Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Amos 3

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Amos 1-2 laten zien dat er geen onderscheid kan zijn tussen Israël en de volken als het gaat om de maatstaf van Gods heiligheid. Maar in Amos 3 zien we dat Israël wel een apart oordeel ondergaat. De reden daarvoor is dat te midden van alle volken Israël van God een speciale plaats heeft gekregen. Het is Zijn eigendomsvolk. Daarom komt er een speciaal oordeel over het volk dat de HEERE voor Zichzelf heeft uitverkoren. Daarover gaat het in de Am 3:1-2. De aankondiging van het oordeel heeft de HEERE aan de profeten opgedragen (Am 3:3-8). De inhoud van het oordeel is dat de vijand het land zal binnenvallen, zijn bewoners zal ombrengen, de altaren van Bethel zal verwoesten en van de hoofdstad een puinhoop zal maken (Am 3:9-15).

Wij kunnen hieruit leren. Evenals Israël toen de positie innam van Gods getuigenis, zo doet de christenheid dat nu. Als we die positie innemen, is het nodig dat we een getuigenis afleggen van Wie God is en dat dit gebeurt in overeenstemming met Wie God werkelijk is. Een wangetuigenis geeft een vals beeld van Hem. Helaas heeft de geschiedenis van de christenheid laten zien dat zij het er niet beter heeft afgebracht dan Israël. God zal dan ook de christenheid moeten oordelen. De beschrijving van dat oordeel vinden we in Openbaring 17-18.

Inleiding

Amos 1-2 laten zien dat er geen onderscheid kan zijn tussen Israël en de volken als het gaat om de maatstaf van Gods heiligheid. Maar in Amos 3 zien we dat Israël wel een apart oordeel ondergaat. De reden daarvoor is dat te midden van alle volken Israël van God een speciale plaats heeft gekregen. Het is Zijn eigendomsvolk. Daarom komt er een speciaal oordeel over het volk dat de HEERE voor Zichzelf heeft uitverkoren. Daarover gaat het in de Am 3:1-2. De aankondiging van het oordeel heeft de HEERE aan de profeten opgedragen (Am 3:3-8). De inhoud van het oordeel is dat de vijand het land zal binnenvallen, zijn bewoners zal ombrengen, de altaren van Bethel zal verwoesten en van de hoofdstad een puinhoop zal maken (Am 3:9-15).

Wij kunnen hieruit leren. Evenals Israël toen de positie innam van Gods getuigenis, zo doet de christenheid dat nu. Als we die positie innemen, is het nodig dat we een getuigenis afleggen van Wie God is en dat dit gebeurt in overeenstemming met Wie God werkelijk is. Een wangetuigenis geeft een vals beeld van Hem. Helaas heeft de geschiedenis van de christenheid laten zien dat zij het er niet beter heeft afgebracht dan Israël. God zal dan ook de christenheid moeten oordelen. De beschrijving van dat oordeel vinden we in Openbaring 17-18.

Vers 1

Oproep om te horen


De oproep “luister naar dit woord” horen we ook in Amos 4 en Amos 5 (Am 4:1; Am 5:1). Het zijn woorden die oproepen alle werk te staken om aandachtig naar “dit woord” te luisteren. Dat het een woord is “dat de HEERE tot u spreekt”, legt extra nadruk op het belang van het luisteren. Niemand minder dan de HEERE spreekt en het betreft niemand anders dan henzelf, de “Israëlieten”. Dit zijn stuk voor stuk dringende redenen om de oren te spitsen. Hier wordt tot het hele volk gesproken, Juda en de tien stammen, want er wordt verwezen naar “het hele geslacht” dat de HEERE “uit het land Egypte” voerde.

Met deze woorden legt Amos tevens de verbinding met de oorsprong van hun volksbestaan. Bekend als ze zijn met hun volksgeschiedenis, weten ze dat Egypte het land is waar ze harde slavenarbeid hebben moeten verrichten. Nooit hadden ze zichzelf uit die slavernij kunnen bevrijden. Dat ze nu in Israël wonen, hebben ze te danken aan de bevrijdende liefde en kracht van de HEERE.

Vers 1

Oproep om te horen


De oproep “luister naar dit woord” horen we ook in Amos 4 en Amos 5 (Am 4:1; Am 5:1). Het zijn woorden die oproepen alle werk te staken om aandachtig naar “dit woord” te luisteren. Dat het een woord is “dat de HEERE tot u spreekt”, legt extra nadruk op het belang van het luisteren. Niemand minder dan de HEERE spreekt en het betreft niemand anders dan henzelf, de “Israëlieten”. Dit zijn stuk voor stuk dringende redenen om de oren te spitsen. Hier wordt tot het hele volk gesproken, Juda en de tien stammen, want er wordt verwezen naar “het hele geslacht” dat de HEERE “uit het land Egypte” voerde.

Met deze woorden legt Amos tevens de verbinding met de oorsprong van hun volksbestaan. Bekend als ze zijn met hun volksgeschiedenis, weten ze dat Egypte het land is waar ze harde slavenarbeid hebben moeten verrichten. Nooit hadden ze zichzelf uit die slavernij kunnen bevrijden. Dat ze nu in Israël wonen, hebben ze te danken aan de bevrijdende liefde en kracht van de HEERE.

Vers 2

Alleen u heb Ik gekend


Het is het exclusieve voorrecht van Israël dat de HEERE hen kent. Kennen is hier een kennen in liefde en drukt een speciale intimiteit uit. De HEERE zegt hetzelfde van Jeremia als Hij hem vertelt hoe Hij hem al heeft gekend vóór de moederschoot (Jr 1:5a). Het woord ‘kennen’ sluit de gedachte in van het soevereine handelen van God, Die het voorwerp van Zijn kennis voor Zijn doel uitkiest en apart zet. Kennen is maar niet een ‘kennisnemen van’ of ‘bekend zijn met’, maar een kennis van het diepste wezen van het volk of een mens als iets waarmee uitdrukking wordt gegeven aan gemeenschap. Dat God Zijn volk kent, wil zeggen dat Hij er gemeenschap mee heeft.

Een volk dat zo’n speciale plaats heeft gekregen, kan niet anders dan ook een speciale beoordeling krijgen. Die speciale beoordeling klinkt door in het ernstige “daarom”. Israël meent dat het door zijn uitverkiezing en zijn bijzondere positie niet behandeld zal worden als de omringende volken. Maar God zal het volk juist vanwege zijn nauwe betrekking met Hem des te zwaarder straffen voor zijn zondige gedrag. Daarbij wordt geen enkele ongerechtigheid over het hoofd gezien: “Al uw ongerechtigheden.”

De maat van de relatie is altijd de maat van verantwoordelijkheid. Daarom is dit vers ook zo belangrijk voor christenen. Zij staan in een speciale relatie met God. De zonden die Gods volk bedrijft, zijn altijd smartelijker voor Hem dan de zonden van andere volken. Die andere volken leven in onwetendheid aangaande Hem, terwijl Hij Zijn volk heeft bekendgemaakt met Zijn wil.

Een voorbeeld kan helpen om dit verschil in behandeling te verduidelijken. Stellen we ons een groep jongens voor die iets doet wat niet mag. Een politieagent die net langs komt, grijpt er eentje in de kraag en geeft hem een flink pak slaag. Omstanders roepen: ‘Ze deden het allemaal!’ ‘Dat weet ik’, zegt de agent, ‘maar deze jongen is mijn zoon.’ Reken er maar op dat de agent thuis ook nog een hartig woordje met zijn zoon zal spreken.

In Leviticus 4 wordt ook duidelijk dat het wel degelijk uitmaakt wie een zonde begaat. Daar is het te zien aan de grootte van het offer dat ingeval van een zonde moet worden gebracht. De zonde van een vorst, een vooraanstaand iemand onder het volk, wordt strenger genomen dan van een gewoon lid van het volk. De Heer Jezus spreekt in dezelfde zin (Lk 12:47-48; vgl. Mt 11:20-24).

Vers 2

Alleen u heb Ik gekend


Het is het exclusieve voorrecht van Israël dat de HEERE hen kent. Kennen is hier een kennen in liefde en drukt een speciale intimiteit uit. De HEERE zegt hetzelfde van Jeremia als Hij hem vertelt hoe Hij hem al heeft gekend vóór de moederschoot (Jr 1:5a). Het woord ‘kennen’ sluit de gedachte in van het soevereine handelen van God, Die het voorwerp van Zijn kennis voor Zijn doel uitkiest en apart zet. Kennen is maar niet een ‘kennisnemen van’ of ‘bekend zijn met’, maar een kennis van het diepste wezen van het volk of een mens als iets waarmee uitdrukking wordt gegeven aan gemeenschap. Dat God Zijn volk kent, wil zeggen dat Hij er gemeenschap mee heeft.

Een volk dat zo’n speciale plaats heeft gekregen, kan niet anders dan ook een speciale beoordeling krijgen. Die speciale beoordeling klinkt door in het ernstige “daarom”. Israël meent dat het door zijn uitverkiezing en zijn bijzondere positie niet behandeld zal worden als de omringende volken. Maar God zal het volk juist vanwege zijn nauwe betrekking met Hem des te zwaarder straffen voor zijn zondige gedrag. Daarbij wordt geen enkele ongerechtigheid over het hoofd gezien: “Al uw ongerechtigheden.”

De maat van de relatie is altijd de maat van verantwoordelijkheid. Daarom is dit vers ook zo belangrijk voor christenen. Zij staan in een speciale relatie met God. De zonden die Gods volk bedrijft, zijn altijd smartelijker voor Hem dan de zonden van andere volken. Die andere volken leven in onwetendheid aangaande Hem, terwijl Hij Zijn volk heeft bekendgemaakt met Zijn wil.

Een voorbeeld kan helpen om dit verschil in behandeling te verduidelijken. Stellen we ons een groep jongens voor die iets doet wat niet mag. Een politieagent die net langs komt, grijpt er eentje in de kraag en geeft hem een flink pak slaag. Omstanders roepen: ‘Ze deden het allemaal!’ ‘Dat weet ik’, zegt de agent, ‘maar deze jongen is mijn zoon.’ Reken er maar op dat de agent thuis ook nog een hartig woordje met zijn zoon zal spreken.

In Leviticus 4 wordt ook duidelijk dat het wel degelijk uitmaakt wie een zonde begaat. Daar is het te zien aan de grootte van het offer dat ingeval van een zonde moet worden gebracht. De zonde van een vorst, een vooraanstaand iemand onder het volk, wordt strenger genomen dan van een gewoon lid van het volk. De Heer Jezus spreekt in dezelfde zin (Lk 12:47-48; vgl. Mt 11:20-24).

Vers 3

Het eens zijn


Als je met een ander op reis gaat of ergens aan gaat beginnen, is het van belang dat je samen eens goed hebt gekeken naar de verwachtingen die ieder van dit samengaan heeft. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor een huwelijk en een zaak. Als je samen met mensen op weg gaat, is het mogelijk dat een partij ongegronde of te hoge verwachtingen heeft. Dit samengaan kan dan menige teleurstelling opleveren, zo erg soms, dat men weer uit elkaar gaat.

Hoe komt dat? Omdat de basis van de ‘onderhandelingen’ in de mens ligt, in zijn ideeën en opvattingen over het gaan van die weg. Vaak ook wordt men het eens door het doen van concessies en het sluiten van compromissen. Het Samen op Weg-proces is daarvan een voorbeeld. Het is de naam van het proces van de pogingen tot nauwere samenwerking van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in Nederland sinds 1961. Deze kerken werden de Samen op Weg-kerken genoemd. Per 1 mei 2004 resulteerde dit in de fusie van de kerken tot de PKN, de Protestantse Kerk in Nederland.

Anders is het als God bij een samengaan is betrokken. En daarover gaat het hier. Wie samen op weg wil gaan met God, zal het met Hem niet op een akkoordje kunnen gooien. Samen op weg gaan met God kan alleen als je het in een ontmoeting met Hem eens geworden bent met Hem. Hem ontmoeten betekent in Zijn tegenwoordigheid komen en je helemaal aanpassen aan Zijn heiligheid. Het is onmogelijk met God te wandelen zonder met Hem in het reine te zijn. Wandelen met God, met Hem op weg zijn, kan alleen door je af te zonderen van het kwaad. Op weg zijn met God betekent naar Hem luisteren, gehoorzaam zijn aan Zijn Woord.

Je gaat toch niet met een ander op weg, zonder dat je het eens met hem bent geworden? Anders moet je er niet aan beginnen. Voor Amos is het duidelijk. Hij zit op één lijn met God, hij is het volkomen met Hem eens. Amos en God trekken gelijk op. Daarom kan Amos zo door God worden gebruikt als Zijn profeet, als Zijn mond. Amos spreekt de taal van God en hij spreekt de taal van het volk. De taal van God komt tot het volk in verstaanbare woorden.

Amos gaat in de volgende verzen aan de hand van uit het leven gegrepen voorbeelden het recht en de plicht om te profeteren ondersteunen. Hij doet dat omdat de aankondiging van de straf op de ongerechtigheden weerstand oproept. Hij gaat toelichten dat God niet met oordeel dreigt als daar geen reden voor is, als Hij niet een volk voor Zich heeft dat rijp is voor dat oordeel. Daarom houdt de vraag van dit vers tevens een oproep tot bekering in, een oproep om in overeenstemming te komen met God. Zo niet, dan zal Hij hun tegenstander moeten zijn (Lv 26:23-24).

Vers 3

Het eens zijn


Als je met een ander op reis gaat of ergens aan gaat beginnen, is het van belang dat je samen eens goed hebt gekeken naar de verwachtingen die ieder van dit samengaan heeft. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor een huwelijk en een zaak. Als je samen met mensen op weg gaat, is het mogelijk dat een partij ongegronde of te hoge verwachtingen heeft. Dit samengaan kan dan menige teleurstelling opleveren, zo erg soms, dat men weer uit elkaar gaat.

Hoe komt dat? Omdat de basis van de ‘onderhandelingen’ in de mens ligt, in zijn ideeën en opvattingen over het gaan van die weg. Vaak ook wordt men het eens door het doen van concessies en het sluiten van compromissen. Het Samen op Weg-proces is daarvan een voorbeeld. Het is de naam van het proces van de pogingen tot nauwere samenwerking van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in Nederland sinds 1961. Deze kerken werden de Samen op Weg-kerken genoemd. Per 1 mei 2004 resulteerde dit in de fusie van de kerken tot de PKN, de Protestantse Kerk in Nederland.

Anders is het als God bij een samengaan is betrokken. En daarover gaat het hier. Wie samen op weg wil gaan met God, zal het met Hem niet op een akkoordje kunnen gooien. Samen op weg gaan met God kan alleen als je het in een ontmoeting met Hem eens geworden bent met Hem. Hem ontmoeten betekent in Zijn tegenwoordigheid komen en je helemaal aanpassen aan Zijn heiligheid. Het is onmogelijk met God te wandelen zonder met Hem in het reine te zijn. Wandelen met God, met Hem op weg zijn, kan alleen door je af te zonderen van het kwaad. Op weg zijn met God betekent naar Hem luisteren, gehoorzaam zijn aan Zijn Woord.

Je gaat toch niet met een ander op weg, zonder dat je het eens met hem bent geworden? Anders moet je er niet aan beginnen. Voor Amos is het duidelijk. Hij zit op één lijn met God, hij is het volkomen met Hem eens. Amos en God trekken gelijk op. Daarom kan Amos zo door God worden gebruikt als Zijn profeet, als Zijn mond. Amos spreekt de taal van God en hij spreekt de taal van het volk. De taal van God komt tot het volk in verstaanbare woorden.

Amos gaat in de volgende verzen aan de hand van uit het leven gegrepen voorbeelden het recht en de plicht om te profeteren ondersteunen. Hij doet dat omdat de aankondiging van de straf op de ongerechtigheden weerstand oproept. Hij gaat toelichten dat God niet met oordeel dreigt als daar geen reden voor is, als Hij niet een volk voor Zich heeft dat rijp is voor dat oordeel. Daarom houdt de vraag van dit vers tevens een oproep tot bekering in, een oproep om in overeenstemming te komen met God. Zo niet, dan zal Hij hun tegenstander moeten zijn (Lv 26:23-24).

Vers 4

Oorzaak en gevolg in het woud


De vraag in Am 3:3 is de eerste van zeven indringende vragen die in deze verzen achtereenvolgens worden gesteld. Amos neemt ons voor de volgende vragen mee
1. naar het woud (Am 3:4),
2. naar het veld (Am 3:5), en
3. naar de stad (Am 3:6).

Na de inleidende vraag van Am 3:3 zijn de volgende vragen bedoeld om ons te laten nadenken over oorzaak en gevolg. God wil ons leren en duidelijk maken dat er niets ‘toevallig’ gebeurt.

Een leeuw brult niet zomaar. Zijn gebrul heeft een oorzaak, een aanleiding. Zo is wat in onze levens gebeurt niet het resultaat van blinde krachten, maar van een vastgesteld plan van God in Wiens hand ons leven is. Hij leidt ons leven en controleert alle gebeurtenissen.

Nu kan iemand denken: ‘Maar God leidt mij toch niet als ik een weg van zonde kies?’ Nee, dat leidt God ook niet, maar Hij leidt wel de omstandigheden op een wijze dat Hij ons daardoor wil terugbrengen naar Hemzelf. God staat altijd boven het kwaad en de zonde. In de volgende verzen werkt Amos dit uit.

Amos als veefokker weet wat het brullen van de leeuw betekent: het is een waarschuwing van naderend gevaar. Dit brullen van de leeuw ziet op de machtige stem van God die Hij laat horen. De oorzaak is de zonde van Zijn volk, waarover Hij het oordeel moet brengen.

Toch handelt God niet zonder Zijn volk eerst te waarschuwen. Vandaar dat Hij Zijn machtige stem verheft door Zijn profeten aan wie Hij heeft geopenbaard wat Hij gaat doen (Am 3:7). In Zijn oordeel over Zijn volk stelt de HEERE Zich voor als een leeuw en een jonge leeuw (vgl. Hs 5:14). Een jonge leeuw kan zien op een geringer of gedeeltelijk oordeel.

Vers 4

Oorzaak en gevolg in het woud


De vraag in Am 3:3 is de eerste van zeven indringende vragen die in deze verzen achtereenvolgens worden gesteld. Amos neemt ons voor de volgende vragen mee
1. naar het woud (Am 3:4),
2. naar het veld (Am 3:5), en
3. naar de stad (Am 3:6).

Na de inleidende vraag van Am 3:3 zijn de volgende vragen bedoeld om ons te laten nadenken over oorzaak en gevolg. God wil ons leren en duidelijk maken dat er niets ‘toevallig’ gebeurt.

Een leeuw brult niet zomaar. Zijn gebrul heeft een oorzaak, een aanleiding. Zo is wat in onze levens gebeurt niet het resultaat van blinde krachten, maar van een vastgesteld plan van God in Wiens hand ons leven is. Hij leidt ons leven en controleert alle gebeurtenissen.

Nu kan iemand denken: ‘Maar God leidt mij toch niet als ik een weg van zonde kies?’ Nee, dat leidt God ook niet, maar Hij leidt wel de omstandigheden op een wijze dat Hij ons daardoor wil terugbrengen naar Hemzelf. God staat altijd boven het kwaad en de zonde. In de volgende verzen werkt Amos dit uit.

Amos als veefokker weet wat het brullen van de leeuw betekent: het is een waarschuwing van naderend gevaar. Dit brullen van de leeuw ziet op de machtige stem van God die Hij laat horen. De oorzaak is de zonde van Zijn volk, waarover Hij het oordeel moet brengen.

Toch handelt God niet zonder Zijn volk eerst te waarschuwen. Vandaar dat Hij Zijn machtige stem verheft door Zijn profeten aan wie Hij heeft geopenbaard wat Hij gaat doen (Am 3:7). In Zijn oordeel over Zijn volk stelt de HEERE Zich voor als een leeuw en een jonge leeuw (vgl. Hs 5:14). Een jonge leeuw kan zien op een geringer of gedeeltelijk oordeel.

Vers 5

Oorzaak en gevolg in het veld


In Am 3:4 komt het feit tot uiting dat de HEERE het volk als prooi al in Zijn macht heeft. Hij verscheurt nog niet, maar brult. Hij waarschuwt als het ware nog. In de eerste vraag van Am 3:5 zien we dat Israël zelf schuld heeft aan deze situatie. Zoals een vogel op een lokaas afschiet en dan in de strik wordt gevangen, zo schiet iemand in het verderf omdat de zonde hem daarin trekt. Het lokaas is de zonde.

Het volk heeft het verderf over zich afgeroepen door niet met God te wandelen en de weg van de zonde te kiezen. De zin is: Kan het verderf wel iemand treffen, wanneer niet zijn zonde hem daarin trekt? Niemand wordt in het verderf gestort zonder het zelf te zoeken.

De eerste vraag in dit vers gaat over het gedrag van de vogel. De tweede vraag gaat over de werking van de strik. Beide delen van het vers gaan over de zonde van Israël, maar benaderen die vanuit een verschillend gezichtspunt. De strik stelt het oordeel van God voor. Hij maakt hen die zondigen tot Zijn gevangenen. De strik staat symbool voor de middelen die God ter beschikking staan en die doeltreffend zijn in het gebruik. Ze zullen doel treffen omdat Israël de weg van de zonde is gegaan.

Maar er gaat een waarschuwing aan het oordeel vooraf. Die zien we in het volgende vers.

Vers 5

Oorzaak en gevolg in het veld


In Am 3:4 komt het feit tot uiting dat de HEERE het volk als prooi al in Zijn macht heeft. Hij verscheurt nog niet, maar brult. Hij waarschuwt als het ware nog. In de eerste vraag van Am 3:5 zien we dat Israël zelf schuld heeft aan deze situatie. Zoals een vogel op een lokaas afschiet en dan in de strik wordt gevangen, zo schiet iemand in het verderf omdat de zonde hem daarin trekt. Het lokaas is de zonde.

Het volk heeft het verderf over zich afgeroepen door niet met God te wandelen en de weg van de zonde te kiezen. De zin is: Kan het verderf wel iemand treffen, wanneer niet zijn zonde hem daarin trekt? Niemand wordt in het verderf gestort zonder het zelf te zoeken.

De eerste vraag in dit vers gaat over het gedrag van de vogel. De tweede vraag gaat over de werking van de strik. Beide delen van het vers gaan over de zonde van Israël, maar benaderen die vanuit een verschillend gezichtspunt. De strik stelt het oordeel van God voor. Hij maakt hen die zondigen tot Zijn gevangenen. De strik staat symbool voor de middelen die God ter beschikking staan en die doeltreffend zijn in het gebruik. Ze zullen doel treffen omdat Israël de weg van de zonde is gegaan.

Maar er gaat een waarschuwing aan het oordeel vooraf. Die zien we in het volgende vers.

Vers 6

Oorzaak en gevolg in de stad


Elke vorige vraag begint met het gevolg, bijvoorbeeld: de vogel wordt gevangen; daarna komt de oorzaak: vanwege lokaas. Die volgorde wordt nu omgedraaid. We hebben nu eerst de oorzaak: het blazen van de bazuin; daarna het gevolg ervan: het beven of opschrikken van de inwoners van de stad. Het geluid van de bazuin vanaf de stadsmuur waarschuwt de stad dat er indringers in aantocht zijn (Ez 33:1-3).

De bazuin stelt de stem van de profeten voor. Er wordt niet naar geluisterd (Jr 6:17), omdat de mensen zich vergapen aan hun welvaart. Ze gaan door alsof er geen gevaar dreigt en er geen waarschuwing klinkt. Elke ramp die een mens of een gemeenschap van mensen, een stad, treft, is door God bedoeld als een tuchtiging. Het woord ‘tuchtiging’ heeft voor sommigen een negatieve klank. Maar het heeft te maken met opvoeding. De betekenis ervan is ‘trekken’. God tuchtigt om Zijn volk op te voeden en tot Zich te trekken. Ook hoeft tuchtiging niet altijd ‘correctief’ te zijn, als gevolg van begane zonden. Het kan ook ‘preventief’ zijn, om te voorkomen dat we zondigen.

Een andere fout die we kunnen maken als we worden getuchtigd, is dat we blijven steken bij de middelen die God gebruikt om te tuchtigen. Dat is het geval als we onze eigen verklaringen gaan geven voor bijvoorbeeld ziekte, een ongeluk, werkloosheid, kinderen die een eigen weg gaan, terwijl we niet denken aan het feit dat God ons deze dingen doet overkomen. We moeten leren niet te kijken naar tweede oorzaken, de instrumenten, want er is niets dat buiten Hem om gebeurt. Geen musje valt op de aarde zonder de wil van de Vader (Mt 10:29). Hoeveel te minder kan een ramp een stad treffen zonder Hem.

Het voorgaande is niet bedoeld als een goedkope oplossing voor diepingrijpende en schokkende gebeurtenissen of zelfs misdrijven die iemand zijn overkomen. Er zijn daden die iemand kunnen worden aangedaan, die iemands leven kunnen verwoesten. In zulke gevallen kun je alleen maar hopen en bidden dat het slachtoffer er uiteindelijk toe kan komen zich toch volkomen aan God toe te vertrouwen. Hij was erbij toen dat vreselijke gebeurde.

Hij heeft niet ingegrepen, dat is waar, maar dat wil niet zeggen dat Hij dit vreselijke wilde of het er zelfs maar mee eens was. Hij heeft meegehuild. Wie ertoe kan komen over deze persoonlijke ramp en de veroorzaker ervan heen de blik op God te richten, zal Zijn vertroosting en verzachting van de pijn op weg naar genezing gaan ondervinden.

De gedachte aan de zonde, alsof God die zou bewerken, is volledig misplaatst. Dat is ook niet wat Amos zegt. Het is altijd, en zeker hier, noodzakelijk het verband te zien van de verzen eromheen. Dan wordt duidelijk dat God niet de Bewerker, de Auteur van de zonde is. Het kwaad heeft hier een straffend karakter. Het betreft een ramp, zoals een inval door vijandelijke machten, het zwaard, hongersnood of pest, als het noodzakelijke gevolg van de zonde (Js 45:7).

Vers 6

Oorzaak en gevolg in de stad


Elke vorige vraag begint met het gevolg, bijvoorbeeld: de vogel wordt gevangen; daarna komt de oorzaak: vanwege lokaas. Die volgorde wordt nu omgedraaid. We hebben nu eerst de oorzaak: het blazen van de bazuin; daarna het gevolg ervan: het beven of opschrikken van de inwoners van de stad. Het geluid van de bazuin vanaf de stadsmuur waarschuwt de stad dat er indringers in aantocht zijn (Ez 33:1-3).

De bazuin stelt de stem van de profeten voor. Er wordt niet naar geluisterd (Jr 6:17), omdat de mensen zich vergapen aan hun welvaart. Ze gaan door alsof er geen gevaar dreigt en er geen waarschuwing klinkt. Elke ramp die een mens of een gemeenschap van mensen, een stad, treft, is door God bedoeld als een tuchtiging. Het woord ‘tuchtiging’ heeft voor sommigen een negatieve klank. Maar het heeft te maken met opvoeding. De betekenis ervan is ‘trekken’. God tuchtigt om Zijn volk op te voeden en tot Zich te trekken. Ook hoeft tuchtiging niet altijd ‘correctief’ te zijn, als gevolg van begane zonden. Het kan ook ‘preventief’ zijn, om te voorkomen dat we zondigen.

Een andere fout die we kunnen maken als we worden getuchtigd, is dat we blijven steken bij de middelen die God gebruikt om te tuchtigen. Dat is het geval als we onze eigen verklaringen gaan geven voor bijvoorbeeld ziekte, een ongeluk, werkloosheid, kinderen die een eigen weg gaan, terwijl we niet denken aan het feit dat God ons deze dingen doet overkomen. We moeten leren niet te kijken naar tweede oorzaken, de instrumenten, want er is niets dat buiten Hem om gebeurt. Geen musje valt op de aarde zonder de wil van de Vader (Mt 10:29). Hoeveel te minder kan een ramp een stad treffen zonder Hem.

Het voorgaande is niet bedoeld als een goedkope oplossing voor diepingrijpende en schokkende gebeurtenissen of zelfs misdrijven die iemand zijn overkomen. Er zijn daden die iemand kunnen worden aangedaan, die iemands leven kunnen verwoesten. In zulke gevallen kun je alleen maar hopen en bidden dat het slachtoffer er uiteindelijk toe kan komen zich toch volkomen aan God toe te vertrouwen. Hij was erbij toen dat vreselijke gebeurde.

Hij heeft niet ingegrepen, dat is waar, maar dat wil niet zeggen dat Hij dit vreselijke wilde of het er zelfs maar mee eens was. Hij heeft meegehuild. Wie ertoe kan komen over deze persoonlijke ramp en de veroorzaker ervan heen de blik op God te richten, zal Zijn vertroosting en verzachting van de pijn op weg naar genezing gaan ondervinden.

De gedachte aan de zonde, alsof God die zou bewerken, is volledig misplaatst. Dat is ook niet wat Amos zegt. Het is altijd, en zeker hier, noodzakelijk het verband te zien van de verzen eromheen. Dan wordt duidelijk dat God niet de Bewerker, de Auteur van de zonde is. Het kwaad heeft hier een straffend karakter. Het betreft een ramp, zoals een inval door vijandelijke machten, het zwaard, hongersnood of pest, als het noodzakelijke gevolg van de zonde (Js 45:7).

Vers 7

De HEERE openbaart Zijn geheimenis


Het is een enorm voorrecht dat God vertelt wat Hij van plan is. Dit voorrecht is het deel van de ‘vrienden’ van de Heer Jezus, Zijn discipelen (Jh 15:15). Aan alle christenen heeft God door Zijn Geest geopenbaard wat Hij heeft bereid voor hen die Hem liefhebben (1Ko 2:10-16). En Petrus schrijft in zijn tweede brief over aanstaande gebeurtenissen en besluit zijn brief met: “U dan, geliefden, nu u dit van tevoren weet, weest op uw hoede” (2Pt 3:17a).

Hoe komt het dan dat toch zoveel mensen niet op de hoogte zijn van Gods voornemens? Omdat ze niet voldoen aan de voorwaarden die daaraan verbonden zijn. Zijn we ‘vrienden’ van de Heer Jezus, volgelingen, discipelen, van Hem? Hebben we God echt lief en laten wij ons leiden door de Heilige Geest? Want de dingen van God worden alleen door geestelijk gezinde christenen begrepen. Lezen we in Gods Woord om te weten wat erin staat? God heeft alles meegedeeld, maar we moeten er wel kennis van nemen. En zijn we bereid te doen wat Hij zegt?

Dit laatste is, waar Amos het over heeft. Hij spreekt over “Zijn dienaren”. Een dienaar is iemand die in dienst staat van een baas en van wie verwacht wordt dat hij de bevelen van zijn baas uitvoert. Aan zulke mensen kan God Zijn raad openbaren. Aan hen kan Hij de dingen bekendmaken die Hij gaat doen. Als we Gods mededelingen ter harte nemen over wat Hij gaat doen, kunnen we een zekere weg gaan. Alles wat Hij te vertellen heeft, heeft Hij ons in Zijn Woord bekendgemaakt.

We lezen in het Oude Testament hoe Hij dienaren als Noach, Abraham, Jozef en vele anderen in vertrouwen heeft genomen aangaande oordelen die zouden komen. In het Nieuwe Testament lezen we hoe de Heer Jezus Zijn discipelen heeft verteld over toekomstige gebeurtenissen (Lk 21:20-24). En hebben wij niet “het profetische woord” (2Pt 1:19), zoals het hele boek Openbaring? Wat doen wij met al die vertrouwelijke mededelingen van onze Heer?

Vers 7

De HEERE openbaart Zijn geheimenis


Het is een enorm voorrecht dat God vertelt wat Hij van plan is. Dit voorrecht is het deel van de ‘vrienden’ van de Heer Jezus, Zijn discipelen (Jh 15:15). Aan alle christenen heeft God door Zijn Geest geopenbaard wat Hij heeft bereid voor hen die Hem liefhebben (1Ko 2:10-16). En Petrus schrijft in zijn tweede brief over aanstaande gebeurtenissen en besluit zijn brief met: “U dan, geliefden, nu u dit van tevoren weet, weest op uw hoede” (2Pt 3:17a).

Hoe komt het dan dat toch zoveel mensen niet op de hoogte zijn van Gods voornemens? Omdat ze niet voldoen aan de voorwaarden die daaraan verbonden zijn. Zijn we ‘vrienden’ van de Heer Jezus, volgelingen, discipelen, van Hem? Hebben we God echt lief en laten wij ons leiden door de Heilige Geest? Want de dingen van God worden alleen door geestelijk gezinde christenen begrepen. Lezen we in Gods Woord om te weten wat erin staat? God heeft alles meegedeeld, maar we moeten er wel kennis van nemen. En zijn we bereid te doen wat Hij zegt?

Dit laatste is, waar Amos het over heeft. Hij spreekt over “Zijn dienaren”. Een dienaar is iemand die in dienst staat van een baas en van wie verwacht wordt dat hij de bevelen van zijn baas uitvoert. Aan zulke mensen kan God Zijn raad openbaren. Aan hen kan Hij de dingen bekendmaken die Hij gaat doen. Als we Gods mededelingen ter harte nemen over wat Hij gaat doen, kunnen we een zekere weg gaan. Alles wat Hij te vertellen heeft, heeft Hij ons in Zijn Woord bekendgemaakt.

We lezen in het Oude Testament hoe Hij dienaren als Noach, Abraham, Jozef en vele anderen in vertrouwen heeft genomen aangaande oordelen die zouden komen. In het Nieuwe Testament lezen we hoe de Heer Jezus Zijn discipelen heeft verteld over toekomstige gebeurtenissen (Lk 21:20-24). En hebben wij niet “het profetische woord” (2Pt 1:19), zoals het hele boek Openbaring? Wat doen wij met al die vertrouwelijke mededelingen van onze Heer?

Vers 8

Er móet een reactie komen


Amos past de voorbeelden van oorzaak en gevolg niet alleen op zijn hoorders toe. Hij doet er zelf ook wat mee. Zijn spreken is het gevolg van het spreken van de HEERE. Hij móet spreken omdat hij als profeet in een directe verbinding met Hem staat. Wat Amos heeft gezegd en nog gaat zeggen, lijkt voor de hoorders allerminst een Godswoord. Het volk kan in afwijzing zeggen: ‘Hoe kán die man zo spreken, waar haalt hij het lef vandaan?’ En Amos zegt: ‘Ik kán niet anders, want de HEERE heeft gesproken.’

Geen leeuw brult zonder roof, geen vogel wordt gevangen zonder lokaas en geen profeet spreekt zonder een woord van de HEERE te hebben vernomen. En als de HEERE spreekt, kán hij niet zwijgen. Amos bewijst met de aangehaalde voorbeelden dat hij wel móet spreken, wánt de HEERE heeft tot hem gesproken. Wie kritiek heeft op Amos, heeft kritiek op de HEERE.

De HEERE heeft Zijn waarschuwende stem met grote kracht in allerlei gebeurtenissen laten horen. Velen zijn er doof voor gebleven. De profeten zijn Gods stem tot het geweten van het volk. Zij willen nog een keer wijzen op Gods waarschuwingen, opdat het volk alsnog tot inkeer zal komen. Wie op de hoogte is van wat God gaat doen, kan niet anders dan daarover spreken (Hd 4:20; Jr 20:9; 1Ko 9:16). Als wij overtuigd zijn van de waarheid van Gods Woord en de ernst van het oordeel dat daarin wordt aangekondigd over hen die God ongehoorzaam zijn, zal dat ons aansporen om van de Heer Jezus te getuigen: “Daar wij dan weten hoezeer de Heer te vrezen is, overreden wij [de] mensen” (2Ko 5:11a).

We mogen daarbij niets anders doorgeven dan wat God ons heeft verteld. Een eigenzinnige uitleg van wat Hij heeft gezegd, is ontoelaatbaar. Als Hij niet heeft gesproken, is elke uitspraak van de ene mens, hoe geleerd ook, net zo weinig waard als die van een ander. De waarde ervan is nihil, om van een schadelijke uitwerking maar niet te spreken. Alleen het Woord van God houdt eeuwig zijn waarde en bewijst in alle tijden en situaties zijn geldigheid. Wie dat eenmaal heeft ingezien, wil graag dit Woord aan anderen doorgeven.

Vers 8

Er móet een reactie komen


Amos past de voorbeelden van oorzaak en gevolg niet alleen op zijn hoorders toe. Hij doet er zelf ook wat mee. Zijn spreken is het gevolg van het spreken van de HEERE. Hij móet spreken omdat hij als profeet in een directe verbinding met Hem staat. Wat Amos heeft gezegd en nog gaat zeggen, lijkt voor de hoorders allerminst een Godswoord. Het volk kan in afwijzing zeggen: ‘Hoe kán die man zo spreken, waar haalt hij het lef vandaan?’ En Amos zegt: ‘Ik kán niet anders, want de HEERE heeft gesproken.’

Geen leeuw brult zonder roof, geen vogel wordt gevangen zonder lokaas en geen profeet spreekt zonder een woord van de HEERE te hebben vernomen. En als de HEERE spreekt, kán hij niet zwijgen. Amos bewijst met de aangehaalde voorbeelden dat hij wel móet spreken, wánt de HEERE heeft tot hem gesproken. Wie kritiek heeft op Amos, heeft kritiek op de HEERE.

De HEERE heeft Zijn waarschuwende stem met grote kracht in allerlei gebeurtenissen laten horen. Velen zijn er doof voor gebleven. De profeten zijn Gods stem tot het geweten van het volk. Zij willen nog een keer wijzen op Gods waarschuwingen, opdat het volk alsnog tot inkeer zal komen. Wie op de hoogte is van wat God gaat doen, kan niet anders dan daarover spreken (Hd 4:20; Jr 20:9; 1Ko 9:16). Als wij overtuigd zijn van de waarheid van Gods Woord en de ernst van het oordeel dat daarin wordt aangekondigd over hen die God ongehoorzaam zijn, zal dat ons aansporen om van de Heer Jezus te getuigen: “Daar wij dan weten hoezeer de Heer te vrezen is, overreden wij [de] mensen” (2Ko 5:11a).

We mogen daarbij niets anders doorgeven dan wat God ons heeft verteld. Een eigenzinnige uitleg van wat Hij heeft gezegd, is ontoelaatbaar. Als Hij niet heeft gesproken, is elke uitspraak van de ene mens, hoe geleerd ook, net zo weinig waard als die van een ander. De waarde ervan is nihil, om van een schadelijke uitwerking maar niet te spreken. Alleen het Woord van God houdt eeuwig zijn waarde en bewijst in alle tijden en situaties zijn geldigheid. Wie dat eenmaal heeft ingezien, wil graag dit Woord aan anderen doorgeven.

Vers 9

Doet het horen


Na de rechtvaardiging van zijn dienst als profeet verkondigt Amos nu zonder enige terughoudendheid het oordeel dat over de tien stammen moet komen. De opdracht van de HEERE aan de profeten is: “Laat het horen.” Zij moeten Asdod en Egypte oproepen tot getuigen van de gewelddadigheden en gruwelen die zich afspelen in de paleizen van Samaria. Daarvoor moeten ze op de bergen van Samaria plaatsnemen en zien wat zich daar afspeelt. Van wat ze hebben gezien, moeten ze weer getuigenis afleggen tegenover Israël.

Door deze handelwijze van de HEERE wordt de overmaat van de zonden van Israël op beschamende wijze voorgesteld (vgl. 2Sm 1:20). Wat een vernedering is het voor het volk van God als het door heidenen beoordeeld moet worden. Soms heeft de wereld een juister oordeel over het kwaad bij Gods volk dan de christen zelf. De Filistijnen, voorgesteld in de stad Asdod, zijn het volk dat het dichtst bij hen ligt. Egypte is het bekende grote rijk.

Wat God heeft bekendgemaakt, moet worden gepredikt, dichtbij en veraf. Door hen tot getuigen te maken van de zonden die Samaria bedrijft, moeten de vijanden begrijpen dat God hen terecht gebruikt om Zijn volk te tuchtigen. Asdod en Egypte worden opgeroepen om getuigen te zijn van Israëls ongerechtigheid die hier tot uiting komt in rustverstoring en onderdrukking. Er wordt algemeen (sociaal) onrecht gepleegd, en machtigen misbruiken hun positie om anderen te onderdrukken. Het hele maatschappelijke leven is ontwricht (Pr 4:1).

Overigens mag het feit dat God hen gebruikt om Zijn volk te tuchtigen de volken om hen heen niet tot de gedachte brengen dat zij zelf beter zijn. Om het in nieuwtestamentische taal te zeggen: ze zullen zich moeten realiseren dat “het oordeel begint bij het huis van God”. Daarna zal het hen treffen en wat zal hún einde zijn? (1Pt 4:17).

Vers 9

Doet het horen


Na de rechtvaardiging van zijn dienst als profeet verkondigt Amos nu zonder enige terughoudendheid het oordeel dat over de tien stammen moet komen. De opdracht van de HEERE aan de profeten is: “Laat het horen.” Zij moeten Asdod en Egypte oproepen tot getuigen van de gewelddadigheden en gruwelen die zich afspelen in de paleizen van Samaria. Daarvoor moeten ze op de bergen van Samaria plaatsnemen en zien wat zich daar afspeelt. Van wat ze hebben gezien, moeten ze weer getuigenis afleggen tegenover Israël.

Door deze handelwijze van de HEERE wordt de overmaat van de zonden van Israël op beschamende wijze voorgesteld (vgl. 2Sm 1:20). Wat een vernedering is het voor het volk van God als het door heidenen beoordeeld moet worden. Soms heeft de wereld een juister oordeel over het kwaad bij Gods volk dan de christen zelf. De Filistijnen, voorgesteld in de stad Asdod, zijn het volk dat het dichtst bij hen ligt. Egypte is het bekende grote rijk.

Wat God heeft bekendgemaakt, moet worden gepredikt, dichtbij en veraf. Door hen tot getuigen te maken van de zonden die Samaria bedrijft, moeten de vijanden begrijpen dat God hen terecht gebruikt om Zijn volk te tuchtigen. Asdod en Egypte worden opgeroepen om getuigen te zijn van Israëls ongerechtigheid die hier tot uiting komt in rustverstoring en onderdrukking. Er wordt algemeen (sociaal) onrecht gepleegd, en machtigen misbruiken hun positie om anderen te onderdrukken. Het hele maatschappelijke leven is ontwricht (Pr 4:1).

Overigens mag het feit dat God hen gebruikt om Zijn volk te tuchtigen de volken om hen heen niet tot de gedachte brengen dat zij zelf beter zijn. Om het in nieuwtestamentische taal te zeggen: ze zullen zich moeten realiseren dat “het oordeel begint bij het huis van God”. Daarna zal het hen treffen en wat zal hún einde zijn? (1Pt 4:17).

Vers 10

Waarom het oordeel komt


“Zij weten niet te doen wat recht is”, wil zeggen dat recht doen hun totaal vreemd is. Het is een weg die ze nooit hebben bewandeld, ze hebben er in het geheel geen kennis van. Wat ze kennen en doen is het omgekeerde: ze stapelen onrecht en geweld op in hun burchten of paleizen.

Hoe beeldend is hier de taal van Amos. Hun huizen zijn net pakhuizen, gevuld met allerlei welvaartsgoederen. Maar met het opstapelen van deze goederen stapelen zij ook hun sociale zonden op, want hun voorraad hebben ze te danken aan geweld en onderdrukking. Als je naar die opgestapelde goederen kijkt, zie je hun opgestapelde zonden. Hun morele zinnen zijn zo verwrongen, dat ze geen onderscheid meer kennen tussen goed en kwaad. Het doen van onrecht is hun tot natuur geworden.

Het optreden tegen het onderdrukken van de armen en sociaal zwakken door de rijken en machtigen is een element waarop Amos steeds weer terugkomt (Am 2:6; Am 4:1; Am 5:7; 10; 12; 15; Am 6:3; 12; Am 8:5).

Vers 10

Waarom het oordeel komt


“Zij weten niet te doen wat recht is”, wil zeggen dat recht doen hun totaal vreemd is. Het is een weg die ze nooit hebben bewandeld, ze hebben er in het geheel geen kennis van. Wat ze kennen en doen is het omgekeerde: ze stapelen onrecht en geweld op in hun burchten of paleizen.

Hoe beeldend is hier de taal van Amos. Hun huizen zijn net pakhuizen, gevuld met allerlei welvaartsgoederen. Maar met het opstapelen van deze goederen stapelen zij ook hun sociale zonden op, want hun voorraad hebben ze te danken aan geweld en onderdrukking. Als je naar die opgestapelde goederen kijkt, zie je hun opgestapelde zonden. Hun morele zinnen zijn zo verwrongen, dat ze geen onderscheid meer kennen tussen goed en kwaad. Het doen van onrecht is hun tot natuur geworden.

Het optreden tegen het onderdrukken van de armen en sociaal zwakken door de rijken en machtigen is een element waarop Amos steeds weer terugkomt (Am 2:6; Am 4:1; Am 5:7; 10; 12; 15; Am 6:3; 12; Am 8:5).

Vers 11

De vijand doet zijn werk


Ze zullen met verrukking hun telkens grotere stapels goederen hebben bekeken. Maar het plezier erin zal hun vergaan. Hun luxe woningen zullen door de vijand worden leeggeplunderd. Dat is het gevolg als God anders naar onze goederen kijkt dan wij doen. Hij ziet elke vermeerdering van hun bezit als een vermeerdering van hun zonden, vanwege de onrechtmatige manier waarop ze het verkregen hebben.

Zijn oordeel over hun zonden wordt door Amos gezien en wat hij ziet, geeft hij door. De vijand zal het land van alle kanten binnenvallen en innemen. Hij zal de steden omsingelen (vgl. Lk 19:43) en het hoogmoedige volk vernederen door hun “vesting”, dat zijn de muren en torens, neer te halen en hun “paleizen”, dat zijn hun luxueuze woningen, te verwoesten. Het is het meest voor de hand liggend bij de vijand te denken aan Assyrië, die in 722 v.Chr. de bevolking van het tienstammenrijk zal wegvoeren in de verstrooiing.

Vers 11

De vijand doet zijn werk


Ze zullen met verrukking hun telkens grotere stapels goederen hebben bekeken. Maar het plezier erin zal hun vergaan. Hun luxe woningen zullen door de vijand worden leeggeplunderd. Dat is het gevolg als God anders naar onze goederen kijkt dan wij doen. Hij ziet elke vermeerdering van hun bezit als een vermeerdering van hun zonden, vanwege de onrechtmatige manier waarop ze het verkregen hebben.

Zijn oordeel over hun zonden wordt door Amos gezien en wat hij ziet, geeft hij door. De vijand zal het land van alle kanten binnenvallen en innemen. Hij zal de steden omsingelen (vgl. Lk 19:43) en het hoogmoedige volk vernederen door hun “vesting”, dat zijn de muren en torens, neer te halen en hun “paleizen”, dat zijn hun luxueuze woningen, te verwoesten. Het is het meest voor de hand liggend bij de vijand te denken aan Assyrië, die in 722 v.Chr. de bevolking van het tienstammenrijk zal wegvoeren in de verstrooiing.

Vers 12

Slechts een overblijfsel wordt gered


Van het volk dat zo in weelde en gerustheid leeft, zal nauwelijks iets overblijven, naar verhouding niets. Slechts een overblijfsel zal gered worden (Am 4:11; Am 5:15; Am 9:8), een armzalig klein hoopje, niet eens een schaduw van de vroegere veelheid. Toch ís er een overblijfsel, zoals God altijd zal zorgen voor een overblijfsel en wel naar de verkiezing van Zijn genade (Rm 11:5). Zo komen we later een Anna tegen, uit de stam van Aser (Lk 2:36-38). Zij heeft geen winterhuis of zomerhuis (Am 3:15), maar is dag en nacht in Góds huis.

Dit overblijfsel zal gekenmerkt worden door een evenwichtige wandel tot eer van God, waarvan de “twee pootjes” spreken, en een luisteren naar Hem, waaraan we mogen denken bij “een stukje van het oor”. Ook in de tegenwoordige tijd, die van de christenheid, waarin het verval hand over hand toeneemt en waarover Gods oordeel is aangekondigd, is er een overblijfsel. Dat bestaat uit allen die zich niet neerleggen bij de algehele neergang in de christenheid als gevolg van het steeds meer loslaten van het Woord van God.

In Openbaring 2-3 wordt het verval in de christenheid voorgesteld in de zeven zendbrieven aan de zeven gemeenten. Allen die niet meegaan met het in de betreffende brief genoemde kwaad, worden ‘overwinnaars’ genoemd. Zij vormen te midden van het geheel het overblijfsel. Hun kenmerken zijn: zij wandelen in trouw aan de Heer en aan Zijn Woord en zij hebben een oor om te horen.

Dit overblijfsel staat in schril contrast met de mensen op hun rustbedden en divans. Dat zijn de mensen van wie Petrus zegt: “Zij achten de zwelgpartij overdag een genot; zij zijn vlekken en smetten en zwelgen in hun bedriegerijen, als zij bij u brassen” (2Pt 2:13). Zij baden zich in weelde en gemakzucht en omgeven zich met alles wat hun vleselijke genoegens bevredigen kan.

Vers 12

Slechts een overblijfsel wordt gered


Van het volk dat zo in weelde en gerustheid leeft, zal nauwelijks iets overblijven, naar verhouding niets. Slechts een overblijfsel zal gered worden (Am 4:11; Am 5:15; Am 9:8), een armzalig klein hoopje, niet eens een schaduw van de vroegere veelheid. Toch ís er een overblijfsel, zoals God altijd zal zorgen voor een overblijfsel en wel naar de verkiezing van Zijn genade (Rm 11:5). Zo komen we later een Anna tegen, uit de stam van Aser (Lk 2:36-38). Zij heeft geen winterhuis of zomerhuis (Am 3:15), maar is dag en nacht in Góds huis.

Dit overblijfsel zal gekenmerkt worden door een evenwichtige wandel tot eer van God, waarvan de “twee pootjes” spreken, en een luisteren naar Hem, waaraan we mogen denken bij “een stukje van het oor”. Ook in de tegenwoordige tijd, die van de christenheid, waarin het verval hand over hand toeneemt en waarover Gods oordeel is aangekondigd, is er een overblijfsel. Dat bestaat uit allen die zich niet neerleggen bij de algehele neergang in de christenheid als gevolg van het steeds meer loslaten van het Woord van God.

In Openbaring 2-3 wordt het verval in de christenheid voorgesteld in de zeven zendbrieven aan de zeven gemeenten. Allen die niet meegaan met het in de betreffende brief genoemde kwaad, worden ‘overwinnaars’ genoemd. Zij vormen te midden van het geheel het overblijfsel. Hun kenmerken zijn: zij wandelen in trouw aan de Heer en aan Zijn Woord en zij hebben een oor om te horen.

Dit overblijfsel staat in schril contrast met de mensen op hun rustbedden en divans. Dat zijn de mensen van wie Petrus zegt: “Zij achten de zwelgpartij overdag een genot; zij zijn vlekken en smetten en zwelgen in hun bedriegerijen, als zij bij u brassen” (2Pt 2:13). Zij baden zich in weelde en gemakzucht en omgeven zich met alles wat hun vleselijke genoegens bevredigen kan.

Vers 13

Een onderbreking


Even wordt de oordeelsaanzegging onderbroken. Even een pauze om wat is gezegd, te laten bezinken. Die rust wordt gebruikt om een ernstige oproep tot het volk te richten. Dat het volk toch zou mogen horen! De Spreker wordt op grootse en indrukwekkende wijze aangeduid. De woorden “luister en waarschuw” komen van niemand minder dan “de Heere HEERE, de God van de legermachten”. Hij stelt Zich hier voor als hun “Heere”, Adonai, hun Gebieder. Hij is de “HEERE”, Jahweh, Die Zichzelf met hen in een verbondsbetrekking heeft gebracht. Hij staat aan het hoofd van alle hemelse en aardse legermachten, Hij is “de God van de legermachten”.

Tot wie dit ‘luister’ is gericht, staat er niet bij. Een mogelijkheid is dat het weer gericht is tot de heidenen van Am 3:9. Ze hebben gezien wat Samaria doet. Ze hebben ook het strafgericht gehoord dat God daarover aankondigt. Nu moeten ze het huis van Jakob waarschuwen. “Waarschuw” is het plechtig verzekeren van wat is gezegd en waarschuwen dat komt wat is gezegd.

Vers 13

Een onderbreking


Even wordt de oordeelsaanzegging onderbroken. Even een pauze om wat is gezegd, te laten bezinken. Die rust wordt gebruikt om een ernstige oproep tot het volk te richten. Dat het volk toch zou mogen horen! De Spreker wordt op grootse en indrukwekkende wijze aangeduid. De woorden “luister en waarschuw” komen van niemand minder dan “de Heere HEERE, de God van de legermachten”. Hij stelt Zich hier voor als hun “Heere”, Adonai, hun Gebieder. Hij is de “HEERE”, Jahweh, Die Zichzelf met hen in een verbondsbetrekking heeft gebracht. Hij staat aan het hoofd van alle hemelse en aardse legermachten, Hij is “de God van de legermachten”.

Tot wie dit ‘luister’ is gericht, staat er niet bij. Een mogelijkheid is dat het weer gericht is tot de heidenen van Am 3:9. Ze hebben gezien wat Samaria doet. Ze hebben ook het strafgericht gehoord dat God daarover aankondigt. Nu moeten ze het huis van Jakob waarschuwen. “Waarschuw” is het plechtig verzekeren van wat is gezegd en waarschuwen dat komt wat is gezegd.

Vers 14

Oordeel over de valse godsdienst


Het oordeel over de altaren van Bethel herinnert aan het woord van de man Gods uit Juda in de dagen van Jerobeam I (1Kn 13:1-5). Het woord dat toen is gesproken, zal honderd jaar na Amos door Josia worden voltrokken (2Kn 23:15-16).

De horens zijn een belangrijk onderdeel van het altaar (Ex 27:2; Ex 30:2). Ze staan symbool voor de kracht van het altaar. Als de horens worden afgehakt, is het altaar verwoest en krachteloos in zijn werking. Ze zijn er dan ook niet meer om zich aan vast te grijpen om mogelijk aan het oordeel te ontkomen (1Kn 1:50; vgl. Ex 21:12-14).

Dit oordeel over de altaren is in feite het oordeel over heel de afgodendienst die in Bethel plaatsvindt. Omdat deze zonde van afgoderij de basis vormt voor de andere zonden, spreekt Amos, tussen de oordelen over weelde en onderdrukking door, dit oordeel over de valse godsdienst uit. In feite komt elk zondig gedrag dat een lid van het volk vertoont voort uit een zondige dienst aan God. Het is ook mogelijk de horens van het altaar te zien als een symbool van alles waar een mens zijn toevlucht toe meent te kunnen nemen in de (valse) zekerheid dat het daar wel goed zit.

Vers 14

Oordeel over de valse godsdienst


Het oordeel over de altaren van Bethel herinnert aan het woord van de man Gods uit Juda in de dagen van Jerobeam I (1Kn 13:1-5). Het woord dat toen is gesproken, zal honderd jaar na Amos door Josia worden voltrokken (2Kn 23:15-16).

De horens zijn een belangrijk onderdeel van het altaar (Ex 27:2; Ex 30:2). Ze staan symbool voor de kracht van het altaar. Als de horens worden afgehakt, is het altaar verwoest en krachteloos in zijn werking. Ze zijn er dan ook niet meer om zich aan vast te grijpen om mogelijk aan het oordeel te ontkomen (1Kn 1:50; vgl. Ex 21:12-14).

Dit oordeel over de altaren is in feite het oordeel over heel de afgodendienst die in Bethel plaatsvindt. Omdat deze zonde van afgoderij de basis vormt voor de andere zonden, spreekt Amos, tussen de oordelen over weelde en onderdrukking door, dit oordeel over de valse godsdienst uit. In feite komt elk zondig gedrag dat een lid van het volk vertoont voort uit een zondige dienst aan God. Het is ook mogelijk de horens van het altaar te zien als een symbool van alles waar een mens zijn toevlucht toe meent te kunnen nemen in de (valse) zekerheid dat het daar wel goed zit.

Vers 15

Huizen worden verwoest


Als ‘het huis van God’ – dat is de betekenis van de naam ‘Bethel’ – ten ondergaat, kan er voor geen enkel huis bestaansrecht meer zijn. Bethel doet zijn naam allang geen eer meer aan. God is vervangen door afgoden. Het oordeel over Bethel is in het vorige vers aangekondigd. Naarmate de welvaart meer nagejaagd wordt, verdwijnt God uit het zicht. De luxe waarin het volk zich baadt, is voor de plattelander Amos een ergernis. Meerdere keren barst hij daartegen met een gerechtvaardigde verontwaardiging los (Am 3:12; 15; Am 5:11; Am 6:1; 4-6).

De welvaart van de tijd van Amos laat zich eenvoudig vertalen naar de tijd waarin wij, christenen van de eenentwintigste eeuw, leven. De economie draait op volle toeren. Iedereen, zo wordt ons voorgehouden, gaat er steeds meer op vooruit. Als dit maar vaak genoeg wordt herhaald en ook nog tastbaar waar wordt, doemt het enorme gevaar op dat ook wij ons laten meeslepen door wat iemand eens noemde het ‘vooruitgangsgeloof’.

Zijn het ‘winterhuis’ en het ‘zomerhuis’ waarover Amos spreekt voor ons ook in letterlijke zin niet dichtbij? Heel wat christenen bezitten immers twee huizen? Eentje in Nederland voor de zomer, eentje in Spanje om daar de winter door te brengen. Om van iets maar één exemplaar te hebben, is niet altijd meer genoeg. Twee auto’s, twee keer per jaar op vakantie, twee mobiele telefoons en ga zo maar door.

We moeten alles dubbel hebben, vaak hebben we immers ook twee inkomens. En lukt het daarmee niet helemaal, dan nemen we een persoonlijke lening. Tja, je wilt niet achterblijven. Het geld ligt binnen handbereik. Een handtekening en de zaak is beklonken. We belijden dan wel christenen te zijn, maar leven we intussen niet net zo berekenend en egocentrisch als de mensen om ons heen? Waar in dit alles is de afhankelijkheid van God?

Dit woord is ook met alle kracht van toepassing op ons als we maar één huis en één auto hebben en als we maar één keer per jaar op vakantie gaan. We kunnen ons huis zo inrichten dat het kan dienen tot een verblijf waarin we in alle mogelijke situaties denken te kunnen overleven. We zijn op alles berekend en hebben ons tegen alle mogelijke calamiteiten ingedekt. En die ene vakantie moet en zal er komen. Daar zijn we aan toe en daar hebben we recht op. En onze ene auto heeft de plaats van een ‘altaar van Bethel’. Wat een offers worden er aan afgod auto gebracht! En maar poetsen, jongens; pas ook op dat er geen krasje op of deukje in komt. Het is ons statussymbool.

Weten we wel wie ook een winterhuis heeft? Koning Jojakim, de goddeloze zoon van de Godvrezende koning Josia. Wat doet hij daar? Het Woord van God kapotsnijden (Jr 36:16-26). We moeten er maar eens over nadenken hoeveel wij met al onze luxe al hebben ‘weggesneden’ van het Woord van God. En Achab, de meest goddeloze koning van Israël, heeft een ivoren huis (1Kn 22:39).

Al die welvaart zal door het oordeel worden weggenomen, verdwijnen. Het oordeel dat Amos over deze huizen aankondigt, is mogelijk voltrokken door de aardbeving waarover we lezen in het begin van zijn profetie. In elk geval zal het gebeurd zijn bij de verovering van Samaria door Salmaneser (2Kn 17:5-7).

De toepassing op onze tijd zien we op de woningmarkt. Mensen met torenhoge hypotheken zitten totaal aan de grond. Verplichte woningverkopen brengen mensen in grote financiële nood.

Vers 15

Huizen worden verwoest


Als ‘het huis van God’ – dat is de betekenis van de naam ‘Bethel’ – ten ondergaat, kan er voor geen enkel huis bestaansrecht meer zijn. Bethel doet zijn naam allang geen eer meer aan. God is vervangen door afgoden. Het oordeel over Bethel is in het vorige vers aangekondigd. Naarmate de welvaart meer nagejaagd wordt, verdwijnt God uit het zicht. De luxe waarin het volk zich baadt, is voor de plattelander Amos een ergernis. Meerdere keren barst hij daartegen met een gerechtvaardigde verontwaardiging los (Am 3:12; 15; Am 5:11; Am 6:1; 4-6).

De welvaart van de tijd van Amos laat zich eenvoudig vertalen naar de tijd waarin wij, christenen van de eenentwintigste eeuw, leven. De economie draait op volle toeren. Iedereen, zo wordt ons voorgehouden, gaat er steeds meer op vooruit. Als dit maar vaak genoeg wordt herhaald en ook nog tastbaar waar wordt, doemt het enorme gevaar op dat ook wij ons laten meeslepen door wat iemand eens noemde het ‘vooruitgangsgeloof’.

Zijn het ‘winterhuis’ en het ‘zomerhuis’ waarover Amos spreekt voor ons ook in letterlijke zin niet dichtbij? Heel wat christenen bezitten immers twee huizen? Eentje in Nederland voor de zomer, eentje in Spanje om daar de winter door te brengen. Om van iets maar één exemplaar te hebben, is niet altijd meer genoeg. Twee auto’s, twee keer per jaar op vakantie, twee mobiele telefoons en ga zo maar door.

We moeten alles dubbel hebben, vaak hebben we immers ook twee inkomens. En lukt het daarmee niet helemaal, dan nemen we een persoonlijke lening. Tja, je wilt niet achterblijven. Het geld ligt binnen handbereik. Een handtekening en de zaak is beklonken. We belijden dan wel christenen te zijn, maar leven we intussen niet net zo berekenend en egocentrisch als de mensen om ons heen? Waar in dit alles is de afhankelijkheid van God?

Dit woord is ook met alle kracht van toepassing op ons als we maar één huis en één auto hebben en als we maar één keer per jaar op vakantie gaan. We kunnen ons huis zo inrichten dat het kan dienen tot een verblijf waarin we in alle mogelijke situaties denken te kunnen overleven. We zijn op alles berekend en hebben ons tegen alle mogelijke calamiteiten ingedekt. En die ene vakantie moet en zal er komen. Daar zijn we aan toe en daar hebben we recht op. En onze ene auto heeft de plaats van een ‘altaar van Bethel’. Wat een offers worden er aan afgod auto gebracht! En maar poetsen, jongens; pas ook op dat er geen krasje op of deukje in komt. Het is ons statussymbool.

Weten we wel wie ook een winterhuis heeft? Koning Jojakim, de goddeloze zoon van de Godvrezende koning Josia. Wat doet hij daar? Het Woord van God kapotsnijden (Jr 36:16-26). We moeten er maar eens over nadenken hoeveel wij met al onze luxe al hebben ‘weggesneden’ van het Woord van God. En Achab, de meest goddeloze koning van Israël, heeft een ivoren huis (1Kn 22:39).

Al die welvaart zal door het oordeel worden weggenomen, verdwijnen. Het oordeel dat Amos over deze huizen aankondigt, is mogelijk voltrokken door de aardbeving waarover we lezen in het begin van zijn profetie. In elk geval zal het gebeurd zijn bij de verovering van Samaria door Salmaneser (2Kn 17:5-7).

De toepassing op onze tijd zien we op de woningmarkt. Mensen met torenhoge hypotheken zitten totaal aan de grond. Verplichte woningverkopen brengen mensen in grote financiële nood.

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Amos 3". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/amos-3.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile