Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Amos 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/amos-1.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Amos 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, AMOS 1Amos 1:1.
ISRAELS NABUREN WORDEN MET GODS STRAFFEN BEDREIGD.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, AMOS 1Amos 1:1.
ISRAELS NABUREN WORDEN MET GODS STRAFFEN BEDREIGD.
Vers 1
1. De woorden van Amos 1:1), die niet in ene profetenschool was opgevoed, maar onder de veeherderen was op de steppen vanJuda's woestijn, te Thekoa, twee uren ten zuiden van Bethlehem, aan de grenzen (2 Samuel 2:1). Deze zijn de woorden, dewelke hij met het oog des Geestes, door het licht Gods gezien heeft over Israël, de tien stammen, tot welke hij van zijne kudde uit Juda werd gezonden, om te Bethel, de hoofdplaats van den valsen godsdienst, aan het geruste en bloeiende rijk verderf aan te zeggen. Hij trad als Profeet op in de dagen van Uzzia, koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, den tweeden, den zoon van Joas, koning van Israël 2) dus in dien tijd van 26 jaren, in welke de beide koningen gemeenschappelijk regeerden, tussen 810, 783 v. Chr. twee jaren v r de vreselijke aardbeving onder Uzzia (Zechariah 14:5), welke de bevestiging was van zijn woord, en de voorbode van het gericht Gods, dat door hem den volken was aangekondigd (2 Kings 14:22).1) Amos onderscheidt zich daardoor van de andere Profeten, dat hij gene vorming op de school tot zijn ambt (1 Samuel 7:2) ontving. Even als de Apostelen en als het ware tot een voorbeeld voor hen, werd hij onmiddellijk uit zijne armoede Amos 7:14) en van zijne landelijke bezigheid door den Geest Gods tot den dienst des Heeren geroepen. Des te groteren indruk moest hij maken, toen hij nochthans door betoningen des Geestes bleek een Profeet te zijn, die in de kracht Gods het verderf voorzegde, dat het verbondsvolk bedreigde, voordat er nog ene menselijke waarschijnlijkheid bestond.
Amos was een arm herder en landman, dien God onverwacht en wonderbaarlijk tot het profetisch ambt riep en uitzond, zo als Hij in het N. Testament tot Zijne Apostelen de arme vissers en tollenaars en ongeleerde leken verkoren heeft. Dit deed Hij, om daardoor aan te wijzen, dat bij en voor Hem geen aanzien des persoons is, en ook, dat Hij machtig genoeg is, om van enen ongeleerde enen allergeleerdste en van enen onaanzienlijke een allerberoemdste en voortreffelijkste te maken. Verder, dat Hij de gehele wereld met al hare grootheid te schande maakt, gelijk Paulus duidelijk aanwijst in 1 Corinthians 1:27 : "het dwaze der wereld heeft God uitverkoren enz. " .
O, hoe wonderbaar is het werk des H. Geestes! Hij maakt in een ogenblik te schande wat iets is, en verheft wat niets is. (GREGORIUS DE GR.).
2) De twee koningen worden niet genoemd, om den tijd van het optreden des Profeten nauwkeurig te bepalen, maar om de historische aanleiding tot Zijne prediking te noemen. Onder de beide koningen stonden zowel Israël als Juda op het toppunt hunner macht. Uzzia had de Edomieten volkomen onderworpen, de Filistijnen ten onder gebracht, en ook de Ammonieten schatplichtig gemaakt, Jeruzalem sterk bevestigd en een machtig leger gevormd, zodat zijn naam tot in Egypte doordrong. Jerobeam had de Syriërs geheel overwonnen en de oorspronkelijke grenzen des rijks van Hamat af tot aan de Dode zee hersteld. Nadat de macht der Syriërs gebroken was, had Israël genen vijand te vrezen; want Assyrië was toen nog niet opgetreden als veroverende macht. Bij dezen toestand was volgens menselijk oordeel de gedachte aan een nabijzijnd verval of aan den ondergang van het rijk Israël ver verwijderd. De bewoners van Samaria en Zion gevoelden zich in `t bewustzijn hunner macht volkomen veilig. De groten van het rijk vertrouwden op de sterkte van hun krijgsleger, en waren er alleen op bedacht, om door onderdrukking der geringen hunnen rijkdom te vermeerderen en in aards genot en vreugde te zwelgen.
2.
A. Dadelijk, aan het begin van zijn Boek (Amos 1:1, 2), stelt ons de Profeet midden in het plechtige onweder van `t Goddelijk gericht. Gedragen door den brullenden storm van Gods toorn komt het in de eerste plaats over vreemde, omliggende landen der heidenen. Slechts in het voorbijgaan raakt het Juda, om vervolgens boven Israël te blijven staan. Men ziet de bliksemen heen en weer schieten. In ontzettende eentonigheid en majestueuze regelmatigheid treffen zij de volken, tot zich het gehele gewicht des onweders over de schuldige hoofden in Israël ontlast. Wat Amos zo dikwijls op zijne velden bij de kudden mede heeft aangezien en gehoord, dat stelt hij nu als Profeet op meesterlijke wijze voor ons geestelijk oog.
I. Amos 1:2-Amos 1:2 :Amos 1:5. Uitgaande van een woord van Joël, als van den tekst zijner gehele profetie, bedreigt Amos met het oordeel van uitroeiing en verbanning zeven naburige volken van wege hunnen haat tegen het volk van God en tegen den heiligen Verbondsgod. Vooreerst treft de toorn drie vreemden (Amos 1:2-Amos 1:10); de Syriërs, Filistijnen en Tyriërs; vervolgens komt het gericht nader, en treft drie verwante volken (Amos 1:11-Amos 1:2 :Amos 1:3): Edomieten, Ammonieten, Moabieten. Eindelijk treft het gericht ook Juda, het begenadigde broedervolk (Amos 2:4, Amos 2:5). Zo baant de Profeet zich den weg tot het volk der tien stammen met de vraag: wanneer de Heere heidense volken, volken van bloedverwantschap, die zich tegen den levenden God bezondigd hebben, met wien zij, slechts uit de verte in aanraking kwamen, zo zwaar straft, wat zal er dan worden van hen, wien Hij Zich zelven zo helder en duidelijk had geopenbaard? En wanneer zelfs Juda, in `t bezit van den tempel en van den troon Davids getroffen wordt, wat heeft dan het Israël zonder deze voorrechten te wachten? Zo moet door de gerichten, die voorafgaan, aan het volk zijn eigen gericht als zeker en nabij voorkomen.
Vers 1
1. De woorden van Amos 1:1), die niet in ene profetenschool was opgevoed, maar onder de veeherderen was op de steppen vanJuda's woestijn, te Thekoa, twee uren ten zuiden van Bethlehem, aan de grenzen (2 Samuel 2:1). Deze zijn de woorden, dewelke hij met het oog des Geestes, door het licht Gods gezien heeft over Israël, de tien stammen, tot welke hij van zijne kudde uit Juda werd gezonden, om te Bethel, de hoofdplaats van den valsen godsdienst, aan het geruste en bloeiende rijk verderf aan te zeggen. Hij trad als Profeet op in de dagen van Uzzia, koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, den tweeden, den zoon van Joas, koning van Israël 2) dus in dien tijd van 26 jaren, in welke de beide koningen gemeenschappelijk regeerden, tussen 810, 783 v. Chr. twee jaren v r de vreselijke aardbeving onder Uzzia (Zechariah 14:5), welke de bevestiging was van zijn woord, en de voorbode van het gericht Gods, dat door hem den volken was aangekondigd (2 Kings 14:22).1) Amos onderscheidt zich daardoor van de andere Profeten, dat hij gene vorming op de school tot zijn ambt (1 Samuel 7:2) ontving. Even als de Apostelen en als het ware tot een voorbeeld voor hen, werd hij onmiddellijk uit zijne armoede Amos 7:14) en van zijne landelijke bezigheid door den Geest Gods tot den dienst des Heeren geroepen. Des te groteren indruk moest hij maken, toen hij nochthans door betoningen des Geestes bleek een Profeet te zijn, die in de kracht Gods het verderf voorzegde, dat het verbondsvolk bedreigde, voordat er nog ene menselijke waarschijnlijkheid bestond.
Amos was een arm herder en landman, dien God onverwacht en wonderbaarlijk tot het profetisch ambt riep en uitzond, zo als Hij in het N. Testament tot Zijne Apostelen de arme vissers en tollenaars en ongeleerde leken verkoren heeft. Dit deed Hij, om daardoor aan te wijzen, dat bij en voor Hem geen aanzien des persoons is, en ook, dat Hij machtig genoeg is, om van enen ongeleerde enen allergeleerdste en van enen onaanzienlijke een allerberoemdste en voortreffelijkste te maken. Verder, dat Hij de gehele wereld met al hare grootheid te schande maakt, gelijk Paulus duidelijk aanwijst in 1 Corinthians 1:27 : "het dwaze der wereld heeft God uitverkoren enz. " .
O, hoe wonderbaar is het werk des H. Geestes! Hij maakt in een ogenblik te schande wat iets is, en verheft wat niets is. (GREGORIUS DE GR.).
2) De twee koningen worden niet genoemd, om den tijd van het optreden des Profeten nauwkeurig te bepalen, maar om de historische aanleiding tot Zijne prediking te noemen. Onder de beide koningen stonden zowel Israël als Juda op het toppunt hunner macht. Uzzia had de Edomieten volkomen onderworpen, de Filistijnen ten onder gebracht, en ook de Ammonieten schatplichtig gemaakt, Jeruzalem sterk bevestigd en een machtig leger gevormd, zodat zijn naam tot in Egypte doordrong. Jerobeam had de Syriërs geheel overwonnen en de oorspronkelijke grenzen des rijks van Hamat af tot aan de Dode zee hersteld. Nadat de macht der Syriërs gebroken was, had Israël genen vijand te vrezen; want Assyrië was toen nog niet opgetreden als veroverende macht. Bij dezen toestand was volgens menselijk oordeel de gedachte aan een nabijzijnd verval of aan den ondergang van het rijk Israël ver verwijderd. De bewoners van Samaria en Zion gevoelden zich in `t bewustzijn hunner macht volkomen veilig. De groten van het rijk vertrouwden op de sterkte van hun krijgsleger, en waren er alleen op bedacht, om door onderdrukking der geringen hunnen rijkdom te vermeerderen en in aards genot en vreugde te zwelgen.
2.
A. Dadelijk, aan het begin van zijn Boek (Amos 1:1, 2), stelt ons de Profeet midden in het plechtige onweder van `t Goddelijk gericht. Gedragen door den brullenden storm van Gods toorn komt het in de eerste plaats over vreemde, omliggende landen der heidenen. Slechts in het voorbijgaan raakt het Juda, om vervolgens boven Israël te blijven staan. Men ziet de bliksemen heen en weer schieten. In ontzettende eentonigheid en majestueuze regelmatigheid treffen zij de volken, tot zich het gehele gewicht des onweders over de schuldige hoofden in Israël ontlast. Wat Amos zo dikwijls op zijne velden bij de kudden mede heeft aangezien en gehoord, dat stelt hij nu als Profeet op meesterlijke wijze voor ons geestelijk oog.
I. Amos 1:2-Amos 1:2 :Amos 1:5. Uitgaande van een woord van Joël, als van den tekst zijner gehele profetie, bedreigt Amos met het oordeel van uitroeiing en verbanning zeven naburige volken van wege hunnen haat tegen het volk van God en tegen den heiligen Verbondsgod. Vooreerst treft de toorn drie vreemden (Amos 1:2-Amos 1:10); de Syriërs, Filistijnen en Tyriërs; vervolgens komt het gericht nader, en treft drie verwante volken (Amos 1:11-Amos 1:2 :Amos 1:3): Edomieten, Ammonieten, Moabieten. Eindelijk treft het gericht ook Juda, het begenadigde broedervolk (Amos 2:4, Amos 2:5). Zo baant de Profeet zich den weg tot het volk der tien stammen met de vraag: wanneer de Heere heidense volken, volken van bloedverwantschap, die zich tegen den levenden God bezondigd hebben, met wien zij, slechts uit de verte in aanraking kwamen, zo zwaar straft, wat zal er dan worden van hen, wien Hij Zich zelven zo helder en duidelijk had geopenbaard? En wanneer zelfs Juda, in `t bezit van den tempel en van den troon Davids getroffen wordt, wat heeft dan het Israël zonder deze voorrechten te wachten? Zo moet door de gerichten, die voorafgaan, aan het volk zijn eigen gericht als zeker en nabij voorkomen.
Vers 2
2. En hij (Amos) zei: Alzo heeft Joël geprofeteerd (Joel 3:16). De HEERE zal a) brullen uit Zion, waar Hij Zijnen troon heeft boven de Cherubim, gelijk een leeuw, die op zijn buit losgaat, en Zijne stem verheffen uit Jeruzalem, zodat hemel en aarde voor den heiligen en rechtvaardigen Rechter beven. Deze bedreiging van dien Profeet Gods zal spoedig worden vervuld, en de woningen der herderenin de woestijn bij Thekoa, onder welke ik geleefd heb, zullen treuren, omdat zij van kudden beroofd zijn, en de hoogte van den zo vruchtbaren Karmelaan de Middellandse zee (1 Kings 18:20) zal verdorren, zodat het gehele heilige land van het zuiden tot het noorden, het slechtste en het beste daarin woest zal zijn.a) Jeremiah 25:30
Met zo krachtige en aangrijpende woorden vangt de eenvoudige toehoorder uit Thekoa zijne profetische redenen aan tot Israël en de omliggende volken. Jehova zal in de oordelen, welke door Juda en Israël, zowel als voor de afgodische volken aanstaande zijn, als met ene sterke stem, even als een leeuw, wiens brullen angst en schrik verwekt, spreken met kracht en majesteit en macht. Het zal zijn alsof hij uit den tempel, op Zions top gebouwd, te voorschijn treedt, als Hij wrake komt doen over de goddeloze inwoners van Jeruzalem. Gelijk een herder treurt, die ziet hoe ten gevolge der brandende zonnehitte de grazige weiden verschroeien en versterven, zodat zijn kostbaar vee van gebrek en honger moet omkomen, zo zullen alle liefhebbers des Heeren wenen en rouwklagen over Zions verbreking, welke aanstaande is. (J. D. B. BROUWER).
Het is natuurlijk, dat alle kunstenaars in voorbeelden uit hun kunst spreken, en een ieder zijne gelijkenissen neemt uit hetgeen waarin hij leeft. De schipper en stuurman vergelijken hun droefheid met een onweder, hun verlies noemen zij ene schipbreuk, hun vijanden tegenwinden. Aan de andere zijde noemen zij geluk en vreugde een zachte koelte, gunstige winden of rustig water. Zo bezigt ook Amos, die een herder was, en niet in bebouwde landstreken, maar in woestijnen zich ophield, waar woedende leeuwen en verscheurende schapen te zien waren, uitdrukkingen, ontleend aan zijne omgeving.
Bij geen der Profeten vindt men beelden uit het landleven met zulk ene oorspronkelijkheid en levendigheid en in zulk een overvloed. Dit zien wij niet alleen in de talrijke vergelijkingen en eigenlijke beelden der fantasie, maar ook openbaart zich in de fijnste aderen van taal en voorstelling dit eigenaardige van levenservaring en aanschouwing.
De Profeet begint met een woord aan Joël ontleend om daarmee duidelijk te maken, dat de strafgerichten Gods zeker zullen komen, dat zij ontwijfelbaar zullen worden uitgevoerd.
En wanneer hij telkens weer al den nadruk er op legt, dat de HEERE het zegt, daarmee wil hij te kennen geven, dat het de aankondigingen zijn van Hem, die met Zijn volk een verbond heeft gesloten, maar welk verbond door het volk trouweloos is verbroken, en tevens dat het niet een mensenkind is die spreekt, maar Hij die zowel in Zijne beloften als in Zijne bedreigingen de Ja en de Amen is.
Vers 2
2. En hij (Amos) zei: Alzo heeft Joël geprofeteerd (Joel 3:16). De HEERE zal a) brullen uit Zion, waar Hij Zijnen troon heeft boven de Cherubim, gelijk een leeuw, die op zijn buit losgaat, en Zijne stem verheffen uit Jeruzalem, zodat hemel en aarde voor den heiligen en rechtvaardigen Rechter beven. Deze bedreiging van dien Profeet Gods zal spoedig worden vervuld, en de woningen der herderenin de woestijn bij Thekoa, onder welke ik geleefd heb, zullen treuren, omdat zij van kudden beroofd zijn, en de hoogte van den zo vruchtbaren Karmelaan de Middellandse zee (1 Kings 18:20) zal verdorren, zodat het gehele heilige land van het zuiden tot het noorden, het slechtste en het beste daarin woest zal zijn.a) Jeremiah 25:30
Met zo krachtige en aangrijpende woorden vangt de eenvoudige toehoorder uit Thekoa zijne profetische redenen aan tot Israël en de omliggende volken. Jehova zal in de oordelen, welke door Juda en Israël, zowel als voor de afgodische volken aanstaande zijn, als met ene sterke stem, even als een leeuw, wiens brullen angst en schrik verwekt, spreken met kracht en majesteit en macht. Het zal zijn alsof hij uit den tempel, op Zions top gebouwd, te voorschijn treedt, als Hij wrake komt doen over de goddeloze inwoners van Jeruzalem. Gelijk een herder treurt, die ziet hoe ten gevolge der brandende zonnehitte de grazige weiden verschroeien en versterven, zodat zijn kostbaar vee van gebrek en honger moet omkomen, zo zullen alle liefhebbers des Heeren wenen en rouwklagen over Zions verbreking, welke aanstaande is. (J. D. B. BROUWER).
Het is natuurlijk, dat alle kunstenaars in voorbeelden uit hun kunst spreken, en een ieder zijne gelijkenissen neemt uit hetgeen waarin hij leeft. De schipper en stuurman vergelijken hun droefheid met een onweder, hun verlies noemen zij ene schipbreuk, hun vijanden tegenwinden. Aan de andere zijde noemen zij geluk en vreugde een zachte koelte, gunstige winden of rustig water. Zo bezigt ook Amos, die een herder was, en niet in bebouwde landstreken, maar in woestijnen zich ophield, waar woedende leeuwen en verscheurende schapen te zien waren, uitdrukkingen, ontleend aan zijne omgeving.
Bij geen der Profeten vindt men beelden uit het landleven met zulk ene oorspronkelijkheid en levendigheid en in zulk een overvloed. Dit zien wij niet alleen in de talrijke vergelijkingen en eigenlijke beelden der fantasie, maar ook openbaart zich in de fijnste aderen van taal en voorstelling dit eigenaardige van levenservaring en aanschouwing.
De Profeet begint met een woord aan Joël ontleend om daarmee duidelijk te maken, dat de strafgerichten Gods zeker zullen komen, dat zij ontwijfelbaar zullen worden uitgevoerd.
En wanneer hij telkens weer al den nadruk er op legt, dat de HEERE het zegt, daarmee wil hij te kennen geven, dat het de aankondigingen zijn van Hem, die met Zijn volk een verbond heeft gesloten, maar welk verbond door het volk trouweloos is verbroken, en tevens dat het niet een mensenkind is die spreekt, maar Hij die zowel in Zijne beloften als in Zijne bedreigingen de Ja en de Amen is.
Vers 3
3. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen (Job 31:11) van Damascus, de Syrische hoofdstad, en om vier 1) zal Ik dat niet afwenden, maar de straf, die vervolgens bedreigd wordt, onherroepelijk over hen brengen; omdat zij onder hunnen koning Hazaël het land ten Oosten van den Jordaan, Gilead niet alleen veroverd hebben, maar de gevangene Israëlieten op gruwelijke wijze met ijzeren dorswagens hebben gedorst, en alzo op smadelijke wijze hebben ontvleest (2 Kings 10:32, 2 Kings 13:2. 2 Samuel 12:31).1) Het is ene gewone wijze van spreken, een zeker getal voor een onzeker te gebruiken. Zo lezen wij Job 5:19 : In zes benauwdheden zal Hij u verlossen en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren. Zie ene dergelijke spreekwijze Proverbs 6:16. Ecclesiastes 12:2. Micah 5:4. Zo worden n en tweemaal Psalms 62:12, twee en driemaal Job 33:29, ook gebruikt.
Vers 3
3. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen (Job 31:11) van Damascus, de Syrische hoofdstad, en om vier 1) zal Ik dat niet afwenden, maar de straf, die vervolgens bedreigd wordt, onherroepelijk over hen brengen; omdat zij onder hunnen koning Hazaël het land ten Oosten van den Jordaan, Gilead niet alleen veroverd hebben, maar de gevangene Israëlieten op gruwelijke wijze met ijzeren dorswagens hebben gedorst, en alzo op smadelijke wijze hebben ontvleest (2 Kings 10:32, 2 Kings 13:2. 2 Samuel 12:31).1) Het is ene gewone wijze van spreken, een zeker getal voor een onzeker te gebruiken. Zo lezen wij Job 5:19 : In zes benauwdheden zal Hij u verlossen en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren. Zie ene dergelijke spreekwijze Proverbs 6:16. Ecclesiastes 12:2. Micah 5:4. Zo worden n en tweemaal Psalms 62:12, twee en driemaal Job 33:29, ook gebruikt.
Vers 4
4. Daarom zal Ik een oorlogs-vuur in het huis het paleis van Hazaël zenden, dat zal ook de paleizen van Benhadad, die Benhadad I en II, de voorgangers van Hazaël, gebouwd hebben, verteren(1 Kings 11:25). 5. En Ik zal den grendel der welbevestigde poorten van Damascus a) verbreken, en deze hoofdstad door een nu nog in de duisternis der toekomst verborgen volk, de Assyriërs, laten veroveren, en Ik zal uitroeien den inwoner uit Bikeat-Aven a) (= vlakte der ijdelheid), het dal der afgoden, waar de gruwelen van hunnen dienst zijn opeengehoopt, en dien, die den scepter houdt, den koning en zijn huis, uit Beth-Eden 2) (= huis van genot). Alzo zullen hij de verovering vorst en volk te zamen worden nedergehouwen; en hetgehele volk van Syrië zal gevankelijk weggevoerd worden naar b) Kir 3) (= vesting, muur), zegt de HEERE 4).a) Isaiah 17:1, Jeremiah 49:23, b) 2 Kings 16:9.
1) Waarschijnlijk Coele-Syrië tussen Libanon en Anti-Libanon met de hoofdstad Heliopolis, of het Syrische land ten westen van Damascus (Deuteronomy 27:4).
2) Een koninklijke zetel, waar de koningen van Syrië een huis van vermaak bouwden; met andere woorden: alle hun aangename verblijfplaatsen en koninklijke lusthuizen zullen verwoest worden.
3) In de nabijheid van de rivier Kur, die met den Araxes in de Kaspische zee stroomt (Amos 9:7. 2 Samuel 8:6).
4) De letterlijke vervulling van deze bedreiging had ongeveer 50 of 60 jaren later plaats door Tiglat-Pilezer van Assyrië (2 Kings 16:9).
Het zijn gene misdaden van gewonen aard, gene bijzondere daden van zedeloosheid, die op Syrië en alle volgende volken gewroken worden, om wier wil zij met den ondergang worden bedreigd, maar het is misdaad tegen het Heilige volk van God, die voortkwam uit haat tegen de eigenlijke roeping van het volk, en dus tegen den Heere zelven. Amos beschouwt deze als zwaarder dan de andere. De strafbaarheid daarvan wordt alleen dan verminderd, wanneer zij bedreven werd tegen God, die verborgen was, maar hier is die God, die Zich openbaarde, die in Zijn volk zichtbaar geworden is, het voorwerp van hunnen haat "Eveneens wordt ook aan Juda niet dit of dat, maar het verlaten van den levenden God, de dienst der dode afgoden gestraft. " Juist daardoor moeten deze voorzeggingen tegen buitenlandse volken niet zo als andere Israël tot vertroosting dienen, niet tot bewijzen van de liefde Gods jegens Zijn volk en van Zijne almacht, niet tot uitroeiing van vertrouwen op menschenkracht en mensenhulp. Zij moeten integendeel Israël tot de vraag opwekken: "Indien dit aan het groene hout geschiedt, wat zal dan aan het dorre geschieden? .
Vers 4
4. Daarom zal Ik een oorlogs-vuur in het huis het paleis van Hazaël zenden, dat zal ook de paleizen van Benhadad, die Benhadad I en II, de voorgangers van Hazaël, gebouwd hebben, verteren(1 Kings 11:25). 5. En Ik zal den grendel der welbevestigde poorten van Damascus a) verbreken, en deze hoofdstad door een nu nog in de duisternis der toekomst verborgen volk, de Assyriërs, laten veroveren, en Ik zal uitroeien den inwoner uit Bikeat-Aven a) (= vlakte der ijdelheid), het dal der afgoden, waar de gruwelen van hunnen dienst zijn opeengehoopt, en dien, die den scepter houdt, den koning en zijn huis, uit Beth-Eden 2) (= huis van genot). Alzo zullen hij de verovering vorst en volk te zamen worden nedergehouwen; en hetgehele volk van Syrië zal gevankelijk weggevoerd worden naar b) Kir 3) (= vesting, muur), zegt de HEERE 4).a) Isaiah 17:1, Jeremiah 49:23, b) 2 Kings 16:9.
1) Waarschijnlijk Coele-Syrië tussen Libanon en Anti-Libanon met de hoofdstad Heliopolis, of het Syrische land ten westen van Damascus (Deuteronomy 27:4).
2) Een koninklijke zetel, waar de koningen van Syrië een huis van vermaak bouwden; met andere woorden: alle hun aangename verblijfplaatsen en koninklijke lusthuizen zullen verwoest worden.
3) In de nabijheid van de rivier Kur, die met den Araxes in de Kaspische zee stroomt (Amos 9:7. 2 Samuel 8:6).
4) De letterlijke vervulling van deze bedreiging had ongeveer 50 of 60 jaren later plaats door Tiglat-Pilezer van Assyrië (2 Kings 16:9).
Het zijn gene misdaden van gewonen aard, gene bijzondere daden van zedeloosheid, die op Syrië en alle volgende volken gewroken worden, om wier wil zij met den ondergang worden bedreigd, maar het is misdaad tegen het Heilige volk van God, die voortkwam uit haat tegen de eigenlijke roeping van het volk, en dus tegen den Heere zelven. Amos beschouwt deze als zwaarder dan de andere. De strafbaarheid daarvan wordt alleen dan verminderd, wanneer zij bedreven werd tegen God, die verborgen was, maar hier is die God, die Zich openbaarde, die in Zijn volk zichtbaar geworden is, het voorwerp van hunnen haat "Eveneens wordt ook aan Juda niet dit of dat, maar het verlaten van den levenden God, de dienst der dode afgoden gestraft. " Juist daardoor moeten deze voorzeggingen tegen buitenlandse volken niet zo als andere Israël tot vertroosting dienen, niet tot bewijzen van de liefde Gods jegens Zijn volk en van Zijne almacht, niet tot uitroeiing van vertrouwen op menschenkracht en mensenhulp. Zij moeten integendeel Israël tot de vraag opwekken: "Indien dit aan het groene hout geschiedt, wat zal dan aan het dorre geschieden? .
Vers 6
6. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van de Filistijnse stad Gaza (Joshua 13:3), die als hoofdplaats het meeste schuldig is, en om vier zal Ik dat oordeel der uitroeiing niet afwenden; omdat zij Mijn volk gevankelijk hebben weggevoerd met ene volkomene wegvoering, om het aan Edom, de aartsvijanden van Mijn volk over te leveren 1).Deze gebeurtenis vinden wij in 2 Chronicles 21:16, De Filistijnen en Arabieren vielen in Juda, en voerden, onder andere gevangenen ook de vrouwen en kinderen van den koning Joram weg. De Edomieten, die kort te voren van het Joodse rijk waren afgevallen, en welke Joram zich niet weer onderwerpen kon (2 Kings 8:21 v. 2 Chronicles 21:8-2 Chronicles 21:17 namen deze gelegenheid aanstonds waar, om de Joden te onderdrukken en te mishandelen. Vgl. 2 Chronicles 28:18 Joel 3:7 vv.
Vers 6
6. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van de Filistijnse stad Gaza (Joshua 13:3), die als hoofdplaats het meeste schuldig is, en om vier zal Ik dat oordeel der uitroeiing niet afwenden; omdat zij Mijn volk gevankelijk hebben weggevoerd met ene volkomene wegvoering, om het aan Edom, de aartsvijanden van Mijn volk over te leveren 1).Deze gebeurtenis vinden wij in 2 Chronicles 21:16, De Filistijnen en Arabieren vielen in Juda, en voerden, onder andere gevangenen ook de vrouwen en kinderen van den koning Joram weg. De Edomieten, die kort te voren van het Joodse rijk waren afgevallen, en welke Joram zich niet weer onderwerpen kon (2 Kings 8:21 v. 2 Chronicles 21:8-2 Chronicles 21:17 namen deze gelegenheid aanstonds waar, om de Joden te onderdrukken en te mishandelen. Vgl. 2 Chronicles 28:18 Joel 3:7 vv.
Vers 7
7. Daarom zal Ik een krijgsvuur zenden in den muur van Gaza, dat zal hare paleizen verteren.Vers 7
7. Daarom zal Ik een krijgsvuur zenden in den muur van Gaza, dat zal hare paleizen verteren.Vers 8
8. En Ik zal den inwoner uitroeien uit Asdod (Joshua 13:3) en dien, die den scepter houdt (Amos 1:5), uit Askelon; en Ik zal Mijne richtende hand alsdan nogmaals wenden, tegen Ekron, en het overblijfsel der Filistijnen uit al die vijandelijke verwoestingen, zo als de vijfde hoofdstad, Gath, zal vergaan, zegt de Heere HEERE.De bedoeling is, dat wat als voorbeeld de bijzondere steden van het land wordt aangekondigd als straf, ieder van de vijf hoofdsteden, hun vorsten en het gehele volk treffen zal. Het nadrukkelijkst werd die profetie vervuld toen Nebubadnezar het land veroverde, en de steden verwoestte (Jeremiah 48:2).
Vers 8
8. En Ik zal den inwoner uitroeien uit Asdod (Joshua 13:3) en dien, die den scepter houdt (Amos 1:5), uit Askelon; en Ik zal Mijne richtende hand alsdan nogmaals wenden, tegen Ekron, en het overblijfsel der Filistijnen uit al die vijandelijke verwoestingen, zo als de vijfde hoofdstad, Gath, zal vergaan, zegt de Heere HEERE.De bedoeling is, dat wat als voorbeeld de bijzondere steden van het land wordt aangekondigd als straf, ieder van de vijf hoofdsteden, hun vorsten en het gehele volk treffen zal. Het nadrukkelijkst werd die profetie vervuld toen Nebubadnezar het land veroverde, en de steden verwoestte (Jeremiah 48:2).
Vers 9
9. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van de Fenicische hoofdstad Tyrus (Joshua 11:8), aan wier daden het gehele land zich mede schuldig maakte, en om vier zal Ik dat niet afwenden, omdat zij Mijn volk met ene volkomene wegvoering hebben overgeleverd aan Edom (Joel 3:7), en niet gedacht aan het verbond der broederen, waarin zij van vroege tijden af tot hen stonden dat afzonderlijk sedert David en Salomo met hunnen koning Hiram bestond (2 Samuel 5:1, 2 Samuel 5:11).1) Dit was geschied, ten tijde van den vromen koning Josafat, toen de Ammonieten en Moabieten met anderen, onder welke ook de Tyriërs geweest zijn, zonder enige oorlogsverklaring plotseling en verraderlijk enen aanval deden op het Joodse land. De Edomieten hebben ook wederom bij die gelegenheid den ouden wrok vertoond (2 Chronicles 20:1 vv.).
Vers 9
9. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van de Fenicische hoofdstad Tyrus (Joshua 11:8), aan wier daden het gehele land zich mede schuldig maakte, en om vier zal Ik dat niet afwenden, omdat zij Mijn volk met ene volkomene wegvoering hebben overgeleverd aan Edom (Joel 3:7), en niet gedacht aan het verbond der broederen, waarin zij van vroege tijden af tot hen stonden dat afzonderlijk sedert David en Salomo met hunnen koning Hiram bestond (2 Samuel 5:1, 2 Samuel 5:11).1) Dit was geschied, ten tijde van den vromen koning Josafat, toen de Ammonieten en Moabieten met anderen, onder welke ook de Tyriërs geweest zijn, zonder enige oorlogsverklaring plotseling en verraderlijk enen aanval deden op het Joodse land. De Edomieten hebben ook wederom bij die gelegenheid den ouden wrok vertoond (2 Chronicles 20:1 vv.).
Vers 10
10. Daarom zal Ik een vuur zenden in den muur van Tyrus, dat zal hare paleizen verteren.Dit werd gedeeltelijk volbracht door Nebukadnezar, gedeeltelijk door Alexander den Grote (Isaiah 23:1. Jeremiah 47:1).
Tot hiertoe bedreigde de Profeet alleen zulke volken, die met Israël in geen bloedverwantschap stonden, en Israël kon zulke gerichten nog altijd met vreugde te gemoet zien; maar nu keert hij zich tot drie verwante volken, en het gericht komt Israël meer nabij.
Vers 10
10. Daarom zal Ik een vuur zenden in den muur van Tyrus, dat zal hare paleizen verteren.Dit werd gedeeltelijk volbracht door Nebukadnezar, gedeeltelijk door Alexander den Grote (Isaiah 23:1. Jeremiah 47:1).
Tot hiertoe bedreigde de Profeet alleen zulke volken, die met Israël in geen bloedverwantschap stonden, en Israël kon zulke gerichten nog altijd met vreugde te gemoet zien; maar nu keert hij zich tot drie verwante volken, en het gericht komt Israël meer nabij.
Vers 11
11. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Edom, en om vier zal Ik dat niet afwenden, omdat hij (Ezau zelf) zijnen broederJakob, met het zwaard heeft vervolgd, en zijne barmhartigheden verdorven; zijne natuurlijke liefde heeft verstikt, en dat zijn toorn eeuwiglijk verscheurt, en hij zijne verbolgenheid altoos behoudt; naar den aard van den vader handelden steeds de nakomelingen; zij koesterden steeds een onverzoenlijken haat tegen Israël. 12. Daarom zal Ik een vuur zenden in Theman (= zuideroord), ene der grootste steden in het land der Edomieten (Jeremiah 49:7. Numbers 21:10 Job. 2:11), dat zal de paleizen van Bozra (= sterkte), de hoofdstad des lands (Numbers 20:17), verteren.Anderen nemen hier Theman als aanwijzing van het land der Edomieten zelf, en wij stemmen toe, er werd ook een landschap in Edom zo genoemd. In elk geval is ook hier de bedoeling dat hetgeen de grootste steden bedreigd werd, het gehele land en volk zou wedervaren. Over den onverzoenlijken haat der Edomieten tegen Israël om zijne hemelse roeping en de goddelijke belofte, en over de daarvoor gedreigde gerichten, zie Genesis 27:40 Isaiah 34:5-Isaiah 34:17. Isaiah 49:7-Isaiah 49:22. Ezekiel 25:1 Obadja.
Zo is het ook geschied. Josefus verhaalt, dat Nebukadnezar, waarschijnlijk gedurende de dertienjarige belegering van Tyrus, de schromelijkste verwoestingen in het land der Edomieten heeft aangericht, hun sterkten vermeesterd en zich hun ganse rijk onderworpen heeft. Bij de wederkering der Joden uit Babel verkeerden de Edomieten nog in denzelfden staat van slavernij (Jeremiah 21:11, Jeremiah 21:12), en het blijkt niet, dat zij ooit het gebergte Seïr, de oude woonplaats hunner vaderen, wederom ingenomen hebben. Zij hebben zich wel in de zuiderdelen van Judea gevestigd, maar eindelijk zijn zij door de Chasmoneesche vorsten geheel ten onder gebracht, en gedwongen den Joodsen godsdienst te omhelzen (2 Makk. 10:15, 16).
Vers 11
11. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Edom, en om vier zal Ik dat niet afwenden, omdat hij (Ezau zelf) zijnen broederJakob, met het zwaard heeft vervolgd, en zijne barmhartigheden verdorven; zijne natuurlijke liefde heeft verstikt, en dat zijn toorn eeuwiglijk verscheurt, en hij zijne verbolgenheid altoos behoudt; naar den aard van den vader handelden steeds de nakomelingen; zij koesterden steeds een onverzoenlijken haat tegen Israël. 12. Daarom zal Ik een vuur zenden in Theman (= zuideroord), ene der grootste steden in het land der Edomieten (Jeremiah 49:7. Numbers 21:10 Job. 2:11), dat zal de paleizen van Bozra (= sterkte), de hoofdstad des lands (Numbers 20:17), verteren.Anderen nemen hier Theman als aanwijzing van het land der Edomieten zelf, en wij stemmen toe, er werd ook een landschap in Edom zo genoemd. In elk geval is ook hier de bedoeling dat hetgeen de grootste steden bedreigd werd, het gehele land en volk zou wedervaren. Over den onverzoenlijken haat der Edomieten tegen Israël om zijne hemelse roeping en de goddelijke belofte, en over de daarvoor gedreigde gerichten, zie Genesis 27:40 Isaiah 34:5-Isaiah 34:17. Isaiah 49:7-Isaiah 49:22. Ezekiel 25:1 Obadja.
Zo is het ook geschied. Josefus verhaalt, dat Nebukadnezar, waarschijnlijk gedurende de dertienjarige belegering van Tyrus, de schromelijkste verwoestingen in het land der Edomieten heeft aangericht, hun sterkten vermeesterd en zich hun ganse rijk onderworpen heeft. Bij de wederkering der Joden uit Babel verkeerden de Edomieten nog in denzelfden staat van slavernij (Jeremiah 21:11, Jeremiah 21:12), en het blijkt niet, dat zij ooit het gebergte Seïr, de oude woonplaats hunner vaderen, wederom ingenomen hebben. Zij hebben zich wel in de zuiderdelen van Judea gevestigd, maar eindelijk zijn zij door de Chasmoneesche vorsten geheel ten onder gebracht, en gedwongen den Joodsen godsdienst te omhelzen (2 Makk. 10:15, 16).
Vers 13
13. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen der kinderen Ammons, ten oostzijde van den Jordaan, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij de zwangere vrouwen van Gilead hebben opengesneden, om hun landpale te verwijden, gelijk zij dat ook ten tijde van den richter Jeftha beproefden.Ten tijde van Jehu, koning van Israël, nam Hazaël, koning van Syrië, het gehele Overjordaanse land in, en onderdrukte het volk geweldig (2 Kings 10:32, 2 Kings 10:33). Daardoor was het rijk der 10 stammen diep vernederd, en deze gelegenheid namen de Ammonieten, de oude vijanden van Israël, waar, om zich meester te maken van het vruchtbare Gilead, hetwelk nabij hun grenzen gelegen was, onder het plegen van ongehoorde wreedheden aan de ingezetenen.
Vers 13
13. Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen der kinderen Ammons, ten oostzijde van den Jordaan, en om vier zal Ik dat niet afwenden; omdat zij de zwangere vrouwen van Gilead hebben opengesneden, om hun landpale te verwijden, gelijk zij dat ook ten tijde van den richter Jeftha beproefden.Ten tijde van Jehu, koning van Israël, nam Hazaël, koning van Syrië, het gehele Overjordaanse land in, en onderdrukte het volk geweldig (2 Kings 10:32, 2 Kings 10:33). Daardoor was het rijk der 10 stammen diep vernederd, en deze gelegenheid namen de Ammonieten, de oude vijanden van Israël, waar, om zich meester te maken van het vruchtbare Gilead, hetwelk nabij hun grenzen gelegen was, onder het plegen van ongehoorde wreedheden aan de ingezetenen.
Vers 14
14. Daarom zal Ik een vuur aansteken in den muur van hun hoofdstad Rabba (Numbers 21:30)), dat zal hare paleizen verteren, met een gejuich ten dage des strijds, een geschreeuw der vijanden bij het bestormen der stad aangeheven, met een onweder ten dage des wervelwinds, een vijandelijken storm tegen de muren.Vers 14
14. Daarom zal Ik een vuur aansteken in den muur van hun hoofdstad Rabba (Numbers 21:30)), dat zal hare paleizen verteren, met een gejuich ten dage des strijds, een geschreeuw der vijanden bij het bestormen der stad aangeheven, met een onweder ten dage des wervelwinds, een vijandelijken storm tegen de muren.Vers 15
15. En hunlieder koning {1} zal gaan in gevangenis, hij en zijne vorsten { } te zamen, zegt de HEERE.{1} Of Milchom, of Moloch, de afgod der Ammonieten, want dat betekent het woord even zo wel als "koning. " Ik denk dat de Profeet beide beoogt; hun God zowel als hun koning zou gevankelijk weggevoerd worden, gelijk overwinnaars gewoon waren te doen (1 Samuel 5:2. Isaiah 46:2). {2} Edelen en dienaars van staat, die den koning opwachten, of priesters en bedienaars van den afgod. Men kan beide hieronder verstaan, en dat de ondergang van hunnen godsdienst, zowel als van den staat bedoeld en voorspeld wordt.
3) Ook deze bedreiging is blijkbaar vervuld. De Ammonieten hadden mede de hand in de gruwzame zamenzwering van Israël tegen het leven van Gedalia, welken de koning van Babel tot landvoogd gesteld had in Juda (Jeremiah 40:14). Nebukadnezar zond daarom zijnen veldoverste Nebuzaradan in het land der Ammonieten, die Rabba veroverde, den toenmaligen koning Balus met de meeste aanzienlijken gevankelijk wegvoerde, en het land te vuur en te zwaard verwoestte (Josefus Antiq. X. 11). Naderhand zijn de Ammonieten enigermate hersteld, zodat zij de herbouwing van Jeruzalem wederstonden. Maar de Makkabese vorsten, Judas en Jonathan, versloegen de Ammonieten en verwoestten sommige van hun steden (1 Makk. 5:5, 6, 7, 28); vervolgens hebben Johannes Hyrkanus en zijn zoon Alexander bijna het gehele rijk der Ammonieten ten onder gebracht (Josefus Antiq. Judas XII 13). Eindelijk zijn de overgeblevenen onder de Arabieren vermengd en versmolten.
Zie den Heere der heirscharen, de volken roepende om rekenschap te geven van hunnen haat tegen Christus en Zijn volk. Gedurende al de eeuwen heeft die verbittering tegen des Heeren erfdeel en uitverkorenen bestaan. Welke ontzagwekkende gevolgtrekkingen zijn daarin besloten! Wanneer de Heere met Zijne vijanden afrekent hoe ontzaglijk zijn dan Zijne oordelen! .
Vers 15
15. En hunlieder koning {1} zal gaan in gevangenis, hij en zijne vorsten { } te zamen, zegt de HEERE.{1} Of Milchom, of Moloch, de afgod der Ammonieten, want dat betekent het woord even zo wel als "koning. " Ik denk dat de Profeet beide beoogt; hun God zowel als hun koning zou gevankelijk weggevoerd worden, gelijk overwinnaars gewoon waren te doen (1 Samuel 5:2. Isaiah 46:2). {2} Edelen en dienaars van staat, die den koning opwachten, of priesters en bedienaars van den afgod. Men kan beide hieronder verstaan, en dat de ondergang van hunnen godsdienst, zowel als van den staat bedoeld en voorspeld wordt.
3) Ook deze bedreiging is blijkbaar vervuld. De Ammonieten hadden mede de hand in de gruwzame zamenzwering van Israël tegen het leven van Gedalia, welken de koning van Babel tot landvoogd gesteld had in Juda (Jeremiah 40:14). Nebukadnezar zond daarom zijnen veldoverste Nebuzaradan in het land der Ammonieten, die Rabba veroverde, den toenmaligen koning Balus met de meeste aanzienlijken gevankelijk wegvoerde, en het land te vuur en te zwaard verwoestte (Josefus Antiq. X. 11). Naderhand zijn de Ammonieten enigermate hersteld, zodat zij de herbouwing van Jeruzalem wederstonden. Maar de Makkabese vorsten, Judas en Jonathan, versloegen de Ammonieten en verwoestten sommige van hun steden (1 Makk. 5:5, 6, 7, 28); vervolgens hebben Johannes Hyrkanus en zijn zoon Alexander bijna het gehele rijk der Ammonieten ten onder gebracht (Josefus Antiq. Judas XII 13). Eindelijk zijn de overgeblevenen onder de Arabieren vermengd en versmolten.
Zie den Heere der heirscharen, de volken roepende om rekenschap te geven van hunnen haat tegen Christus en Zijn volk. Gedurende al de eeuwen heeft die verbittering tegen des Heeren erfdeel en uitverkorenen bestaan. Welke ontzagwekkende gevolgtrekkingen zijn daarin besloten! Wanneer de Heere met Zijne vijanden afrekent hoe ontzaglijk zijn dan Zijne oordelen! .