Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Amos 2

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, AMOS 2

Amos 2:1.

BEDREIGING VAN STRAFFEN OVER MOAB, JUDA EN ISRAëL.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, AMOS 2

Amos 2:1.

BEDREIGING VAN STRAFFEN OVER MOAB, JUDA EN ISRAëL.

Vers 1

1. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Moab, aan de oostzijde der Dode zee, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat hijkort na den oorlog van Joram, koning van Israël, en Josafat, koning van Juda, tegen hun land (2 Kings 3:1) de beenderen des konings van Edom, die toen aan Juda onderworpen was mede den krijg voerde, uit zijn graf heeft genomen, entot stof even als kalk verbrand heeft. Zo wilden zij door het schenden van den dode nog hun wraak aan Edom en daardoor aan het volk Gods koelen (2 Chronicles 23:16).

Voor korten tijd is in het oude land der Moabieten een grote zwarte steen gevonden, die een hoogst gewichtig opschrift bevat in de Fenicische taal, afkomstig uit de negende eeuw v r Christus. Dit geeft een verhaal over dien oorlog van Joram en Josafat in verbond met den koning van Edom uit den mond van den toenmaligen koning van Moab, die zich Mesa noemt. Deze is dezelfde, die zijnen zoon op de muren van zijne hoofdstad Kir-Hareset aan zijnen afgod Kamoz offerde. De steen is, helaas door de Bedouïnen in stukken geslagen, voordat men een volledig afdruksel van het opschrift kon nemen. De brokstukken werden door den Fransen consul te Jeruzalem, Clermont, en den Engelsen kapitein Warren naar Jeruzalem gezonden en de letters bij elkaar gevoegd. Wat daaruit bekend is, bevestigt het bericht over dezen oorlog in 2 Kings 3:1 volledig tot in bijzonderheden. Daardoor wordt ook het geschiedkundige van de in ons vers genoemde gebeurtenis bewaarheid. Ook wordt Kerith door het opschrift als ene hoofdstad van Moab genoemd. (vgl. 2 Kings 3:5).

Vers 1

1. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Moab, aan de oostzijde der Dode zee, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat hijkort na den oorlog van Joram, koning van Israël, en Josafat, koning van Juda, tegen hun land (2 Kings 3:1) de beenderen des konings van Edom, die toen aan Juda onderworpen was mede den krijg voerde, uit zijn graf heeft genomen, entot stof even als kalk verbrand heeft. Zo wilden zij door het schenden van den dode nog hun wraak aan Edom en daardoor aan het volk Gods koelen (2 Chronicles 23:16).

Voor korten tijd is in het oude land der Moabieten een grote zwarte steen gevonden, die een hoogst gewichtig opschrift bevat in de Fenicische taal, afkomstig uit de negende eeuw v r Christus. Dit geeft een verhaal over dien oorlog van Joram en Josafat in verbond met den koning van Edom uit den mond van den toenmaligen koning van Moab, die zich Mesa noemt. Deze is dezelfde, die zijnen zoon op de muren van zijne hoofdstad Kir-Hareset aan zijnen afgod Kamoz offerde. De steen is, helaas door de Bedouïnen in stukken geslagen, voordat men een volledig afdruksel van het opschrift kon nemen. De brokstukken werden door den Fransen consul te Jeruzalem, Clermont, en den Engelsen kapitein Warren naar Jeruzalem gezonden en de letters bij elkaar gevoegd. Wat daaruit bekend is, bevestigt het bericht over dezen oorlog in 2 Kings 3:1 volledig tot in bijzonderheden. Daardoor wordt ook het geschiedkundige van de in ons vers genoemde gebeurtenis bewaarheid. Ook wordt Kerith door het opschrift als ene hoofdstad van Moab genoemd. (vgl. 2 Kings 3:5).

Vers 2

2. Daarom, om dien hoon, Mijn volk aangedaan, zal Ik een vuur in Moab zenden, dat zal de paleizen van Kerith, ene van de hoofdsteden van Moab (Jeremiah 48:24), ook wel alleen Kir genaamd (Isaiah 15:1) verteren, en de volksstam Moab zal sterven met groot gedruis van wapenen, met gejuich der krijgsknechten, met geluid der bazuin.

Vers 2

2. Daarom, om dien hoon, Mijn volk aangedaan, zal Ik een vuur in Moab zenden, dat zal de paleizen van Kerith, ene van de hoofdsteden van Moab (Jeremiah 48:24), ook wel alleen Kir genaamd (Isaiah 15:1) verteren, en de volksstam Moab zal sterven met groot gedruis van wapenen, met gejuich der krijgsknechten, met geluid der bazuin.

Vers 3

3. En Ik zal den rechter, den koning van Moab, uit het midden van haar uitroeien, zodat zij geen volk meer zijn, en al hare vorsten zal Ik met hem doden, zegt de HEERE.

Het is zeer waarschijnlijk, dat de Assyrische koning Salmanassar, toen hij tegen het rijk der tien stammen optrok, om het uit te roeien, eerst de Moabieten overvallen heeft, hun steden ingenomen en hun land verwoest, om van achteren veilig te zijn. Naderhand hebben de Moabieten zich enigermate hersteld, maar Nebukadnezar heeft hen, vijf jaren na het verwoesten van Jeruzalem, geheel en al ten onder gebracht (Jozef. Antiq. Judas X, 11). Eindelijk zijn zij door Alexander Janneus nog eens verslagen en vervolgens onder de Arabieren versmolten.

Vers 3

3. En Ik zal den rechter, den koning van Moab, uit het midden van haar uitroeien, zodat zij geen volk meer zijn, en al hare vorsten zal Ik met hem doden, zegt de HEERE.

Het is zeer waarschijnlijk, dat de Assyrische koning Salmanassar, toen hij tegen het rijk der tien stammen optrok, om het uit te roeien, eerst de Moabieten overvallen heeft, hun steden ingenomen en hun land verwoest, om van achteren veilig te zijn. Naderhand hebben de Moabieten zich enigermate hersteld, maar Nebukadnezar heeft hen, vijf jaren na het verwoesten van Jeruzalem, geheel en al ten onder gebracht (Jozef. Antiq. Judas X, 11). Eindelijk zijn zij door Alexander Janneus nog eens verslagen en vervolgens onder de Arabieren versmolten.

Vers 4

4. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Juda, en om vier zal Ik dat niet afwenden, al is het in `t bezit van het heiligdom en den koningstroon van David; omdat zij de wet des HEEREN verworpen, en Zijne inzettingen, de bijzondere geboden van den in de wet geopenbaarden wil Gods, niet bewaard hebben, en hun leugenen, hun nietige, gelogene afgoden, hen verleid hebben, die reeds hun vaders bijna zonder tusschenpoos sedert den tocht door de woestijn hebben nagewandeld.

De versmading van Gods woord is de grootste zonde van de Kerk, die vergeleken mag worden bij de verschrikkelijke zonden van anderen, als zijnde een grote zonde in zich zelf, om het gezag van den groten God te verachten en ook de grote weldaden, die hen worden aangeboden op de gehoorzaamheid aan Zijn Woord, als ook een droeve verzwaring van alle hun overtredingen en zonden.

Hierom wordt Juda, in plaats van die wrede zonden der heidenen, inzonderheid hiervan beschuldigd, omdat zij de Wet des Heeren hebben verworpen.

Hier bepaalt God bij de hoofdzonde van Juda, waar uit alle de andere zonden zijn voortgekomen, n. l. het verwerpen van Gods woord, den leugen liefhebben boven de waarheid.

Zowel onder het Oude als Nieuwe verbond is het daarom dat God uitroept: Tot de Wet en tot de Getuigenis. Wie Gods woord verwerpt, wandelt op den rand van den afgrond, die tijdelijk en geestelijk tot verderf voert.

Vers 4

4. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Juda, en om vier zal Ik dat niet afwenden, al is het in `t bezit van het heiligdom en den koningstroon van David; omdat zij de wet des HEEREN verworpen, en Zijne inzettingen, de bijzondere geboden van den in de wet geopenbaarden wil Gods, niet bewaard hebben, en hun leugenen, hun nietige, gelogene afgoden, hen verleid hebben, die reeds hun vaders bijna zonder tusschenpoos sedert den tocht door de woestijn hebben nagewandeld.

De versmading van Gods woord is de grootste zonde van de Kerk, die vergeleken mag worden bij de verschrikkelijke zonden van anderen, als zijnde een grote zonde in zich zelf, om het gezag van den groten God te verachten en ook de grote weldaden, die hen worden aangeboden op de gehoorzaamheid aan Zijn Woord, als ook een droeve verzwaring van alle hun overtredingen en zonden.

Hierom wordt Juda, in plaats van die wrede zonden der heidenen, inzonderheid hiervan beschuldigd, omdat zij de Wet des Heeren hebben verworpen.

Hier bepaalt God bij de hoofdzonde van Juda, waar uit alle de andere zonden zijn voortgekomen, n. l. het verwerpen van Gods woord, den leugen liefhebben boven de waarheid.

Zowel onder het Oude als Nieuwe verbond is het daarom dat God uitroept: Tot de Wet en tot de Getuigenis. Wie Gods woord verwerpt, wandelt op den rand van den afgrond, die tijdelijk en geestelijk tot verderf voert.

Vers 5

5. Daarom zal Ik aan vuur in Juda zenden, dat zal Jeruzalems paleizen verteren, de gehele stad, en voornamelijk de plaatsen, van waar de afval van den levenden God uitgaat.

Ook bij Juda wordt niet deze of gene bijzondere daad van zonde op den voorgrond gesteld, maar alleen de ne hoofdzonde genoemd, die de maat volmaakt. Bij de heidenen was deze hoofdzonde de vijandschap tegen God en Zijn volk; hier is het de afval van den Heere en Zijne geopenbaarde waarheid, als de bron van alle andere zonden, de zonde tegen het eerste gebod, waarin alle geboden vervat zijn. Zulk een afval was voor Juda ene des te zwaardere misdaad, daar het alleen verwaardigd was, om de waarheid en den zuiveren godsdienst te bezitten.

Nu kan de Profeet uit Juda ook de laatste schrede doen. Nu is hij aan zijn doel gekomen. Hij heeft als het ware een verschrikkelijk onweder zien optrekken over de volken, de donder rolt, de bliksems schieten, nu valt hier dan daar de verschrikkelijke straal, brandverwekkende, neer. Vreemde volken der heidenen zijn getroffen, verwante volken hebben het vernomen, zelfs Juda is niet verschoond: zal Israël vrij blijven? Thans wendt zich Amos tot dit, het schuldige hoofd, waarop het onweder doelt, is Israël.

6.

II. Amos 2:6-Amos 2:16. De Profeet kondigt aan Israël, in denzelfden vorm als een der vroeger genoemde volken, het gericht als onherroepelijk aan, doch zo, dat hij de misdaad van Israël meer uitvoerig voorstelt. Eerst bestraft hij de heersende zonden van ongerechtigheid en verdrukking, van schaamteloze ontucht en misdadige verachting van God, als voorbeelden van gehelen afval van den Heere en van Zijne wet, die ene hoofdzonde, die de maat vol maakt; vervolgens toont hij aan, hoe de zonden des te verschrikkelijker zijn, daar zij hun snode verachting te kennen geven van de hun door den Heere betoonde weldaden, en bedreigt hen eindelijk daarvoor met onontkoombare verdrukking.

Vers 5

5. Daarom zal Ik aan vuur in Juda zenden, dat zal Jeruzalems paleizen verteren, de gehele stad, en voornamelijk de plaatsen, van waar de afval van den levenden God uitgaat.

Ook bij Juda wordt niet deze of gene bijzondere daad van zonde op den voorgrond gesteld, maar alleen de ne hoofdzonde genoemd, die de maat volmaakt. Bij de heidenen was deze hoofdzonde de vijandschap tegen God en Zijn volk; hier is het de afval van den Heere en Zijne geopenbaarde waarheid, als de bron van alle andere zonden, de zonde tegen het eerste gebod, waarin alle geboden vervat zijn. Zulk een afval was voor Juda ene des te zwaardere misdaad, daar het alleen verwaardigd was, om de waarheid en den zuiveren godsdienst te bezitten.

Nu kan de Profeet uit Juda ook de laatste schrede doen. Nu is hij aan zijn doel gekomen. Hij heeft als het ware een verschrikkelijk onweder zien optrekken over de volken, de donder rolt, de bliksems schieten, nu valt hier dan daar de verschrikkelijke straal, brandverwekkende, neer. Vreemde volken der heidenen zijn getroffen, verwante volken hebben het vernomen, zelfs Juda is niet verschoond: zal Israël vrij blijven? Thans wendt zich Amos tot dit, het schuldige hoofd, waarop het onweder doelt, is Israël.

6.

II. Amos 2:6-Amos 2:16. De Profeet kondigt aan Israël, in denzelfden vorm als een der vroeger genoemde volken, het gericht als onherroepelijk aan, doch zo, dat hij de misdaad van Israël meer uitvoerig voorstelt. Eerst bestraft hij de heersende zonden van ongerechtigheid en verdrukking, van schaamteloze ontucht en misdadige verachting van God, als voorbeelden van gehelen afval van den Heere en van Zijne wet, die ene hoofdzonde, die de maat vol maakt; vervolgens toont hij aan, hoe de zonden des te verschrikkelijker zijn, daar zij hun snode verachting te kennen geven van de hun door den Heere betoonde weldaden, en bedreigt hen eindelijk daarvoor met onontkoombare verdrukking.

Vers 6

6. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Israël, en om vier, waardoor zij de maat der zonden hebben vol gemaakt, zal Ik dat niet afwenden; omdat zij, en in de eerste plaats hun rechters, den rechtvaardige, den onschuldig aangeklaagde, voor a) geld, dat zij van den aanklager ontvangen, en waardoor zij zich laten omkopen, veroordelen; bovendien verkopen zij den arme en den nooddruftige voor een kleinigheid, bijvoorbeeld om een paar schoenen, die zij den schuldeisers niet kunnen betalen; zij veroordelen hen, en wijzen hen als slaven toe, toepassende Leviticus 25:39 (vgl. 2 Kings 4:1).

a) Amos 8:6.

Vers 6

6. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Israël, en om vier, waardoor zij de maat der zonden hebben vol gemaakt, zal Ik dat niet afwenden; omdat zij, en in de eerste plaats hun rechters, den rechtvaardige, den onschuldig aangeklaagde, voor a) geld, dat zij van den aanklager ontvangen, en waardoor zij zich laten omkopen, veroordelen; bovendien verkopen zij den arme en den nooddruftige voor een kleinigheid, bijvoorbeeld om een paar schoenen, die zij den schuldeisers niet kunnen betalen; zij veroordelen hen, en wijzen hen als slaven toe, toepassende Leviticus 25:39 (vgl. 2 Kings 4:1).

a) Amos 8:6.

Vers 7

7. Zij zijn mensen, die er naar hijgen, die met duivelse begeerte vervuld zijn, dat het stof der aarde op het hoofd der armen zij; de vromen, die zonder aardse hulp alleen in hunnen God rijk en machtig zijn, zoeken zij door allerlei listen in ellende en druk te brengen, zodat zij van droefheid as op het hoofd strooien (Job 2:12); en den weg der zachtmoedigen, der stillen in den lande, die in ootmoed en overgave het lijden van dezen tijd dragen, en de toekomstige verlossing in stilte wachten, verkeren zij; door allerlei vijandige listen en vervolgingen zoeken zij hen ten val te brengen; en nog is er ene veel zwaardere misdaad onder hen, namelijk hun schaamteloze ontucht, de man en zijn vader gaan beide tot ene en dezelfde jonge dochter(Ester 2:4), en schamen zich niet, noch over hun hoererij, noch over die verschrikkelijke bloedschande, die toch den dood verdient (Leviticus 18:7, Leviticus 18:15; Leviticus 20:11). Die gruwelen doen zij in opzettelijken opstand tegen Mij, om door zulke verachting van Mijne geboden (Leviticus 22:32. Jeremiah 34:16) Mijnen heiligen naam te ontheiligen. 1)

1) De Heere noemt hier de zonde bij name, inzonderheid die der rijken en machtigen, de gerusten te Sion en der zekeren op den berg van Samaria. Vooreerst dat men de armen, ellendigen, verdrukt, ja, niet uit zwakheid of gewoonte, maar met opzet, zodat men al zijn macht gebruikt om de armen, de zachtmoedigen, de ellendigen, het zo benauwd mogelijk te maken.

En vervolgens, dat men zich zelfs aan de zonde van bloedschande overgeeft, niet bij den tempel, zoals sommigen menen, maar in het algemeen, een zonde, die door den Heere ten uiterste vervloekt was.

Alle gevoel van recht en gerechtigheid was geweken, alle schaamte- en zedelijkheidsgevoel was opzij gezet.

Vers 7

7. Zij zijn mensen, die er naar hijgen, die met duivelse begeerte vervuld zijn, dat het stof der aarde op het hoofd der armen zij; de vromen, die zonder aardse hulp alleen in hunnen God rijk en machtig zijn, zoeken zij door allerlei listen in ellende en druk te brengen, zodat zij van droefheid as op het hoofd strooien (Job 2:12); en den weg der zachtmoedigen, der stillen in den lande, die in ootmoed en overgave het lijden van dezen tijd dragen, en de toekomstige verlossing in stilte wachten, verkeren zij; door allerlei vijandige listen en vervolgingen zoeken zij hen ten val te brengen; en nog is er ene veel zwaardere misdaad onder hen, namelijk hun schaamteloze ontucht, de man en zijn vader gaan beide tot ene en dezelfde jonge dochter(Ester 2:4), en schamen zich niet, noch over hun hoererij, noch over die verschrikkelijke bloedschande, die toch den dood verdient (Leviticus 18:7, Leviticus 18:15; Leviticus 20:11). Die gruwelen doen zij in opzettelijken opstand tegen Mij, om door zulke verachting van Mijne geboden (Leviticus 22:32. Jeremiah 34:16) Mijnen heiligen naam te ontheiligen. 1)

1) De Heere noemt hier de zonde bij name, inzonderheid die der rijken en machtigen, de gerusten te Sion en der zekeren op den berg van Samaria. Vooreerst dat men de armen, ellendigen, verdrukt, ja, niet uit zwakheid of gewoonte, maar met opzet, zodat men al zijn macht gebruikt om de armen, de zachtmoedigen, de ellendigen, het zo benauwd mogelijk te maken.

En vervolgens, dat men zich zelfs aan de zonde van bloedschande overgeeft, niet bij den tempel, zoals sommigen menen, maar in het algemeen, een zonde, die door den Heere ten uiterste vervloekt was.

Alle gevoel van recht en gerechtigheid was geweken, alle schaamte- en zedelijkheidsgevoel was opzij gezet.

Vers 8

8. En zij openbaarden ook overigens misdadige verachting van God, want zij leggen zich neer bij elk altaar, dat zij op de hoogten voor Mijnen naam hebben gebouwd, en houden offermaaltijden op de verpande klederen der armen, hoewel hun (Exodus 22:26) uitdrukkelijk is geboden den armen het uit nood verpande opperkleed v r den nacht terug te geven, en niet op zulke panden te slapen (Deuteronomy 24:12). Vooral hun onrechtvaardige rechters houden bij die maaltijden drinkgelagen, en drinken den wijn der geboeten van het geld dat zij op onrechtvaardige wijze als boete oplegden, in het huis hunner goden, 1) namelijk te Bethel en Dan, waar zij Mij in eigenwilligen godsdienst onder beelden van stieren vereren.

1) Hier wijst de Heere aan hoe zij zelfs alle medelijden hebben uitgesloten en God openlijk tergen door aan de armen het opperkleed niet terug te geven, maar zelfs daarop hun drinkgelagen te houden, bij de altaren te Dan en Bethel.

Het was een openlijk spotten met alle rechten en inzettingen des Heeren.

Vers 8

8. En zij openbaarden ook overigens misdadige verachting van God, want zij leggen zich neer bij elk altaar, dat zij op de hoogten voor Mijnen naam hebben gebouwd, en houden offermaaltijden op de verpande klederen der armen, hoewel hun (Exodus 22:26) uitdrukkelijk is geboden den armen het uit nood verpande opperkleed v r den nacht terug te geven, en niet op zulke panden te slapen (Deuteronomy 24:12). Vooral hun onrechtvaardige rechters houden bij die maaltijden drinkgelagen, en drinken den wijn der geboeten van het geld dat zij op onrechtvaardige wijze als boete oplegden, in het huis hunner goden, 1) namelijk te Bethel en Dan, waar zij Mij in eigenwilligen godsdienst onder beelden van stieren vereren.

1) Hier wijst de Heere aan hoe zij zelfs alle medelijden hebben uitgesloten en God openlijk tergen door aan de armen het opperkleed niet terug te geven, maar zelfs daarop hun drinkgelagen te houden, bij de altaren te Dan en Bethel.

Het was een openlijk spotten met alle rechten en inzettingen des Heeren.

Vers 9

9. Ik daarentegen heb alles voor hen gedaan; Ik heb den a) Amoriet, en alle andere Kananietische volken, die v r hen het land bezaten, door Mijne grote macht en heerlijkheid voor hunlieder aangezicht verdelgd, terwijl de verspieders hem voorstelden (Numbers 13:32) als wiens hoogte was als de hoogte der cederen, en hij was sterk als de eiken. Hij is niet door uwe kracht overwonnen, maar Ik heb zijne vrucht van boven, en zijne wortelen van onderen verdelgd, zowel zijn vruchtdragenden kruin als stam en wortel, dus geheel en al.

a) Numbers 21:24. Deuteronomy 2:31. Joshua 24:8.

Vers 9

9. Ik daarentegen heb alles voor hen gedaan; Ik heb den a) Amoriet, en alle andere Kananietische volken, die v r hen het land bezaten, door Mijne grote macht en heerlijkheid voor hunlieder aangezicht verdelgd, terwijl de verspieders hem voorstelden (Numbers 13:32) als wiens hoogte was als de hoogte der cederen, en hij was sterk als de eiken. Hij is niet door uwe kracht overwonnen, maar Ik heb zijne vrucht van boven, en zijne wortelen van onderen verdelgd, zowel zijn vruchtdragenden kruin als stam en wortel, dus geheel en al.

a) Numbers 21:24. Deuteronomy 2:31. Joshua 24:8.

Vers 10

10. Ook heb Ik ulieden uit Egypteland opgevoerd; en Ik heb u veertig jaren in de woestijn geleid, opdat gij het land van den Amoriet erfelijk bezat, het als uwe beloofde erve in bezit zoudt nemen.

a) Exodus 12:51.

Amos noemt van de vele Kananietische volken alleen de Amorieten, als de sterkste en gevaarlijkste, die daarom alle andere vertegenwoordigen, zo als ook in Genesis 15:16. Joshua 24:15.

Vers 10

10. Ook heb Ik ulieden uit Egypteland opgevoerd; en Ik heb u veertig jaren in de woestijn geleid, opdat gij het land van den Amoriet erfelijk bezat, het als uwe beloofde erve in bezit zoudt nemen.

a) Exodus 12:51.

Amos noemt van de vele Kananietische volken alleen de Amorieten, als de sterkste en gevaarlijkste, die daarom alle andere vertegenwoordigen, zo als ook in Genesis 15:16. Joshua 24:15.

Vers 11

11. En Ik heb sedert dien tijd u twee grote genadegiften verleend, door welke gij als volk van God en drager der zaligheid boven alle heidenen, waart verheven. Vooreerst heb Ik sommigen uit uwe zonen tot Profeten verwekt, 1) om u den raad en den wil van God bekend te maken, en ten tweede uit uwe jongelingen tot Nazireën, tot aan God gewijden (Numbers 6:4), opdat gij aan deze ten allen tijde het doel uwer goddelijke roeping, om een heilig volk van God te zijn, duidelijk kon zien, en ook weten, hoe Ik zelf de kracht mededeel, om dat doel te bereiken; is dit niet alzo, gij kinderen Israël's? Waarlijk gij kunt het niet loochenen, spreekt de HEERE.

1) Zij hadden Profeten, die krachtige onderwijzers waren in de godvruchtigheid, Goddelijk aangeblazen, en gelast om Gods wil aan hen bekend te maken, hen aan te wijzen, wat Gode welbehaaglijk was, en wat Hem mishaagde, om hen te straffen voor hun fouten en hen te waarschuwen voor het gevaar, om hen te bestieren in hun zwarigheden en hen te vertroosten in hun droefenissen. God verwekte hen Profeten, bemoedigde hen tot dat werk en gebruikte hen daarin. Het was ene ere op hun volk gelegd en op hun geslachten, dat zij hun eigene lieden hadden, die Gods boden tot hen waren, van hun eigen taal, geen vreemdelingen uit een ander land gezonden, die zij konden verdacht houden, van vooringenomen te zijn tegen hen en hun land, maar zulken, die zij wisten dat hun het goede toewensten.

Vers 11

11. En Ik heb sedert dien tijd u twee grote genadegiften verleend, door welke gij als volk van God en drager der zaligheid boven alle heidenen, waart verheven. Vooreerst heb Ik sommigen uit uwe zonen tot Profeten verwekt, 1) om u den raad en den wil van God bekend te maken, en ten tweede uit uwe jongelingen tot Nazireën, tot aan God gewijden (Numbers 6:4), opdat gij aan deze ten allen tijde het doel uwer goddelijke roeping, om een heilig volk van God te zijn, duidelijk kon zien, en ook weten, hoe Ik zelf de kracht mededeel, om dat doel te bereiken; is dit niet alzo, gij kinderen Israël's? Waarlijk gij kunt het niet loochenen, spreekt de HEERE.

1) Zij hadden Profeten, die krachtige onderwijzers waren in de godvruchtigheid, Goddelijk aangeblazen, en gelast om Gods wil aan hen bekend te maken, hen aan te wijzen, wat Gode welbehaaglijk was, en wat Hem mishaagde, om hen te straffen voor hun fouten en hen te waarschuwen voor het gevaar, om hen te bestieren in hun zwarigheden en hen te vertroosten in hun droefenissen. God verwekte hen Profeten, bemoedigde hen tot dat werk en gebruikte hen daarin. Het was ene ere op hun volk gelegd en op hun geslachten, dat zij hun eigene lieden hadden, die Gods boden tot hen waren, van hun eigen taal, geen vreemdelingen uit een ander land gezonden, die zij konden verdacht houden, van vooringenomen te zijn tegen hen en hun land, maar zulken, die zij wisten dat hun het goede toewensten.

Vers 12

12. Maar gijlieden hebt u door die voorbeelden niet laten leiden tot ernstige heiliging des levens, maar aan de Nazireën wijn te drinken gegeven, gij hebt ze verleid om hun gelofte te verbreken; en gij hebt den Profeten geboden, zeggende: Gij zult niet profeteren, omdat het woord Gods u lastig is en u in uw zondig leven hindert (Amos 7:10, Micah 2:6).

Vers 12

12. Maar gijlieden hebt u door die voorbeelden niet laten leiden tot ernstige heiliging des levens, maar aan de Nazireën wijn te drinken gegeven, gij hebt ze verleid om hun gelofte te verbreken; en gij hebt den Profeten geboden, zeggende: Gij zult niet profeteren, omdat het woord Gods u lastig is en u in uw zondig leven hindert (Amos 7:10, Micah 2:6).

Vers 13

13. Ziet de straf voor zulk ene snode verachting van Mijne genade zal ook niet achterblijven. Ik zal uwe plaatsen drukken 1), gelijk als een wagen drukt, die vol garven is.

1) In het Hebreeën staat: "een wagen, vol van zich zelf, " d. i. van zijn eigen last. De dorswagens werden gewoonlijk met steen of andere zwaarte belast, om door zo veel sterker drukking de graankorrels uit de aren te drijven. Het is dus ene allerzwaarste en bangste verdrukking, die hier den Israëlieten bedreigd wordt.

In het Hebreeën Anoki meeïk tachtheekem. Beter: Ik zal u nederdrukken. De Heere dreigt hier met krijgsvolk, hetwelk ook de dappersten onder hen zal neerdrukken. Overweldiging door de vijanden wordt hier geprofeteerd, vanwege de zonden des volks.

Vers 13

13. Ziet de straf voor zulk ene snode verachting van Mijne genade zal ook niet achterblijven. Ik zal uwe plaatsen drukken 1), gelijk als een wagen drukt, die vol garven is.

1) In het Hebreeën staat: "een wagen, vol van zich zelf, " d. i. van zijn eigen last. De dorswagens werden gewoonlijk met steen of andere zwaarte belast, om door zo veel sterker drukking de graankorrels uit de aren te drijven. Het is dus ene allerzwaarste en bangste verdrukking, die hier den Israëlieten bedreigd wordt.

In het Hebreeën Anoki meeïk tachtheekem. Beter: Ik zal u nederdrukken. De Heere dreigt hier met krijgsvolk, hetwelk ook de dappersten onder hen zal neerdrukken. Overweldiging door de vijanden wordt hier geprofeteerd, vanwege de zonden des volks.

Vers 14

14. Zodat de anders snelle in `t vluchten niet zal ontvlieden van de vijanden, die Ik over u zend, en de sterke zijne kracht niet verkloeken maar integendeel zijnen moed zal voelen wegzinken, endie in den krijg anders een held was zal zijne ziel niet bevrijden, zal het leven niet behouden.

Vers 14

14. Zodat de anders snelle in `t vluchten niet zal ontvlieden van de vijanden, die Ik over u zend, en de sterke zijne kracht niet verkloeken maar integendeel zijnen moed zal voelen wegzinken, endie in den krijg anders een held was zal zijne ziel niet bevrijden, zal het leven niet behouden.

Vers 15

15. En die den boog handelt zal niet bestaan, zal geen stand kunnen houden, en die licht is op zijne voeten zal zich niet bevrijden; ook zal die te paard rijdt, zelfs de snelle ruiter, zijne ziel niet bevrijden, maar hij zal zowel als de anderen zich aan de woede der vijanden moeten overgeven.

Vers 15

15. En die den boog handelt zal niet bestaan, zal geen stand kunnen houden, en die licht is op zijne voeten zal zich niet bevrijden; ook zal die te paard rijdt, zelfs de snelle ruiter, zijne ziel niet bevrijden, maar hij zal zowel als de anderen zich aan de woede der vijanden moeten overgeven.

Vers 16

16. En die anders de kloekhartigste onder de heldenis, zal te dien dage lafhartig en vol wanhoop zijne klederen in de handen van de vijanden laten, en naakt henenvlieden, om nog, ware het mogelijk, zijn leven te redden, zodat niemand onder u het gericht des ondergangs zal ontgaan, spreekt de HEERE.

Dat is zeker een harde bedreiging, waarop wij ernstig moeten acht geven. O dierbaar vaderland! hebt gij ook gene buitengewone weldaden Gods ontvangen? Zegt, is er een volk onder de zon, waaraan de Heere God grotere en heerlijker weldaden geschonken heeft en nog dagelijks schenkt dan aan u? Gij hebt Zijn zaligmakend, zuiver Woord en zijt wonderbaar uit de duisternis gered. God heeft u verscheidene getrouwe leraars gegeven en voortreffelijke, godvruchtige mannen in school en kerk. Gij hebt ook gehad deugdzame bestuurders, onderhouders der kerk, godzalige vorsten en verder voortreffelijke, wijze mensen in de steden. God heeft u gegeven velerlei wetenschap en kunst, vrede, en al wat tot onderhoud van dit tijdelijk leven kan dienen, ja veel meer dan dit, overvloed zelfs. Is het niet aldus? Wie wil of kan anders zeggen? Maar wat doen wij? Hoe gedraagt gij u daartegenover? Wat goeds is er thans bij u? verachting van Gods woord en van getrouwe leraars, gerustheid, godslastering, trotsheid, pracht, overmoed, ongehoorzaamheid, ontrouw, verkwisting en misbruik der menigvuldige gaven Gods, overdaad, brasserij, onverzadelijkheid, eergierigheid en geldgierigheid, woeker, leugen, bedrog en allerlei duivelse gruwel heeft uw hart ingenomen en bezet. Daarom treft ook ons en zal ons treffen de toorn Gods, gelijk wij dagelijks voor onze ogen zien.

Vers 16

16. En die anders de kloekhartigste onder de heldenis, zal te dien dage lafhartig en vol wanhoop zijne klederen in de handen van de vijanden laten, en naakt henenvlieden, om nog, ware het mogelijk, zijn leven te redden, zodat niemand onder u het gericht des ondergangs zal ontgaan, spreekt de HEERE.

Dat is zeker een harde bedreiging, waarop wij ernstig moeten acht geven. O dierbaar vaderland! hebt gij ook gene buitengewone weldaden Gods ontvangen? Zegt, is er een volk onder de zon, waaraan de Heere God grotere en heerlijker weldaden geschonken heeft en nog dagelijks schenkt dan aan u? Gij hebt Zijn zaligmakend, zuiver Woord en zijt wonderbaar uit de duisternis gered. God heeft u verscheidene getrouwe leraars gegeven en voortreffelijke, godvruchtige mannen in school en kerk. Gij hebt ook gehad deugdzame bestuurders, onderhouders der kerk, godzalige vorsten en verder voortreffelijke, wijze mensen in de steden. God heeft u gegeven velerlei wetenschap en kunst, vrede, en al wat tot onderhoud van dit tijdelijk leven kan dienen, ja veel meer dan dit, overvloed zelfs. Is het niet aldus? Wie wil of kan anders zeggen? Maar wat doen wij? Hoe gedraagt gij u daartegenover? Wat goeds is er thans bij u? verachting van Gods woord en van getrouwe leraars, gerustheid, godslastering, trotsheid, pracht, overmoed, ongehoorzaamheid, ontrouw, verkwisting en misbruik der menigvuldige gaven Gods, overdaad, brasserij, onverzadelijkheid, eergierigheid en geldgierigheid, woeker, leugen, bedrog en allerlei duivelse gruwel heeft uw hart ingenomen en bezet. Daarom treft ook ons en zal ons treffen de toorn Gods, gelijk wij dagelijks voor onze ogen zien.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Amos 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/amos-2.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile