Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Amos 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/amos-2.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Amos 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, AMOS 2In dit hoofdstuk,
I. Heeft God een twist met Moab, zoals tevoren met andere volken, Amos 2:1.
II. Hij geeft de twist aan, die Hij met Juda had, Amos 2:4,Amos 2:5.
III. Tenslotte begint Hij met Zijn aanklacht tegen Israël, waartoe al het voorafgaande slechts een inleiding is.
1. De zonden, waarvan zij beschuldigd worden-onrechtvaardigheid, onderdrukking, hoererij, Amos 2:6.
2. De verzwaring van deze zonden-de tijdelijke en geestelijke gunsten, die God hun geschonken had en die zij met zoveel ondankbaarheid beantwoord hadden, Amos 2:9.
3. Gods klacht over hen om hun zonden, Amos 2:13, en een bedreiging met hun verderf, en hun volslagen machteloosheid om dat te verhinderen. Amos 2:14.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, AMOS 2In dit hoofdstuk,
I. Heeft God een twist met Moab, zoals tevoren met andere volken, Amos 2:1.
II. Hij geeft de twist aan, die Hij met Juda had, Amos 2:4,Amos 2:5.
III. Tenslotte begint Hij met Zijn aanklacht tegen Israël, waartoe al het voorafgaande slechts een inleiding is.
1. De zonden, waarvan zij beschuldigd worden-onrechtvaardigheid, onderdrukking, hoererij, Amos 2:6.
2. De verzwaring van deze zonden-de tijdelijke en geestelijke gunsten, die God hun geschonken had en die zij met zoveel ondankbaarheid beantwoord hadden, Amos 2:9.
3. Gods klacht over hen om hun zonden, Amos 2:13, en een bedreiging met hun verderf, en hun volslagen machteloosheid om dat te verhinderen. Amos 2:14.
Verzen 1-16
Amos 2:1-16Hier is,
I. Het oordeel over Moab, ook een van de omliggende volken. Met hen wordt afgerekend en zij worden gestraft om drie overtredingen en om vier, evenals de andere volken.
1. De vierde overtreding van Moab was evenals van hen, die voor hen voor `t gericht verschenen, wreedheid. Het voorbeeld, dat genoemd wordt, heeft niets te maken met het volk van God, maar met een heiden, zoals zij zelf: De koning van Moab heeft de beenderen van de koning van Edom tot kalk verbrand. Wij vinden, dat er oorlog was tussen de Moabieten en de Edomieten, waarin de koning van Moab, in zijn wanhoop en woede, zijn eigen zon tot een brandoffer offerde, om zijn afgod te verzoenen, 2 Kings 3:26, 2 Kings 3:27. En het schijnt, dat later, hij of n van zijn opvolgers, uit wraakzucht tegen de Edomieten, omdat zij hem tot dat uiterste gebracht hadden, bij gelegenheid, dat hij gelukkig was tegen de koning van Edom, hem levend greep en tot as verbrandde, of hem sloeg en doodde, of de beenderen van de gestorven koning opgroef, in `t bijzonder van degene, die hem zo in `t nauw gebracht had, en ze uit haat en woede tot kalk verbrandde, en misschien maakte hij gebruik van het stof van zijn beenderen om de muren en zoldering van zijn paleis te witten, om zich vrolijk te maken met dat gedenkteken van zijn wraak. "Est vindicta bonum vita incundius ipsa" -De wraak is zoeter dan het leven zelf. Het is barbaars het menselijk lichaam te mishandelen, wij zelf zijn eveneens in het vlees, het is gevoelloos om lijken te mishandelen, ja het is goddeloos, want wij geloven en verwachten hun opstanding, en de dode lichamen van koningen te mishandelen, wier persoon en naam in bijzondere zin geëerbiedigd en ontzien behoort te worden, is een belediging voor hun majesteit, het getuigt van een lage ziel, een dode leeuw te vertrappen, waarvoor men zou sidderen, als hij levend was.
2. Moabs vonnis om zijn overtreding is
a. Het oordeel des doods. Die wreed handelen zullen met wreedheid behandeld worden, Amos 2:2. Moab zal sterven, de Moabieten zullen met het oorlogszwaard afgesneden worden, `t welk doodt met groot gedruis, met gejuich, met geluid van de bazuin, omstandigheden, die het zoveel te verschrikkelijker maken, zoals het brullen van de leeuw een verzwaring is van het verscheuren. De ganse strijd degenen, die strijden, wordt met gedruis gestreden, Isaiah 9:5.
b. Het is een oordeel over hun rechter, die het vonnis had geveld over de beenderen van de koning van Edom, dat zij tot kalk verbrand zouden worden: Ik zal hem uitroeien, zegt God, Amos 2:3, hij zal weten, dat er een Rechter is, hoger de hij. De koning, de voornaamste rechter, de lagere rechters en alle vorsten zullen tezamen afgesneden worden. Als soms het volk lijdt onder de zonde van zijn vorsten, dan zullen ten minste de vorsten zelf niet ontsnappen, Jeremiah 48:47. Tot hiertoe is Moabs oordeel.
II. Ook Juda is een buur van Israël en daarom zal dat niet overgeslagen worden, nu de Rechter zitting houdt.
1. Dat volk had zichzelf aan de heidenen gelijk gemaakt en zich met hen vermengd, en daarom is de aanklacht tegen hen in dezelfde vorm als tegen al de andere volken: Om drie overtredingen van Juda en om vier, zal Ik dat niet af wenden, hun zonden zijn even veelvuldig als die van andere volken, en zij worden in enen adem met hen genoemd, Jeremia 9:26:"Egypte, Juda, Edom zij zijn alle gelijk", het vonnis is hier ook hetzelfde, Amos 2:5 :Ik zal een vuur in Juda zenden hoewel het land is, waar God bekend is, en het zal de paleizen van Jeruzalem verteren, al is het de heilige stad, en al is God er vroeger bekend geweest voor een hoog vertrek in haar paleizen, Psalms 48:4. Maar de zonde, waarvan Juda hier beschuldigd wordt, is verschillend van die van alle andere. De andere volken werden gestraft om het onrecht, dat zij de mensen aandeden, maar Juda om de hoon, God aangedaan, Amos 2:4. Zij verachten Zijn inzettingen en volharden in hun ongehoorzaamheid daaraan: Zij hebben de wet des Heeren verworpen, alsof het niet de moeite waard was er kennis van te nemen, en zij in `t geheel geen betekenis had, en daarmee verachten zij de goedheid, rechtvaardigheid en wijsheid, zowel als het gezag en de soevereiniteit van de Wetgever, dat deden zij metterdaad, daar zij Zijn inzettingen niet bewaarden, en geen gewetenswerk van maakten, en er zich niet om bekommerden.
2. Zij eerden Zijn mededingers, hun afgoden, hier hun leugens genoemd, die hen verleid hebben, want een beeld is een leugenleraar, Habakkuk 2:18. En die tot de dwaling van de afgoderij verleid worden, worden daardoor tot een menigte andere dwalingen verleid, "Uno dato absurdo mille sequantur" -Een enkele ongerijmdheid heeft duizend andere ten gevolge. God is een oneindige eeuwige Geest, maar, als de waarheid van God door afgoderij in de leugen veranderd is, dan zijn al Zijn waarheden in gevaar eveneens daarin veranderd te worden, aldus deden hun afgoden hen dwalen, en gaf God hen naar recht over aan een kracht van de dwaling, en ook was het geen verontschuldiging voor hun zonden, dat het de leugens waren, die hun vaders nagewandeld hebben, want zij hadden zich liever moeten laten waarschuwen door, dan een voorbeeld te nemen aan hen, die stierven met een leugen in hun rechterhand.
III. Tenslotte komen wij nu aan de woorden, die Amos gezien heeft over Israël. Nadat vermaningen en bedreigingen de rondte hebben gedaan, naderen zij nu het middelpunt om daar te blijven. Hij begint met hen als met de anderen: Om drie overtredingen van Israël en om vier zal Ik dat niet afwenden, als al deze volken om hun ongerechtigheden gestraft worden, zal Israël dan ongestraft blijven? Ziehier, wat hun zonden waren, waarom God hen straffen zou.
1. Het buigen van het recht. Dat was de zonde van hen, aan wie de rechtsbedeling was toevertrouwd, de rechters en overheden en de betrokken partijen. Zij zagen er geen bezwaar in de rechtvaardige voor geld te verkopen en zijn rechtvaardige zaak, als die voor hen kwam, voor een zilverstuk, het vonnis werd geveld, niet naar recht, maar de koopsom woog altijd het zwaarst, en zij verkochten het recht in `t openbaar aan de hoogste bieder. Zij verkochten het leven van de nooddruftige om een paar schoenen, en de zaak van een man, die zoveel niet kon geven, was verloren, en hij zelf was overgegeven aan de genade van die geen genade zullen hebben. Zij willen liever voor weinig, onrecht dan recht doen. Voor een stuk brood zal zo'n man overtreden. Die uit hebzucht hun geweten geweld aandoen, komen er tenslotte toe, om het voor zo goed als niets te doen, zij die beginnen met het recht voor zilver te verkopen, worden mettertijd zo laag, dat zij het om een paar schoenen verkopen, een paar oude schoenen.
2. Het onderdrukken van de armen, en zichzelf bevoordelen door hun onrecht aan te doen: Zij hijgen naar het stof van de aarde, dat wil zeggen, zilver en goud, wit en geel stof, zij begeren het hartstochtelijk, en stellen het vast op het hoofd van de armen, door hun onrechtvaardige afpersingen. Zichzelf te verrijken door anderen te verarmen is een overtreding, waarom God de straf niet zal afwenden, dat is de weg van de zachtmoedige veranderen, door een onrechtvaardige behandeling van degenen, die, zoals zij weten, zacht en geduldig zijn en het onrecht verdragen. Zij maken inbreuk op hun rechten, doen hun werk teniet, en beletten, dat het recht zijn loop heeft ten gunste van hen, en dulden niet, dat zij hun rechtvaardige zaak verdedigen, dat is hun weg veranderen. Hoe geduldiger de mensen het onrecht dragen, dat hun gedaan wordt, zoveel groter is de zonde van hen, die hun onrecht aandoen, en te meer reden hebben zij om te verwachten, dat God hun vergoeding zal geven en hen wreken zal. Ik ben als een dove, Ik hoor niet, daarom zult Gij verhoren.
3. Afschuwelijke onreinheid, zelfs bloed schande, zoals onder de heidenen niet genoemd werd, zodat een man zijns vaders vrouw had, 1 Corinthiers 5:1, zijn vaders bijzit: De man en zijn vader gaan tot een jonge dochter, n van de zwartste voorbeelden van ongebondenheid en wellust, maar waar de andere ongerechtigheden, namelijk onderdrukking en afpersing zijn, wordt deze ook gevonden, want de wetten van de zedelijkheid houden maar zelden in bedwang, die de banden van de rechtvaardigheid verbroken en haar banden van zich geworpen hebben. Deze goddeloosheid is zo'n hoon van de godsdienst en de belijdenis daarvan, dat zij die er schuldig aan zijn, gerekend worden opzettelijk Gods heilige naam te ontheiligen, en gehaat te maken onder de heidenen, alsof Hij de boosheid goedkeurde, die zij zich veroorloven, daar zij zeggen, dat zij in betrekking tot Hem staan, en alsof Hij precies zo was als zij.
4. Overdadigheid, onder voorwendsel God te eren met hetgeen zij door onderdrukking en afpersing hadden gekregen, Amos 2:8. Zij voegen afgoderij bij hun onrechtvaardigheid, en menen dan voor hun onrechtvaardigheid verzoening te doen door afgoderij.
a. Zij maken zich vrolijk over wat zij de armen afgeperst hebben. Zij leggen zich neer op hun gemak, prachtig gekleed, op de verpande klederen, die zij dezelfde avond terug hadden moeten geven naar de wet, Deuteronomy 24:12, Deuteronomy 24:13, en zij drinken de wijn van de beboeten, degenen, die zij tot een zware boete veroordeeld hebben, terwijl zij in zinnelijke genietingen doorbrengen, wat zij door onrechtvaardigheid verkregen hebben.
b. Zij menen hierover verzoening te doen door de winst van hun onderdrukking op te maken bij elk altaar en de wijn in het huis hun goden te drinken, in de tempels, waar zij hun kalveren dienden, alsof zij God tot deelgenoot van hun misdaden wilden maken door Hem deel te geven aan de winst-een dienst, goed genoeg voor de valse goden, maar de ware God wil niet aldus bespot worden. Hij heeft verklaard dat Hij de roof in het brandoffer haat, en kan niet gediend worden naar Zijn wil dan met hetgeen op eerlijke wijze verkregen is.
Hier: I. Herinnert God Zijn volk Israël aan de grote dingen, die Hij voor hen gedaan had door hen in het bezit te stellen van het land Kanan, waarvan de tien stammen nu het grootste deel bezaten, Amos 2:9, Amos 2:10. Wij hebben dikwijls nodig herinnerd te worden aan de gunsten, die wij ontvangen hebben, en die de grootste verzwaring zijn van de zonden, die wij begaan hebben. God geeft ruim en verwijt ons onze laagheid en onwaardigheid niet, noch de wanverhouding tussen Zijn gaven en onze verdiensten, maar Hij verwijt ons te recht onze ondankbaarheid, en slechte beloning van Zijn gunsten, en zegt ons, wat Hij voor ons gedaan heeft, om ons beschaamd te maken, dat wij Hem niet vergelden naar de weldaden, die Hij aan ons gedaan heeft. Kind, gedenk, Israël gedenk,
1. Dat God u uit een diensthuis heeft o gevoerd! uit Egypteland u bevrijd, waar gij anders in slavernij zou zijn omgekomen. 2. Dat Hij u veertig jaar geleid heeft in de woestijn, en u gevoed in de wildernis, waar gij anders van honger waart omgekomen. Gunsten voor onze voorouders zijn gunsten voor ons want, als zij afgesneden waren, zouden wij niet geleefd hebben.
3. Dat Hij plaats voor hen maakte in Kanan, door de inboorlingen uit te roeien, door een reeks van wonderen, weinig minder dan die, waardoor zij uit Egypte verlost waren: Ik heb de Amoriet voor hun aangezicht verdelgd waarmee hier alle bijgelovige volken bedoeld zijn. Let op de macht van de volken, die hun in de weg stonden, waarop gewezen wordt, opdat God te meer verheerlijkt wordt in hun onderwerping. Zij waren groot van lengte, wiens hoogte was als de hoogte van de cederen en het volk van Israël was bij hen vergeleken als struikgewas, en ook waren zij zeer sterk, niet alleen lang, maar goed gebouwd: Hij was sterk als de eiken. Zijn koninkrijk was uitnemend onder de volken, en ging al zijn naburen te boven. Zijn vestingen schenen onneembaar en zijn strijdkrachten onoverwinnelijk, hij was schoon en statig als de cederboom, hij was krachtig als de stoere eik, maar, toen God daar een wijngaard wilde planten, Psalms 80:8, Psalms 80:9, werd deze Amoriet niet alleen afgesneden, maar ook uitgerukt: Ik heb zijn vrucht van boven en zijn wortels van onderen verdelgd, zodat de Amorieten niet langer een volk waren, en er nooit meer van gelezen wordt. Zo hoog stelde God Israël. Hij gaf mensen in hun plaats en volken in plaats van hun ziel, Isaiah 43:4. Hoe ondankbaar waren zij dan om Hem aldus te verachten!
4. Dat Hij hun het land van de Amoriet erfelijk bezitten deed, het niet alleen in hun handen gaf, zodat zij er meester van werden "iure belli" -door het oorlogsrecht, maar hun er een beter recht op gaf, zodat het het hun werd door de belofte.
II. Eveneens verwijt Hij hun de geestelijke voorrechten en voordelen, die zij als het heilige volk genoten, Amos 2:11. Zij hadden geestelijken steun, daar hun geleerd werd, hoe zij een recht gebruik moesten maken van hun tijdelijke voorrechten, die daarom meer waarde voor hen hadden. Het is waar, dat de tien stammen Gods tempel, altaar en priesterschap niet hadden, maar het was hun eigen schuld, dat zij die in de steek gelaten hadden, en daarom had God hen naar recht in de duisternis kunnen laten maar God heeft zichzelf niet onbetuigd gelaten en hen niet zonder leidslieden om hun de weg te wijzen.
1. Zij hadden profeten, machtige leeraars in vroomheid, door God geïnspireerd, wie bevolen was hun Zijn wil bekend te maken, hun te tonen wat Gode welbehaaglijk is en wat Hem niet behaagt, hen hun fouten te verwijten, en voor het gevaar te waarschuwen, hen in hun moeilijkheden te helpen en in hun ellende te vertroosten. God verwekte hun profeten, bezielde hen voor dat werk en gebruikte hen daarin. Hij verwekte sommigen uit hun zonen, uit hen zelf, zoals Mozes en Christus uit hun broederen verwekt werden, Deuteronomy 18:15. Het was een eer voor hun volk, en voor hun families, dat zij zelf kinderen hadden om Gods boodschappers te zijn, van hun eigen taal, geen vreemden, uit een ander land gezonden, die zij konden verdenken als vooringenomen tegen hun land en hen zelf, maar die hun een goed hart toedroegen, zoals zij wel wisten. Getrouwe dienaren zijn een grote zegen voor elk volk, en het is God, die hen verwekt om dat te zijn, zodat zij te recht beschouwd mogen worden als een eer voor de familie, waartoe zij behoren
2. Zij hadden Nazireërs, die schitterende voorbeelden van vroomheid waren: Ik heb uit uw jongelingen mannen tot Nazireërs verwekt, mannen, die zich door een gelofte aan God en Zijn dienst verbonden, en, in overeenstemming daarmee, zich vele van de geoorloofde zinnelijke genietingen ontzegden, zoals het drinken van wijn en het eten van druiven. Er waren onder hen jonge mannen, die in de beste tijd waren om de genoegens van dit leven te smaken en er zich toch vrijwillig van afhielden, deze verwekte God door de macht van Zijn genade, om gedenktekenen van Zijn genade te zijn, tot Zijn heerlijkheid, en om Zijn getuigen te zijn tegen de goddeloosheid van die ontaarden tijd. Het is een even grote zegen voor een plaats dat er uitstekende christenen zijn, als dat er uitstekende dominees zijn, want aldus hebben zij het voorbeeld naast de regel. Wij moeten erkennen, dat het een goed voorteken voor een volk is, als God een aantal veelbelovende jongelieden onder hen opwekt, als Hij die jonge mannen tot Nazireërs maakt, vroom, nauwgezet en die zich onthouden van zinnelijke genietingen, en zulke Nazireërs zijn reiner dan sneeuw, witter dan melk, zij zijn inderdaad van de edelsten, want zij zijn gladder dan een saffier, Lamentations 4:7. Die zulke mannen, zulke jonge mannen, onder hen hebben, hebben daarmee zo'n groot voordeel, beide als gebod en als bemoediging om godsdienstig te zijn, dat zij eens ter verantwoording geroepen zullen worden, als zij er geen gebruik van maken. Israël wordt hier gestraft, niet alleen om de profeten, maar om de Nazireërs, onder hen verwekt. Voorde waarheid hiervan, beroept hij zich op hen zelf: "Is dit niet alzo, gij kinderen Israëls? Kunt gij het ontkennen? Hebt gij zelf het voordeel niet begrepen, dat gij had door de profeten en Nazireërs, onder u verwekt?" Het geweten van de zondaars zal voor God getuigen, dat Hij tegenover hen niet te kort geschoten is in genademiddelen, zodat, als zij omkomen, het zal zijn, omdat zij zelf te kort geschoten zijn en van die middelen geen gebruik hebben gemaakt De mannen van Juda zullen zelf oordelen tussen God en Zijn wijngaard, of Hij er meer voor gedaan kon hebben, Isaiah 5:3, Isaiah 5:4.
III. Hij beschuldigt hen van misbruik van de genademiddelen, die zij genoten, en van tegenstand tegen Gods plannen met hun, waarom Hij hun deze middelen gaf, Amos 2:12. Wel verre van in het licht te wandelen, rebelleerden zij er tegen, en deden wat zij konden om het weg te nemen, opdat het niet in hun gezicht schijnen zou tot hun overtuiging.
1. Zij deden wat zij konden om goede mensen te verleiden, om hen af te trekken van hun ernstige en nauwgezette vroomheid en hun oprechte wandel. Gij hebt de Nazireërs wijn te drinken gegeven, in strijd met hun gelofte, opdat zij, na die eenmaal gebroken te hebben, ze een andermaal niet meer houden zouden. Sommigen verleidden zij er toe, en door het gevlei van hun lippen dreven zij hen aan, anderen drongen zij er toe of maakten hen bevreesd, smaadden en dreigden hen, als zij nauwgezetter waren dan hun buren, en door hen over te halen om te drinken, maakten zij hen als Nazireërs onmogelijk. Satan en zijn handlangers zijn druk bezig om de harten van jongelieden, die hemelwaarts zien, te bederven, en velen, van wie wij de verwachting hadden, dat zij Nazireërs zouden zijn, hebben zij afvallig gemaakt door hun wijn te drinken te geven, door op hun liefde tot vrolijkheid en genot te werken en hen in gezelschap te brengen, waar gedronken wordt. Menigten van jongelieden, die schone vooruitzichten hadden als voortreffelijke leraren van de godsdienst, hebben gedoold door sterke drank, en zijn voor altijd verloren gegaan. En hoe juichen de bewoners van de hel over het verleiden van een Nazireër!
2. Zij deden hun uiterste best om goede dienaren tot zwijgen te brengen en hun de mond te stoppen: "Gij hebt de profeten geboden, zeggende: Gij zult niet profeteren. en bedreigde hen, als zij toch profeteerden, Amos 7:12, alsof Gods boodschappers gebonden waren uw bevelen na te komen, en hun boodschap niet over te geven, tenzij gij hun verlof gaf, en ontvingen zodoende de genade van God niet alleen tevergeefs, daar Hij die profeten verwekt had, maar deden die God, in Wiens naam de profeten spraken, de grootst mogelijke belediging aan". Zij hebben heel wat te verantwoorden, die een getrouwe prediking niet kunnen verdragen, en nog veel meer, die ze onderdrukken. IV. Hij beklaagt zich over het onrecht, dat zij Hem door hun zonden aandeden, Amos 2:13 :"Ik ben door u gedekt en het gewicht van uw zonden is als een wagen, die vol garven is die met koren beladen is, te midden van de vreugde in de oogst, zolang als het duurt. Ik ben onder u gedekt. Ik ben door u in `t nauw gebracht en weet niet wat te doen, Hosea 11:8, Hosea 11:9. Ik ben door u beladen en belast en kan het niet langer dragen, en daarom zal Ik mij troosten over mijne wederpartijders Isaiah 1:24. " De grote God klaagt over zonde vooral de zonden van Zijn belijdend volk, als een last voor Hem. Hij heeft verdriet aan dit geslacht, Psalms 95:10, is verbroken door hun hoerachtig hart, Ezechiël 6:9 en al maakt deze overweging het berouw van de zondaar niet zeer diep, zijn verderf zal er zeer groot door worden. De grote God, die de wereld in stand houdt en nooit klaagt, dat Hij onder het gewicht er van gebukt gaat. Hij wordt noch moede noch mat, toch klaagt Hij over de zonden van Israël, en ook over hun huichelachtige dienst, dier. Hij moede is te dragen, Isaiah 1:14. `t Is geen wonder, dat het schepsel zucht, Romans 8:22, als de Schepper zegt: Ik ben gedrukt onder hen.
V. Hij bedreigt hen met onvermijdelijke ondergang. En zo lezen sommigen, Amos 2:13 :"Zie, Ik zal uw plaatsen dekken, of nauw maken, gelijk als een wagen drukt, die vol garven is, zij zullen beladen worden met oordelen totdat zij er onder bezwijken, en een geluid maken, ais een kar, die te vol geladen is." Die zich niet willen onderwerpen aan de overtuiging van het Woord, die noch daardoor noch door de omgang met hun omgeving zich willen laten overhalen, zullen moeten bezwijken onder het gewicht van Gods oordelen. Als God ons dagelijks met Zijn weldaden overlaadt, en wij Hem desniettegenstaande met onze zonden overladen, hoe kunnen wij dan iets anders verwachten dan dat Hij ons met Zijn oordelen overladen zal? En hier wordt in de drie laatste verzen gedreigd, dat, als God verschijnt, om met dit hemeltergende volk te twisten, zij niet in staat zullen zijn voor Hem te blijven staan van Hem te vlieden, of Hem tegenstand te bieden, want, als God oordeelt, zal Hij overwinnen. Al is Zijn geduld uitgeput, Zijn macht is het niet, en, dat zal de zondaar tot zijn schade ondervinden. Als het Assyrische leger komt om het land te verwoesten door zwaard en gevangenschap, zal niemand ontsnappen, maar iedereen zal delen in de algemene verwoesting.
1. Het zal ijdel zijn, te denken aan vluchten voor de vijand, die komt met de opdracht om alles woest te maken: De snelle zal niet ontvlieden, die beroemd waren om hun gelukkige ontkoming uit ieder gevaar, zullen bevinden, dat hun snelheid niet baat, zij zullen geen tijd hebben om te vluchten, zij zullen geen weg ter ontkoming zien, zij zullen geen kracht en geen geest hebben om het te beproeven, zij zullen ten einde raad zijn en dan zullen zij spoedig aan het einde van hun ontkoming zijn. Zijn zij, als Asahel, licht op hun voeten als een van de reeën, 2 Samuel 2:18 ? toch zullen zij, evenals hij, zoveel sneller hun verderf tegemoet lopen: Die licht is op zijn voeten zal zich niet bevrijden, Amos 2:15. Of zeggen zij, zoals die in Isaiah 30:16 :Op paarden zullen wij vlieden en op snelle paarden zullen wij rijden? Toch zullen zij ingehaald worden: Ook zal die te paard rijd, zijn ziel niet bevrijden van zijn vervolgers. Het paard bevrijdt niet door zijn grote sterkte.
2. Het zal ijdel zijn, aan strijden te denken, God voert strijd tegen hen, en zijn zij sterker dan Hij? Is er enige strijdmacht, die beweren kan tegen de Almachtige opgewassen te zijn? Neen, De sterke zal zijn kracht niet verkloeken. Hij, die gewoonlijk sterk is, zal niet in staat zijn zijn kracht te gebruiken, als hij er toe in de gelegenheid is. En een held, die anderen moest beschermen en verlossen, zal niet in staat zijn zichzelf te bevrijden, zijn ziel te bevrijden, zo staat er, zal zijn leven niet redden. De sterke roeme niet in zijn kracht, en vertrouwe er niet op, maar hij sterke zich in de Heer zijn God, want in de Heer is een eeuwige rotssteen. En evenals de lichaamskracht te kort zal schieten, zo zullen ook de oorlogswapenen niet baten. De wapenrusting en de arm zullen beide onvoldoende zijn: En die de boog hanteert zal niet bestaan, al staat hij ook van verre, maar hij zal de vlucht nemen, en niet op zijn eigen boog vertrouwen om hem te redden. Hoe sterk de arm ook is en hoe wel bevestigd de wapenrusting, geen van beide zal baten, als de moed ontbreekt, Amos 2:16 :De kloekhartigste onder de helden, die gewoon was het gevaar onder de ogen te zien, en er niet door verschrikt te worden, zal te die dage naakt heenvlieden, niet allen zonder wapens, daar hij zijn wapens, beide voor aanval en verdediging weggeworpen heeft, maar ook beroofd van zijn schatten, die hij met zich mee te voeren dacht, en hij zal tevreden zijn, als hij zijn ziel tot een buit heeft. Als het God behaagt, neemt Hij het hart van de hoofden des volks van de aarde weg, en doet hen, die plachten te roemen op hun moed, en hun stoute veldtochten, dwalen en sluipen in het woeste, waar geen weg is, Job 12:24.
Verzen 1-16
Amos 2:1-16Hier is,
I. Het oordeel over Moab, ook een van de omliggende volken. Met hen wordt afgerekend en zij worden gestraft om drie overtredingen en om vier, evenals de andere volken.
1. De vierde overtreding van Moab was evenals van hen, die voor hen voor `t gericht verschenen, wreedheid. Het voorbeeld, dat genoemd wordt, heeft niets te maken met het volk van God, maar met een heiden, zoals zij zelf: De koning van Moab heeft de beenderen van de koning van Edom tot kalk verbrand. Wij vinden, dat er oorlog was tussen de Moabieten en de Edomieten, waarin de koning van Moab, in zijn wanhoop en woede, zijn eigen zon tot een brandoffer offerde, om zijn afgod te verzoenen, 2 Kings 3:26, 2 Kings 3:27. En het schijnt, dat later, hij of n van zijn opvolgers, uit wraakzucht tegen de Edomieten, omdat zij hem tot dat uiterste gebracht hadden, bij gelegenheid, dat hij gelukkig was tegen de koning van Edom, hem levend greep en tot as verbrandde, of hem sloeg en doodde, of de beenderen van de gestorven koning opgroef, in `t bijzonder van degene, die hem zo in `t nauw gebracht had, en ze uit haat en woede tot kalk verbrandde, en misschien maakte hij gebruik van het stof van zijn beenderen om de muren en zoldering van zijn paleis te witten, om zich vrolijk te maken met dat gedenkteken van zijn wraak. "Est vindicta bonum vita incundius ipsa" -De wraak is zoeter dan het leven zelf. Het is barbaars het menselijk lichaam te mishandelen, wij zelf zijn eveneens in het vlees, het is gevoelloos om lijken te mishandelen, ja het is goddeloos, want wij geloven en verwachten hun opstanding, en de dode lichamen van koningen te mishandelen, wier persoon en naam in bijzondere zin geëerbiedigd en ontzien behoort te worden, is een belediging voor hun majesteit, het getuigt van een lage ziel, een dode leeuw te vertrappen, waarvoor men zou sidderen, als hij levend was.
2. Moabs vonnis om zijn overtreding is
a. Het oordeel des doods. Die wreed handelen zullen met wreedheid behandeld worden, Amos 2:2. Moab zal sterven, de Moabieten zullen met het oorlogszwaard afgesneden worden, `t welk doodt met groot gedruis, met gejuich, met geluid van de bazuin, omstandigheden, die het zoveel te verschrikkelijker maken, zoals het brullen van de leeuw een verzwaring is van het verscheuren. De ganse strijd degenen, die strijden, wordt met gedruis gestreden, Isaiah 9:5.
b. Het is een oordeel over hun rechter, die het vonnis had geveld over de beenderen van de koning van Edom, dat zij tot kalk verbrand zouden worden: Ik zal hem uitroeien, zegt God, Amos 2:3, hij zal weten, dat er een Rechter is, hoger de hij. De koning, de voornaamste rechter, de lagere rechters en alle vorsten zullen tezamen afgesneden worden. Als soms het volk lijdt onder de zonde van zijn vorsten, dan zullen ten minste de vorsten zelf niet ontsnappen, Jeremiah 48:47. Tot hiertoe is Moabs oordeel.
II. Ook Juda is een buur van Israël en daarom zal dat niet overgeslagen worden, nu de Rechter zitting houdt.
1. Dat volk had zichzelf aan de heidenen gelijk gemaakt en zich met hen vermengd, en daarom is de aanklacht tegen hen in dezelfde vorm als tegen al de andere volken: Om drie overtredingen van Juda en om vier, zal Ik dat niet af wenden, hun zonden zijn even veelvuldig als die van andere volken, en zij worden in enen adem met hen genoemd, Jeremia 9:26:"Egypte, Juda, Edom zij zijn alle gelijk", het vonnis is hier ook hetzelfde, Amos 2:5 :Ik zal een vuur in Juda zenden hoewel het land is, waar God bekend is, en het zal de paleizen van Jeruzalem verteren, al is het de heilige stad, en al is God er vroeger bekend geweest voor een hoog vertrek in haar paleizen, Psalms 48:4. Maar de zonde, waarvan Juda hier beschuldigd wordt, is verschillend van die van alle andere. De andere volken werden gestraft om het onrecht, dat zij de mensen aandeden, maar Juda om de hoon, God aangedaan, Amos 2:4. Zij verachten Zijn inzettingen en volharden in hun ongehoorzaamheid daaraan: Zij hebben de wet des Heeren verworpen, alsof het niet de moeite waard was er kennis van te nemen, en zij in `t geheel geen betekenis had, en daarmee verachten zij de goedheid, rechtvaardigheid en wijsheid, zowel als het gezag en de soevereiniteit van de Wetgever, dat deden zij metterdaad, daar zij Zijn inzettingen niet bewaarden, en geen gewetenswerk van maakten, en er zich niet om bekommerden.
2. Zij eerden Zijn mededingers, hun afgoden, hier hun leugens genoemd, die hen verleid hebben, want een beeld is een leugenleraar, Habakkuk 2:18. En die tot de dwaling van de afgoderij verleid worden, worden daardoor tot een menigte andere dwalingen verleid, "Uno dato absurdo mille sequantur" -Een enkele ongerijmdheid heeft duizend andere ten gevolge. God is een oneindige eeuwige Geest, maar, als de waarheid van God door afgoderij in de leugen veranderd is, dan zijn al Zijn waarheden in gevaar eveneens daarin veranderd te worden, aldus deden hun afgoden hen dwalen, en gaf God hen naar recht over aan een kracht van de dwaling, en ook was het geen verontschuldiging voor hun zonden, dat het de leugens waren, die hun vaders nagewandeld hebben, want zij hadden zich liever moeten laten waarschuwen door, dan een voorbeeld te nemen aan hen, die stierven met een leugen in hun rechterhand.
III. Tenslotte komen wij nu aan de woorden, die Amos gezien heeft over Israël. Nadat vermaningen en bedreigingen de rondte hebben gedaan, naderen zij nu het middelpunt om daar te blijven. Hij begint met hen als met de anderen: Om drie overtredingen van Israël en om vier zal Ik dat niet afwenden, als al deze volken om hun ongerechtigheden gestraft worden, zal Israël dan ongestraft blijven? Ziehier, wat hun zonden waren, waarom God hen straffen zou.
1. Het buigen van het recht. Dat was de zonde van hen, aan wie de rechtsbedeling was toevertrouwd, de rechters en overheden en de betrokken partijen. Zij zagen er geen bezwaar in de rechtvaardige voor geld te verkopen en zijn rechtvaardige zaak, als die voor hen kwam, voor een zilverstuk, het vonnis werd geveld, niet naar recht, maar de koopsom woog altijd het zwaarst, en zij verkochten het recht in `t openbaar aan de hoogste bieder. Zij verkochten het leven van de nooddruftige om een paar schoenen, en de zaak van een man, die zoveel niet kon geven, was verloren, en hij zelf was overgegeven aan de genade van die geen genade zullen hebben. Zij willen liever voor weinig, onrecht dan recht doen. Voor een stuk brood zal zo'n man overtreden. Die uit hebzucht hun geweten geweld aandoen, komen er tenslotte toe, om het voor zo goed als niets te doen, zij die beginnen met het recht voor zilver te verkopen, worden mettertijd zo laag, dat zij het om een paar schoenen verkopen, een paar oude schoenen.
2. Het onderdrukken van de armen, en zichzelf bevoordelen door hun onrecht aan te doen: Zij hijgen naar het stof van de aarde, dat wil zeggen, zilver en goud, wit en geel stof, zij begeren het hartstochtelijk, en stellen het vast op het hoofd van de armen, door hun onrechtvaardige afpersingen. Zichzelf te verrijken door anderen te verarmen is een overtreding, waarom God de straf niet zal afwenden, dat is de weg van de zachtmoedige veranderen, door een onrechtvaardige behandeling van degenen, die, zoals zij weten, zacht en geduldig zijn en het onrecht verdragen. Zij maken inbreuk op hun rechten, doen hun werk teniet, en beletten, dat het recht zijn loop heeft ten gunste van hen, en dulden niet, dat zij hun rechtvaardige zaak verdedigen, dat is hun weg veranderen. Hoe geduldiger de mensen het onrecht dragen, dat hun gedaan wordt, zoveel groter is de zonde van hen, die hun onrecht aandoen, en te meer reden hebben zij om te verwachten, dat God hun vergoeding zal geven en hen wreken zal. Ik ben als een dove, Ik hoor niet, daarom zult Gij verhoren.
3. Afschuwelijke onreinheid, zelfs bloed schande, zoals onder de heidenen niet genoemd werd, zodat een man zijns vaders vrouw had, 1 Corinthiers 5:1, zijn vaders bijzit: De man en zijn vader gaan tot een jonge dochter, n van de zwartste voorbeelden van ongebondenheid en wellust, maar waar de andere ongerechtigheden, namelijk onderdrukking en afpersing zijn, wordt deze ook gevonden, want de wetten van de zedelijkheid houden maar zelden in bedwang, die de banden van de rechtvaardigheid verbroken en haar banden van zich geworpen hebben. Deze goddeloosheid is zo'n hoon van de godsdienst en de belijdenis daarvan, dat zij die er schuldig aan zijn, gerekend worden opzettelijk Gods heilige naam te ontheiligen, en gehaat te maken onder de heidenen, alsof Hij de boosheid goedkeurde, die zij zich veroorloven, daar zij zeggen, dat zij in betrekking tot Hem staan, en alsof Hij precies zo was als zij.
4. Overdadigheid, onder voorwendsel God te eren met hetgeen zij door onderdrukking en afpersing hadden gekregen, Amos 2:8. Zij voegen afgoderij bij hun onrechtvaardigheid, en menen dan voor hun onrechtvaardigheid verzoening te doen door afgoderij.
a. Zij maken zich vrolijk over wat zij de armen afgeperst hebben. Zij leggen zich neer op hun gemak, prachtig gekleed, op de verpande klederen, die zij dezelfde avond terug hadden moeten geven naar de wet, Deuteronomy 24:12, Deuteronomy 24:13, en zij drinken de wijn van de beboeten, degenen, die zij tot een zware boete veroordeeld hebben, terwijl zij in zinnelijke genietingen doorbrengen, wat zij door onrechtvaardigheid verkregen hebben.
b. Zij menen hierover verzoening te doen door de winst van hun onderdrukking op te maken bij elk altaar en de wijn in het huis hun goden te drinken, in de tempels, waar zij hun kalveren dienden, alsof zij God tot deelgenoot van hun misdaden wilden maken door Hem deel te geven aan de winst-een dienst, goed genoeg voor de valse goden, maar de ware God wil niet aldus bespot worden. Hij heeft verklaard dat Hij de roof in het brandoffer haat, en kan niet gediend worden naar Zijn wil dan met hetgeen op eerlijke wijze verkregen is.
Hier: I. Herinnert God Zijn volk Israël aan de grote dingen, die Hij voor hen gedaan had door hen in het bezit te stellen van het land Kanan, waarvan de tien stammen nu het grootste deel bezaten, Amos 2:9, Amos 2:10. Wij hebben dikwijls nodig herinnerd te worden aan de gunsten, die wij ontvangen hebben, en die de grootste verzwaring zijn van de zonden, die wij begaan hebben. God geeft ruim en verwijt ons onze laagheid en onwaardigheid niet, noch de wanverhouding tussen Zijn gaven en onze verdiensten, maar Hij verwijt ons te recht onze ondankbaarheid, en slechte beloning van Zijn gunsten, en zegt ons, wat Hij voor ons gedaan heeft, om ons beschaamd te maken, dat wij Hem niet vergelden naar de weldaden, die Hij aan ons gedaan heeft. Kind, gedenk, Israël gedenk,
1. Dat God u uit een diensthuis heeft o gevoerd! uit Egypteland u bevrijd, waar gij anders in slavernij zou zijn omgekomen. 2. Dat Hij u veertig jaar geleid heeft in de woestijn, en u gevoed in de wildernis, waar gij anders van honger waart omgekomen. Gunsten voor onze voorouders zijn gunsten voor ons want, als zij afgesneden waren, zouden wij niet geleefd hebben.
3. Dat Hij plaats voor hen maakte in Kanan, door de inboorlingen uit te roeien, door een reeks van wonderen, weinig minder dan die, waardoor zij uit Egypte verlost waren: Ik heb de Amoriet voor hun aangezicht verdelgd waarmee hier alle bijgelovige volken bedoeld zijn. Let op de macht van de volken, die hun in de weg stonden, waarop gewezen wordt, opdat God te meer verheerlijkt wordt in hun onderwerping. Zij waren groot van lengte, wiens hoogte was als de hoogte van de cederen en het volk van Israël was bij hen vergeleken als struikgewas, en ook waren zij zeer sterk, niet alleen lang, maar goed gebouwd: Hij was sterk als de eiken. Zijn koninkrijk was uitnemend onder de volken, en ging al zijn naburen te boven. Zijn vestingen schenen onneembaar en zijn strijdkrachten onoverwinnelijk, hij was schoon en statig als de cederboom, hij was krachtig als de stoere eik, maar, toen God daar een wijngaard wilde planten, Psalms 80:8, Psalms 80:9, werd deze Amoriet niet alleen afgesneden, maar ook uitgerukt: Ik heb zijn vrucht van boven en zijn wortels van onderen verdelgd, zodat de Amorieten niet langer een volk waren, en er nooit meer van gelezen wordt. Zo hoog stelde God Israël. Hij gaf mensen in hun plaats en volken in plaats van hun ziel, Isaiah 43:4. Hoe ondankbaar waren zij dan om Hem aldus te verachten!
4. Dat Hij hun het land van de Amoriet erfelijk bezitten deed, het niet alleen in hun handen gaf, zodat zij er meester van werden "iure belli" -door het oorlogsrecht, maar hun er een beter recht op gaf, zodat het het hun werd door de belofte.
II. Eveneens verwijt Hij hun de geestelijke voorrechten en voordelen, die zij als het heilige volk genoten, Amos 2:11. Zij hadden geestelijken steun, daar hun geleerd werd, hoe zij een recht gebruik moesten maken van hun tijdelijke voorrechten, die daarom meer waarde voor hen hadden. Het is waar, dat de tien stammen Gods tempel, altaar en priesterschap niet hadden, maar het was hun eigen schuld, dat zij die in de steek gelaten hadden, en daarom had God hen naar recht in de duisternis kunnen laten maar God heeft zichzelf niet onbetuigd gelaten en hen niet zonder leidslieden om hun de weg te wijzen.
1. Zij hadden profeten, machtige leeraars in vroomheid, door God geïnspireerd, wie bevolen was hun Zijn wil bekend te maken, hun te tonen wat Gode welbehaaglijk is en wat Hem niet behaagt, hen hun fouten te verwijten, en voor het gevaar te waarschuwen, hen in hun moeilijkheden te helpen en in hun ellende te vertroosten. God verwekte hun profeten, bezielde hen voor dat werk en gebruikte hen daarin. Hij verwekte sommigen uit hun zonen, uit hen zelf, zoals Mozes en Christus uit hun broederen verwekt werden, Deuteronomy 18:15. Het was een eer voor hun volk, en voor hun families, dat zij zelf kinderen hadden om Gods boodschappers te zijn, van hun eigen taal, geen vreemden, uit een ander land gezonden, die zij konden verdenken als vooringenomen tegen hun land en hen zelf, maar die hun een goed hart toedroegen, zoals zij wel wisten. Getrouwe dienaren zijn een grote zegen voor elk volk, en het is God, die hen verwekt om dat te zijn, zodat zij te recht beschouwd mogen worden als een eer voor de familie, waartoe zij behoren
2. Zij hadden Nazireërs, die schitterende voorbeelden van vroomheid waren: Ik heb uit uw jongelingen mannen tot Nazireërs verwekt, mannen, die zich door een gelofte aan God en Zijn dienst verbonden, en, in overeenstemming daarmee, zich vele van de geoorloofde zinnelijke genietingen ontzegden, zoals het drinken van wijn en het eten van druiven. Er waren onder hen jonge mannen, die in de beste tijd waren om de genoegens van dit leven te smaken en er zich toch vrijwillig van afhielden, deze verwekte God door de macht van Zijn genade, om gedenktekenen van Zijn genade te zijn, tot Zijn heerlijkheid, en om Zijn getuigen te zijn tegen de goddeloosheid van die ontaarden tijd. Het is een even grote zegen voor een plaats dat er uitstekende christenen zijn, als dat er uitstekende dominees zijn, want aldus hebben zij het voorbeeld naast de regel. Wij moeten erkennen, dat het een goed voorteken voor een volk is, als God een aantal veelbelovende jongelieden onder hen opwekt, als Hij die jonge mannen tot Nazireërs maakt, vroom, nauwgezet en die zich onthouden van zinnelijke genietingen, en zulke Nazireërs zijn reiner dan sneeuw, witter dan melk, zij zijn inderdaad van de edelsten, want zij zijn gladder dan een saffier, Lamentations 4:7. Die zulke mannen, zulke jonge mannen, onder hen hebben, hebben daarmee zo'n groot voordeel, beide als gebod en als bemoediging om godsdienstig te zijn, dat zij eens ter verantwoording geroepen zullen worden, als zij er geen gebruik van maken. Israël wordt hier gestraft, niet alleen om de profeten, maar om de Nazireërs, onder hen verwekt. Voorde waarheid hiervan, beroept hij zich op hen zelf: "Is dit niet alzo, gij kinderen Israëls? Kunt gij het ontkennen? Hebt gij zelf het voordeel niet begrepen, dat gij had door de profeten en Nazireërs, onder u verwekt?" Het geweten van de zondaars zal voor God getuigen, dat Hij tegenover hen niet te kort geschoten is in genademiddelen, zodat, als zij omkomen, het zal zijn, omdat zij zelf te kort geschoten zijn en van die middelen geen gebruik hebben gemaakt De mannen van Juda zullen zelf oordelen tussen God en Zijn wijngaard, of Hij er meer voor gedaan kon hebben, Isaiah 5:3, Isaiah 5:4.
III. Hij beschuldigt hen van misbruik van de genademiddelen, die zij genoten, en van tegenstand tegen Gods plannen met hun, waarom Hij hun deze middelen gaf, Amos 2:12. Wel verre van in het licht te wandelen, rebelleerden zij er tegen, en deden wat zij konden om het weg te nemen, opdat het niet in hun gezicht schijnen zou tot hun overtuiging.
1. Zij deden wat zij konden om goede mensen te verleiden, om hen af te trekken van hun ernstige en nauwgezette vroomheid en hun oprechte wandel. Gij hebt de Nazireërs wijn te drinken gegeven, in strijd met hun gelofte, opdat zij, na die eenmaal gebroken te hebben, ze een andermaal niet meer houden zouden. Sommigen verleidden zij er toe, en door het gevlei van hun lippen dreven zij hen aan, anderen drongen zij er toe of maakten hen bevreesd, smaadden en dreigden hen, als zij nauwgezetter waren dan hun buren, en door hen over te halen om te drinken, maakten zij hen als Nazireërs onmogelijk. Satan en zijn handlangers zijn druk bezig om de harten van jongelieden, die hemelwaarts zien, te bederven, en velen, van wie wij de verwachting hadden, dat zij Nazireërs zouden zijn, hebben zij afvallig gemaakt door hun wijn te drinken te geven, door op hun liefde tot vrolijkheid en genot te werken en hen in gezelschap te brengen, waar gedronken wordt. Menigten van jongelieden, die schone vooruitzichten hadden als voortreffelijke leraren van de godsdienst, hebben gedoold door sterke drank, en zijn voor altijd verloren gegaan. En hoe juichen de bewoners van de hel over het verleiden van een Nazireër!
2. Zij deden hun uiterste best om goede dienaren tot zwijgen te brengen en hun de mond te stoppen: "Gij hebt de profeten geboden, zeggende: Gij zult niet profeteren. en bedreigde hen, als zij toch profeteerden, Amos 7:12, alsof Gods boodschappers gebonden waren uw bevelen na te komen, en hun boodschap niet over te geven, tenzij gij hun verlof gaf, en ontvingen zodoende de genade van God niet alleen tevergeefs, daar Hij die profeten verwekt had, maar deden die God, in Wiens naam de profeten spraken, de grootst mogelijke belediging aan". Zij hebben heel wat te verantwoorden, die een getrouwe prediking niet kunnen verdragen, en nog veel meer, die ze onderdrukken. IV. Hij beklaagt zich over het onrecht, dat zij Hem door hun zonden aandeden, Amos 2:13 :"Ik ben door u gedekt en het gewicht van uw zonden is als een wagen, die vol garven is die met koren beladen is, te midden van de vreugde in de oogst, zolang als het duurt. Ik ben onder u gedekt. Ik ben door u in `t nauw gebracht en weet niet wat te doen, Hosea 11:8, Hosea 11:9. Ik ben door u beladen en belast en kan het niet langer dragen, en daarom zal Ik mij troosten over mijne wederpartijders Isaiah 1:24. " De grote God klaagt over zonde vooral de zonden van Zijn belijdend volk, als een last voor Hem. Hij heeft verdriet aan dit geslacht, Psalms 95:10, is verbroken door hun hoerachtig hart, Ezechiël 6:9 en al maakt deze overweging het berouw van de zondaar niet zeer diep, zijn verderf zal er zeer groot door worden. De grote God, die de wereld in stand houdt en nooit klaagt, dat Hij onder het gewicht er van gebukt gaat. Hij wordt noch moede noch mat, toch klaagt Hij over de zonden van Israël, en ook over hun huichelachtige dienst, dier. Hij moede is te dragen, Isaiah 1:14. `t Is geen wonder, dat het schepsel zucht, Romans 8:22, als de Schepper zegt: Ik ben gedrukt onder hen.
V. Hij bedreigt hen met onvermijdelijke ondergang. En zo lezen sommigen, Amos 2:13 :"Zie, Ik zal uw plaatsen dekken, of nauw maken, gelijk als een wagen drukt, die vol garven is, zij zullen beladen worden met oordelen totdat zij er onder bezwijken, en een geluid maken, ais een kar, die te vol geladen is." Die zich niet willen onderwerpen aan de overtuiging van het Woord, die noch daardoor noch door de omgang met hun omgeving zich willen laten overhalen, zullen moeten bezwijken onder het gewicht van Gods oordelen. Als God ons dagelijks met Zijn weldaden overlaadt, en wij Hem desniettegenstaande met onze zonden overladen, hoe kunnen wij dan iets anders verwachten dan dat Hij ons met Zijn oordelen overladen zal? En hier wordt in de drie laatste verzen gedreigd, dat, als God verschijnt, om met dit hemeltergende volk te twisten, zij niet in staat zullen zijn voor Hem te blijven staan van Hem te vlieden, of Hem tegenstand te bieden, want, als God oordeelt, zal Hij overwinnen. Al is Zijn geduld uitgeput, Zijn macht is het niet, en, dat zal de zondaar tot zijn schade ondervinden. Als het Assyrische leger komt om het land te verwoesten door zwaard en gevangenschap, zal niemand ontsnappen, maar iedereen zal delen in de algemene verwoesting.
1. Het zal ijdel zijn, te denken aan vluchten voor de vijand, die komt met de opdracht om alles woest te maken: De snelle zal niet ontvlieden, die beroemd waren om hun gelukkige ontkoming uit ieder gevaar, zullen bevinden, dat hun snelheid niet baat, zij zullen geen tijd hebben om te vluchten, zij zullen geen weg ter ontkoming zien, zij zullen geen kracht en geen geest hebben om het te beproeven, zij zullen ten einde raad zijn en dan zullen zij spoedig aan het einde van hun ontkoming zijn. Zijn zij, als Asahel, licht op hun voeten als een van de reeën, 2 Samuel 2:18 ? toch zullen zij, evenals hij, zoveel sneller hun verderf tegemoet lopen: Die licht is op zijn voeten zal zich niet bevrijden, Amos 2:15. Of zeggen zij, zoals die in Isaiah 30:16 :Op paarden zullen wij vlieden en op snelle paarden zullen wij rijden? Toch zullen zij ingehaald worden: Ook zal die te paard rijd, zijn ziel niet bevrijden van zijn vervolgers. Het paard bevrijdt niet door zijn grote sterkte.
2. Het zal ijdel zijn, aan strijden te denken, God voert strijd tegen hen, en zijn zij sterker dan Hij? Is er enige strijdmacht, die beweren kan tegen de Almachtige opgewassen te zijn? Neen, De sterke zal zijn kracht niet verkloeken. Hij, die gewoonlijk sterk is, zal niet in staat zijn zijn kracht te gebruiken, als hij er toe in de gelegenheid is. En een held, die anderen moest beschermen en verlossen, zal niet in staat zijn zichzelf te bevrijden, zijn ziel te bevrijden, zo staat er, zal zijn leven niet redden. De sterke roeme niet in zijn kracht, en vertrouwe er niet op, maar hij sterke zich in de Heer zijn God, want in de Heer is een eeuwige rotssteen. En evenals de lichaamskracht te kort zal schieten, zo zullen ook de oorlogswapenen niet baten. De wapenrusting en de arm zullen beide onvoldoende zijn: En die de boog hanteert zal niet bestaan, al staat hij ook van verre, maar hij zal de vlucht nemen, en niet op zijn eigen boog vertrouwen om hem te redden. Hoe sterk de arm ook is en hoe wel bevestigd de wapenrusting, geen van beide zal baten, als de moed ontbreekt, Amos 2:16 :De kloekhartigste onder de helden, die gewoon was het gevaar onder de ogen te zien, en er niet door verschrikt te worden, zal te die dage naakt heenvlieden, niet allen zonder wapens, daar hij zijn wapens, beide voor aanval en verdediging weggeworpen heeft, maar ook beroofd van zijn schatten, die hij met zich mee te voeren dacht, en hij zal tevreden zijn, als hij zijn ziel tot een buit heeft. Als het God behaagt, neemt Hij het hart van de hoofden des volks van de aarde weg, en doet hen, die plachten te roemen op hun moed, en hun stoute veldtochten, dwalen en sluipen in het woeste, waar geen weg is, Job 12:24.