Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Amos 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, AMOS 3

Een stompzinnig, gevoelloos, onverschillig volk wordt in dit hoofdstuk opgeroepen, om kennis te nemen

I. Van Gods oordelen, tegen hen uitgesproken, en de waarschuwingen, die Hij hun gegeven heeft, van die oordelen, opdat zij daardoor opgewekt worden uit hun zekerheid, Amos 3:1.

II. Van de zonden, die onder hen gevonden worden, waardoor God getergd was om aldus te dreigen, aldus te straffen, opdat zij God in Zijn twist met hen zouden rechtvaardigen, en opdat zij, tenzij zij berouw hadden en zich verbeterden, niet anders zouden verwachten, dan dat God zou voortgaan te twisten, Amos 3:9.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, AMOS 3

Een stompzinnig, gevoelloos, onverschillig volk wordt in dit hoofdstuk opgeroepen, om kennis te nemen

I. Van Gods oordelen, tegen hen uitgesproken, en de waarschuwingen, die Hij hun gegeven heeft, van die oordelen, opdat zij daardoor opgewekt worden uit hun zekerheid, Amos 3:1.

II. Van de zonden, die onder hen gevonden worden, waardoor God getergd was om aldus te dreigen, aldus te straffen, opdat zij God in Zijn twist met hen zouden rechtvaardigen, en opdat zij, tenzij zij berouw hadden en zich verbeterden, niet anders zouden verwachten, dan dat God zou voortgaan te twisten, Amos 3:9.

Verzen 1-15

Amos 3:1-15

De strekking van deze verzen is het volk van Israël te overtuigen, dat God een twist met hen had. Hetgeen de profeet tot hen te zeggen heeft, is, hun te laten weten, dat de Heer iets tot hen te zeggen heeft, Amos 3:1. Zij waren Zijn bijzonder volk boven anderen, kenden Zijn naam en werden er naar genoemd, maar, Ik heb enige weinige dingen tegen u, en zij werden opgeroepen om te horen, wat dat was, opdat zij konden overwegen welk antwoord zij zouden geven, zoals de gevangene voor de balie gelast wordt naar de aanklacht te luisteren. De kinderen Israëls wilden geen acht slaan op de woorden van raad en troost, die God vele malen tot hen gesproken had, en nu zullen zijmoeten horen naar de woorden van vermaning en bedreiging, die de Heer tegen hen gesproken heeft, want Hij zal doen naarmate Hij gesproken heeft.

I. Zij moeten weten, dat Gods genade om hen te willen kennen, en de gunsten, die Hij hun geschonken had, hen niet zullen vrijstellen van de straf, die zij verdiend hebben om hun zonden. Israël is een geslacht, dat God uit Egypteland heeft opgeveerd, Amos 3:1, en het was niet meer dan een enkel geslacht, toen het daarheen trok, van daar heeft God het bevrijd van daar heeft Hij het gehaald om een geslacht een volk voor Hem te zijn. Het zijn niet alleen de tien stammen, het koninkrijk van Israël, die hierop acht moeten geven, maar ook dat van Juda, want het wordt gezegd tegen het gehele geslacht, dat God uit Egypteland opgevoerd heeft. Het is een geslacht, dat God boven andere door gunsten onderscheiden heeft, en zich op bijzondere wijze toegeëigend. Uit alle geslachten des aardbodems heb Ik ulieden alleen gekend. Gods kerk in de wereld is een geslacht verwaardigd boven alle geslachten van de aarde. Die God kennen, worden van Hem gekend. God is bekend in Juda, en daarom is Juda meer de enig ander volk bij God bekend. God heeft hen gekend, dat wil zeggen Hij heeft hen verkoren, een verbond met hen gesloten, en met hen omgegaan als met een kennis. Nu, zou men denken, volgt er uit: Daarom zal Ik u sparen, uw fouten door de vingers zien, en u verontschuldigen. Neen: Daarom zal Ik al uw ongerechtigheden over ulieden bezoeken. Als de gunsten, waardoor God ons onderscheidt niet dienen om ons van de zonde af te houden, zullen zij ook niet dienen om ons aan de straf te onttrekken, ja, hoe dichter iemand bij God staat door zijn belijdenis, en hoe meer vriendelijkheid Hij hem bewezen heeft, zoveel zekerder, zoveel sneller en zoveel strenger zal Hij hem straffen, als hij door een reeks opzettelijke zonden zijn wandel ontheiligt, zijn betrekking tot God schande aandoet, zijn verplichtingen niet nakomt, en de gunsten en eerbewijzen waardoor hij onderscheiden is, minacht. Daarom zullen zij gestraft worden, omdat hun zonden Hem onteren, smaden, en ergeren, meer dan de zonden van anderen, en omdat het noodzakelijk is, dat God zijn eigen eer handhaaft door te doen blijken, dat Hij de zonde haat en het meest in degenen, die Hem het naast zijn, als zij niet slechter dan anderen zijn, zullen zij toch zwaarder dan anderen gestraft worden omdat naar recht verwacht wordt, dat zij veel beter dan anderen zullen zijn. Het oordeel begint van het huis Gods, begint bij het heiligdom, want God zal geheiligd worden in of door degenen, die tot Hem naderen, Leviticus 10:3.

II. Zij moeten weten, dat zij geen troostrijke gemeenschap met God mogen verwachten, tenzij zij eerst vrede met Hem maken, Amos 3:3 :Zullen twee tezamen wandelen, tenzij dat zij bijeengekomen zijn? Neen, hoe zouden zij ook? Waar geen vriendschap is, kon geen gemeenschap zijn, als twee personen in twist zijn, moeten zij eerst hun geschillen vereffenen, voordat zij elkander diensten kunnen bewijzen. Israël had God gehoond, zijn verbond met Hem verbroken, en Zijn gunsten aan Hem slecht beloond, en toch verwachten zij, dat Hij voort zal gaan met hen te wandelen, hun partij te kiezen, voor hen te handelen, en hun de verzekering te geven van Zijn tegenwoordigheid bij hen, hoewel zij niet het hun deden om door berouw en verbetering, welgezind te zijn jegens hun Wederpartij en Zijn toorn af te wenden. Maar hoe kan dat zijn? zegt God: zolang gij in tegenheid wandelt met God, kunt gij niet andere verwachten dan dat Hij in tegenheid wandelt met u Leviticus 26:23, Leviticus 26:24. Wij kunnen niet verwachten dat God bij ons tegenwoordig zal zijn, of voor ons handelen, tenzij wij met Hem verzoend zijn. God en de mens kunnen niet tezamen wandelen, tenzij, dat zij bijeengekomen zijn. Tenzij wij met God overeengekomen zijn in het doel, namelijk Zijn eer, kunnen wij niet op dezelfde weg met Hem wandelen.

III. Zij moeten weten, dat de waarschuwingen, die God hun van de naderende oordelen gaf, niet zonder oorzaak en niet zonder grond waren, niet alleen om hen te vermanen, maar ook stellige verklaringen van Gods toorn tegen hen, waarvan, als zij niet spoedig berouw hadden, zij zonder mankeren de gevolgen zouden ondervinden, Amos 3:4 :Zal een leeuw brullen in het woud, als hij geen roof heeft? Neen, hij brult over zijn prooi. Ook zal een jonge leeuw uit zin hol zijn stem niet verheffen, tenzij de oude leeuw wat gevangen heeft om hem te brengen, ook zou God u niet aldus waarschuwen, beide door de bedreigingen van Zijn woord, en door mindere oordelen, indien gij niet u zelf door uw zonden tot een prooi voor Zijn toorn had gemaakt, en, indien Hij niet op `t punt was u te overstelpen met verwoestende, vernielende oordelen. De bedreigingen van het woord en de leidingen Gods zijn geen boeman, om kinderen en dwazen bang te maken, maar de noodzakelijke gevolgen van de zonde des mensen en zekere voortekenen van de oordelen Gods.

IV. Zij moeten weten, dat, daar hun eigen goddeloosheid de oorzaak van deze oordelen was, deze niet weggenomen zullen worden voordat zij hun werk verricht hebben, Amos 3:5. Als God verschenen is om met een zondig volk te twisten, dan is het noodzakelijk, dat zij begrijpen

1. Dat het hun eigen zonde is, die hem verstrikt heeft, want zal een vogel in de strik op de aarde vallen, als er geen strik voor hem is? Neen, de natuur spant geen strikken voor de schepselen, maar de kunst des mensen, een vogel valt niet toevallig in een strik, maar door de list van de vogelaar, zo bereidt de leiding van God moeilijkheden voor zondaars en het is in het werk van hun handen, dat zij verstrikt zijn. Verdriet komt niet voort uit het stof, maar het is Gods rechtvaardigheid, en onze eigen goddeloosheid, die ons kastijdt.

2. Niets kan hen uit het net voeren dan hun eigen berouw, want zal men de strik van de aardbodem opnemen, die men met opzet daar gelegd had, als men niets gevangen heeft, wat toch het doel was? zo zal God de beproeving, die Hij gezonden heeft, niet wegnemen, voordat zij haar werk gedaan heeft en tot stand gebracht, waartoe zij gezonden was. Als ons hart naar behoren vernederd is, en wij door onze beproeving er toe gebracht zijn onze zonden te belijden en te verzaken, dan heeft de strik iets gevangen, dan is het doel bereikt, en dan en niet eerder, is de strik verbroken, van de aarde opgenomen en wij zijn verlost in liefde en genade.

V. Zij moeten weten, dat al hun tegenspoeden van Gods hand kwamen en van de raad van Zijn wil, Amos 3:6 :Zal er een kwaad in de stad zijn, in een geslacht, in een volk, dat de Heer niet doet, niet bepaald heeft, en volbracht wat Hij bepaald had? Het kwaad van de zonde is van ons zelf, het is ons eigen werk. Maar het kwaad van de beproeving, `t zij persoonlijke of openbare, is van God en is Zijn werk, wie ook het werktuig is, God is de oorzaak en bewerker er van. Uit Zijn mond gaat het kwade en het goede. Deze overweging, dat, welk kwaad er in de stad is, de Heer dat gedaan heeft, behoort ons er toe te brengen om geduldig ons deel van openbare rampen te dragen en om te pogen aan het doel, dat God er mee heeft, te beantwoorden. Vl. Zij moeten weten, dat de profeten, die hen waarschuwen voor de naderende oordelen hun niets overbrengen dan wat zij van de Heer ontvangen hebben, om aan Zijn volk overgebracht te worden.

1. God maakt tevoren aan de profeten bekend Amos 3:7 : Gewis, de Heer zal geen ding doen, niets van dat kwaad in de stad, bovengenoemd, Amos 3:6, tenzij Hij Zijn verborgenheden aan Zijn knechten, de profeten, geopenbaard hebben, hoewel het voor anderen een geheim blijft. Daarom weten zij niet, wat zij doen, die de waarschuwingen, die de profeten hun in Gods naam geven, niet ernstig opnemen. Gods profeten zijn Zijn knechten, die Hij gebruikt, om Zijn boodschappen aan de kinderen van de mensen over te brengen. De verborgenheid Gods is bij hen, in zekeren zin is zij met de oprechten, Spreuk. 3:32, voor degenen, die Hem vrezen, Psalms 25:14, maar op bijzondere wijze bij de profeten, voor wie de Geest van de profetie een Geest van de openbaring is. Het zou eer genoeg voor de profeten geweest zijn, als alleen gezegd werd, dat het somtijds God behaagt, aan Zijn profeten te openbaren, wat Hij van plan is te doen, maar het is iets groots, als Hij zegt, dat Hij niets doet dan wat Hij hun openbaart, alsof zij Zijn raadslieden waren. Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik doe, daar hij een profeet is? Genesis 18:17..God zal daarom zeker afrekenen met hen, die Zijn profeten verachten, welke Hij aldus eert.

2. De profeten kunnen alleen datgene aan het volk bekend maken, wat God hun bekend gemaakt heeft, Amos 3:8. De Heer heeft gesproken, wie zou niet profeteren? Zijn profeten tot wie Hij in `t verborgene gesproken heeft door dromen en visioenen, kunnen niet anders doen dan in `t openbaar tot het volk spreken, wat zij van God gehoord hebben. Zij zijn zelf zo vol van die dingen, zo wel verzekerd er van, en er zozeer door getroffen, dat zij er wel van moeten spreken, want uit de overvloed des harten spreekt de mond. Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken, Acts 4:20. En ook, behalve de profetische aandrang, waarmee de ingeving gepaard ging, en het woord tot een brandend vuur in hun beenderen maakte, Jeremiah 20:9, ontvingen zij bevel van God om over te brengen waarmee zij belast waren, en zij zouden ontrouw geweest zijn aan hun last, als zij dat niet gedaan hadden. De nood was hun opgelegd, evenals de predikers van het Evangelie, 1 Corinthiers 9:16.

VII. Zij moeten weten, dat zij voor God moeten beven bij de duidelijke waarschuwing die Hij hun gegeven had, zoals zij zouden doen,

1. Bij het blazen van de bazuin om kennis te geven van het naderen van de vijand, opdat alle op hun hoede zijn en de wapens grijpen. Zal de bazuin in de stad geblazen worden, dat het volk niet siddert, of te hoop loopt? zoals sommigen lezen, Amos 3:6. Zullen zij niet terstond, verschrikt, bijeenkomen, om te overwegen wat het beste te doen is voor het gemeenschappelijk welzijn? En toch, als God hun door Zijn profeten kennis geeft van het gevaar en hen oproept om zich onder Zijn banier te scharen dan maakt dat geen indruk, eer zullen zij een wachter op de muur geloven dan een profeet door God gezonden, zij zullen eer de oproep van de bevelhebber van de stad geloven dan de bevelen, hun gegeven door de Beheerser van de wereld. God zegt: Luistert naar het geluid van de bazuin, maar zij willen niet luisteren, ja, en zij zeggen het duidelijk, dat zij niet willen, Jeremiah 6:17.

2. Bij het brullen van een leeuw. God is de huize van Juda somtijds als een leeuw en als een jonge leeuw, Hosea 5:14. De leeuw brult voordat hij verscheurt, zo waarschuwt God voordat Hij slaat. Als daarom de leeuw tegen een armen reiziger brult, zoals hij tegen Simson deed, Judges 14:5, moet hij wel in de uiterste ontsteltenis raken, toch breekt de Heer met Sion, Amos 1:2, en niemand is bevreesd, maar men gaat rustig voort, alsof men niet in gevaar is. Als men er geen acht op geeft, zal de overvloedige waarschuwing, aan een zorgeloze wereld gegeven, haar veroordeling te eniger tijd verzwaren. De leeuw heeft gebruld en zij worden niet door vrees bewogen een ark te bouwen. O verbazende stompzinnigheid van een ongelovige wereld, die niet op zich wil laten inwerken, zelfs niet door de schrik des Heeren.

De Israëlieten worden hier opnieuw overtuigd en veroordeeld, en in `t bijzonder wordt er de aandacht op gevestigd van welke misdaden zij overtuigd en tot welke straf zij veroordeeld zijn.

I. Er wordt kennis van gegeven aan de naburige volken. De profeet wordt bevolen het te doen horen in de paleizen van Asdod, n van de hoofdsteden van de Filistijnen, ja, de oproep moet nog verder gehoord worden, tot in de paleizen in Egypteland. "De aanzienlijken van beide deze volken, die in paleizen wonen, die nieuwsgierig zijn naar de zaken van de naburige volken en van het nieuws op de hoogte zijn laat die zich verzamelen op de bergen van Samaria", Amos 3:9. Daar, op een hoge en verheven troon is de Rechter gezeten. Samaria is de misdadiger, die voor de balie staat, laat hen tegenwoordig zijn bij de zitting, want zij zal in `t openbaar gehouden worden, evenals andere terechtzittingen, voor het aangezicht van het land, laat hen een afspraak maken om daar van alle kanten saam te komen, om te oordelen tussen God en Zijn wijngaard. God beroept zich op alle onpartijdige rechtvaardige mensen, Ezechiël 23:45. Zij zullen allen de billijkheid van Zijn gerechtelijke handelingen erkennen, als zij zien, hoe het met de zaak staat. Gods twist met de zondaars behoeft een nauwkeurig onderzoek niet te vrezen, zelfs Filistijnen en Egyptenaars zullen inzien, en zeggen, dat de wegen des Heeren recht zijn, maar onze wegen onrecht. Eveneens worden zij opgeroepen te verschijnen, niet alleen, opdat zij God mogen rechtvaardigen en voor Hem getuigen, dat Hij recht doet, maar opdat zij zichzelf laten waarschuwen, want, als het oordeel van het huis Gods begint, zoals zij zien kunnen, wat zal dan het einde zijn van die vreemden bij Hem zijn? 1 Peter 4:17. Indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden? Dit betekent, dat de zonde van Israël zo openbaar was, dat de naburige volken als getuigen tegen hen konden optreden, en daarom was het gepast, dat de straf eveneens openbaar zou zijn. "Als het verborgen had kunnen worden, zouden wij gezegd hebben: Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon", maar waarom zouden hun vrienden op hun goede naam letten, als zij die zelf niet in aanmerking nemen? Als zij onbeschaamd geworden zijn in zonde, laat hen de schande dragen: "Doet het horen te Asdod, in Egypte."

1. Zij moeten zien, hoe vreselijk de aanklacht is en hoe welbewezen. Zij moeten letten op de inwoners van Samaria, zij moeten van de omliggende heuvels toeschouwen, en zien, hoe ruw en rumoerig zij zijn, en horen, hoe luid het geroep van hun zonde is, gelijk die van Sodom was.

a. Zie op hun straten, en gij zult niets dan beroering en oplopen zien, grote beroerten in het midden van hetzelve, rede en recht worden bij iedere gelegenheid onder de voet getreden door het geweld en de woede van een bandeloos gepeupel, hetgeen voor ieder volk een zonde en een schande is, en hun verderf nog veroorzaken zal.

b. Zie in hun gevangenissen, en gij zult bemerken, dat zij gevuld zijn met verongelijkte onschuldigen: De verdrukten zijn binnen in hetzelve, neergeworpen en verpletterd door hun onderdrukkers, overwonnen en overweldigd, en zij hadden geen trooster.

c. Zie naar hun gerechtshoven en gij zult bemerken, dat die in de hoven voorzitten niet weten te doen dat recht is, omdat zij altijd gewoon geweest zijn onrecht te doen, zij handelen, alsof zij in `t geheel geen begrip hadden van wat recht genoemd wordt, zij bekommeren er zich zelf niet om recht te doen en zorgen evenmin, dat anderen het doen.

d. Zie naar hun schatten en magazijnen, en gij zult bemerken, dat zij vol zijn van geweld en verstoring, met hetgeen op onrechtvaardige wijze verkregen is en nog steeds op onrechtvaardige wijze gehouden wordt. Zodoende hebben zij schatten vergaderd in de laatste dagen, maar het zal zijn toorn als een schat in de dag van de toorn. Wel moet gezegd worden: Zij weten niet te doen wat recht is, die zichzelf verrijken door onrecht te doen.

2. Zij moeten zien, hoe vreselijk het vonnis is en hoe weluitgevoerd, Amos 3:11, Amos 3:12.

A. Men zal hun land binnenvallen en verwoesten, en merk op hoe de straf aan de zonde beantwoordt.

a. Grote beroerten zijn in het midden van het land, en daarom zal de vijand rondom het land zijn, de Assyrische legers zullen het omringen en op alle punten er binnenvallen. Als de zonde in `t midden van een volk gekoesterd en gekweekt wordt, dan kunnen zij niet anders verwachten dan dat hun vijanden rondom hen zullen zijn, zodat zij, waar zij ook heen gaan, het gevaar in de mond lopen, Luke 19:43.

b. Zij sterkten zich in hun goddeloosheid, maar de vijand zal hun sterkte van hen neerstorten, die sterkte, die zij misbruikten om de armen te onderdrukken, en allen in hun omgeving geweld aan te doen. De macht, die tot een werktuig van de ongerechtigheid gemaakt wordt, zal rechtvaardig terneergeworpen en gebroken worden.

c. Zij vergaderden schatten in hun paleizen, en daarom zullen hun paleizen uitgeplunderd worden, want wat door onrecht verkregen en gehouden wordt, zal niet lang blijven. Zelfs paleizen zullen geen bescherming geven tegen bedrog en onderdrukking, maar de aanzienlijkste van de mensen, zullen zelf beroofd worden, als zij anderen beroofd hebben, want de Heer is een Wreker over dit alles.

B. Hun landslieden zullen niet ontsnappen Amos 3:12. Zij zullen in de hand van de vijand zijn als een lam in de muil van een leeuw, geheel verslonden en opgegeten, en zij zullen volstrekt niet in staat zijn weerstand te bieden, en als er nog enigen ontsnappen, die noch door het zwaard vallen, noch in gevangenschap gaan, dan zullen dat toch zeer weinigen zijn, en wel van de geringste en armste, gelijk twee schenkels of beentjes van een lam, of misschien een stukje van een oor, dat de leeuw laat vallen, of de herder hem afneemt, als hij de rest opgegeten heeft, zo zal misschien hier en daar iemand ontsnappen uit Samaria en uit Damaskus, als de koning van Assyrië beide overvalt, maar geen noemenswaardig aantal, en die ontsnappen zullen dat met de grootste moeite en gevaar doen, door zich te verbergen in de hoek van het bed, of onder het bed, wat betekent, dat hun moed geheel neergedrukt en gebroken zal zijn en, dat zij in de ure van het gevaar vol schaamte zullen wegkruipen. Zij zullen zich niet verbergen in holen en spelonken, maar in de hoek van het bed, of op de sponde van de koets, namelijk in het slaapvertrek van arme mensen. Zij zullen ternauwernood ontsnappen, zoals voorspeld is aangaande de laatste verwoesting van Jeruzalem, dat er twee op n bed zullen zijn, de n zal aangenomen, de ander verlaten worden. Als Gods oordelen met een opdracht over Zijn volk komen, zal het ijdel zijn aan ontkoming te denken. Sommigen maken tot hun woonstede de hoek van een bed, om hun ogenblikkelijke zekerheid en zinnelijkheid te betekenen, zij zijn op hun gemak alsof zij in bed zijn, maar als God komt om met hen te twisten, zal Hij ze onrustig maken, zal ze wegnemen uit hun slaap en luiheid. Die zich traag op hun bed uitstrekken als Gods oordelen gekomen zijn, zullen gevankelijk heengaan onder de voorsten, die in gevangenis gaan.

II. Hun zelf wordt er kennis van gegeven, Amos 3:13. Dit moet gehoord en betuigd worden in het huis Jakobs, onder al het zaad van Israël want het is gesproken door de Heer, de God van de heerscharen, die gezag heeft om dit vonnis te vellen, en macht om het uit te voeren, zij moeten van Hem vernemen, dat de dag nadert, dat God de overtredingen Israëls over hen bezoeken zal, dat Hij er onderzoek naar doen en er voor straffen zal, er zal een dag van bezoeking komen, een dag van straf, en op die dag zullen al de dingen, waarop zij trots zijn, en waarop zij vertrouwen, hen begeven en zo zullen zij lijden voor de zonden, die zij daarmee begaan hebben.

1. Wee hun altaren, God zal ze bezoeken. Hij zal een onderzoek instellen naar de zonden, die zij bij hun altaren gepleegd hebben, en in rekening brengen al hun bijgeloof en afgoderij, als hun uitgaven voor hun valse goden, en al hun verwachtingen van hen, en de altaren zelf zullen door Zijn misnoegen getekend worden, want de hoornen van het altaar zullen worden afgehouwen, en ter aarde vallen, en daarmee het altaar zelf vervullen en in stukken gebroken worden. Wij vinden, hoe tegen het altaar te Bethel werd geprofeteerd, 1 Kings 13:2, en dat het onmiddellijk vaneen scheurde, Amos 3:3, en dat de profetie vervuld werd, toen Josia de beenderen uit de graven op dat altaar verbrandde, 2 Kings 23:15, 2 Kings 23:16, Dit is een bekrachtiging van die profetie, en schijnt op dezelfde gebeurtenis te doelen. Als de mensen afgodische altaren niet willen verwoesten, dan zal God het doen, en daarmee die ze vereerden. Sommigen menen, dat de hoornen van het altaar al die dingen betekenen, waartoe men zijn toevlucht neemt, en waarop men vertrouwt en die men tot zijn heiligdom maakt, zij zullen alle afgesneden worden, zodat zij geen houvast meer zullen hebben.

2. Wee hun huizen, want ook die zal God bezoeken. Hij zal onderzoek doen naar de zonden, waaraan zij zich schuldig gemaakt hebben in hun huizen, het gestolen goed, dat zij erop getast hebben, en de weelde, waarin zij geleefd hebben: Ik zal het winterhuis met het zomerhuis slaan, Amos 3:15. De adel en de rijke kooplieden hadden hun winterhuizen in de stad en hun zomerhuizen op het land, zo zorgvuldig beschermden zij zich tegen de ongenade van de winter, als men het land te koud vond en van de zomer, als men de stad te heet vond, hoewel het klimaat van dat goede land zo gematigd was, evenals het onze, dat noch hitte noch koude al te groot was. Zij gaven toe aan dwaze liefhebberij in verandering en afwisseling, maar God zal, of door oorlog of door aardbeving, beide het zomerhuis en het winterhuis slaan, geen van beide zal hen beschermen tegen Zijn oordelen. De elpenbenen huizen, zo genoemd omdat de zoldering, of de lambrisering, of sommige ornamenten er van omlijst of ingelegd waren met ivoor, zullen vergaan, zullen verbrand of omvergehaald worden, en de grote huizen zullen een einde nemen, de prachtigste en ruimste huizen, de huizen van hun aanzienlijken zullen er niet meer zijn, of ten minste niet langer van hen zijn. De pracht en praal van de huizen van de mensen, wel verre van hen tegen Gods oordelen te verdedigen, zullen die te smartelijker en pijnlijker maken, daar hun overdaad aan de lijst van hun zonden en dwaasheden toegevoegd zal worden.

Verzen 1-15

Amos 3:1-15

De strekking van deze verzen is het volk van Israël te overtuigen, dat God een twist met hen had. Hetgeen de profeet tot hen te zeggen heeft, is, hun te laten weten, dat de Heer iets tot hen te zeggen heeft, Amos 3:1. Zij waren Zijn bijzonder volk boven anderen, kenden Zijn naam en werden er naar genoemd, maar, Ik heb enige weinige dingen tegen u, en zij werden opgeroepen om te horen, wat dat was, opdat zij konden overwegen welk antwoord zij zouden geven, zoals de gevangene voor de balie gelast wordt naar de aanklacht te luisteren. De kinderen Israëls wilden geen acht slaan op de woorden van raad en troost, die God vele malen tot hen gesproken had, en nu zullen zijmoeten horen naar de woorden van vermaning en bedreiging, die de Heer tegen hen gesproken heeft, want Hij zal doen naarmate Hij gesproken heeft.

I. Zij moeten weten, dat Gods genade om hen te willen kennen, en de gunsten, die Hij hun geschonken had, hen niet zullen vrijstellen van de straf, die zij verdiend hebben om hun zonden. Israël is een geslacht, dat God uit Egypteland heeft opgeveerd, Amos 3:1, en het was niet meer dan een enkel geslacht, toen het daarheen trok, van daar heeft God het bevrijd van daar heeft Hij het gehaald om een geslacht een volk voor Hem te zijn. Het zijn niet alleen de tien stammen, het koninkrijk van Israël, die hierop acht moeten geven, maar ook dat van Juda, want het wordt gezegd tegen het gehele geslacht, dat God uit Egypteland opgevoerd heeft. Het is een geslacht, dat God boven andere door gunsten onderscheiden heeft, en zich op bijzondere wijze toegeëigend. Uit alle geslachten des aardbodems heb Ik ulieden alleen gekend. Gods kerk in de wereld is een geslacht verwaardigd boven alle geslachten van de aarde. Die God kennen, worden van Hem gekend. God is bekend in Juda, en daarom is Juda meer de enig ander volk bij God bekend. God heeft hen gekend, dat wil zeggen Hij heeft hen verkoren, een verbond met hen gesloten, en met hen omgegaan als met een kennis. Nu, zou men denken, volgt er uit: Daarom zal Ik u sparen, uw fouten door de vingers zien, en u verontschuldigen. Neen: Daarom zal Ik al uw ongerechtigheden over ulieden bezoeken. Als de gunsten, waardoor God ons onderscheidt niet dienen om ons van de zonde af te houden, zullen zij ook niet dienen om ons aan de straf te onttrekken, ja, hoe dichter iemand bij God staat door zijn belijdenis, en hoe meer vriendelijkheid Hij hem bewezen heeft, zoveel zekerder, zoveel sneller en zoveel strenger zal Hij hem straffen, als hij door een reeks opzettelijke zonden zijn wandel ontheiligt, zijn betrekking tot God schande aandoet, zijn verplichtingen niet nakomt, en de gunsten en eerbewijzen waardoor hij onderscheiden is, minacht. Daarom zullen zij gestraft worden, omdat hun zonden Hem onteren, smaden, en ergeren, meer dan de zonden van anderen, en omdat het noodzakelijk is, dat God zijn eigen eer handhaaft door te doen blijken, dat Hij de zonde haat en het meest in degenen, die Hem het naast zijn, als zij niet slechter dan anderen zijn, zullen zij toch zwaarder dan anderen gestraft worden omdat naar recht verwacht wordt, dat zij veel beter dan anderen zullen zijn. Het oordeel begint van het huis Gods, begint bij het heiligdom, want God zal geheiligd worden in of door degenen, die tot Hem naderen, Leviticus 10:3.

II. Zij moeten weten, dat zij geen troostrijke gemeenschap met God mogen verwachten, tenzij zij eerst vrede met Hem maken, Amos 3:3 :Zullen twee tezamen wandelen, tenzij dat zij bijeengekomen zijn? Neen, hoe zouden zij ook? Waar geen vriendschap is, kon geen gemeenschap zijn, als twee personen in twist zijn, moeten zij eerst hun geschillen vereffenen, voordat zij elkander diensten kunnen bewijzen. Israël had God gehoond, zijn verbond met Hem verbroken, en Zijn gunsten aan Hem slecht beloond, en toch verwachten zij, dat Hij voort zal gaan met hen te wandelen, hun partij te kiezen, voor hen te handelen, en hun de verzekering te geven van Zijn tegenwoordigheid bij hen, hoewel zij niet het hun deden om door berouw en verbetering, welgezind te zijn jegens hun Wederpartij en Zijn toorn af te wenden. Maar hoe kan dat zijn? zegt God: zolang gij in tegenheid wandelt met God, kunt gij niet andere verwachten dan dat Hij in tegenheid wandelt met u Leviticus 26:23, Leviticus 26:24. Wij kunnen niet verwachten dat God bij ons tegenwoordig zal zijn, of voor ons handelen, tenzij wij met Hem verzoend zijn. God en de mens kunnen niet tezamen wandelen, tenzij, dat zij bijeengekomen zijn. Tenzij wij met God overeengekomen zijn in het doel, namelijk Zijn eer, kunnen wij niet op dezelfde weg met Hem wandelen.

III. Zij moeten weten, dat de waarschuwingen, die God hun van de naderende oordelen gaf, niet zonder oorzaak en niet zonder grond waren, niet alleen om hen te vermanen, maar ook stellige verklaringen van Gods toorn tegen hen, waarvan, als zij niet spoedig berouw hadden, zij zonder mankeren de gevolgen zouden ondervinden, Amos 3:4 :Zal een leeuw brullen in het woud, als hij geen roof heeft? Neen, hij brult over zijn prooi. Ook zal een jonge leeuw uit zin hol zijn stem niet verheffen, tenzij de oude leeuw wat gevangen heeft om hem te brengen, ook zou God u niet aldus waarschuwen, beide door de bedreigingen van Zijn woord, en door mindere oordelen, indien gij niet u zelf door uw zonden tot een prooi voor Zijn toorn had gemaakt, en, indien Hij niet op `t punt was u te overstelpen met verwoestende, vernielende oordelen. De bedreigingen van het woord en de leidingen Gods zijn geen boeman, om kinderen en dwazen bang te maken, maar de noodzakelijke gevolgen van de zonde des mensen en zekere voortekenen van de oordelen Gods.

IV. Zij moeten weten, dat, daar hun eigen goddeloosheid de oorzaak van deze oordelen was, deze niet weggenomen zullen worden voordat zij hun werk verricht hebben, Amos 3:5. Als God verschenen is om met een zondig volk te twisten, dan is het noodzakelijk, dat zij begrijpen

1. Dat het hun eigen zonde is, die hem verstrikt heeft, want zal een vogel in de strik op de aarde vallen, als er geen strik voor hem is? Neen, de natuur spant geen strikken voor de schepselen, maar de kunst des mensen, een vogel valt niet toevallig in een strik, maar door de list van de vogelaar, zo bereidt de leiding van God moeilijkheden voor zondaars en het is in het werk van hun handen, dat zij verstrikt zijn. Verdriet komt niet voort uit het stof, maar het is Gods rechtvaardigheid, en onze eigen goddeloosheid, die ons kastijdt.

2. Niets kan hen uit het net voeren dan hun eigen berouw, want zal men de strik van de aardbodem opnemen, die men met opzet daar gelegd had, als men niets gevangen heeft, wat toch het doel was? zo zal God de beproeving, die Hij gezonden heeft, niet wegnemen, voordat zij haar werk gedaan heeft en tot stand gebracht, waartoe zij gezonden was. Als ons hart naar behoren vernederd is, en wij door onze beproeving er toe gebracht zijn onze zonden te belijden en te verzaken, dan heeft de strik iets gevangen, dan is het doel bereikt, en dan en niet eerder, is de strik verbroken, van de aarde opgenomen en wij zijn verlost in liefde en genade.

V. Zij moeten weten, dat al hun tegenspoeden van Gods hand kwamen en van de raad van Zijn wil, Amos 3:6 :Zal er een kwaad in de stad zijn, in een geslacht, in een volk, dat de Heer niet doet, niet bepaald heeft, en volbracht wat Hij bepaald had? Het kwaad van de zonde is van ons zelf, het is ons eigen werk. Maar het kwaad van de beproeving, `t zij persoonlijke of openbare, is van God en is Zijn werk, wie ook het werktuig is, God is de oorzaak en bewerker er van. Uit Zijn mond gaat het kwade en het goede. Deze overweging, dat, welk kwaad er in de stad is, de Heer dat gedaan heeft, behoort ons er toe te brengen om geduldig ons deel van openbare rampen te dragen en om te pogen aan het doel, dat God er mee heeft, te beantwoorden. Vl. Zij moeten weten, dat de profeten, die hen waarschuwen voor de naderende oordelen hun niets overbrengen dan wat zij van de Heer ontvangen hebben, om aan Zijn volk overgebracht te worden.

1. God maakt tevoren aan de profeten bekend Amos 3:7 : Gewis, de Heer zal geen ding doen, niets van dat kwaad in de stad, bovengenoemd, Amos 3:6, tenzij Hij Zijn verborgenheden aan Zijn knechten, de profeten, geopenbaard hebben, hoewel het voor anderen een geheim blijft. Daarom weten zij niet, wat zij doen, die de waarschuwingen, die de profeten hun in Gods naam geven, niet ernstig opnemen. Gods profeten zijn Zijn knechten, die Hij gebruikt, om Zijn boodschappen aan de kinderen van de mensen over te brengen. De verborgenheid Gods is bij hen, in zekeren zin is zij met de oprechten, Spreuk. 3:32, voor degenen, die Hem vrezen, Psalms 25:14, maar op bijzondere wijze bij de profeten, voor wie de Geest van de profetie een Geest van de openbaring is. Het zou eer genoeg voor de profeten geweest zijn, als alleen gezegd werd, dat het somtijds God behaagt, aan Zijn profeten te openbaren, wat Hij van plan is te doen, maar het is iets groots, als Hij zegt, dat Hij niets doet dan wat Hij hun openbaart, alsof zij Zijn raadslieden waren. Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik doe, daar hij een profeet is? Genesis 18:17..God zal daarom zeker afrekenen met hen, die Zijn profeten verachten, welke Hij aldus eert.

2. De profeten kunnen alleen datgene aan het volk bekend maken, wat God hun bekend gemaakt heeft, Amos 3:8. De Heer heeft gesproken, wie zou niet profeteren? Zijn profeten tot wie Hij in `t verborgene gesproken heeft door dromen en visioenen, kunnen niet anders doen dan in `t openbaar tot het volk spreken, wat zij van God gehoord hebben. Zij zijn zelf zo vol van die dingen, zo wel verzekerd er van, en er zozeer door getroffen, dat zij er wel van moeten spreken, want uit de overvloed des harten spreekt de mond. Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken, Acts 4:20. En ook, behalve de profetische aandrang, waarmee de ingeving gepaard ging, en het woord tot een brandend vuur in hun beenderen maakte, Jeremiah 20:9, ontvingen zij bevel van God om over te brengen waarmee zij belast waren, en zij zouden ontrouw geweest zijn aan hun last, als zij dat niet gedaan hadden. De nood was hun opgelegd, evenals de predikers van het Evangelie, 1 Corinthiers 9:16.

VII. Zij moeten weten, dat zij voor God moeten beven bij de duidelijke waarschuwing die Hij hun gegeven had, zoals zij zouden doen,

1. Bij het blazen van de bazuin om kennis te geven van het naderen van de vijand, opdat alle op hun hoede zijn en de wapens grijpen. Zal de bazuin in de stad geblazen worden, dat het volk niet siddert, of te hoop loopt? zoals sommigen lezen, Amos 3:6. Zullen zij niet terstond, verschrikt, bijeenkomen, om te overwegen wat het beste te doen is voor het gemeenschappelijk welzijn? En toch, als God hun door Zijn profeten kennis geeft van het gevaar en hen oproept om zich onder Zijn banier te scharen dan maakt dat geen indruk, eer zullen zij een wachter op de muur geloven dan een profeet door God gezonden, zij zullen eer de oproep van de bevelhebber van de stad geloven dan de bevelen, hun gegeven door de Beheerser van de wereld. God zegt: Luistert naar het geluid van de bazuin, maar zij willen niet luisteren, ja, en zij zeggen het duidelijk, dat zij niet willen, Jeremiah 6:17.

2. Bij het brullen van een leeuw. God is de huize van Juda somtijds als een leeuw en als een jonge leeuw, Hosea 5:14. De leeuw brult voordat hij verscheurt, zo waarschuwt God voordat Hij slaat. Als daarom de leeuw tegen een armen reiziger brult, zoals hij tegen Simson deed, Judges 14:5, moet hij wel in de uiterste ontsteltenis raken, toch breekt de Heer met Sion, Amos 1:2, en niemand is bevreesd, maar men gaat rustig voort, alsof men niet in gevaar is. Als men er geen acht op geeft, zal de overvloedige waarschuwing, aan een zorgeloze wereld gegeven, haar veroordeling te eniger tijd verzwaren. De leeuw heeft gebruld en zij worden niet door vrees bewogen een ark te bouwen. O verbazende stompzinnigheid van een ongelovige wereld, die niet op zich wil laten inwerken, zelfs niet door de schrik des Heeren.

De Israëlieten worden hier opnieuw overtuigd en veroordeeld, en in `t bijzonder wordt er de aandacht op gevestigd van welke misdaden zij overtuigd en tot welke straf zij veroordeeld zijn.

I. Er wordt kennis van gegeven aan de naburige volken. De profeet wordt bevolen het te doen horen in de paleizen van Asdod, n van de hoofdsteden van de Filistijnen, ja, de oproep moet nog verder gehoord worden, tot in de paleizen in Egypteland. "De aanzienlijken van beide deze volken, die in paleizen wonen, die nieuwsgierig zijn naar de zaken van de naburige volken en van het nieuws op de hoogte zijn laat die zich verzamelen op de bergen van Samaria", Amos 3:9. Daar, op een hoge en verheven troon is de Rechter gezeten. Samaria is de misdadiger, die voor de balie staat, laat hen tegenwoordig zijn bij de zitting, want zij zal in `t openbaar gehouden worden, evenals andere terechtzittingen, voor het aangezicht van het land, laat hen een afspraak maken om daar van alle kanten saam te komen, om te oordelen tussen God en Zijn wijngaard. God beroept zich op alle onpartijdige rechtvaardige mensen, Ezechiël 23:45. Zij zullen allen de billijkheid van Zijn gerechtelijke handelingen erkennen, als zij zien, hoe het met de zaak staat. Gods twist met de zondaars behoeft een nauwkeurig onderzoek niet te vrezen, zelfs Filistijnen en Egyptenaars zullen inzien, en zeggen, dat de wegen des Heeren recht zijn, maar onze wegen onrecht. Eveneens worden zij opgeroepen te verschijnen, niet alleen, opdat zij God mogen rechtvaardigen en voor Hem getuigen, dat Hij recht doet, maar opdat zij zichzelf laten waarschuwen, want, als het oordeel van het huis Gods begint, zoals zij zien kunnen, wat zal dan het einde zijn van die vreemden bij Hem zijn? 1 Peter 4:17. Indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden? Dit betekent, dat de zonde van Israël zo openbaar was, dat de naburige volken als getuigen tegen hen konden optreden, en daarom was het gepast, dat de straf eveneens openbaar zou zijn. "Als het verborgen had kunnen worden, zouden wij gezegd hebben: Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon", maar waarom zouden hun vrienden op hun goede naam letten, als zij die zelf niet in aanmerking nemen? Als zij onbeschaamd geworden zijn in zonde, laat hen de schande dragen: "Doet het horen te Asdod, in Egypte."

1. Zij moeten zien, hoe vreselijk de aanklacht is en hoe welbewezen. Zij moeten letten op de inwoners van Samaria, zij moeten van de omliggende heuvels toeschouwen, en zien, hoe ruw en rumoerig zij zijn, en horen, hoe luid het geroep van hun zonde is, gelijk die van Sodom was.

a. Zie op hun straten, en gij zult niets dan beroering en oplopen zien, grote beroerten in het midden van hetzelve, rede en recht worden bij iedere gelegenheid onder de voet getreden door het geweld en de woede van een bandeloos gepeupel, hetgeen voor ieder volk een zonde en een schande is, en hun verderf nog veroorzaken zal.

b. Zie in hun gevangenissen, en gij zult bemerken, dat zij gevuld zijn met verongelijkte onschuldigen: De verdrukten zijn binnen in hetzelve, neergeworpen en verpletterd door hun onderdrukkers, overwonnen en overweldigd, en zij hadden geen trooster.

c. Zie naar hun gerechtshoven en gij zult bemerken, dat die in de hoven voorzitten niet weten te doen dat recht is, omdat zij altijd gewoon geweest zijn onrecht te doen, zij handelen, alsof zij in `t geheel geen begrip hadden van wat recht genoemd wordt, zij bekommeren er zich zelf niet om recht te doen en zorgen evenmin, dat anderen het doen.

d. Zie naar hun schatten en magazijnen, en gij zult bemerken, dat zij vol zijn van geweld en verstoring, met hetgeen op onrechtvaardige wijze verkregen is en nog steeds op onrechtvaardige wijze gehouden wordt. Zodoende hebben zij schatten vergaderd in de laatste dagen, maar het zal zijn toorn als een schat in de dag van de toorn. Wel moet gezegd worden: Zij weten niet te doen wat recht is, die zichzelf verrijken door onrecht te doen.

2. Zij moeten zien, hoe vreselijk het vonnis is en hoe weluitgevoerd, Amos 3:11, Amos 3:12.

A. Men zal hun land binnenvallen en verwoesten, en merk op hoe de straf aan de zonde beantwoordt.

a. Grote beroerten zijn in het midden van het land, en daarom zal de vijand rondom het land zijn, de Assyrische legers zullen het omringen en op alle punten er binnenvallen. Als de zonde in `t midden van een volk gekoesterd en gekweekt wordt, dan kunnen zij niet anders verwachten dan dat hun vijanden rondom hen zullen zijn, zodat zij, waar zij ook heen gaan, het gevaar in de mond lopen, Luke 19:43.

b. Zij sterkten zich in hun goddeloosheid, maar de vijand zal hun sterkte van hen neerstorten, die sterkte, die zij misbruikten om de armen te onderdrukken, en allen in hun omgeving geweld aan te doen. De macht, die tot een werktuig van de ongerechtigheid gemaakt wordt, zal rechtvaardig terneergeworpen en gebroken worden.

c. Zij vergaderden schatten in hun paleizen, en daarom zullen hun paleizen uitgeplunderd worden, want wat door onrecht verkregen en gehouden wordt, zal niet lang blijven. Zelfs paleizen zullen geen bescherming geven tegen bedrog en onderdrukking, maar de aanzienlijkste van de mensen, zullen zelf beroofd worden, als zij anderen beroofd hebben, want de Heer is een Wreker over dit alles.

B. Hun landslieden zullen niet ontsnappen Amos 3:12. Zij zullen in de hand van de vijand zijn als een lam in de muil van een leeuw, geheel verslonden en opgegeten, en zij zullen volstrekt niet in staat zijn weerstand te bieden, en als er nog enigen ontsnappen, die noch door het zwaard vallen, noch in gevangenschap gaan, dan zullen dat toch zeer weinigen zijn, en wel van de geringste en armste, gelijk twee schenkels of beentjes van een lam, of misschien een stukje van een oor, dat de leeuw laat vallen, of de herder hem afneemt, als hij de rest opgegeten heeft, zo zal misschien hier en daar iemand ontsnappen uit Samaria en uit Damaskus, als de koning van Assyrië beide overvalt, maar geen noemenswaardig aantal, en die ontsnappen zullen dat met de grootste moeite en gevaar doen, door zich te verbergen in de hoek van het bed, of onder het bed, wat betekent, dat hun moed geheel neergedrukt en gebroken zal zijn en, dat zij in de ure van het gevaar vol schaamte zullen wegkruipen. Zij zullen zich niet verbergen in holen en spelonken, maar in de hoek van het bed, of op de sponde van de koets, namelijk in het slaapvertrek van arme mensen. Zij zullen ternauwernood ontsnappen, zoals voorspeld is aangaande de laatste verwoesting van Jeruzalem, dat er twee op n bed zullen zijn, de n zal aangenomen, de ander verlaten worden. Als Gods oordelen met een opdracht over Zijn volk komen, zal het ijdel zijn aan ontkoming te denken. Sommigen maken tot hun woonstede de hoek van een bed, om hun ogenblikkelijke zekerheid en zinnelijkheid te betekenen, zij zijn op hun gemak alsof zij in bed zijn, maar als God komt om met hen te twisten, zal Hij ze onrustig maken, zal ze wegnemen uit hun slaap en luiheid. Die zich traag op hun bed uitstrekken als Gods oordelen gekomen zijn, zullen gevankelijk heengaan onder de voorsten, die in gevangenis gaan.

II. Hun zelf wordt er kennis van gegeven, Amos 3:13. Dit moet gehoord en betuigd worden in het huis Jakobs, onder al het zaad van Israël want het is gesproken door de Heer, de God van de heerscharen, die gezag heeft om dit vonnis te vellen, en macht om het uit te voeren, zij moeten van Hem vernemen, dat de dag nadert, dat God de overtredingen Israëls over hen bezoeken zal, dat Hij er onderzoek naar doen en er voor straffen zal, er zal een dag van bezoeking komen, een dag van straf, en op die dag zullen al de dingen, waarop zij trots zijn, en waarop zij vertrouwen, hen begeven en zo zullen zij lijden voor de zonden, die zij daarmee begaan hebben.

1. Wee hun altaren, God zal ze bezoeken. Hij zal een onderzoek instellen naar de zonden, die zij bij hun altaren gepleegd hebben, en in rekening brengen al hun bijgeloof en afgoderij, als hun uitgaven voor hun valse goden, en al hun verwachtingen van hen, en de altaren zelf zullen door Zijn misnoegen getekend worden, want de hoornen van het altaar zullen worden afgehouwen, en ter aarde vallen, en daarmee het altaar zelf vervullen en in stukken gebroken worden. Wij vinden, hoe tegen het altaar te Bethel werd geprofeteerd, 1 Kings 13:2, en dat het onmiddellijk vaneen scheurde, Amos 3:3, en dat de profetie vervuld werd, toen Josia de beenderen uit de graven op dat altaar verbrandde, 2 Kings 23:15, 2 Kings 23:16, Dit is een bekrachtiging van die profetie, en schijnt op dezelfde gebeurtenis te doelen. Als de mensen afgodische altaren niet willen verwoesten, dan zal God het doen, en daarmee die ze vereerden. Sommigen menen, dat de hoornen van het altaar al die dingen betekenen, waartoe men zijn toevlucht neemt, en waarop men vertrouwt en die men tot zijn heiligdom maakt, zij zullen alle afgesneden worden, zodat zij geen houvast meer zullen hebben.

2. Wee hun huizen, want ook die zal God bezoeken. Hij zal onderzoek doen naar de zonden, waaraan zij zich schuldig gemaakt hebben in hun huizen, het gestolen goed, dat zij erop getast hebben, en de weelde, waarin zij geleefd hebben: Ik zal het winterhuis met het zomerhuis slaan, Amos 3:15. De adel en de rijke kooplieden hadden hun winterhuizen in de stad en hun zomerhuizen op het land, zo zorgvuldig beschermden zij zich tegen de ongenade van de winter, als men het land te koud vond en van de zomer, als men de stad te heet vond, hoewel het klimaat van dat goede land zo gematigd was, evenals het onze, dat noch hitte noch koude al te groot was. Zij gaven toe aan dwaze liefhebberij in verandering en afwisseling, maar God zal, of door oorlog of door aardbeving, beide het zomerhuis en het winterhuis slaan, geen van beide zal hen beschermen tegen Zijn oordelen. De elpenbenen huizen, zo genoemd omdat de zoldering, of de lambrisering, of sommige ornamenten er van omlijst of ingelegd waren met ivoor, zullen vergaan, zullen verbrand of omvergehaald worden, en de grote huizen zullen een einde nemen, de prachtigste en ruimste huizen, de huizen van hun aanzienlijken zullen er niet meer zijn, of ten minste niet langer van hen zijn. De pracht en praal van de huizen van de mensen, wel verre van hen tegen Gods oordelen te verdedigen, zullen die te smartelijker en pijnlijker maken, daar hun overdaad aan de lijst van hun zonden en dwaasheden toegevoegd zal worden.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Amos 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://studylight.org/commentaries/dut/mhm/amos-3.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile