprecht en te goeder trouw onder elkaar zullen verkeren. In de tweede plaats beveelt Hij bescheiden en zacht met de naaste te handelen, om zich van alle onrechtvaardige onderdrukking te onthouden..

Daar dit verbod zo onmiddellijk met het liegen verknocht is, zo schijnt het ook gegeven te zijn tot voorkoming en wering van het overbieden van elkaar in het stuk van koophandel..

Vers 11

11. Gij zult, naar het 8ste gebod (Exodus 20:15) niet stelen en gij zult niet liegen, het bezit van aanvertrouwd of gevonden goed niet ontkennen (Leviticus 6:2), noch valselijk handelen, een ieder tegen zijn naaste, 1) niet tot bevoordeling van u zelf en tot misleiding van de naaste hem met allerlei leugens om de tuin leiden Isaiah 42:8; Isaiah 42:1 Thes.4:6).

1) Hier drukt God een weinig duidelijker Zijn bedoeling uit, omdat Hij een soort stelen aanwijst, waarbij bedrieglijk wordt gehandeld, of met wreedheid wordt te werk gegaan. Twee woorden, waarvan wij het een door ontkennen, het andere door liegen vertalen, betekenen ook bedriegen, op de wijze van liegen, of met de hoop op bedriegen. Het is niet twijfelachtig, of God maant de zijnen af van alle bedrog en list, opdat zij oprecht en te goeder trouw onder elkaar zullen verkeren. In de tweede plaats beveelt Hij bescheiden en zacht met de naaste te handelen, om zich van alle onrechtvaardige onderdrukking te onthouden..

Daar dit verbod zo onmiddellijk met het liegen verknocht is, zo schijnt het ook gegeven te zijn tot voorkoming en wering van het overbieden van elkaar in het stuk van koophandel..

Vers 12

12. a) En gij zult niet vals bij Mijn naam zweren, 1) nog minder ter bevestiging van zulke leugens Mijn naam misbruiken: want gij zou alzo op zeer slechte wijze de naam van uw God ontheiligen: Ik ben de HEERE! die naar de bedreiging gevoegd bij het gebod (Exodus 20:7), zo'n misdaad niet ongestraft laat.

a) Deuteronomy 5:11

1) Ofschoon Mozes handelt over de plichten van de tweede tafel, en nadat hij verboden heeft bedrieglijk te handelen met zijn naasten, voegt hij deze vermaning ter bevestiging eraan toe. Echter uit het tweede lid van het vers mag men opmaken, dat hij eigenlijk het oog heeft gehad op de eer van God, waar hij zegt: Gij zult de naam van uw God niet ontheiligen. Want een onzalige begeerte naar winst maakt, dat de gierigaard en de schraapzuchtige niet slechts de mensen bedriegt, maar ook jegens God zelf zich verontreinigt. Daarom, ofschoon Mozes opzettelijk liegen en bedriegen veroordeelt, waarmee de naaste bedrogen wordt, vlecht hij toch bij deze gelegenheid erin, dat men zich heeft te wachten, om, waar de begeerte ons tot iemand te schaden drijft, niet slechts de mens, maar ook God zelf te beledigen..

Vers 12

12. a) En gij zult niet vals bij Mijn naam zweren, 1) nog minder ter bevestiging van zulke leugens Mijn naam misbruiken: want gij zou alzo op zeer slechte wijze de naam van uw God ontheiligen: Ik ben de HEERE! die naar de bedreiging gevoegd bij het gebod (Exodus 20:7), zo'n misdaad niet ongestraft laat.

a) Deuteronomy 5:11

1) Ofschoon Mozes handelt over de plichten van de tweede tafel, en nadat hij verboden heeft bedrieglijk te handelen met zijn naasten, voegt hij deze vermaning ter bevestiging eraan toe. Echter uit het tweede lid van het vers mag men opmaken, dat hij eigenlijk het oog heeft gehad op de eer van God, waar hij zegt: Gij zult de naam van uw God niet ontheiligen. Want een onzalige begeerte naar winst maakt, dat de gierigaard en de schraapzuchtige niet slechts de mensen bedriegt, maar ook jegens God zelf zich verontreinigt. Daarom, ofschoon Mozes opzettelijk liegen en bedriegen veroordeelt, waarmee de naaste bedrogen wordt, vlecht hij toch bij deze gelegenheid erin, dat men zich heeft te wachten, om, waar de begeerte ons tot iemand te schaden drijft, niet slechts de mens, maar ook God zelf te beledigen..

Vers 13

13. Gij zult verder, naar het 8ste gebod, uw naaste niet bedrieglijk verdrukken, terwijl gij hem onthoudt wat hem behoort, noch hem beroven, hem ontnemende wat hij bezit: het a) dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachtentot aan de morgen, 1) maar zal door u uitbetaald worden op de avond van iedere dag, waarop hij voor u gearbeid heeft (Deuteronomy 24:14). a) James 5:4

1) Nadat Hij daarom verboden heeft, op welke wijze dan ook, de broeders te onderdrukken en in hun goederen te treffen, voegt hij er tegelijk bij, dat zij geen geweld zullen plegen, om hen onbillijk te beroven. Ten eerste tekent hij nog n wijze van onrechtvaardige verdrukking aan, wanneer de arbeider van zijn loon beroofd wordt; niet slechts indien hij met lege handen wordt weggezonden, zodat het loon voor de arbeid hem geweigerd wordt, maar ook, indien de betaling uitgesteld wordt tot de morgen. Want wij weten, dat de loondienaars in de meeste gevallen bij de dag leven en daarom, indien ook slechts een weinig druk wordt in toepassing gebracht, zij aan het gebrek worden prijsgeven. Daarom, indien de rijke de arme en behoeftige mens, wiens zweet hij misbruikt heeft, bekrompen houdt, kwelt hij hem op deze wijze, dat hij hem berooft van de dagelijkse leeftocht. Hoofdsom is zo de menslievendheid te betrachten, dat niemand bezwaard wordt, of vanwege karige betaling een vonnis ontvangt..

Vers 13

13. Gij zult verder, naar het 8ste gebod, uw naaste niet bedrieglijk verdrukken, terwijl gij hem onthoudt wat hem behoort, noch hem beroven, hem ontnemende wat hij bezit: het a) dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachtentot aan de morgen, 1) maar zal door u uitbetaald worden op de avond van iedere dag, waarop hij voor u gearbeid heeft (Deuteronomy 24:14). a) James 5:4

1) Nadat Hij daarom verboden heeft, op welke wijze dan ook, de broeders te onderdrukken en in hun goederen te treffen, voegt hij er tegelijk bij, dat zij geen geweld zullen plegen, om hen onbillijk te beroven. Ten eerste tekent hij nog n wijze van onrechtvaardige verdrukking aan, wanneer de arbeider van zijn loon beroofd wordt; niet slechts indien hij met lege handen wordt weggezonden, zodat het loon voor de arbeid hem geweigerd wordt, maar ook, indien de betaling uitgesteld wordt tot de morgen. Want wij weten, dat de loondienaars in de meeste gevallen bij de dag leven en daarom, indien ook slechts een weinig druk wordt in toepassing gebracht, zij aan het gebrek worden prijsgeven. Daarom, indien de rijke de arme en behoeftige mens, wiens zweet hij misbruikt heeft, bekrompen houdt, kwelt hij hem op deze wijze, dat hij hem berooft van de dagelijkse leeftocht. Hoofdsom is zo de menslievendheid te betrachten, dat niemand bezwaard wordt, of vanwege karige betaling een vonnis ontvangt..

Vers 14

14. Gij zult de dove niet vloeken, een smaadrede of lastering spreken, in de mening dat hij haar toch niet hoort, en voor het aangezicht van de blinde geen aanstoot, die hem struikelen of vallen doet, zetten, om uw moedwil met hem te drijven (Deuteronomy 27:18); maar gij zult voor uw God, die alles ziet en hoort, vrezen; want Ik ben de HEERE! en zal Mij de ellendigen en gebrekkigen, wie leed wordt aangedaan, aantrekken.

Leviticus 19:14 behoort, evenals Leviticus 19:17, Leviticus 19:18, tot nadere verklaring van het zesde gebod, omdat in dit gebod niet alleen de moord met voorbedachte rade wordt verboden, maar alle schade en ongemak, wat men de naaste zou kunnen toebrengen..

Vers 14

14. Gij zult de dove niet vloeken, een smaadrede of lastering spreken, in de mening dat hij haar toch niet hoort, en voor het aangezicht van de blinde geen aanstoot, die hem struikelen of vallen doet, zetten, om uw moedwil met hem te drijven (Deuteronomy 27:18); maar gij zult voor uw God, die alles ziet en hoort, vrezen; want Ik ben de HEERE! en zal Mij de ellendigen en gebrekkigen, wie leed wordt aangedaan, aantrekken.

Leviticus 19:14 behoort, evenals Leviticus 19:17, Leviticus 19:18, tot nadere verklaring van het zesde gebod, omdat in dit gebod niet alleen de moord met voorbedachte rade wordt verboden, maar alle schade en ongemak, wat men de naaste zou kunnen toebrengen..

Vers 15

15. Gij zult geen onrecht doen in het gericht, bij de rechtspleging; a) gij zult het aangezicht van de geringe niet aannemen, uit verkeerd medelijden met zijn ellendige toestand geen besluit nemen, dat voor de tegenpartij nadelig is, noch uit mensenbehaagzucht of winzucht het aangezicht van de grote voortrekken of begunstigen (Exodus 23:3,Exodus 23:8); in gerechtigheid zult gij uw naaste zowel in het een als ander richten.1)

a)Deuteronomy 1:17; Deuteronomy 16:19 Proverbs 24:28

1) Door de Rabbijnen in het boek Siphra worden deze woorden aldus verklaard: Gij zult uw naasten op een rechtlievende wijze richten, niet latende de ene partij staan en de andere doen nederzitten, noch toelatende, dat de ene partij alles inbrengt, wat hem behaagt, en de andere gebiedende stil te zwijgen, of weinig woorden te gebruiken..

Vers 15

15. Gij zult geen onrecht doen in het gericht, bij de rechtspleging; a) gij zult het aangezicht van de geringe niet aannemen, uit verkeerd medelijden met zijn ellendige toestand geen besluit nemen, dat voor de tegenpartij nadelig is, noch uit mensenbehaagzucht of winzucht het aangezicht van de grote voortrekken of begunstigen (Exodus 23:3,Exodus 23:8); in gerechtigheid zult gij uw naaste zowel in het een als ander richten.1)

a)Deuteronomy 1:17; Deuteronomy 16:19 Proverbs 24:28

1) Door de Rabbijnen in het boek Siphra worden deze woorden aldus verklaard: Gij zult uw naasten op een rechtlievende wijze richten, niet latende de ene partij staan en de andere doen nederzitten, noch toelatende, dat de ene partij alles inbrengt, wat hem behaagt, en de andere gebiedende stil te zwijgen, of weinig woorden te gebruiken..

Vers 16

16. a) Gij zult naar het 9de gebod (Exodus 20:16) niet wandelen als een achterklapper 1) onder uw volken; die onder de mensen van de een naar de ander gaat, om zijn zaak aan de man te brengen; gij zult niet staan tegen het bloed van uw naaste: niet tegen hem opstaan, om een oordeel van bloed over hem te brengen, opdat gij u van hem afmaakt, als van iemand die tegen u is (1 Kings 21:8), Ik ben de HEERE! die een gruwel heb van de bloeddorstige en valse (Psalms 5:7) en hen hun dagen niet tot de helft laat brengen (Psalms 55:24).

a) Exodus 23:1 Exodus 23:1) In het Hebreeuws Rakil, eigenlijk afgunst, verkleining. Het woord wordt afgeleid van een werkwoord, dat betekent: rondgaan, om kleinhandel te drijven. De bedoeling is dus: als iemand rond te gaan, die de geheimen van de een aan de ander ververtelt..

Vers 16

16. a) Gij zult naar het 9de gebod (Exodus 20:16) niet wandelen als een achterklapper 1) onder uw volken; die onder de mensen van de een naar de ander gaat, om zijn zaak aan de man te brengen; gij zult niet staan tegen het bloed van uw naaste: niet tegen hem opstaan, om een oordeel van bloed over hem te brengen, opdat gij u van hem afmaakt, als van iemand die tegen u is (1 Kings 21:8), Ik ben de HEERE! die een gruwel heb van de bloeddorstige en valse (Psalms 5:7) en hen hun dagen niet tot de helft laat brengen (Psalms 55:24).

a) Exodus 23:1 Exodus 23:1) In het Hebreeuws Rakil, eigenlijk afgunst, verkleining. Het woord wordt afgeleid van een werkwoord, dat betekent: rondgaan, om kleinhandel te drijven. De bedoeling is dus: als iemand rond te gaan, die de geheimen van de een aan de ander ververtelt..

Vers 17

17. a) Gij zult (naar het 6de gebod) uw broeder in uw hart niet haten: b) gij zult uw naaste naarstig berispen; 1) het hem eerlijk zeggen, wanneer gij iets tegen hem hebt, (Matthew 18:15 vv.) en zult de zonde in hem niet verdragen. 2)

a) 1 John 2:9,1 John 2:11; 1 John 3:15 b) Luke 17:8

1) In het Hebreeuws Hokeach thociach, eigenlijk zeker berispen, in de zin van, het hem in zijn gezicht zeggen, indien gij iets tegen hem hebt. Het tegenovergestelde daarom van achter zijn rug van hem te klappen..

2) Indien men deze vertaling van de grondtekst behoudt, verklaart men aldus: Niet in het openbaar brengen wat verborgen is, en alzo hen, die overigens niet te beschuldigen zijn, door hun zonden tevoorschijn te brengen, tot wanhoop te leiden. Zo verklaart o.a. Calvijn. Anderen vertalen en o.i. beter: Gij zult geen zonden op hem laden. Het woord in de grondtekst betekent toch veelal dragen, en niet verdragen.

Vers 17

17. a) Gij zult (naar het 6de gebod) uw broeder in uw hart niet haten: b) gij zult uw naaste naarstig berispen; 1) het hem eerlijk zeggen, wanneer gij iets tegen hem hebt, (Matthew 18:15 vv.) en zult de zonde in hem niet verdragen. 2)

a) 1 John 2:9,1 John 2:11; 1 John 3:15 b) Luke 17:8

1) In het Hebreeuws Hokeach thociach, eigenlijk zeker berispen, in de zin van, het hem in zijn gezicht zeggen, indien gij iets tegen hem hebt. Het tegenovergestelde daarom van achter zijn rug van hem te klappen..

2) Indien men deze vertaling van de grondtekst behoudt, verklaart men aldus: Niet in het openbaar brengen wat verborgen is, en alzo hen, die overigens niet te beschuldigen zijn, door hun zonden tevoorschijn te brengen, tot wanhoop te leiden. Zo verklaart o.a. Calvijn. Anderen vertalen en o.i. beter: Gij zult geen zonden op hem laden. Het woord in de grondtekst betekent toch veelal dragen, en niet verdragen.

Vers 18

18. a) Gij zult in het algemeen niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen van uw volk; 1) om uw vijandschap tegen hen te gelegener tijd te openbaren. Maar gij zult veeleer uw naaste, of volksgenoot, maar dus ook de vreemdeling, die in uw poorten is (Leviticus 19:34), liefhebben als u zelf: Ik ben de HEERE! die u beiden geschapen heb, de ander zowel als u (Malachi 2:10).

a)Matthew 5:39,Matthew 5:44 Luke 6:27 Romans 12:19; 1 Corinthians 6:7; 1 Thessalonians 5:15; 1 Thessalonians 5:1 Petrus 3:9 b) Matthew 5:43; Matthew 22:39 Romans 13:9 Galaten. 5:14 James 2:8.

1) Hieruit blijkt duidelijk, dat God nog meer op het oog heeft gehad, dan het niet doden van anderen, omdat Hij niet slechts de hand beteugelt, maar ook de harten van alle haat rein wil houden. Want, omdat de bron en oorzaak van alle vijandschap is, de begeerte naar wraak, daaruit volgt, dat met het woord doden alles veroordeeld wordt, wat met de broederlijke liefde in strijd is. Hieruit volgt de antithese, dat niet alleen iemand zijn broeder niet met haat vervolge, maar veeleer hem liefhebbe als zichzelf. Aldus is naar geen ander uitlegger van dit gebod te zoeken, dan naar God zelf, die aan moord schuldig verklaart, wie ook maar met enige kwaadwilligheid is behebt; niet slechts wie, beledigd, gelijk met gelijk zoeken te vergelden, maar ook wie zijn naaste niet oprecht bemint, zelfs hen, die naar recht voor zijn vijanden zijn te houden. Waarom? opdat God ons van de geestelijke moord vrijhoudt. Wij leren uit onze harten elk verlangen naar wraak te verbannen, en na de haat afgelegd te hebben de broederlijke liefde jegens allen te kweken. Doch ofschoon het laatste gedeelte van het vers de hoofdsom van de gehele tweede tafel behelst, omdat echter de liefde aan de wraak wordt tegenovergesteld, mag men ook niet scheiden, wat zo nauw aan elkaar verbonden is, voornamelijk, omdat Hij het een aan het andere verbindt. Aan de zonen van Abraham heeft Hij dit nu wel geboden, omdat de misdaad van wraakoefening onder hen des te meer te veroordelen was, die tegelijk door het recht van bloedverwantschap waren verbonden, toch is er geen twijfel aan, of God heeft hier deze zonde in het algemeen afgekeurd..

Vers 18

18. a) Gij zult in het algemeen niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen van uw volk; 1) om uw vijandschap tegen hen te gelegener tijd te openbaren. Maar gij zult veeleer uw naaste, of volksgenoot, maar dus ook de vreemdeling, die in uw poorten is (Leviticus 19:34), liefhebben als u zelf: Ik ben de HEERE! die u beiden geschapen heb, de ander zowel als u (Malachi 2:10).

a)Matthew 5:39,Matthew 5:44 Luke 6:27 Romans 12:19; 1 Corinthians 6:7; 1 Thessalonians 5:15; 1 Thessalonians 5:1 Petrus 3:9 b) Matthew 5:43; Matthew 22:39 Romans 13:9 Galaten. 5:14 James 2:8.

1) Hieruit blijkt duidelijk, dat God nog meer op het oog heeft gehad, dan het niet doden van anderen, omdat Hij niet slechts de hand beteugelt, maar ook de harten van alle haat rein wil houden. Want, omdat de bron en oorzaak van alle vijandschap is, de begeerte naar wraak, daaruit volgt, dat met het woord doden alles veroordeeld wordt, wat met de broederlijke liefde in strijd is. Hieruit volgt de antithese, dat niet alleen iemand zijn broeder niet met haat vervolge, maar veeleer hem liefhebbe als zichzelf. Aldus is naar geen ander uitlegger van dit gebod te zoeken, dan naar God zelf, die aan moord schuldig verklaart, wie ook maar met enige kwaadwilligheid is behebt; niet slechts wie, beledigd, gelijk met gelijk zoeken te vergelden, maar ook wie zijn naaste niet oprecht bemint, zelfs hen, die naar recht voor zijn vijanden zijn te houden. Waarom? opdat God ons van de geestelijke moord vrijhoudt. Wij leren uit onze harten elk verlangen naar wraak te verbannen, en na de haat afgelegd te hebben de broederlijke liefde jegens allen te kweken. Doch ofschoon het laatste gedeelte van het vers de hoofdsom van de gehele tweede tafel behelst, omdat echter de liefde aan de wraak wordt tegenovergesteld, mag men ook niet scheiden, wat zo nauw aan elkaar verbonden is, voornamelijk, omdat Hij het een aan het andere verbindt. Aan de zonen van Abraham heeft Hij dit nu wel geboden, omdat de misdaad van wraakoefening onder hen des te meer te veroordelen was, die tegelijk door het recht van bloedverwantschap waren verbonden, toch is er geen twijfel aan, of God heeft hier deze zonde in het algemeen afgekeurd..

Vers 19

19. Gij zult Mijn instellingen, maar ook in andere gevallen dan in de opgegeven houden en wel vooreerst daarin: gij zult geen tweeërlei aard van uw beesten laten samen te doen hebben, zich laten vermengen ter verkrijging van bastaardsoorten; uw akker of wijnberg (Deuteronomy 22:9) zult gij niet met twee soorten zaad bezaaien, om een bastaardvrucht voort te brengen, en een kleed van twee soorten stof dooreen vermengd dat geweven is van wol en linnen, zal aan u, aan uw lichaam niet komen (Deuteronomy 22:11).

1) Hiermee wordt de Israëlieten het ontzag voor de natuurlijke orde en afzondering van de dingen als een goddelijke, in de schepping gegronde zaak bevolen, opdat ook hierin hun karakter als volkseigendom van de Schepper openbaar wordt. Behartigenswaardig is deze wenk voor de Christen, al is dit dan niet wat het uitwendig wettische aangaat! Op deze grond wordt dan ook (Deuteronomy 22:10) verboden rund en ezel tezamen voor de ploeg te spannen. Treffend is de opmerking van de rabbijnen bij dit vers: "Al wie verschillende dieren vermengt, handelt alsof God niet alles had geschapen wat nodig is, maar als moest hij nieuwe schepselen voortbrengen en God in Zijn wereldschepping bijstaan. Die de verschillende soorten vermengt, vervalst de stempel van de munt van de Koning." Het woord Schaatnes (vermenging), dat Luther naar de aangehaalde gelijkluidende plaats zeer terecht door "wol met lijnwaad vermengd" vertaald heeft, is geen eigenlijk gezegd Hebreeuws woord, maar waarschijnlijk uit Egypte, waar de Hebreeërs de kunst om te weven hadden geleerd (volgens 1 Chronicles 4:21 wijdde een geslacht uit de stam Juda zich bij voorkeur aan de linnenweverij toe) en de uitdrukkingen voor de verschillende stoffen gebruikelijk zich hadden eigen gemaakt; daartoe behoort ook het woord Schesch (lijnwaad, Luther: witte zijde; Exodus. 25:4).

Vers 19

19. Gij zult Mijn instellingen, maar ook in andere gevallen dan in de opgegeven houden en wel vooreerst daarin: gij zult geen tweeërlei aard van uw beesten laten samen te doen hebben, zich laten vermengen ter verkrijging van bastaardsoorten; uw akker of wijnberg (Deuteronomy 22:9) zult gij niet met twee soorten zaad bezaaien, om een bastaardvrucht voort te brengen, en een kleed van twee soorten stof dooreen vermengd dat geweven is van wol en linnen, zal aan u, aan uw lichaam niet komen (Deuteronomy 22:11).

1) Hiermee wordt de Israëlieten het ontzag voor de natuurlijke orde en afzondering van de dingen als een goddelijke, in de schepping gegronde zaak bevolen, opdat ook hierin hun karakter als volkseigendom van de Schepper openbaar wordt. Behartigenswaardig is deze wenk voor de Christen, al is dit dan niet wat het uitwendig wettische aangaat! Op deze grond wordt dan ook (Deuteronomy 22:10) verboden rund en ezel tezamen voor de ploeg te spannen. Treffend is de opmerking van de rabbijnen bij dit vers: "Al wie verschillende dieren vermengt, handelt alsof God niet alles had geschapen wat nodig is, maar als moest hij nieuwe schepselen voortbrengen en God in Zijn wereldschepping bijstaan. Die de verschillende soorten vermengt, vervalst de stempel van de munt van de Koning." Het woord Schaatnes (vermenging), dat Luther naar de aangehaalde gelijkluidende plaats zeer terecht door "wol met lijnwaad vermengd" vertaald heeft, is geen eigenlijk gezegd Hebreeuws woord, maar waarschijnlijk uit Egypte, waar de Hebreeërs de kunst om te weven hadden geleerd (volgens 1 Chronicles 4:21 wijdde een geslacht uit de stam Juda zich bij voorkeur aan de linnenweverij toe) en de uitdrukkingen voor de verschillende stoffen gebruikelijk zich hadden eigen gemaakt; daartoe behoort ook het woord Schesch (lijnwaad, Luther: witte zijde; Exodus. 25:4).

Vers 20

20. En wanneer een man, buiten de echt, door bijligging van het zaad, bij een vrouw zal gelegen hebben, die een dienstmaagd is, bij de man versmaad, 1) en ook nog geenszins gelost is, door een ander vrijwillig gekocht, en haar kosteloos (Exodus 21:11) geen vrijheid is gegeven; die zullen gegeseld worden, zij zullen niet gedood worden, zoals bij bepaalde echtbreuk (Leviticus 20:10), of bij verkrachting van een vrije maagd, die verloofd is (Deuteronomy 22:23), want zij was niet vrij gemaakt, en alzo niet met de man, zoals een echtgenote, van gelijke geboorte, waarom de straf verzacht mag worden.

1) Ofschoon er bij God geen onderscheid is tussen slaven en vrijen, in de gerichtshandel is echter hun toestand verschillend, en ook volgt uit de echtbreuk met een dienstmaagd niet zo veel rampen. Daarom ofschoon de misdaad de dood waardig is, wegens de zwakheid van het volk wordt de straf gematigd, zodat indien iemand, een slavin aan een man verloofd, heeft geschonden, beiden zullen gegeseld worden. Waaruit is op te maken, dat, indien een bijvrouw, welke reeds bij de man inwoonde, werd geschonden, dit voor een halsmisdaad moest gehouden worden. Verder, opdat uit de gemakkelijkheid van de wet, of uit haar toegevendheid, zij niet valselijk erop zouden steunen, dat de overtreding een lichte was, wordt aan deze dwaling tegelijk de kop ingedrukt, door het bijgevoegde schuldoffer. Want, indien de geselstraf nog niet tot verzoening voldoende was, daaruit volgt, dat uit de straf de aard van de overtreding niet was te berekenen..

In het Hebreeuws Néch feth. De Statenvertalers hebben het Hebreeuwse woord vertaald door versmaad. De LXX vertaalt, zoals blijkt, door: voor een man bewaard. Maimonides vertaalt: aan een man verloofd, terwijl Schultens, Opera Minora pag.144 zegt: "In verband met het Arabisch vertaal ik, een dienstmaagd door een man geminacht, of liever, een dienstmaagd aan een man gegeven, d.i. een dienstmaagd, over wie een man, d.i. haar heer, de macht is gegeven, haar vrij te gebruiken, of welke haar heer zich genomen heeft, om haar tot voldoening van zijn lusten te gebruiken." Bij een man versmaad, moet in ieder geval genomen worden in de zin van, een dienstmaagd, die tot een man in betrekking staat, hetzij als verloofde, hetzij als concubine. Dit eist het verband van de zin, omdat het geval enigszins met echtbreuk wordt gelijkgesteld. Enigszins, niet geheel, omdat deze dienstmaagd niet een vrije was, noch vrijgeboren, noch vrijgemaakt door loskoping. Het stamverwante Arabische woord betekent, veil hebben. Daar dit geval niet gelijk stond met echtbreuk, behoefde niet de doodstraf toegepast te worden, maar had enkel de geseling plaats. Volgens de Rabbijnen werd aan de vrouw veertig min n slagen toegedeeld. Bovendien moest de schuldige een schuldoffer brengen..

Vers 20

20. En wanneer een man, buiten de echt, door bijligging van het zaad, bij een vrouw zal gelegen hebben, die een dienstmaagd is, bij de man versmaad, 1) en ook nog geenszins gelost is, door een ander vrijwillig gekocht, en haar kosteloos (Exodus 21:11) geen vrijheid is gegeven; die zullen gegeseld worden, zij zullen niet gedood worden, zoals bij bepaalde echtbreuk (Leviticus 20:10), of bij verkrachting van een vrije maagd, die verloofd is (Deuteronomy 22:23), want zij was niet vrij gemaakt, en alzo niet met de man, zoals een echtgenote, van gelijke geboorte, waarom de straf verzacht mag worden.

1) Ofschoon er bij God geen onderscheid is tussen slaven en vrijen, in de gerichtshandel is echter hun toestand verschillend, en ook volgt uit de echtbreuk met een dienstmaagd niet zo veel rampen. Daarom ofschoon de misdaad de dood waardig is, wegens de zwakheid van het volk wordt de straf gematigd, zodat indien iemand, een slavin aan een man verloofd, heeft geschonden, beiden zullen gegeseld worden. Waaruit is op te maken, dat, indien een bijvrouw, welke reeds bij de man inwoonde, werd geschonden, dit voor een halsmisdaad moest gehouden worden. Verder, opdat uit de gemakkelijkheid van de wet, of uit haar toegevendheid, zij niet valselijk erop zouden steunen, dat de overtreding een lichte was, wordt aan deze dwaling tegelijk de kop ingedrukt, door het bijgevoegde schuldoffer. Want, indien de geselstraf nog niet tot verzoening voldoende was, daaruit volgt, dat uit de straf de aard van de overtreding niet was te berekenen..

In het Hebreeuws Néch feth. De Statenvertalers hebben het Hebreeuwse woord vertaald door versmaad. De LXX vertaalt, zoals blijkt, door: voor een man bewaard. Maimonides vertaalt: aan een man verloofd, terwijl Schultens, Opera Minora pag.144 zegt: "In verband met het Arabisch vertaal ik, een dienstmaagd door een man geminacht, of liever, een dienstmaagd aan een man gegeven, d.i. een dienstmaagd, over wie een man, d.i. haar heer, de macht is gegeven, haar vrij te gebruiken, of welke haar heer zich genomen heeft, om haar tot voldoening van zijn lusten te gebruiken." Bij een man versmaad, moet in ieder geval genomen worden in de zin van, een dienstmaagd, die tot een man in betrekking staat, hetzij als verloofde, hetzij als concubine. Dit eist het verband van de zin, omdat het geval enigszins met echtbreuk wordt gelijkgesteld. Enigszins, niet geheel, omdat deze dienstmaagd niet een vrije was, noch vrijgeboren, noch vrijgemaakt door loskoping. Het stamverwante Arabische woord betekent, veil hebben. Daar dit geval niet gelijk stond met echtbreuk, behoefde niet de doodstraf toegepast te worden, maar had enkel de geseling plaats. Volgens de Rabbijnen werd aan de vrouw veertig min n slagen toegedeeld. Bovendien moest de schuldige een schuldoffer brengen..

Vers 21

21. En hij zal zijn schuldoffer, 1) waartoe hij door verkrachting van de rechten van de naaste volgens de Verbondswet verplicht is, de HEERE aan de deur van de tent der samenkomst brengen, een ram ten schuldoffer.

1) Ook: zie Leviticus 4:2.

Vers 21

21. En hij zal zijn schuldoffer, 1) waartoe hij door verkrachting van de rechten van de naaste volgens de Verbondswet verplicht is, de HEERE aan de deur van de tent der samenkomst brengen, een ram ten schuldoffer.

1) Ook: zie Leviticus 4:2.

Vers 22

22. En de priester zal met de ram van het schuldoffer, volgens de voorschriften bij het brengen van een schuldoffer, (Leviticus 5:14) voor hem over zijn zonde, die hij gezondigd heeft, voor het aangezicht van de HEERE verzoening doen; en hem zal vergeving geschieden van zijn zonde, die hij gezondigd heeft, daar zijn schuld nu ook voor hem uitgedelgd is, nadat de lichamelijke tuchtiging-vleselijke straf voor vleselijk genot-het onrecht tegenover de naaste weggenomen heeft.

Vers 22

22. En de priester zal met de ram van het schuldoffer, volgens de voorschriften bij het brengen van een schuldoffer, (Leviticus 5:14) voor hem over zijn zonde, die hij gezondigd heeft, voor het aangezicht van de HEERE verzoening doen; en hem zal vergeving geschieden van zijn zonde, die hij gezondigd heeft, daar zijn schuld nu ook voor hem uitgedelgd is, nadat de lichamelijke tuchtiging-vleselijke straf voor vleselijk genot-het onrecht tegenover de naaste weggenomen heeft.

Vers 23

23. Als gij ook in dat land, in Kanan, gekomen zult zijn en daar alle geboomte 1) tot spijze geplant zult hebben, hof- of fruitbomen, wier vruchten de mens tot voedsel zijn, zo zult gij de voorhuid daarvan, van deze rucht, besnijden; de vruchten van de eerste jaren als iets onreins aanzien, zoals de voorhuid van uw vlees en ze evenals deze behandelen, d.i. wegwerpen; drie jaren zal het u, op zo'n wijze, onbesneden zijn; daarvan zal niet gegeten worden.

1) Of van de bomen, evenals de besnijdenis van de mensen op het eerste gebod betrekking heeft, schijnt mij niet twijfelachtig te zijn. Niet alleen als symbool voor zijn aanneming zouden de Joden het in de bomen zelfs kunnen opmerken, maar opdat zij zouden leren, dat het niet geoorloofd was, behalve aan de kinderen van God, van hun vrucht te genieten. Vervolgen, dat, wat ook de aarde voortbrengt, in zijn eerste oorsprong, op elke wijze, profaan is, totdat het gereinigd wordt. Want zeker, door deze ceremonie wordt aangetoond, zoals Paulus leert (1 Timothy 4:5), dat alleen door gebed en woord geheiligd wordt, niet omdat het en zichzelf iets onreins is, maar, omdat vanwege de bedorven aard van de mensen, de aarde de besmetting naar zich toetrekt. Terecht worden met betrekking tot ons zelf, de onschuldige vrucht gerekend, de onreinheid van de voorhuid te hebben. Het doel is, dat God een omheining wil aanbrengen, waardoor Hij Zijn volk van de heidenen scheidt, en tegelijk het eraan gewennen, dat van dat, hetgeen de aarde voortbrengt, het geoorloofd gebruik niet anders dan door een bijzonder privilegie, door de kinderen van Abraham kon verkregen worden..

Vers 23

23. Als gij ook in dat land, in Kanan, gekomen zult zijn en daar alle geboomte 1) tot spijze geplant zult hebben, hof- of fruitbomen, wier vruchten de mens tot voedsel zijn, zo zult gij de voorhuid daarvan, van deze rucht, besnijden; de vruchten van de eerste jaren als iets onreins aanzien, zoals de voorhuid van uw vlees en ze evenals deze behandelen, d.i. wegwerpen; drie jaren zal het u, op zo'n wijze, onbesneden zijn; daarvan zal niet gegeten worden.

1) Of van de bomen, evenals de besnijdenis van de mensen op het eerste gebod betrekking heeft, schijnt mij niet twijfelachtig te zijn. Niet alleen als symbool voor zijn aanneming zouden de Joden het in de bomen zelfs kunnen opmerken, maar opdat zij zouden leren, dat het niet geoorloofd was, behalve aan de kinderen van God, van hun vrucht te genieten. Vervolgen, dat, wat ook de aarde voortbrengt, in zijn eerste oorsprong, op elke wijze, profaan is, totdat het gereinigd wordt. Want zeker, door deze ceremonie wordt aangetoond, zoals Paulus leert (1 Timothy 4:5), dat alleen door gebed en woord geheiligd wordt, niet omdat het en zichzelf iets onreins is, maar, omdat vanwege de bedorven aard van de mensen, de aarde de besmetting naar zich toetrekt. Terecht worden met betrekking tot ons zelf, de onschuldige vrucht gerekend, de onreinheid van de voorhuid te hebben. Het doel is, dat God een omheining wil aanbrengen, waardoor Hij Zijn volk van de heidenen scheidt, en tegelijk het eraan gewennen, dat van dat, hetgeen de aarde voortbrengt, het geoorloofd gebruik niet anders dan door een bijzonder privilegie, door de kinderen van Abraham kon verkregen worden..

Vers 24

24. Maar in het vierde jaar zal al zijn, van de fruitboom, vrucht een heilig ding zijn, tot lofzegging voor de HEERE; Hem geheel en al als een heilige offergave, tot lof en prijs voor de zegen in de bomen gelegd, worden toegebracht.

Vers 24

24. Maar in het vierde jaar zal al zijn, van de fruitboom, vrucht een heilig ding zijn, tot lofzegging voor de HEERE; Hem geheel en al als een heilige offergave, tot lof en prijs voor de zegen in de bomen gelegd, worden toegebracht.

Vers 25

25. En in het vijfde jaar zult gij diens vrucht eten, om het inkomen daarvan eerst dan voor u, voor uw eigen gebruik te vermeerderen: Ik ben de HEERE, Uw God! die als Eigenaar van het land, ook over de opbrengst te beschikken heb en als deze op zo'n wijze, als Ik zo-even vermeld heb, door u wil erkend en geprezen worden.

Dit gebod heeft wel het naast daarin zijn grond, dat Israël overal in het rijk van de natuur een spiegel zal hebben van het rijk van de genade, dat de Heere onder dit volk heeft opgericht. Zoals ieder knaapje van zijn geboorte af onrein is, totdat het door het verbond van de besnijdenis God overgegeven en geheiligd wordt, zo zullen ook de boomvruchten voor onrein gelden, totdat zij geheiligd worden. Deze heiliging geschiedt nu door de overgave van de opbrengst van het vierde jaar aan het heiligdom, (waarbij echter niet duidelijk is, of deze opbrengst aan de dienaars van het heiligdom, de priesters, toeviel, dan of zij, zoals Josephus meent en uit Judges 9:27 schijnt te blijken, voor de offermaaltijden bij het heiligdom gebruikt werd). Deze overgave kon echter niet geschieden, v rdat de bomen iets volkomens en goeds leverden. Ook hierom moest het vierde jaar worden afgewacht. Daarvan echter trekt ook Israël zelf voordeel; want als de vruchtbomen in de eerste jaren gespaard en hun bloesems en vruchten niet afgeplukt worden, dragen zij later slechts des te rijkelijker. Daarop wijzen wellicht de woorden van Leviticus 19:25, welke Luther aldus vertaald heeft: "en ze inzamelen", ofschoon zij naar de grondtekst letterlijk vertaald, aldus luiden: "u het inkomen te vermeerderen," en men deze woorden ook aldus verstaan kan: "en zult nu des te overvloediger inkomsten hebben." Dit gebod herinnert ons Christenen, aan het woord van Paulus (1 Timothy 4:4) ): "Elk schepsel van God is goed en daar is niets verwerpelijk, met dankzegging genoten wordende, want het wordt geheiligd door het woord van God en door het gebed.".

Maimonides is van mening, dat dit verbod ook gegeven is in tegenstelling van een afgodische en bijgelovige gewoonte van de Sabeeërs, die althans de vruchten van het eerste jaar, nadat de bomen geplant waren, aan hun afgoden offerden, uit vrees, dat alle bomen zouden verdorren, of dat de vruchten zouden afvallen, indien zij niet een gedeelte daarvan in hun afgodentempels offerden..

Vers 25

25. En in het vijfde jaar zult gij diens vrucht eten, om het inkomen daarvan eerst dan voor u, voor uw eigen gebruik te vermeerderen: Ik ben de HEERE, Uw God! die als Eigenaar van het land, ook over de opbrengst te beschikken heb en als deze op zo'n wijze, als Ik zo-even vermeld heb, door u wil erkend en geprezen worden.

Dit gebod heeft wel het naast daarin zijn grond, dat Israël overal in het rijk van de natuur een spiegel zal hebben van het rijk van de genade, dat de Heere onder dit volk heeft opgericht. Zoals ieder knaapje van zijn geboorte af onrein is, totdat het door het verbond van de besnijdenis God overgegeven en geheiligd wordt, zo zullen ook de boomvruchten voor onrein gelden, totdat zij geheiligd worden. Deze heiliging geschiedt nu door de overgave van de opbrengst van het vierde jaar aan het heiligdom, (waarbij echter niet duidelijk is, of deze opbrengst aan de dienaars van het heiligdom, de priesters, toeviel, dan of zij, zoals Josephus meent en uit Judges 9:27 schijnt te blijken, voor de offermaaltijden bij het heiligdom gebruikt werd). Deze overgave kon echter niet geschieden, v rdat de bomen iets volkomens en goeds leverden. Ook hierom moest het vierde jaar worden afgewacht. Daarvan echter trekt ook Israël zelf voordeel; want als de vruchtbomen in de eerste jaren gespaard en hun bloesems en vruchten niet afgeplukt worden, dragen zij later slechts des te rijkelijker. Daarop wijzen wellicht de woorden van Leviticus 19:25, welke Luther aldus vertaald heeft: "en ze inzamelen", ofschoon zij naar de grondtekst letterlijk vertaald, aldus luiden: "u het inkomen te vermeerderen," en men deze woorden ook aldus verstaan kan: "en zult nu des te overvloediger inkomsten hebben." Dit gebod herinnert ons Christenen, aan het woord van Paulus (1 Timothy 4:4) ): "Elk schepsel van God is goed en daar is niets verwerpelijk, met dankzegging genoten wordende, want het wordt geheiligd door het woord van God en door het gebed.".

Maimonides is van mening, dat dit verbod ook gegeven is in tegenstelling van een afgodische en bijgelovige gewoonte van de Sabeeërs, die althans de vruchten van het eerste jaar, nadat de bomen geplant waren, aan hun afgoden offerden, uit vrees, dat alle bomen zouden verdorren, of dat de vruchten zouden afvallen, indien zij niet een gedeelte daarvan in hun afgodentempels offerden..

Vers 26

26. Gij zult niet alleen geen bloed (Leviticus 17:10), maar ook niets met het bloed 1) eten. Gij zult op geen vogelgeschrei acht geven, noch tovenarij plegen, niet sommige dagen voor geluks-, andere dagen voor ongeluksdagen houden; en in het algemeen niets met waarzeggers te doen hebben.

1) Men heeft dit gebod niet op te vatten als een blote herhaling van een vorige, maar veeleer als een verscherping. Niets met bloed, d.w.z. geen vlees, waaraan nog enig bloed kleeft..

Vers 26

26. Gij zult niet alleen geen bloed (Leviticus 17:10), maar ook niets met het bloed 1) eten. Gij zult op geen vogelgeschrei acht geven, noch tovenarij plegen, niet sommige dagen voor geluks-, andere dagen voor ongeluksdagen houden; en in het algemeen niets met waarzeggers te doen hebben.

1) Men heeft dit gebod niet op te vatten als een blote herhaling van een vorige, maar veeleer als een verscherping. Niets met bloed, d.w.z. geen vlees, waaraan nog enig bloed kleeft..

Vers 27

27. a) Gij zult de hoeken van uw hoofd, het haar bij de slapen, niet rond afscheren, zoals vele volksstammen ter ere van deze of gene van hun goden doen; ook zult gij de hoeken van uw baard niet verderven, 1) zoals door anderen in de dienstbaarheid van het bijgeloof geschiedt.

a) Leviticus 21:5

1) De hoeken van het hoofd afscheren was een gewoonte van sommige heidenen, ter ere van hun afgoden. Evenzo het afscheren van de hoeken van de baard..

Vers 27

27. a) Gij zult de hoeken van uw hoofd, het haar bij de slapen, niet rond afscheren, zoals vele volksstammen ter ere van deze of gene van hun goden doen; ook zult gij de hoeken van uw baard niet verderven, 1) zoals door anderen in de dienstbaarheid van het bijgeloof geschiedt.

a) Leviticus 21:5

1) De hoeken van het hoofd afscheren was een gewoonte van sommige heidenen, ter ere van hun afgoden. Evenzo het afscheren van de hoeken van de baard..

Vers 28

28. Gij zult om een dood lichaam geen snede in uw vlees maken, nog schrift van een ingedrukt teken in uw huid maken, of etsen (tatoeëren), om daardoor uw droefheid over hun verlies recht duidelijk uit te drukken (Deuteronomy 14:1), Ik ben de HEERE! die u het lichaam gaf en daarom zult gij het niet misvormen.

Duidelijk toont deze plaats, dat alle ongebonden paring altijd bij God ongeoorloofd is geweest. Allegorisch op geestelijke hoererij te laten slaan, wat hier gezegd wordt, is gedwongen en laf. Want al te zeer beperken zij de wet, die menen, dat alleen openbare koppeling verboden wordt, omdat God aan de ouders in het algemeen voorschrijft, dat zij hun dochters onder een reine en kuise opvoeding ter bewaking zullen stellen. Maar opdat wij niet zeggen, dat niet anders verboden wordt, dan dat de ouders hun dochters niet hoeren laten worden, kan uit het woord verontreinigen opgemaakt worden, dat ten gevolge van de hoererij zij zelf een schande op zich laden en de bijgevoegde reden bevestigt het over genoeg, dat elke soort van hoererij bij God gehaat is. Opdat het land niet hoerere, zegt Hij, en met schandelijke daden vervuld worde. Hier wordt zeker niet over de echtbreuk gehandeld. Maar, indien buiten huwelijk man en vrouw gemeenschap hebben, noemt God dat een schandelijke daad. Waaruit volgt, dat door het zevende gebod aan het volk geleerd wordt, dat het zich voor alle onkuisheid heeft te wachten..

Ook dit gebod staat in verband met de afgodendienst van de heidenen, die hun dochters uit bijgeloof tot hoererij overgaven, om de afgoden te behagen.

Vers 28

28. Gij zult om een dood lichaam geen snede in uw vlees maken, nog schrift van een ingedrukt teken in uw huid maken, of etsen (tatoeëren), om daardoor uw droefheid over hun verlies recht duidelijk uit te drukken (Deuteronomy 14:1), Ik ben de HEERE! die u het lichaam gaf en daarom zult gij het niet misvormen.

Duidelijk toont deze plaats, dat alle ongebonden paring altijd bij God ongeoorloofd is geweest. Allegorisch op geestelijke hoererij te laten slaan, wat hier gezegd wordt, is gedwongen en laf. Want al te zeer beperken zij de wet, die menen, dat alleen openbare koppeling verboden wordt, omdat God aan de ouders in het algemeen voorschrijft, dat zij hun dochters onder een reine en kuise opvoeding ter bewaking zullen stellen. Maar opdat wij niet zeggen, dat niet anders verboden wordt, dan dat de ouders hun dochters niet hoeren laten worden, kan uit het woord verontreinigen opgemaakt worden, dat ten gevolge van de hoererij zij zelf een schande op zich laden en de bijgevoegde reden bevestigt het over genoeg, dat elke soort van hoererij bij God gehaat is. Opdat het land niet hoerere, zegt Hij, en met schandelijke daden vervuld worde. Hier wordt zeker niet over de echtbreuk gehandeld. Maar, indien buiten huwelijk man en vrouw gemeenschap hebben, noemt God dat een schandelijke daad. Waaruit volgt, dat door het zevende gebod aan het volk geleerd wordt, dat het zich voor alle onkuisheid heeft te wachten..

Ook dit gebod staat in verband met de afgodendienst van de heidenen, die hun dochters uit bijgeloof tot hoererij overgaven, om de afgoden te behagen.

Vers 29

29. Gij zult uw dochter niet ontheiligen, haar tot hoererij houdende, zoals de heidenen doen, die hun dochters ter ere van een godin voor het algemeen prijsgeven, opdat het land niet hoerere, en het land met schandelijke daden vervuld worde (2 Kings 23:7) 2 Samuël

Vers 29

29. Gij zult uw dochter niet ontheiligen, haar tot hoererij houdende, zoals de heidenen doen, die hun dochters ter ere van een godin voor het algemeen prijsgeven, opdat het land niet hoerere, en het land met schandelijke daden vervuld worde (2 Kings 23:7) 2 Samuël

Vers 30

30. Gij zult Mijn Sabbaten, die Ik u gegeven heb houden, en Mijn heiligdom zult gij vrezen, 1)Ik ben de HEERE! een heilig God, van wiens ware vrees en dienst een heiligende kracht uitgaat door het gehele leven. 1) Met Leviticus 19:30 treedt de vermaning terug tot de hoofdzaak, het houden van de Sabbatten van de Heeren en het vrezen van Zijn Heiligdom, waarin, de in de gezamenlijke rituele geboden gevorderde juiste wijze van de Godsverering, samengevat wordt. Waar de dag des Heeren heilig gehouden wordt en een heilige vrees is voor de heiligdommen van de Heere in de harten leeft, daar worden niet alleen vele zonden ten onder gehouden, maar daar wordt ook het burgerlijke en huiselijke leven met de vrees voor God doortrokken en in tucht en eerbied gehouden..

Vers 30

30. Gij zult Mijn Sabbaten, die Ik u gegeven heb houden, en Mijn heiligdom zult gij vrezen, 1)Ik ben de HEERE! een heilig God, van wiens ware vrees en dienst een heiligende kracht uitgaat door het gehele leven. 1) Met Leviticus 19:30 treedt de vermaning terug tot de hoofdzaak, het houden van de Sabbatten van de Heeren en het vrezen van Zijn Heiligdom, waarin, de in de gezamenlijke rituele geboden gevorderde juiste wijze van de Godsverering, samengevat wordt. Waar de dag des Heeren heilig gehouden wordt en een heilige vrees is voor de heiligdommen van de Heere in de harten leeft, daar worden niet alleen vele zonden ten onder gehouden, maar daar wordt ook het burgerlijke en huiselijke leven met de vrees voor God doortrokken en in tucht en eerbied gehouden..

Vers 31

31. a) Gij zult u niet, naar de wijze van de heidenen (zie "Numbers 23:3) keren 1) tot de waarzeggers, 2) of dodenbezweerders (1 Samuel 28:7); en tot de duivelskunstenaars, tot hen die zich met het oproepen van doden of geesten bezig houden, zoekt hen niet, u met hen verontreinigende; want de toekomst komt gij toch niet te weten; wel wordt gij door zulke handelingen in zeer hevige graad bevlekt. Ik ben de HEERE, uw God! die u wat gij weten moogt zelf wel zal verkondigen, en ook dn, als Ik u in het duister laat, u zeker goed en zalig leiden zal.

a) Leviticus 20:6

1) Uit deze woorden kan men opmaken, wat het betekent, voor zich geen vreemde goden aan te nemen, nl. wanneer, nadat bevolen is de uitvindsels van de mensen vaarwel te zeggen, op dit ene de aandacht wordt gevestigd, wat God voorschrijft. Want, waarom wil God door het uitverkoren volk anders gediend worden, dan dat de heidenen gewoon zijn hun goden te vrezen, tenzij, omdat er een kennelijk onderscheid behoort te zijn, opdat de Godsverering niet in wanorde gebracht wordt. En zeker, tenzij de mens zich stelt onder de tucht van Gods woord, opdat zij zeker vaststellen, dat niets anders geoorloofd is, dan wat daarin geleerd wordt, zullen wij niet slechts wankelen, maar, wat hen ook tegenkomt, zonder onderscheid aannemen..

Het verband tussen het vorige gebod en dit, is niet ver te zoeken. Het vrezen van het Heiligdom des Heeren maant af van het zich keren tot de waarzeggers, sluit uit een zich wenden tot de duivelskunstenaars. Waar integendeel de vrees voor God uit het hart is geweken, daar wendt men zich tot de ijdele kunsten van de waarzeggers, zoals duidelijk blijkt uit het leven en sterven van Saul, Israëls eerste Koning..

2) Onder waarzeggers heeft men te verstaan, degenen, die een geest laten opkomen, om door hem omtrent de toekomst ingelicht te worden. Onder duivelskunstenaars, de tovenaars, die zich met geestenbezwering afgeven. Zulke personen komen voor in 1 Samuel 28:7; 2 Kings 23:24

Vers 31

31. a) Gij zult u niet, naar de wijze van de heidenen (zie "Numbers 23:3) keren 1) tot de waarzeggers, 2) of dodenbezweerders (1 Samuel 28:7); en tot de duivelskunstenaars, tot hen die zich met het oproepen van doden of geesten bezig houden, zoekt hen niet, u met hen verontreinigende; want de toekomst komt gij toch niet te weten; wel wordt gij door zulke handelingen in zeer hevige graad bevlekt. Ik ben de HEERE, uw God! die u wat gij weten moogt zelf wel zal verkondigen, en ook dn, als Ik u in het duister laat, u zeker goed en zalig leiden zal.

a) Leviticus 20:6

1) Uit deze woorden kan men opmaken, wat het betekent, voor zich geen vreemde goden aan te nemen, nl. wanneer, nadat bevolen is de uitvindsels van de mensen vaarwel te zeggen, op dit ene de aandacht wordt gevestigd, wat God voorschrijft. Want, waarom wil God door het uitverkoren volk anders gediend worden, dan dat de heidenen gewoon zijn hun goden te vrezen, tenzij, omdat er een kennelijk onderscheid behoort te zijn, opdat de Godsverering niet in wanorde gebracht wordt. En zeker, tenzij de mens zich stelt onder de tucht van Gods woord, opdat zij zeker vaststellen, dat niets anders geoorloofd is, dan wat daarin geleerd wordt, zullen wij niet slechts wankelen, maar, wat hen ook tegenkomt, zonder onderscheid aannemen..

Het verband tussen het vorige gebod en dit, is niet ver te zoeken. Het vrezen van het Heiligdom des Heeren maant af van het zich keren tot de waarzeggers, sluit uit een zich wenden tot de duivelskunstenaars. Waar integendeel de vrees voor God uit het hart is geweken, daar wendt men zich tot de ijdele kunsten van de waarzeggers, zoals duidelijk blijkt uit het leven en sterven van Saul, Israëls eerste Koning..

2) Onder waarzeggers heeft men te verstaan, degenen, die een geest laten opkomen, om door hem omtrent de toekomst ingelicht te worden. Onder duivelskunstenaars, de tovenaars, die zich met geestenbezwering afgeven. Zulke personen komen voor in 1 Samuel 28:7; 2 Kings 23:24

Vers 32

32. Voor het grauwe haar, voor een man met grijs haar zult gij met eerbied opstaan, wanneer hij u ergens tegemoet komt, zelfs wanneer gij rijker en voornamer waart dan hij, en zult ook in ieder opzicht het aangezicht van de oude vereren; en gij zult vrezen voor uw God; 1) en deze vrees voor God door eerbied jegens hen, die Ik door een lang leven heb willen eren, openbaren. Ik ben de HEERE, die Mij zelf onder het beeld van een grijze voorstel (Daniël7:9,13,22).

1) In de grijsaards, leert God, dat enige afstraling van zijn Majesteit schittert, waardoor zij raken tot de eernaam van "vaders"

Vers 32

32. Voor het grauwe haar, voor een man met grijs haar zult gij met eerbied opstaan, wanneer hij u ergens tegemoet komt, zelfs wanneer gij rijker en voornamer waart dan hij, en zult ook in ieder opzicht het aangezicht van de oude vereren; en gij zult vrezen voor uw God; 1) en deze vrees voor God door eerbied jegens hen, die Ik door een lang leven heb willen eren, openbaren. Ik ben de HEERE, die Mij zelf onder het beeld van een grijze voorstel (Daniël7:9,13,22).

1) In de grijsaards, leert God, dat enige afstraling van zijn Majesteit schittert, waardoor zij raken tot de eernaam van "vaders"

Vers 33

33. En wanneer een vreemdeling bij u in uw land als vreemdeling verkeren zal, gij zult hem niet verdrukken, als iemand zonder recht, jegens wie gij meent u alles te mogen veroorloven (Exodus 22:21; Exodus 23:9).

Vers 33

33. En wanneer een vreemdeling bij u in uw land als vreemdeling verkeren zal, gij zult hem niet verdrukken, als iemand zonder recht, jegens wie gij meent u alles te mogen veroorloven (Exodus 22:21; Exodus 23:9).

Vers 34

34. De vreemdeling, die als vreemdeling bij u verkeert, zal integendeel naar hetzelfde recht door u behandeld worden, en onder u zijn als een inwoner van u: gij zult hem zoals uw volksgenoot (Leviticus 19:18) liefhebben als uzelf; want gij zijt ook vreemdelingen geweest in Egypte en weet dus uit eigen ervaring hoe het de vreemdeling te moede is, wanneer hij hard behandeld wordt. Ik ben de HEERE, uw God! en vorder van u, Mijn volk, een andere gezindheid, dan die de heidense Egyptenaars betoonden jegens u.

Vers 34

34. De vreemdeling, die als vreemdeling bij u verkeert, zal integendeel naar hetzelfde recht door u behandeld worden, en onder u zijn als een inwoner van u: gij zult hem zoals uw volksgenoot (Leviticus 19:18) liefhebben als uzelf; want gij zijt ook vreemdelingen geweest in Egypte en weet dus uit eigen ervaring hoe het de vreemdeling te moede is, wanneer hij hard behandeld wordt. Ik ben de HEERE, uw God! en vorder van u, Mijn volk, een andere gezindheid, dan die de heidense Egyptenaars betoonden jegens u.

Vers 35

35. Gij zult geen onrecht doen, geen onrechtvaardigheid begaan, noch in het gericht, bij de rechtspleging (Leviticus 19:15), noch in het gewone burgerlijke leven, met de el, met het gewicht of met de maat.

Vers 35

35. Gij zult geen onrecht doen, geen onrechtvaardigheid begaan, noch in het gericht, bij de rechtspleging (Leviticus 19:15), noch in het gewone burgerlijke leven, met de el, met het gewicht of met de maat.

Vers 36

36. Ga zult een rechte waag hebben, rechte weegstenen, een rechte efa en een rechte hin (Deuteronomy 25:13): Ik ben de HEERE, uw God, die u uit Egypte gevoerd heb.

a) Proverbs 11:1; Proverbs 16:11; Proverbs 20:10

Vers 36

36. Ga zult een rechte waag hebben, rechte weegstenen, een rechte efa en een rechte hin (Deuteronomy 25:13): Ik ben de HEERE, uw God, die u uit Egypte gevoerd heb.

a) Proverbs 11:1; Proverbs 16:11; Proverbs 20:10

Vers 37

37. Daarom zult gij al Mijn instellingen en al Mijn rechten onderhouden, en zult ze doen 1) en zo tegenover alle heidenen als een heilig volk u gedragen. Ik ben de HEERE! en het volk dat Ik Mij ten eigendom heb verkoren, moet, omdat Ik heilig ben, ook heilig zijn en de deugden van Hem verkondigen, die het uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht (1 Peter 2:9).

1) Nadat wij bij Exodus 16:36 de Hebreeuwse maten voor droge, bij Exodus 29:40 voor natte waren hebben vermeld, en bij Exodus 30:13 de verschillende in de Bijbel voorkomende munten en geldsoorten, geeft Leviticus 19:36 ons gelegenheid ook nog over het Hebreeuwse gewicht en de lengte- en afstandsmaten te spreken. Het gewicht werd zoals bij ons door de weegschaal bepaald (Proverbs 16:11 Isaiah 40:12 ) en bestond in het eerst uit stenen, later ook uit lood (Zacharia5:7); gewoonlijk werd het met de weegschaal in een zak aan de gordel gedragen (zie Genesis 23:16 Deuteronomy 25:13 Proverbs 16:11 Micah 6:11 ). Deze gewichten zijn dezelfde, welke in Exodus 30:13 als munten vermeld worden; zij regelen zich alle naar de sikkel; 1. Gera = 1/20 sikkel of 4 2/5 cent; 2. Beka = 1/2 sikkel, of 4 drachmen, 4 cent; 3. Sekel = 274 Parijse greinen = 14,55 gram = ongeveer 7/8 lood of drachmen, 8 cent; 4. de Mina (Luther: pond) = 50 sikkel of 1 pond, 13 lood, 8 1/2 drachmen; 5. het Talent (Luther: centenaar) = 3000 sikkels of 60 mina's of 87 pond, 20 lood, 8 1/2 drachmen. De plaats (Ezekiel 45:12), welke met deze opgaven schijnt te strijden, is waarschijnlijk niet getrouw naar het oorspronkelijke vertaald en zal wel zo moeten luiden: "Een stuk van 5 zal juist 5, een stuk van 10 sikkels zal juist 10 sikkels doen, en de mina zal 50 sikkels waard zijn." Maar in het Nieuwe Testament moet in John 12:3; John 19:39 onder pond het Oudromeinse pond verstaan worden = circa 7/10 Pruissische pond. Wat de lengtemaat betreft, waartoe men maatstaf of maatsnoer gebruikte, komt in de Bijbel voor: 1. de roede = 6 el (Ezekiel 40:5; Ezekiel 41:8); 2. de el = 18 1/2 Rijnlandse duim (zie Exodus 25:10); 3. de span = 3 handbreedten of l/2 el (Exodus 28:16); 4. de handbreedte = 4 vingerbreedten of 1/6 el (Exodus 25:25); 5. de vinger (d.i. duimen-) breedte = 1/24 el, ongeveer 1 duim (Jeremia. 52:21) of 8,034 Parijse lijnen. Voor afstanden of verwijderingen dienen als maat: 1. de schrede (Luther: gang, 2 Samuel 6:13), de kleinste maat; 2. een streek land (Luther: veldweg, Genesis 35:16; 2 Kings 5:19), ongeveer 1 uur wandelen = 3/4 Duitse mijl; 3. een dagreis (Genesis 30:36) wat haar langdurigheid betreft nog onbekend, door elkaar gerekend 7 tot 8 uren; 4. de stadie (Luther: veldweg, 2 Makk.11:5 Luke 24:1; 3 John 1:6:19; 11:18 Revelation 4:20; Revelation 21:16 ) een Griekse maat sedert Alexander de Grote in het Oosten ingevoerd = 1/40 Duitse mijl; 5. de mijl (naar Romeinse rekening, Matthew 5:21 ) = 8 stadiën of 1/5 Duitse mijl (1000 schreden); 6. (Acts 1:12) de weg, welke de Joden op de Sabbat de sabbatsreize buiten hun woning mochten gaan, volgens gewone opgaaf = 2000 el (zie Exodus 16:29), volgens anderen = 6 stadiën of 3/20 Duitse mijl..

Vers 37

37. Daarom zult gij al Mijn instellingen en al Mijn rechten onderhouden, en zult ze doen 1) en zo tegenover alle heidenen als een heilig volk u gedragen. Ik ben de HEERE! en het volk dat Ik Mij ten eigendom heb verkoren, moet, omdat Ik heilig ben, ook heilig zijn en de deugden van Hem verkondigen, die het uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht (1 Peter 2:9).

1) Nadat wij bij Exodus 16:36 de Hebreeuwse maten voor droge, bij Exodus 29:40 voor natte waren hebben vermeld, en bij Exodus 30:13 de verschillende in de Bijbel voorkomende munten en geldsoorten, geeft Leviticus 19:36 ons gelegenheid ook nog over het Hebreeuwse gewicht en de lengte- en afstandsmaten te spreken. Het gewicht werd zoals bij ons door de weegschaal bepaald (Proverbs 16:11 Isaiah 40:12 ) en bestond in het eerst uit stenen, later ook uit lood (Zacharia5:7); gewoonlijk werd het met de weegschaal in een zak aan de gordel gedragen (zie Genesis 23:16 Deuteronomy 25:13 Proverbs 16:11 Micah 6:11 ). Deze gewichten zijn dezelfde, welke in Exodus 30:13 als munten vermeld worden; zij regelen zich alle naar de sikkel; 1. Gera = 1/20 sikkel of 4 2/5 cent; 2. Beka = 1/2 sikkel, of 4 drachmen, 4 cent; 3. Sekel = 274 Parijse greinen = 14,55 gram = ongeveer 7/8 lood of drachmen, 8 cent; 4. de Mina (Luther: pond) = 50 sikkel of 1 pond, 13 lood, 8 1/2 drachmen; 5. het Talent (Luther: centenaar) = 3000 sikkels of 60 mina's of 87 pond, 20 lood, 8 1/2 drachmen. De plaats (Ezekiel 45:12), welke met deze opgaven schijnt te strijden, is waarschijnlijk niet getrouw naar het oorspronkelijke vertaald en zal wel zo moeten luiden: "Een stuk van 5 zal juist 5, een stuk van 10 sikkels zal juist 10 sikkels doen, en de mina zal 50 sikkels waard zijn." Maar in het Nieuwe Testament moet in John 12:3; John 19:39 onder pond het Oudromeinse pond verstaan worden = circa 7/10 Pruissische pond. Wat de lengtemaat betreft, waartoe men maatstaf of maatsnoer gebruikte, komt in de Bijbel voor: 1. de roede = 6 el (Ezekiel 40:5; Ezekiel 41:8); 2. de el = 18 1/2 Rijnlandse duim (zie Exodus 25:10); 3. de span = 3 handbreedten of l/2 el (Exodus 28:16); 4. de handbreedte = 4 vingerbreedten of 1/6 el (Exodus 25:25); 5. de vinger (d.i. duimen-) breedte = 1/24 el, ongeveer 1 duim (Jeremia. 52:21) of 8,034 Parijse lijnen. Voor afstanden of verwijderingen dienen als maat: 1. de schrede (Luther: gang, 2 Samuel 6:13), de kleinste maat; 2. een streek land (Luther: veldweg, Genesis 35:16; 2 Kings 5:19), ongeveer 1 uur wandelen = 3/4 Duitse mijl; 3. een dagreis (Genesis 30:36) wat haar langdurigheid betreft nog onbekend, door elkaar gerekend 7 tot 8 uren; 4. de stadie (Luther: veldweg, 2 Makk.11:5 Luke 24:1; 3 John 1:6:19; 11:18 Revelation 4:20; Revelation 21:16 ) een Griekse maat sedert Alexander de Grote in het Oosten ingevoerd = 1/40 Duitse mijl; 5. de mijl (naar Romeinse rekening, Matthew 5:21 ) = 8 stadiën of 1/5 Duitse mijl (1000 schreden); 6. (Acts 1:12) de weg, welke de Joden op de Sabbat de sabbatsreize buiten hun woning mochten gaan, volgens gewone opgaaf = 2000 el (zie Exodus 16:29), volgens anderen = 6 stadiën of 3/20 Duitse mijl..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 19". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/leviticus-19.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile