Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Amos 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/amos-3.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Amos 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, AMOS 3Amos 3:1.
DE ONDANKBAARHEID DER ISRAELIETEN MOET WORDEN GESTRAFT.
B. Nadat Amos in het voorafgaande als inleiding tot zijne voorzegging de zekerheid van het gericht, dat hen wachtte, heeft geprofeteerd, stelt hij nu in het tweede hoofddeel van zijn Boek, dat Amos 3:1-6 omvat, de rechtvaardigheid en noodzakelijkheid daarvan voor volgens de zonden van het volk. Ook hier geeft hij niet elke rede in het bijzonder weer, welke hij voor het volk op de verschillende tijden gehouden heeft, zo als men dat heeft besloten uit het driemalen herhaalde: "Hoort dit woord, " maar alleen de hoofdgedachte daarvan, zamengevat in ene vermaning tot bekering.
I. Amos 3:1-Amos 3:8. In de eerste plaats wijst de Profeet aan, dat hij gerechtigd is, om aan het volk het gericht voor zijne zonden te voorspellen. De Heere toch heeft uit alle volken Israël tot Zijn eigendom verkoren, daarom moet Hij ook al de misdaden bezoeken. De aankondiging nu van deze straffen heeft Hij Zijnen Profeet opgedragen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, AMOS 3Amos 3:1.
DE ONDANKBAARHEID DER ISRAELIETEN MOET WORDEN GESTRAFT.
B. Nadat Amos in het voorafgaande als inleiding tot zijne voorzegging de zekerheid van het gericht, dat hen wachtte, heeft geprofeteerd, stelt hij nu in het tweede hoofddeel van zijn Boek, dat Amos 3:1-6 omvat, de rechtvaardigheid en noodzakelijkheid daarvan voor volgens de zonden van het volk. Ook hier geeft hij niet elke rede in het bijzonder weer, welke hij voor het volk op de verschillende tijden gehouden heeft, zo als men dat heeft besloten uit het driemalen herhaalde: "Hoort dit woord, " maar alleen de hoofdgedachte daarvan, zamengevat in ene vermaning tot bekering.
I. Amos 3:1-Amos 3:8. In de eerste plaats wijst de Profeet aan, dat hij gerechtigd is, om aan het volk het gericht voor zijne zonden te voorspellen. De Heere toch heeft uit alle volken Israël tot Zijn eigendom verkoren, daarom moet Hij ook al de misdaden bezoeken. De aankondiging nu van deze straffen heeft Hij Zijnen Profeet opgedragen.
Vers 1
1. Hoort dit woord, dat de HEERE tegen ulieden spreekt, gij kinderen van Israël! namelijk tegen het ganse geslacht, tegen al de twaalf stammen, tegen het gehele volk, dat Ik uit Egypteland heb opgevoerd. Ook Juda zal een dergelijk lot als Israël ondergaan, wanneer het zich niet tot zijnen God bekeert. Alzo spreekt de HEERE: zeggende:Vers 1
1. Hoort dit woord, dat de HEERE tegen ulieden spreekt, gij kinderen van Israël! namelijk tegen het ganse geslacht, tegen al de twaalf stammen, tegen het gehele volk, dat Ik uit Egypteland heb opgevoerd. Ook Juda zal een dergelijk lot als Israël ondergaan, wanneer het zich niet tot zijnen God bekeert. Alzo spreekt de HEERE: zeggende:Vers 2
2. Uit alle geslachten des aardbodems heb Ik ulieden alleen gekend met Goddelijke liefde 1) tot een vat Mijner genade gemaakt; daarom2) zult gij niet een voorrecht hebben, dat gij boven anderen straffeloos zoudt mogen zondigen, integendeel zal Ik al uwe ongerechtigheden juist om die bijzondere genade, over ulieden bezoeken, opdat Ik u van alle vlekken der zonde reinige en tot een heilig vat van Mijne genade bereide.1) Eig. "bekend", hetgeen geheel iets anders is, dan "gekend" De Heere kent aller mensen hart, Hij kent alle Heidenen. Bekennen is niet alleen een weten van anderen, maar een zijn in den ander, hetwelk ene overgave in liefde onderstelt, waarbij, alle vervreemding ophoudt, waardoor de een in den ander leeft en van het zijne mededeelt en zich te kennen geeft. De Heere, Israël bekennende, heeft met Israël een echtverbond gesloten, de kinderen Israëls, tot Zijne kinderen, tot Zijn eigendom gewijd, Zich in Israëls schoot geopenbaard, Zijne Goddelijke goederen, voor zo verre ze konden worden meegedeeld, hun ter erfgoed gegeven. Deze betekenis van het woord is in het N. T. ontwikkeld (vgl. John 10:14. 1 Corinthians 13:12 1 Corinthians 13:1Co). In het Hebreeën is er slechts n woord voor bekennen, kennen, weten, ondervinden, en dit wordt nu eens in meer oppervlakkige betekenis, dan in dieperen zin gebezigd.
Hij, die waarlijk een ander liefheeft, vergeet zich zelven en leeft met zijn ganse gemoed in hem, en zo kent hij hem; ja liefhebben en kennen is een, en zonder liefde gene kennis. Daaruit nu volgt noodzakelijk, dat wanneer God, de Heilige, den mens, den onreine en zondige, bemint, Hij tengevolge van den drang, die in de liefde ligt, om het gekende voorwerp met het wezen van dien, die het kent, op het nauwst te verbinden, de zonde moet uitdelgen, en daarom de schuld door het louterende vuur der bestraffing moet tuchtigen. Het kennen is hier in den zin te verstaan van erkennen, bekennen. God, de Heere heeft Zijn volk verkoren, een verbond met hen gesloten. Zijne genadige gemeenschap aan hen geschonken. Het duidt aan de aller innigste betrekking, die er op geestelijk gebied kan gedacht worden.
2) Wie veel ontvangen heeft, van dien zal veel geëist worden. Hoe groter de maat der genade is, des te groter is ook de straf, wanneer zij veracht en voorbijgegaan wordt.
Vers 2
2. Uit alle geslachten des aardbodems heb Ik ulieden alleen gekend met Goddelijke liefde 1) tot een vat Mijner genade gemaakt; daarom2) zult gij niet een voorrecht hebben, dat gij boven anderen straffeloos zoudt mogen zondigen, integendeel zal Ik al uwe ongerechtigheden juist om die bijzondere genade, over ulieden bezoeken, opdat Ik u van alle vlekken der zonde reinige en tot een heilig vat van Mijne genade bereide.1) Eig. "bekend", hetgeen geheel iets anders is, dan "gekend" De Heere kent aller mensen hart, Hij kent alle Heidenen. Bekennen is niet alleen een weten van anderen, maar een zijn in den ander, hetwelk ene overgave in liefde onderstelt, waarbij, alle vervreemding ophoudt, waardoor de een in den ander leeft en van het zijne mededeelt en zich te kennen geeft. De Heere, Israël bekennende, heeft met Israël een echtverbond gesloten, de kinderen Israëls, tot Zijne kinderen, tot Zijn eigendom gewijd, Zich in Israëls schoot geopenbaard, Zijne Goddelijke goederen, voor zo verre ze konden worden meegedeeld, hun ter erfgoed gegeven. Deze betekenis van het woord is in het N. T. ontwikkeld (vgl. John 10:14. 1 Corinthians 13:12 1 Corinthians 13:1Co). In het Hebreeën is er slechts n woord voor bekennen, kennen, weten, ondervinden, en dit wordt nu eens in meer oppervlakkige betekenis, dan in dieperen zin gebezigd.
Hij, die waarlijk een ander liefheeft, vergeet zich zelven en leeft met zijn ganse gemoed in hem, en zo kent hij hem; ja liefhebben en kennen is een, en zonder liefde gene kennis. Daaruit nu volgt noodzakelijk, dat wanneer God, de Heilige, den mens, den onreine en zondige, bemint, Hij tengevolge van den drang, die in de liefde ligt, om het gekende voorwerp met het wezen van dien, die het kent, op het nauwst te verbinden, de zonde moet uitdelgen, en daarom de schuld door het louterende vuur der bestraffing moet tuchtigen. Het kennen is hier in den zin te verstaan van erkennen, bekennen. God, de Heere heeft Zijn volk verkoren, een verbond met hen gesloten. Zijne genadige gemeenschap aan hen geschonken. Het duidt aan de aller innigste betrekking, die er op geestelijk gebied kan gedacht worden.
2) Wie veel ontvangen heeft, van dien zal veel geëist worden. Hoe groter de maat der genade is, des te groter is ook de straf, wanneer zij veracht en voorbijgegaan wordt.
Vers 3
3. Dat hoort gij wel is waar in uwe trotse gerustheid niet gaarne, en gij denkt, dat Ik geen recht zou hebben, om u des Heeren gericht aan te zeggen. Doch alle mijne woorden komen van den Heere. Zullen twee te zamen wandelen, tenzij dat zij bijeengekomen zijn 1)? Alzo ben ik uit Juda niet uit mijzelven gekomen, maar alleen op `s Heeren bevel, om u het gericht aan te kondigen.1) Dit ziet zoals uit de latere verzen ook blijkt, op de verstandhouding tussen den Heere God en Zijn Profeet. De Profeet geeft daarmee zijn goddelijke roeping te kennen. Dat hij naar Bethel is gegaan, dat Hij spreken moet tot een volk, rijp voor het verderf, het is omdat God, de Heere, de woorden hem in den mond legt en de Profeet volkomen eenswillend is, om de strafpredikatie te houden. De Heere God had reden om te brullen als een leeuw, dewijl Israël zwaarlijk tegen Hem had gezondigd, en daarom moest de Profeet verkondigen wat Hij zeggen zou.
Vers 3
3. Dat hoort gij wel is waar in uwe trotse gerustheid niet gaarne, en gij denkt, dat Ik geen recht zou hebben, om u des Heeren gericht aan te zeggen. Doch alle mijne woorden komen van den Heere. Zullen twee te zamen wandelen, tenzij dat zij bijeengekomen zijn 1)? Alzo ben ik uit Juda niet uit mijzelven gekomen, maar alleen op `s Heeren bevel, om u het gericht aan te kondigen.1) Dit ziet zoals uit de latere verzen ook blijkt, op de verstandhouding tussen den Heere God en Zijn Profeet. De Profeet geeft daarmee zijn goddelijke roeping te kennen. Dat hij naar Bethel is gegaan, dat Hij spreken moet tot een volk, rijp voor het verderf, het is omdat God, de Heere, de woorden hem in den mond legt en de Profeet volkomen eenswillend is, om de strafpredikatie te houden. De Heere God had reden om te brullen als een leeuw, dewijl Israël zwaarlijk tegen Hem had gezondigd, en daarom moest de Profeet verkondigen wat Hij zeggen zou.
Vers 4
4. Zal een leeuw brullen in het woud, als hij genen roof treft, waarop hij wil losspringen? Zal ene jonge leeuw die reeds op roof uitgaat uit zijn hol zijne stam verheffen, tenzij dat hij wat gevangen hebbein zijne klauwen, wat hem niet meer kan ontgaan? Alzo zou de Heere u ook niet dreigen met het gericht, wanneer Hij u niet voor Zich zag als een volk, rijp voor het gericht, en zo gij niet reeds in Zijne macht waart, zonder Hem meer te kunnen ontgaan.Vers 4
4. Zal een leeuw brullen in het woud, als hij genen roof treft, waarop hij wil losspringen? Zal ene jonge leeuw die reeds op roof uitgaat uit zijn hol zijne stam verheffen, tenzij dat hij wat gevangen hebbein zijne klauwen, wat hem niet meer kan ontgaan? Alzo zou de Heere u ook niet dreigen met het gericht, wanneer Hij u niet voor Zich zag als een volk, rijp voor het gericht, en zo gij niet reeds in Zijne macht waart, zonder Hem meer te kunnen ontgaan.Vers 5
5. Zal een vogel in den strik op aarde vallen, als er geen strik voor hem is? Zal men den strik van den aardbodem opnemen, als men ganselijk niet heeft gevangen? Zo zoudt ook gij niet in `t verderf storten, wanneer uwe zonde u niet daarin stortte (Jeremiah 2:35), of meent gij misschien, wanneer het verderf rondwaart, het te ontkomen en zonder schade het te ontgaan (Isaiah 28:25)?Vers 5
5. Zal een vogel in den strik op aarde vallen, als er geen strik voor hem is? Zal men den strik van den aardbodem opnemen, als men ganselijk niet heeft gevangen? Zo zoudt ook gij niet in `t verderf storten, wanneer uwe zonde u niet daarin stortte (Jeremiah 2:35), of meent gij misschien, wanneer het verderf rondwaart, het te ontkomen en zonder schade het te ontgaan (Isaiah 28:25)?Vers 6
6. Zal de bazuin in de stad geblazen worden, dat het volk niet siddere? zal het dan niet uit zijne gerustheid worden opgewekt, omdat het ieder bekend maakt, dat een gevaar of een ongeluk aanwezig is? Zo laat ook de Heere het onheil, voordat het komt, bekend maken, en de stem van Zijnen Profeet klinken, opdat een heilzame schrik onder het volk worde verwekt (Ezekiel 33:1-Ezekiel 33:5). Zal er een a) kwaad in de stad zijn, dat de HEERE niet doet, en als ene straf laat komen.a) Isaiah 45:7. Lamentations 3:37, Lamentations 3:39.
Van waar komt dus al het ongeluk in de wereld, alle plagen, gebrek en schade, alle verwoestingen en omkeringen in oorlog, pest, ziekten en andere droefenissen? Zijn het niet enkel openbaringen der Goddelijke gerechtigheid, die alzo het kwaad bezoekt? Het is daarom een groot misverstand en valse toepassing van Gods gerichten, wanneer wij de schuld op anderen werpen, op iets anders dan den hemel. Wat is dat anders dan, even als de honden in den steen bijten.
Daarom is het niet genoeg dat men bij gewone plagen, als pestilentie, hongersnood en oorlog, of bij andere bijzondere plagen, als ziekte, armoede, ongeval en ellende, op menselijke middelen en natuurlijke oorzaken ziet, en zegt: Wanneer dit of dat beproefd of gedaan ware, zo zouden wij geholpen zijn, en waren wij niet in zulk ene ellende gekomen, maar het is als bij Jeremia Lamentations 3:37-Lamentations 3:43.
Gij moet weten, dat u gene ramp kan overkomen, dan door beschikking of ten minste toelating van den Heere, wiens Profeet ik ben; en te gelijk, dat als Hij voorneemt u met rampen te bezoeken, geen ander god u zal kunnen redden.
Het kwaad der zonde is van onszelven, het is ons eigen bedrijf, maar het kwaad der moeilijkheid hetzij persoonlijk of algemeen, is van God, en dat is Zijn bedrijf, welke ook de werktuigen mogen zijn. God is de voornaamst bewerker. Uit Zijn mond gaat het kwade en het goede.
Vers 6
6. Zal de bazuin in de stad geblazen worden, dat het volk niet siddere? zal het dan niet uit zijne gerustheid worden opgewekt, omdat het ieder bekend maakt, dat een gevaar of een ongeluk aanwezig is? Zo laat ook de Heere het onheil, voordat het komt, bekend maken, en de stem van Zijnen Profeet klinken, opdat een heilzame schrik onder het volk worde verwekt (Ezekiel 33:1-Ezekiel 33:5). Zal er een a) kwaad in de stad zijn, dat de HEERE niet doet, en als ene straf laat komen.a) Isaiah 45:7. Lamentations 3:37, Lamentations 3:39.
Van waar komt dus al het ongeluk in de wereld, alle plagen, gebrek en schade, alle verwoestingen en omkeringen in oorlog, pest, ziekten en andere droefenissen? Zijn het niet enkel openbaringen der Goddelijke gerechtigheid, die alzo het kwaad bezoekt? Het is daarom een groot misverstand en valse toepassing van Gods gerichten, wanneer wij de schuld op anderen werpen, op iets anders dan den hemel. Wat is dat anders dan, even als de honden in den steen bijten.
Daarom is het niet genoeg dat men bij gewone plagen, als pestilentie, hongersnood en oorlog, of bij andere bijzondere plagen, als ziekte, armoede, ongeval en ellende, op menselijke middelen en natuurlijke oorzaken ziet, en zegt: Wanneer dit of dat beproefd of gedaan ware, zo zouden wij geholpen zijn, en waren wij niet in zulk ene ellende gekomen, maar het is als bij Jeremia Lamentations 3:37-Lamentations 3:43.
Gij moet weten, dat u gene ramp kan overkomen, dan door beschikking of ten minste toelating van den Heere, wiens Profeet ik ben; en te gelijk, dat als Hij voorneemt u met rampen te bezoeken, geen ander god u zal kunnen redden.
Het kwaad der zonde is van onszelven, het is ons eigen bedrijf, maar het kwaad der moeilijkheid hetzij persoonlijk of algemeen, is van God, en dat is Zijn bedrijf, welke ook de werktuigen mogen zijn. God is de voornaamst bewerker. Uit Zijn mond gaat het kwade en het goede.
Vers 7
7. Zo kondig ook ik u nu het ongeluk aan, dat van den Heere zal komen. Gewis de Heere HEERE zal geen ding doen, zal geen gericht over het volk brengen, tenzij Hij Zijne verborgenheid, Zijn verborgen raadsbesluit, aan Zijne knechten, de Profeten, geopenbaard hebbe, opdat zij het volk vermanen belijdenis te doen en zich te bekeren (1 Kings 13:2).Wij rekenen dit tot de grootheid der barmhartigheid, dat God nooit eerder de straffen laat komen, v rdat Hij de wereld heeft laten waarschuwen.
Vers 7
7. Zo kondig ook ik u nu het ongeluk aan, dat van den Heere zal komen. Gewis de Heere HEERE zal geen ding doen, zal geen gericht over het volk brengen, tenzij Hij Zijne verborgenheid, Zijn verborgen raadsbesluit, aan Zijne knechten, de Profeten, geopenbaard hebbe, opdat zij het volk vermanen belijdenis te doen en zich te bekeren (1 Kings 13:2).Wij rekenen dit tot de grootheid der barmhartigheid, dat God nooit eerder de straffen laat komen, v rdat Hij de wereld heeft laten waarschuwen.
Vers 8
8. De leeuw heeft gebruld, wie zou niet vrezen? Dit toch is een teken, dat hij zijn prooi wil bespringen. Wie zou dan ook niet moeten sidderen en beven voor het naderend gericht des Heeren (Hebrews 10:31)? De Heere HEERE heeft tot mij gesproken en Zijne raadsbesluiten bekend gemaakt, wie zou niet profeteren? 1) Kon ik de roepstem des Heeren tegenstreven? Daarom verachte mij niemand, al ben ik een arme herder van Thekoa. Ik ben toch de Profeet des Heeren, dien Hij heeft gezonden. Wee mij, wanneer ik Zijn woord wilde verzwijgen, maar ook wee het volk, dat op des Profeten woord geen acht wil slaan!1) Gelijk er niemand is of hij vreest, als een leeuw brult, zo ook wanneer God zelf spreekt of gebiedt. Wat Profeet zal dan macht hebben om niet uit te spreken, wat God hem openbaart en hem ordonneert uit te spreken? Want indien de toorn eens leeuws zo verschrikkelijk is, hoeveel te meer de toorn van God? .
9.
II. Amos 3:9-Amos 3:15. Nadat de Profeet op die wijze zijne roeping en die van alle Profeten heeft gerechtvaardigd, om de gerichten Gods aan het volk te verkondigen, spreekt hij nu zonder iets achter te houden uit wat de Heere over het zondige Israël heeft besloten. Daar Israël verdrukking, geweld en misdaad heeft opeengehoopt, zal een vijand over het land komen, Samaria plunderen, zijne bewoners ombrengen, de altaren te Bethel vernietigen en de hoofdstad verwoesten.
Vers 8
8. De leeuw heeft gebruld, wie zou niet vrezen? Dit toch is een teken, dat hij zijn prooi wil bespringen. Wie zou dan ook niet moeten sidderen en beven voor het naderend gericht des Heeren (Hebrews 10:31)? De Heere HEERE heeft tot mij gesproken en Zijne raadsbesluiten bekend gemaakt, wie zou niet profeteren? 1) Kon ik de roepstem des Heeren tegenstreven? Daarom verachte mij niemand, al ben ik een arme herder van Thekoa. Ik ben toch de Profeet des Heeren, dien Hij heeft gezonden. Wee mij, wanneer ik Zijn woord wilde verzwijgen, maar ook wee het volk, dat op des Profeten woord geen acht wil slaan!1) Gelijk er niemand is of hij vreest, als een leeuw brult, zo ook wanneer God zelf spreekt of gebiedt. Wat Profeet zal dan macht hebben om niet uit te spreken, wat God hem openbaart en hem ordonneert uit te spreken? Want indien de toorn eens leeuws zo verschrikkelijk is, hoeveel te meer de toorn van God? .
9.
II. Amos 3:9-Amos 3:15. Nadat de Profeet op die wijze zijne roeping en die van alle Profeten heeft gerechtvaardigd, om de gerichten Gods aan het volk te verkondigen, spreekt hij nu zonder iets achter te houden uit wat de Heere over het zondige Israël heeft besloten. Daar Israël verdrukking, geweld en misdaad heeft opeengehoopt, zal een vijand over het land komen, Samaria plunderen, zijne bewoners ombrengen, de altaren te Bethel vernietigen en de hoofdstad verwoesten.
Vers 9
9. Doet het horen, gij Mijne Profeten, roept de Heere, in de paleizen te Asdod, de stad der Filistijnen, en in de paleizen in Egypteland, en zegt: Verzamelt u, gij vorsten der Filistijnen en Egyptenaren, boven welke Mijn volk als boven goddeloze Heidenen zich zo ver verheven waant! verzamelt u op de bergen van Samaria (Isaiah 28:1), die Samaria omringen, en ziet van daar in de straten der stad, en vooral in de paleizen van hare vorsten en groten, ziet de grote beroerten, den toestand van wanorde en openbaar geweld, in het midden van haar, en ziet de verdrukten binnen in haar, welk ene verdrukking der armen en zwakken daar is.Vers 9
9. Doet het horen, gij Mijne Profeten, roept de Heere, in de paleizen te Asdod, de stad der Filistijnen, en in de paleizen in Egypteland, en zegt: Verzamelt u, gij vorsten der Filistijnen en Egyptenaren, boven welke Mijn volk als boven goddeloze Heidenen zich zo ver verheven waant! verzamelt u op de bergen van Samaria (Isaiah 28:1), die Samaria omringen, en ziet van daar in de straten der stad, en vooral in de paleizen van hare vorsten en groten, ziet de grote beroerten, den toestand van wanorde en openbaar geweld, in het midden van haar, en ziet de verdrukten binnen in haar, welk ene verdrukking der armen en zwakken daar is.Vers 10
10. Want zij weten niet te doen, dat recht is, spreekt de HEERE: die in hun paleizen schatten vergaderen door geweld en verstoring.Niet alleen schatten door geweld en roof verkregen maar ook den roof en geweld als schatten vergaderen. Hier komt Paulus gezegde te pas: toorn vergaderen als een schat (Romans 2:5).
Vers 10
10. Want zij weten niet te doen, dat recht is, spreekt de HEERE: die in hun paleizen schatten vergaderen door geweld en verstoring.Niet alleen schatten door geweld en roof verkregen maar ook den roof en geweld als schatten vergaderen. Hier komt Paulus gezegde te pas: toorn vergaderen als een schat (Romans 2:5).
Vers 11
11. Daarom, zo zegt de Heere HEERE: De vijand! en dat rondom het land! die zal uwe sterkte van u nederstorten, door welke gij op den top eens heuvels zo prachtig gelegen zijt, en uwe paleizen zullen uitgeplunderd worden, die met onrechtvaardig verkregen goed zijn vervuld.Vers 11
11. Daarom, zo zegt de Heere HEERE: De vijand! en dat rondom het land! die zal uwe sterkte van u nederstorten, door welke gij op den top eens heuvels zo prachtig gelegen zijt, en uwe paleizen zullen uitgeplunderd worden, die met onrechtvaardig verkregen goed zijn vervuld.Vers 12
12. Alzo zegt de HEERE: Gelijk een herder een niets betekenend stuk, twee schenkelen of een stukje van een oor eens schaaps uit des leeuwen muil redt, alzo zullen de kinderen Israëls gered worden bij den val en de plundering van Samaria, slechts ter nauwernood, en een zeer klein overblijfsel zal het leven behouden. Alzo zal het gaan met die wellustige groten des rijks, die daar zo zorgeloos en zonder zich om Gods gerichten te bekommeren zitten (wonen) te Samaria in den hoek van het kostbare, met elpenbeen opgelegde bed, en op de sponde 1) van de koets (liever: onder de damasten sprei 2) (der sponde).1) Het woord "sponde" komt af van het Latijnse sponda = het onderstel van een bed of ledikant, ook rustbank, sofa.
2) Het Hebreeën woord d'mesek betekent "damast. " Deze, reeds in de oudheid kunstig geweven stof, waarmee ook nu nog de divans worden overtrokken, heeft zijn naam van Damascus, waar hij het eerst werd bereid.
De Heere God spreekt hier het oordeel uit over Samaria en het rijk van Israël. Samaria zal verwoest worden onverwacht en ongedacht, en er zal schier geen overblijfsel zijn.
Men leeft nu nog gerust voort, in ontucht en weelde, maar weldra komt de Heere om alles aan de plundering en verwoesting over te geven.
Vers 12
12. Alzo zegt de HEERE: Gelijk een herder een niets betekenend stuk, twee schenkelen of een stukje van een oor eens schaaps uit des leeuwen muil redt, alzo zullen de kinderen Israëls gered worden bij den val en de plundering van Samaria, slechts ter nauwernood, en een zeer klein overblijfsel zal het leven behouden. Alzo zal het gaan met die wellustige groten des rijks, die daar zo zorgeloos en zonder zich om Gods gerichten te bekommeren zitten (wonen) te Samaria in den hoek van het kostbare, met elpenbeen opgelegde bed, en op de sponde 1) van de koets (liever: onder de damasten sprei 2) (der sponde).1) Het woord "sponde" komt af van het Latijnse sponda = het onderstel van een bed of ledikant, ook rustbank, sofa.
2) Het Hebreeën woord d'mesek betekent "damast. " Deze, reeds in de oudheid kunstig geweven stof, waarmee ook nu nog de divans worden overtrokken, heeft zijn naam van Damascus, waar hij het eerst werd bereid.
De Heere God spreekt hier het oordeel uit over Samaria en het rijk van Israël. Samaria zal verwoest worden onverwacht en ongedacht, en er zal schier geen overblijfsel zijn.
Men leeft nu nog gerust voort, in ontucht en weelde, maar weldra komt de Heere om alles aan de plundering en verwoesting over te geven.
Vers 13
13. Hoort nog verder, gij heidense vorsten der Filistijnen en Egyptenaren, en betuigt in het huis Jakobs, legt nu dan als het komt getuigenis af tegen het huis of volk van Jakob, d. i. tegen het ganse Israël, dat de straf, welke Ik over Samaria wil brengen van wege de grootheid zijner zonde, en die Ik u vooraf aankondig, ene volkomene rechtvaardige is en van Hij komt, spreekt de Heere HEERE, de God der heirscharen, die als Koning der hemelse legerscharen werkelijk de macht bezit om Zijne bedreiging waar te maken.Vers 13
13. Hoort nog verder, gij heidense vorsten der Filistijnen en Egyptenaren, en betuigt in het huis Jakobs, legt nu dan als het komt getuigenis af tegen het huis of volk van Jakob, d. i. tegen het ganse Israël, dat de straf, welke Ik over Samaria wil brengen van wege de grootheid zijner zonde, en die Ik u vooraf aankondig, ene volkomene rechtvaardige is en van Hij komt, spreekt de Heere HEERE, de God der heirscharen, die als Koning der hemelse legerscharen werkelijk de macht bezit om Zijne bedreiging waar te maken.Vers 14
14. Weet, dat Ik ten dage als Ik Israëls overtreding over hem bezoeken zal, ook bezoeking zal doen over de afgodische altaren van Beth-el, de bron, uit welke het verderf over het volk is gekomen; en de hoornen des altaars waarin de betekenis van het altaar ligt uitgedrukt (Exodus 27:2) zullen worden afgehouwen, en zullen ter aarde vallen.Die tot het altaar vluchtten en de hoornen daarvan aangrepen, vonden daarin een heiligdom (1 Kon. 2:28); deze zouden dan niet kunnen beveiligen.
Vers 14
14. Weet, dat Ik ten dage als Ik Israëls overtreding over hem bezoeken zal, ook bezoeking zal doen over de afgodische altaren van Beth-el, de bron, uit welke het verderf over het volk is gekomen; en de hoornen des altaars waarin de betekenis van het altaar ligt uitgedrukt (Exodus 27:2) zullen worden afgehouwen, en zullen ter aarde vallen.Die tot het altaar vluchtten en de hoornen daarvan aangrepen, vonden daarin een heiligdom (1 Kon. 2:28); deze zouden dan niet kunnen beveiligen.
Vers 15
15. En Ik zal verder in de hoofdstad Samaria beide het winterhuis met het zomerhuis slaan; alle koninklijke en vorstelijke paleizen zullen tot puinhopen worden; en de elpenbenen huizen, de woningen, die in de kamers aan de muren en op den grond met elpenbeen zijn ingelegd (1 Kings 10:15), waarin zo veel onrechtmatig verkregen goed is opeengehoopt, waarin zoveel wellust is gepleegd, zullen vergaan, en de grote huizen, de woningen der groten (of vele huizen) zullen een einde nemen, spreekt de HEERE.1) Gods handelingen met de Joden leert ons dat dezulken, welke God het meeste door Zijne gunsten onderscheidt, het zwaarste gestraft worden, wanneer zij trouweloos bevonden worden. Amos leert ons dat den mensen geen kwaad overkomt, dan dat van God komt. Dit moest ons met een heilzame vreze voor God vervullen en ons doen belijden, dat alle de kwaden en alle de rampen, welke den mens overkomen, de bestellingen der Voorzienigheid zijn en dat zij Gods rechtvaardigheid in alle dingen moeten verbeiden en ons in Zijn wil indringen.
De vervulling van deze bedreiging begon bij de verovering van Samaria door den Assyriër Salmanassar (2 Kings 17:5).
Vers 15
15. En Ik zal verder in de hoofdstad Samaria beide het winterhuis met het zomerhuis slaan; alle koninklijke en vorstelijke paleizen zullen tot puinhopen worden; en de elpenbenen huizen, de woningen, die in de kamers aan de muren en op den grond met elpenbeen zijn ingelegd (1 Kings 10:15), waarin zo veel onrechtmatig verkregen goed is opeengehoopt, waarin zoveel wellust is gepleegd, zullen vergaan, en de grote huizen, de woningen der groten (of vele huizen) zullen een einde nemen, spreekt de HEERE.1) Gods handelingen met de Joden leert ons dat dezulken, welke God het meeste door Zijne gunsten onderscheidt, het zwaarste gestraft worden, wanneer zij trouweloos bevonden worden. Amos leert ons dat den mensen geen kwaad overkomt, dan dat van God komt. Dit moest ons met een heilzame vreze voor God vervullen en ons doen belijden, dat alle de kwaden en alle de rampen, welke den mens overkomen, de bestellingen der Voorzienigheid zijn en dat zij Gods rechtvaardigheid in alle dingen moeten verbeiden en ons in Zijn wil indringen.
De vervulling van deze bedreiging begon bij de verovering van Samaria door den Assyriër Salmanassar (2 Kings 17:5).