Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Amos 4

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, AMOS 4

Amos 4:1.

BEDREIGING TEGEN DE OVERSTEN IN ISRAEL.

III. Amos 4:1-Amos 4:13. Eerst gaat Amos nog verder voort de zonden van het volk te bestraffen, die God tot straffen noodzaken, en wel richt hij zich tot de vrouwen van Samaria. Vervolgens stelt hij de nietigheid van den godsdienst des volks voor. De Heere heeft reeds om den afgoden- en beeldendienst vele straffen over Israël gebracht, zonder dat het zich tot Hem had bekeerd. Hij zal daarom voortgaan het te kastijden, totdat het leert Hem te vrezen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, AMOS 4

Amos 4:1.

BEDREIGING TEGEN DE OVERSTEN IN ISRAEL.

III. Amos 4:1-Amos 4:13. Eerst gaat Amos nog verder voort de zonden van het volk te bestraffen, die God tot straffen noodzaken, en wel richt hij zich tot de vrouwen van Samaria. Vervolgens stelt hij de nietigheid van den godsdienst des volks voor. De Heere heeft reeds om den afgoden- en beeldendienst vele straffen over Israël gebracht, zonder dat het zich tot Hem had bekeerd. Hij zal daarom voortgaan het te kastijden, totdat het leert Hem te vrezen.

Vers 1

1. Hoort dit woord (Amos 3:1), gij koeien, gij rijke, weelderige vrouwen van Basan! gij, die op den berg van Samaria zijt, die de armen verdrukt door allerlei afpersingen, tot welke gij uwe mannen noodzaakt, opdat gij uwe lusten zoudt kunnen bevredigen, die de nooddruftigen verplettert; gij, die ieder in `t bijzonder tot hunlieder heren zegt: Brengt aan, verschaft ons middelen, opdat wij drinken.

Vers 1

1. Hoort dit woord (Amos 3:1), gij koeien, gij rijke, weelderige vrouwen van Basan! gij, die op den berg van Samaria zijt, die de armen verdrukt door allerlei afpersingen, tot welke gij uwe mannen noodzaakt, opdat gij uwe lusten zoudt kunnen bevredigen, die de nooddruftigen verplettert; gij, die ieder in `t bijzonder tot hunlieder heren zegt: Brengt aan, verschaft ons middelen, opdat wij drinken.

Vers 2

2. Daarom zal ook zeker het gericht over u niet uitblijven, want de Heere HEERE heeft gezworen bij Zijne Heiligheid, die uwe ongerechtigheid niet kan dulden, dat er, ziet, dagen over ulieden zullen komen, dat men uuit uw zwelgend leven, uw element, gelijk vissen uit het water, zal optrekken met haken, en uwe nakomelingen (have en uw overblijfsel) met vishaken.

Vers 2

2. Daarom zal ook zeker het gericht over u niet uitblijven, want de Heere HEERE heeft gezworen bij Zijne Heiligheid, die uwe ongerechtigheid niet kan dulden, dat er, ziet, dagen over ulieden zullen komen, dat men uuit uw zwelgend leven, uw element, gelijk vissen uit het water, zal optrekken met haken, en uwe nakomelingen (have en uw overblijfsel) met vishaken.

Vers 3

3. En gij zult in plaats van door de poorten, die thans verwoest zullen zijn, door de bressen uitgaan, die bij de verovering zijn ontstaan, een ieder in stomme wanhoop voor zich henen, zonder dat gij rechts of links moogt zien; en gij zult hetgeen in het paleis is, wegwerpen 1), spreekt de HEERE.

1) In het Hebreeën Wehisjlaktna haharmona. Beter: en gij zult weggeworpen worden naar Hermon henen. Zo vertaalt ook Luther e. a. Het is moeilijk te verklaren, wat de Profeet hiermede wil zeggen. De Heere God spreekt hier evenwel ontegenzeglijk van het land der ballingschap.

Vers 3

3. En gij zult in plaats van door de poorten, die thans verwoest zullen zijn, door de bressen uitgaan, die bij de verovering zijn ontstaan, een ieder in stomme wanhoop voor zich henen, zonder dat gij rechts of links moogt zien; en gij zult hetgeen in het paleis is, wegwerpen 1), spreekt de HEERE.

1) In het Hebreeën Wehisjlaktna haharmona. Beter: en gij zult weggeworpen worden naar Hermon henen. Zo vertaalt ook Luther e. a. Het is moeilijk te verklaren, wat de Profeet hiermede wil zeggen. De Heere God spreekt hier evenwel ontegenzeglijk van het land der ballingschap.

Vers 4

4. Komt te Bethel, alle gij inwoners van het rijk van Israël, en overtreedt door uwe afgoderij te Gilgal, op de door u gekozene plaats der valse godsverering op het gebergte van Efraïm (Joshua 9:6. Hosea 4:15; Hosea 9:15; Hosea 12:12. 5:5), maakt des overtredens veel, en brengt wat Mij aangaat, uwe slacht- en dankoffers des morgens, iederen morgen, uwe tienden om de drie dagen 1), doet in beide opzichten veel meer dan de Heere in Zijne wet voor den waren godsdienst heeft bevolen, namelijk n brandoffer op elken dag, en de tienden elk derde jaar. (Numbers 28:3. Deuteronomy 14:28; Deuteronomy 26:12).

1) De Heere God spreekt hier op ironische wijze om Israël aldus te wijzen op zijn grote schuld, maar ook op het schandelijke en schadelijke van zijn doen en laten. Was het woord der vermaning te vergeefs geweest, daarom komt de Heere nu met Zijn goddelijke wraak. 5. En a) rookt, verbrandt in uwen onheiligen verstandelozen ijver op het heilig brandofferaltaar van het gedesemde een lofoffer, hoewel de Heere (Exodus 7:12) uitdrukkelijk heeft geboden, dat de bijkomende gave tot een dank- en lofoffer op het altaar alleen uit ongezuurde koeken mag bestaan, daarentegen gezuurde koeken (Leviticus 2:11) nooit, op het altaar mogen worden gebracht, maar alleen voor den maaltijd, die op het dankoffer volgt, door de priesters en offeraars mogen gebezigd worden. En roept vrijwillige offers uit, doet het horen; roept in tegenspraak met het wezen dezer offers de mensen op, dat zij zulke geloften van offeranden, die alleen aan de vrijwillige liefde en dankbaarheid zijn overgelaten, brengen zullen en moeten (Leviticus 22:18, Deuteronomy 12:6); want alzo hebt gij het gaarne. Zulk ene zondige dwaasheid volbrengt gij met al uwen ijver, en gij meent daardoor des Heeren genade en welbehagen te kunnen verdienen, gij kinderen Israëls, spreekt de Heere HEERE.

a) Leviticus 2:1, Leviticus 2:15; Leviticus 7:13.

Het is bittere ironie tegen het onverstand van Israëls onverstandigen ijver bij hunnen godsdienst te Bethel, Gilgal en op andere plaatsen, deels door oude heilige herinneringen gewijd, gedeeltelijk door afgodendienst en beeldendienst ontwijd, welke uit deze woorden spreekt. In den dagelijksen godsdienst moesten v r alles brandoffers tot verzoening des volks worden gebracht. Eerst op grond der daardoor verworpene vergeving der zonde was den Heere het slacht- en dankoffer aangenaam. De Israëlieten hadden echter het begrip van de noodzakelijkheid des brandoffers v r andere offeranden geheel verloren, en brachten volgens den wens der wereld en van het natuurlijke hart, alleen dankoffers. De Profeet wil echter in Amos 4:4 ganselijk niet beweren, dat werkelijk te Bethel en Gilgal dagelijks dankoffers moesten gebracht worden, en iederen derden dag de tienden gegeven. De zin is: wanneer gij werkelijk zo onverstandig en boven de voorschriften der Wet ijvert, zo zoudt gij daardoor uwen afval van den levenden God slechts verergeren.

Vers 4

4. Komt te Bethel, alle gij inwoners van het rijk van Israël, en overtreedt door uwe afgoderij te Gilgal, op de door u gekozene plaats der valse godsverering op het gebergte van Efraïm (Joshua 9:6. Hosea 4:15; Hosea 9:15; Hosea 12:12. 5:5), maakt des overtredens veel, en brengt wat Mij aangaat, uwe slacht- en dankoffers des morgens, iederen morgen, uwe tienden om de drie dagen 1), doet in beide opzichten veel meer dan de Heere in Zijne wet voor den waren godsdienst heeft bevolen, namelijk n brandoffer op elken dag, en de tienden elk derde jaar. (Numbers 28:3. Deuteronomy 14:28; Deuteronomy 26:12).

1) De Heere God spreekt hier op ironische wijze om Israël aldus te wijzen op zijn grote schuld, maar ook op het schandelijke en schadelijke van zijn doen en laten. Was het woord der vermaning te vergeefs geweest, daarom komt de Heere nu met Zijn goddelijke wraak. 5. En a) rookt, verbrandt in uwen onheiligen verstandelozen ijver op het heilig brandofferaltaar van het gedesemde een lofoffer, hoewel de Heere (Exodus 7:12) uitdrukkelijk heeft geboden, dat de bijkomende gave tot een dank- en lofoffer op het altaar alleen uit ongezuurde koeken mag bestaan, daarentegen gezuurde koeken (Leviticus 2:11) nooit, op het altaar mogen worden gebracht, maar alleen voor den maaltijd, die op het dankoffer volgt, door de priesters en offeraars mogen gebezigd worden. En roept vrijwillige offers uit, doet het horen; roept in tegenspraak met het wezen dezer offers de mensen op, dat zij zulke geloften van offeranden, die alleen aan de vrijwillige liefde en dankbaarheid zijn overgelaten, brengen zullen en moeten (Leviticus 22:18, Deuteronomy 12:6); want alzo hebt gij het gaarne. Zulk ene zondige dwaasheid volbrengt gij met al uwen ijver, en gij meent daardoor des Heeren genade en welbehagen te kunnen verdienen, gij kinderen Israëls, spreekt de Heere HEERE.

a) Leviticus 2:1, Leviticus 2:15; Leviticus 7:13.

Het is bittere ironie tegen het onverstand van Israëls onverstandigen ijver bij hunnen godsdienst te Bethel, Gilgal en op andere plaatsen, deels door oude heilige herinneringen gewijd, gedeeltelijk door afgodendienst en beeldendienst ontwijd, welke uit deze woorden spreekt. In den dagelijksen godsdienst moesten v r alles brandoffers tot verzoening des volks worden gebracht. Eerst op grond der daardoor verworpene vergeving der zonde was den Heere het slacht- en dankoffer aangenaam. De Israëlieten hadden echter het begrip van de noodzakelijkheid des brandoffers v r andere offeranden geheel verloren, en brachten volgens den wens der wereld en van het natuurlijke hart, alleen dankoffers. De Profeet wil echter in Amos 4:4 ganselijk niet beweren, dat werkelijk te Bethel en Gilgal dagelijks dankoffers moesten gebracht worden, en iederen derden dag de tienden gegeven. De zin is: wanneer gij werkelijk zo onverstandig en boven de voorschriften der Wet ijvert, zo zoudt gij daardoor uwen afval van den levenden God slechts verergeren.

Vers 6

6. Met dat alles zult gij nooit de oordelen Gods afwenden. Daarom heb Ik ulieden ook in vroegeren tijd dikwijls gezocht, en u gedrongen u tot Mij te bekeren. De eerste kastijding, die Ik over u bracht naar de bedreiging in Deuteronomy 28:48, Deuteronomy 28:57 was hongersnood. Ik heb u reinheid der tanden 1) gegeven in al uwe steden, en gebrek van brood in al uwe plaatsen: nochthans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

1) Ten tijde van den Profeet Elia en naderhand in de dagen van den Profeet Eliza, heerste er onder de Israëlieten nijpende hongersnood, zodat er reinheid of ledigheid der tanden was in al hun steden en gebrek aan brood in al hun plaatsen (1 Kings 17:1. en 2 Kings 6:25). Er is geen twijfel aan, of de Israëlieten zijn meermalen met hongersnood bezocht, hoewel ons de geschiedkundige bescheiden daarvan ontbreken.

Reinheid der tanden is gelijkluidend met gebrek aan brood. De Heere spreekt het hier derhalve uit, dat de eerste straf zal zijn een hongersnood, waarmee het volk zal worden bezocht.

Vers 6

6. Met dat alles zult gij nooit de oordelen Gods afwenden. Daarom heb Ik ulieden ook in vroegeren tijd dikwijls gezocht, en u gedrongen u tot Mij te bekeren. De eerste kastijding, die Ik over u bracht naar de bedreiging in Deuteronomy 28:48, Deuteronomy 28:57 was hongersnood. Ik heb u reinheid der tanden 1) gegeven in al uwe steden, en gebrek van brood in al uwe plaatsen: nochthans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

1) Ten tijde van den Profeet Elia en naderhand in de dagen van den Profeet Eliza, heerste er onder de Israëlieten nijpende hongersnood, zodat er reinheid of ledigheid der tanden was in al hun steden en gebrek aan brood in al hun plaatsen (1 Kings 17:1. en 2 Kings 6:25). Er is geen twijfel aan, of de Israëlieten zijn meermalen met hongersnood bezocht, hoewel ons de geschiedkundige bescheiden daarvan ontbreken.

Reinheid der tanden is gelijkluidend met gebrek aan brood. De Heere spreekt het hier derhalve uit, dat de eerste straf zal zijn een hongersnood, waarmee het volk zal worden bezocht.

Vers 7

7. Daartoe heb Ik ook als tweede kastijding droogte, gebrek aan water en misgewas over u gebracht, gelijk Ik u voorzegd heb (Leviticus 26:19. Deuteronomy 28:23). Ik heb den regen van ulieden geweerd, den spaden regen, zonder welken de aren en graanvrucht niet krachtig kunnen gevormd worden, noch tot rijpheid komen. Ik deed dat, als er nog drie maanden waren tot den oogst, op het einde van Februari en `t begin van Maart, daar de oogst op het einde van April begint, en Mei en Juni duurt; En opdat gij te duidelijker zoudt zien, dat regen en droogte uit Mijne hand komen, heb Ik doen regenen over de ene stad, maar over de andere stad niet doen regenen: het ene stuk lands werd beregend, maar het andere stuk lands, waar het niet op regende, verdorde.

Vers 7

7. Daartoe heb Ik ook als tweede kastijding droogte, gebrek aan water en misgewas over u gebracht, gelijk Ik u voorzegd heb (Leviticus 26:19. Deuteronomy 28:23). Ik heb den regen van ulieden geweerd, den spaden regen, zonder welken de aren en graanvrucht niet krachtig kunnen gevormd worden, noch tot rijpheid komen. Ik deed dat, als er nog drie maanden waren tot den oogst, op het einde van Februari en `t begin van Maart, daar de oogst op het einde van April begint, en Mei en Juni duurt; En opdat gij te duidelijker zoudt zien, dat regen en droogte uit Mijne hand komen, heb Ik doen regenen over de ene stad, maar over de andere stad niet doen regenen: het ene stuk lands werd beregend, maar het andere stuk lands, waar het niet op regende, verdorde.

Vers 8

8. En er kwam onder u groot gebrek aan het onmisbare drinkwater: twee, drie steden, in welke de broden verdroogd waren, togenhalf versmacht en met onvaste en wankelende schreden om tot ne stad, waar het geregend had, opdat zij water mochten drinken, maar zij konden niet genoeg vinden; zij werden niet verzadigd; nochthans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

Vers 8

8. En er kwam onder u groot gebrek aan het onmisbare drinkwater: twee, drie steden, in welke de broden verdroogd waren, togenhalf versmacht en met onvaste en wankelende schreden om tot ne stad, waar het geregend had, opdat zij water mochten drinken, maar zij konden niet genoeg vinden; zij werden niet verzadigd; nochthans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

Vers 9

9. Ik heb ulieden, ten derde, gelijk Ik evenzeer den overtreders Mijner geboden vooruit gezegd heb (Deuteronomy 28:22; Deuteronomy 28:39, Deuteronomy 28:43), geslagen met brandkoren en met honingdauw; de veelheid uwer hoven, en uwer wijngaarden, en uwer vijgebomen, en uwer olijfbomen at de rups op; nochthans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

Vers 9

9. Ik heb ulieden, ten derde, gelijk Ik evenzeer den overtreders Mijner geboden vooruit gezegd heb (Deuteronomy 28:22; Deuteronomy 28:39, Deuteronomy 28:43), geslagen met brandkoren en met honingdauw; de veelheid uwer hoven, en uwer wijngaarden, en uwer vijgebomen, en uwer olijfbomen at de rups op; nochthans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

Vers 10

10. Ik heb in de vierde plaats de pestilentie onder ulieden gezonden, gelijk Ik in Leviticus 26:25. Deuteronomy 28:60 gezegd heb, naar de wijze van Egypte; Ik heb uwe jongelingen door het zwaard gedood, door zware nederlagen van wege uwe vijanden, bijv. in de oorlogen met de Syriërs (1 Kon. 8:12; 13:3, 7), en uwe paarden gevankelijk laten wegvoeren; en Ik heb de stad uwer heirlegers, tengevolge der vele verslagenen zelfs in uwen neus doen opgaan, zodat gij duidelijk moest gewaar worden, wat oordelen uwe zonden over u hadden gebracht; nochthans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

Vers 10

10. Ik heb in de vierde plaats de pestilentie onder ulieden gezonden, gelijk Ik in Leviticus 26:25. Deuteronomy 28:60 gezegd heb, naar de wijze van Egypte; Ik heb uwe jongelingen door het zwaard gedood, door zware nederlagen van wege uwe vijanden, bijv. in de oorlogen met de Syriërs (1 Kon. 8:12; 13:3, 7), en uwe paarden gevankelijk laten wegvoeren; en Ik heb de stad uwer heirlegers, tengevolge der vele verslagenen zelfs in uwen neus doen opgaan, zodat gij duidelijk moest gewaar worden, wat oordelen uwe zonden over u hadden gebracht; nochthans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE.

Vers 11

11. Ik heb eindelijk sommigen onder ulieden omgekeerdten gevolge der voorafgenoemde straffen, en als hoogste gericht ene verwoesting en uitroeiing over hen gebracht, gelijk God a) Sodom en Gomorra omkeerde, waardoor mede Zijne bedreiging (Deuteronomy 29:22) vervuld is. Nog spaarde Ik u, die waart als een vuurbrand, dat uit den brand gered is; nog zal Ik u voor den gehelen ondergang bewaren door enen van Mij gezonden redder Jerobeam II (2 Kings 13:5); nochthans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE 1).

a) Genesis 19:24.

In dit vers wijst de Heere er op hoevele bemoeienissen Hij reeds heeft gehad met zijn volk. Al de straffen en oordelen, welke Hij onder Zijn volk had gezonden hadden moeten dienen om het volk tot Hem terug te brengen, opdat zij zich zouden bekeren tot den levenden God.

Als God nog bemoeienis met personen en volken heeft zendt Hij Zijn oordelen uit, opdat er uit de diepte der ellende nog een roepen tot Hem zou zijn, en een zich wenden tot Hem, om redding en hulpe, na boete en berouw. 12. Dewijl nu al Mijne kastijdingen tevergeefs waren, en geen berouw of bekering konden teweeg brengen, daarom zal ik u alzo doen, o Israël!als enen bij wien de mate der zonde is vol geworden, en wien het gericht voor de deur staat, omdat Ik u dan dit doen zal, namelijk het zwaarste, zo schik u tot belijdenis, o Israël! om uwen God te ontmoeten. Houd u bereid om voor God, uwen Rechter, te verschijnen, en door ernstige verandering het hoogste gericht af te wenden.

De Profeet verzwijgt wat de Heere aan Zijn volk wil doen uit aandoening bij de vreselijke gedachte, die niet over zijne lippen wil. Uit het volgende kan men echter besluiten, dat dit oordeel van gehele verwerping is. Toch blijft de dreiging van dit ergste niet zonder een straal van hoop. Wij weten toch, dat de Profeten, ook wanneer zij het uitverkoren volk met den ondergang bedreigen, toch altijd het harde hunner aankondiging verzachten, omdat, hoewel ook verborgen, toch nog een klein zaad van godvrezende mensen over was. Schik u, zegt hij, om uwen God te ontmoeten, als wilde hij zeggen; "Hoewel gij het verdiend hebt, om vernietigd te worden, hoewel de Heere besloten heeft de deuren te sluiten, en u van alle zijden wanhoop wacht, zo kunt gij toch nog den toorn Gods stillen, schik u slechts om uwen God te ontmoeten. Maar zulk een ontmoeten sluit ene oprechte vernieuwing des harten in zich, waarbij de mens zichzelven mishaagt, zich met boetvaardigheid aan God onderwerpt, en ernstig om vergeving bidt.

Vers 11

11. Ik heb eindelijk sommigen onder ulieden omgekeerdten gevolge der voorafgenoemde straffen, en als hoogste gericht ene verwoesting en uitroeiing over hen gebracht, gelijk God a) Sodom en Gomorra omkeerde, waardoor mede Zijne bedreiging (Deuteronomy 29:22) vervuld is. Nog spaarde Ik u, die waart als een vuurbrand, dat uit den brand gered is; nog zal Ik u voor den gehelen ondergang bewaren door enen van Mij gezonden redder Jerobeam II (2 Kings 13:5); nochthans hebt gij u niet bekeerd tot Mij, spreekt de HEERE 1).

a) Genesis 19:24.

In dit vers wijst de Heere er op hoevele bemoeienissen Hij reeds heeft gehad met zijn volk. Al de straffen en oordelen, welke Hij onder Zijn volk had gezonden hadden moeten dienen om het volk tot Hem terug te brengen, opdat zij zich zouden bekeren tot den levenden God.

Als God nog bemoeienis met personen en volken heeft zendt Hij Zijn oordelen uit, opdat er uit de diepte der ellende nog een roepen tot Hem zou zijn, en een zich wenden tot Hem, om redding en hulpe, na boete en berouw. 12. Dewijl nu al Mijne kastijdingen tevergeefs waren, en geen berouw of bekering konden teweeg brengen, daarom zal ik u alzo doen, o Israël!als enen bij wien de mate der zonde is vol geworden, en wien het gericht voor de deur staat, omdat Ik u dan dit doen zal, namelijk het zwaarste, zo schik u tot belijdenis, o Israël! om uwen God te ontmoeten. Houd u bereid om voor God, uwen Rechter, te verschijnen, en door ernstige verandering het hoogste gericht af te wenden.

De Profeet verzwijgt wat de Heere aan Zijn volk wil doen uit aandoening bij de vreselijke gedachte, die niet over zijne lippen wil. Uit het volgende kan men echter besluiten, dat dit oordeel van gehele verwerping is. Toch blijft de dreiging van dit ergste niet zonder een straal van hoop. Wij weten toch, dat de Profeten, ook wanneer zij het uitverkoren volk met den ondergang bedreigen, toch altijd het harde hunner aankondiging verzachten, omdat, hoewel ook verborgen, toch nog een klein zaad van godvrezende mensen over was. Schik u, zegt hij, om uwen God te ontmoeten, als wilde hij zeggen; "Hoewel gij het verdiend hebt, om vernietigd te worden, hoewel de Heere besloten heeft de deuren te sluiten, en u van alle zijden wanhoop wacht, zo kunt gij toch nog den toorn Gods stillen, schik u slechts om uwen God te ontmoeten. Maar zulk een ontmoeten sluit ene oprechte vernieuwing des harten in zich, waarbij de mens zichzelven mishaagt, zich met boetvaardigheid aan God onderwerpt, en ernstig om vergeving bidt.

Vers 13

13. Want zie, Hij is de Almachtige en Alwetende, dien gij niet zult ontvlieden a) en voor wien u ook niets kan verbergen. Hij is het, die de bergen formeert en den wind schept, en den mens door middel van Zijne Profeten bekend maakt wat zijne gedachte is, wat zijne gezindheden zijn, zodat Hij niet alleen de uitwendige handelingen, maar ook de meest verborgene bewegingen des harten doorzoekt en oordeelt (Hebrews 4:12). Hij is het, die den dageraad duisternis maakt, den allerbloeiensten geluksstaat in een treurigen staat van rampen en ellenden verandert, enals de almachtige Beheerser der aarde op de hoogten der aarde treedt; in `t kort wat Hij is, duidt Zijn naam aan: HEERE Jehova, God der heirscharen, Beheerser van al het heir des hemels en der aarde is Zijn naam 1).

a) Haggai 1:3.

1) Hier openbaart zich de Heere niet alleen als Israëls Verbonds God, maar bovenal als de God der ganse wereld, die heerst en regeert over alles.

Juist dat had Israël vergeten, dat had Israël niet bedacht en daarom zou het volk het ervaren, dat Hij machtig is om te redden, maar ook machtig om te verderven.

Vers 13

13. Want zie, Hij is de Almachtige en Alwetende, dien gij niet zult ontvlieden a) en voor wien u ook niets kan verbergen. Hij is het, die de bergen formeert en den wind schept, en den mens door middel van Zijne Profeten bekend maakt wat zijne gedachte is, wat zijne gezindheden zijn, zodat Hij niet alleen de uitwendige handelingen, maar ook de meest verborgene bewegingen des harten doorzoekt en oordeelt (Hebrews 4:12). Hij is het, die den dageraad duisternis maakt, den allerbloeiensten geluksstaat in een treurigen staat van rampen en ellenden verandert, enals de almachtige Beheerser der aarde op de hoogten der aarde treedt; in `t kort wat Hij is, duidt Zijn naam aan: HEERE Jehova, God der heirscharen, Beheerser van al het heir des hemels en der aarde is Zijn naam 1).

a) Haggai 1:3.

1) Hier openbaart zich de Heere niet alleen als Israëls Verbonds God, maar bovenal als de God der ganse wereld, die heerst en regeert over alles.

Juist dat had Israël vergeten, dat had Israël niet bedacht en daarom zou het volk het ervaren, dat Hij machtig is om te redden, maar ook machtig om te verderven.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Amos 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/amos-4.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile