Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Amos 5

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, AMOS 5

Amos 5:1.

KLAAGLIED OVER DEN VAL VAN ISRAËL, OM HET TOT BEROUW TE DRINGEN.

IV. Amos 5:1-Amos 5:3. De beide hoofdstukken 5, 6 vormen een bij elkaar behorend geheel van drangredenen, waarin de Profeet het volk nogmaals voorhoudt wat God daarvan eist, om daardoor duidelijk te bewijzen, dat het gedreigde gericht van den ondergang welverdiend is en onafwendbaar, om daardoor den onboetvaardigen zondaars hun gerustheid te ontnemen, en de valse steunsels weg te rukken, waarop zij zich verlaten. Aan het geheel laat hij als thema, dat de hoofdgedachten van hier daarop volgende strafreden bevat, een treurzang voorafgaan (Amos 5:2) over den diepen val der dochter Israëls, die gelijk hij er in Amos 5:3 verklarend bijvoegt zo verschrikkelijk zou zijn, dat niemand daaruit zou kunnen redden. Nauwelijks het tiende gedeelte zou overblijven in het nabijzijnd onweder, dat over het gehele land zou losbarsten. Ook in deze strafrede (Amos 5:1, 6) wendt zich Amos hoofdzakelijk tegen de tien stammen van Israël, wien hij herhaaldelijk ondergang en wegvoering aankondigt, maar tevens richten zich zijne woorden ook tot het gehele Israël der 12 stammen. Even als reeds in Amos 3:1, Amos 6:1 roept hij een wee uit ook over de trotsen op den Zion, zodat Zijne gehele voorzegging ook tevens op het rijk van Juda ziet, waaraan hij bij gelijke verzondiging hetzelfde lot als aan het noordelijk rijk voor ogen houdt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, AMOS 5

Amos 5:1.

KLAAGLIED OVER DEN VAL VAN ISRAËL, OM HET TOT BEROUW TE DRINGEN.

IV. Amos 5:1-Amos 5:3. De beide hoofdstukken 5, 6 vormen een bij elkaar behorend geheel van drangredenen, waarin de Profeet het volk nogmaals voorhoudt wat God daarvan eist, om daardoor duidelijk te bewijzen, dat het gedreigde gericht van den ondergang welverdiend is en onafwendbaar, om daardoor den onboetvaardigen zondaars hun gerustheid te ontnemen, en de valse steunsels weg te rukken, waarop zij zich verlaten. Aan het geheel laat hij als thema, dat de hoofdgedachten van hier daarop volgende strafreden bevat, een treurzang voorafgaan (Amos 5:2) over den diepen val der dochter Israëls, die gelijk hij er in Amos 5:3 verklarend bijvoegt zo verschrikkelijk zou zijn, dat niemand daaruit zou kunnen redden. Nauwelijks het tiende gedeelte zou overblijven in het nabijzijnd onweder, dat over het gehele land zou losbarsten. Ook in deze strafrede (Amos 5:1, 6) wendt zich Amos hoofdzakelijk tegen de tien stammen van Israël, wien hij herhaaldelijk ondergang en wegvoering aankondigt, maar tevens richten zich zijne woorden ook tot het gehele Israël der 12 stammen. Even als reeds in Amos 3:1, Amos 6:1 roept hij een wee uit ook over de trotsen op den Zion, zodat Zijne gehele voorzegging ook tevens op het rijk van Juda ziet, waaraan hij bij gelijke verzondiging hetzelfde lot als aan het noordelijk rijk voor ogen houdt.

Vers 1

1. Hoort dit woord, dat Ik voor ulieden, de tien stammen van het Noordelijk rijk, ophef, namelijk een klaaglied als over ene reeds gestorvene, o huis Israëls!

Vers 1

1. Hoort dit woord, dat Ik voor ulieden, de tien stammen van het Noordelijk rijk, ophef, namelijk een klaaglied als over ene reeds gestorvene, o huis Israëls!

Vers 2

2. De jonkvrouw Israëls, die naar hare hoge Goddelijke roeping door niemand zou worden overweldigd, alleen haren God zou toebehoren en Hem dienen, is gevallen, zij zal niet weer opstaan; zij is verlaten, nedergestort op haar land door de vijanden, die het gericht Gods aan haar volvoerden; er is niemand, die haar opricht 1).

1) De jonkvrouw Israëls of liever de jonkvrouw van Israël (d. i. de inwoners van Samaria en het Rijk van Israël) zal vallen n. l. door het zwaard der vijanden en z vallen dat er geen opstaan meer mogelijk is. In dit klaaglied wordt de algehele verwoesting door de vijanden blootgelegd en aangetoond, opdat er nog zou zijn een terugkeer tot den God der vaderen.

De Heere houdt aan, totdat het ten leste blijkt dat er van geen genezing meer sprake is.

Zover het klaaglied; het volgende verheldert en rechtvaardigt nu zijnen inhoud.

Vers 2

2. De jonkvrouw Israëls, die naar hare hoge Goddelijke roeping door niemand zou worden overweldigd, alleen haren God zou toebehoren en Hem dienen, is gevallen, zij zal niet weer opstaan; zij is verlaten, nedergestort op haar land door de vijanden, die het gericht Gods aan haar volvoerden; er is niemand, die haar opricht 1).

1) De jonkvrouw Israëls of liever de jonkvrouw van Israël (d. i. de inwoners van Samaria en het Rijk van Israël) zal vallen n. l. door het zwaard der vijanden en z vallen dat er geen opstaan meer mogelijk is. In dit klaaglied wordt de algehele verwoesting door de vijanden blootgelegd en aangetoond, opdat er nog zou zijn een terugkeer tot den God der vaderen.

De Heere houdt aan, totdat het ten leste blijkt dat er van geen genezing meer sprake is.

Zover het klaaglied; het volgende verheldert en rechtvaardigt nu zijnen inhoud.

Vers 3

3. Want, zo zegt de Heere HEERE: De stad in Israël, die uitgaat met duizend gewapende krijgslieden, om den vijand terug te drijven, zal honderd overhouden, en die uitgaat met honderd zal tien overhouden, in het huis Israëls.

Niemand verschrikke te zeer voor ene grote menigte, die tegen hem is, God kan haar spoedig zeer klein maken.

Vers 3

3. Want, zo zegt de Heere HEERE: De stad in Israël, die uitgaat met duizend gewapende krijgslieden, om den vijand terug te drijven, zal honderd overhouden, en die uitgaat met honderd zal tien overhouden, in het huis Israëls.

Niemand verschrikke te zeer voor ene grote menigte, die tegen hem is, God kan haar spoedig zeer klein maken.

Vers 4

4. V. Amos 5:4-Amos 5:12. Op deze korte voorlopige aanwijzing omtrent het Klaaglied volgt nu de uitvoerige aanwijzing, dat Israël rijp is voor het gericht, omdat dit het tegendeel doet van datgene, wat God van Zijn volk verlangt. God eist Hem te zoeken en den afgodendienst te laten varen om te leven. Israël daarentegen verandert het recht in ongerechtigheid zonder den almachtigen God en diens gericht is vrezen. Dat dwingt God ten oordeel te komen.

4. Want zo zegt de HEERE tot het huis Israëls: Zoekt Mijmet hartelijk berouw en oprechte boete van ganser harte, en leeft 1), Zo gij Mij zoekt zult gij Mij vinden, en daardoor reeds op aarde gerust en gelukkig leven, en het ware eeuwige leven verkrijgen (Isaiah 55:6).

1) Zij die goederen zoeken, welke vergaan, zullen met hen vergaan, maar zij die den levenden God zoeken, zullen met Hem leven: Gij zult verlost worden van de dodende oordelen, waarmee gij gedreigd wordt. Uw volk zal leven, zal hersteld worden van zijn tegenwoordige kastijdingen. Uwe zielen zullen leven. Gij zult geheiligd en vertroost worden en voor eeuwig gelukkig gemaakt. Gij zult leven.

God zoeken is niets anders dan Hem recht erkennen, gelijk Hij zich in Zijn woord en in Zijne werken geopenbaard heeft, Zich voor Hem verootmoedigen, Hem aanroepen in ware erkentenis, geloof vertrouwen en belijdenis van den waren Messias, Zijnen lieven Zoon onzen Heere Jezus Christus en van Hem bidden en begeren vergeving der zonden en redding en verlossing van alle kwaad, en het leven verbeteren naar den wil Gods. Wie nu God alzo zoekt, die zal leven, d. i. hij zal allerlei weldaden en zegeningen van God ontvangen, beide innerlijk in genade, geloof en vertroosting, geduld en andere gaven des heiligen Geestes, en uitwendig in gezondheid, voedsel, vrede, rust en welvaart.

Vers 4

4. V. Amos 5:4-Amos 5:12. Op deze korte voorlopige aanwijzing omtrent het Klaaglied volgt nu de uitvoerige aanwijzing, dat Israël rijp is voor het gericht, omdat dit het tegendeel doet van datgene, wat God van Zijn volk verlangt. God eist Hem te zoeken en den afgodendienst te laten varen om te leven. Israël daarentegen verandert het recht in ongerechtigheid zonder den almachtigen God en diens gericht is vrezen. Dat dwingt God ten oordeel te komen.

4. Want zo zegt de HEERE tot het huis Israëls: Zoekt Mijmet hartelijk berouw en oprechte boete van ganser harte, en leeft 1), Zo gij Mij zoekt zult gij Mij vinden, en daardoor reeds op aarde gerust en gelukkig leven, en het ware eeuwige leven verkrijgen (Isaiah 55:6).

1) Zij die goederen zoeken, welke vergaan, zullen met hen vergaan, maar zij die den levenden God zoeken, zullen met Hem leven: Gij zult verlost worden van de dodende oordelen, waarmee gij gedreigd wordt. Uw volk zal leven, zal hersteld worden van zijn tegenwoordige kastijdingen. Uwe zielen zullen leven. Gij zult geheiligd en vertroost worden en voor eeuwig gelukkig gemaakt. Gij zult leven.

God zoeken is niets anders dan Hem recht erkennen, gelijk Hij zich in Zijn woord en in Zijne werken geopenbaard heeft, Zich voor Hem verootmoedigen, Hem aanroepen in ware erkentenis, geloof vertrouwen en belijdenis van den waren Messias, Zijnen lieven Zoon onzen Heere Jezus Christus en van Hem bidden en begeren vergeving der zonden en redding en verlossing van alle kwaad, en het leven verbeteren naar den wil Gods. Wie nu God alzo zoekt, die zal leven, d. i. hij zal allerlei weldaden en zegeningen van God ontvangen, beide innerlijk in genade, geloof en vertroosting, geduld en andere gaven des heiligen Geestes, en uitwendig in gezondheid, voedsel, vrede, rust en welvaart.

Vers 5

5. Maar zoekt Mij, waar Ik te vinden ben, in Mijn woord en Mijne wet, in den waren godsdienst en niet op de plaatsen van afgoderij, van valsen, eigengemaakten godsdienst. Gaat naar Beth-El niet, en komt niet te Gilgal (Amos 4:4), en gaat niet over naar Berseba 1) in het Zuiden van het rijk van Juda, dat gij om de heilige herinneringen uit den tijd der aartsvaders (Genesis 21:31, Genesis 21:33; Genesis 26:24; Genesis 46:1 door afgodische verering van Mijnen naam hebt ontwijd: want al wie naar Gilgal gaat zal voorzeker gevankelijk worden weggevoerd, en zal het bevestigen wat die naam Gilgal (= vertrek) zegt, en Beth-El zal voor zijne aanbidders worden tot een Beth Aven, d. i. ene plaats des verderfs, tot niet (Hosea 4:15).

1) De koningen van het rijk van Israël kozen opzettelijk voor hun afgoderij die plaatsen, welke door de aartsvaderen waren geheiligd, zo als Bethel, Gilgal Gilead waren, ten einde de harten af te trekken van de eerst later gewijde stad Davids. Daardoor werden ook inderdaad vele vromen verlokt, gelijk de godsverering met beeldendienst en heidense feesten gepaard, de vleselijk gezinden aantrok. Zulk een onreine eredienst was nu ook te Berseba in Juda gesticht.

Vers 5

5. Maar zoekt Mij, waar Ik te vinden ben, in Mijn woord en Mijne wet, in den waren godsdienst en niet op de plaatsen van afgoderij, van valsen, eigengemaakten godsdienst. Gaat naar Beth-El niet, en komt niet te Gilgal (Amos 4:4), en gaat niet over naar Berseba 1) in het Zuiden van het rijk van Juda, dat gij om de heilige herinneringen uit den tijd der aartsvaders (Genesis 21:31, Genesis 21:33; Genesis 26:24; Genesis 46:1 door afgodische verering van Mijnen naam hebt ontwijd: want al wie naar Gilgal gaat zal voorzeker gevankelijk worden weggevoerd, en zal het bevestigen wat die naam Gilgal (= vertrek) zegt, en Beth-El zal voor zijne aanbidders worden tot een Beth Aven, d. i. ene plaats des verderfs, tot niet (Hosea 4:15).

1) De koningen van het rijk van Israël kozen opzettelijk voor hun afgoderij die plaatsen, welke door de aartsvaderen waren geheiligd, zo als Bethel, Gilgal Gilead waren, ten einde de harten af te trekken van de eerst later gewijde stad Davids. Daardoor werden ook inderdaad vele vromen verlokt, gelijk de godsverering met beeldendienst en heidense feesten gepaard, de vleselijk gezinden aantrok. Zulk een onreine eredienst was nu ook te Berseba in Juda gesticht.

Vers 6

6. Zoekt den HEERE en leeft 1) (Amos 5:4), opdat Hij niet in Zijnen toorn doorbreke, in het huis van Jozef, den vader van Efraïm, den stamvader van den hoofdstam in het rijk van Israël, dat daarom ook huis van Efraïm of van Jozef wordt genoemd, en Hij daar zij als een vuur, dat vertere, zodat er niemand zij, die het blusse in het land, welks hoofdheiligdom en hoofdzonde in Beth-El gelegen is, zodat het gehele land wel met dien naam kan worden genoemd.

1) In Amos 5:5 is gewezen op den valsen godsdienst der kalveren en daartegenover wordt hier gesteld de Almacht Gods, van dien God, die zich immer geopenbaard heeft, als hier onder (Amos 5:8, Amos 5:9) wordt aangeduid.

In het zoeken van God is alleen leven en vrede, geluk en welvaart, in het dienen van de afgoden of van de kalveren is alleen ellende en ongeluk.

Het rechte zoeken van Hem is dan ook afstand doen van alles, wat met Zijn dienst en de ere van Zijn Naam in strijd is.

Vers 6

6. Zoekt den HEERE en leeft 1) (Amos 5:4), opdat Hij niet in Zijnen toorn doorbreke, in het huis van Jozef, den vader van Efraïm, den stamvader van den hoofdstam in het rijk van Israël, dat daarom ook huis van Efraïm of van Jozef wordt genoemd, en Hij daar zij als een vuur, dat vertere, zodat er niemand zij, die het blusse in het land, welks hoofdheiligdom en hoofdzonde in Beth-El gelegen is, zodat het gehele land wel met dien naam kan worden genoemd.

1) In Amos 5:5 is gewezen op den valsen godsdienst der kalveren en daartegenover wordt hier gesteld de Almacht Gods, van dien God, die zich immer geopenbaard heeft, als hier onder (Amos 5:8, Amos 5:9) wordt aangeduid.

In het zoeken van God is alleen leven en vrede, geluk en welvaart, in het dienen van de afgoden of van de kalveren is alleen ellende en ongeluk.

Het rechte zoeken van Hem is dan ook afstand doen van alles, wat met Zijn dienst en de ere van Zijn Naam in strijd is.

Vers 7

7. Die het recht in alsem, in bitter onrecht verkeren, en de gerechtigheid ter aarde doen liggen en met voeten treden.

Vers 7

7. Die het recht in alsem, in bitter onrecht verkeren, en de gerechtigheid ter aarde doen liggen en met voeten treden.

Vers 8

8. Gij wist het wel, dat de Heere de Almachtige is, dieplotseling verderf over u kan brengen. Hij is het, die als Schepper de helder schitterende sterren, het Zevengesternte der Plejaden in het sterrenbeeld aan den Oostelijken hemel, en den Orion, (Job 9:9 Job 38:31 Job 38:1) maakt, en de doodschaduw, de ellende en de droefheid in den morgenstond, van heil en geluk verandert, en den dag als den nacht verduistert, die evenzo gemakkelijk het geluk verandert in smart; die de wateren der zee roept, en giet ze uit op den aardbodem 1), zodat zij tot een zondvloed worden en de goddelozen verderven. HEERE Jehova is Zijn Naam en in dien heerlijken, ondoorgrondelijken naam wordt Zijne macht en ernst, zowel als Zijne goedheid en genade voor mensen uitgesproken.

1) Hij kan tegenspoed in voorspoed en voorspoed in tegenspoed veranderen, zoals het Hem behaagt, en als Hij stilt wie zal den beroeren, en als Hij beroert wie zal dan stillen? En daarom is de kortste weg tot welzijn Hem te zoeken.

Vers 8

8. Gij wist het wel, dat de Heere de Almachtige is, dieplotseling verderf over u kan brengen. Hij is het, die als Schepper de helder schitterende sterren, het Zevengesternte der Plejaden in het sterrenbeeld aan den Oostelijken hemel, en den Orion, (Job 9:9 Job 38:31 Job 38:1) maakt, en de doodschaduw, de ellende en de droefheid in den morgenstond, van heil en geluk verandert, en den dag als den nacht verduistert, die evenzo gemakkelijk het geluk verandert in smart; die de wateren der zee roept, en giet ze uit op den aardbodem 1), zodat zij tot een zondvloed worden en de goddelozen verderven. HEERE Jehova is Zijn Naam en in dien heerlijken, ondoorgrondelijken naam wordt Zijne macht en ernst, zowel als Zijne goedheid en genade voor mensen uitgesproken.

1) Hij kan tegenspoed in voorspoed en voorspoed in tegenspoed veranderen, zoals het Hem behaagt, en als Hij stilt wie zal den beroeren, en als Hij beroert wie zal dan stillen? En daarom is de kortste weg tot welzijn Hem te zoeken.

Vers 9

9. Wie zou Hem kunnen weerstaan, Hem, die Zich verkwikt door verwoesting over enen sterke (liever: die met spoed verwoesting over enen sterke doet komen), zodat de verwoesting komt over ene vesting 1). Zoudt nu gij, die op uwe sterkte en op uwe vestingen vertrouwt, Zijn gericht kunnen ontvlieden?

1) In het Hebreeën Hammablig sjood al-aaz wesjood mibstsar jaboo. Beter Hij die plotseling verwoesting beschikt over den sterke en verwoesting over de vesting.

Vers 9

9. Wie zou Hem kunnen weerstaan, Hem, die Zich verkwikt door verwoesting over enen sterke (liever: die met spoed verwoesting over enen sterke doet komen), zodat de verwoesting komt over ene vesting 1). Zoudt nu gij, die op uwe sterkte en op uwe vestingen vertrouwt, Zijn gericht kunnen ontvlieden?

1) In het Hebreeën Hammablig sjood al-aaz wesjood mibstsar jaboo. Beter Hij die plotseling verwoesting beschikt over den sterke en verwoesting over de vesting.

Vers 10

10. Zij haten in de poort bij de gerichtshandeling dengenen, die bestraft vanwege hun ongerechtigheden (Genesis 19:4), en hebben enen gruwel van dien, die oprechtelijk spreekt, die recht en waarheid voorhoudt.

Is er onder hen nog de een of ander, die in het gericht de zaak des rechts en der waarheid durft voorstaan, hij wordt van allen gehaat en verfoeid. 11. Daarom, omdat hij voor recht onrecht doet, den arme vertreedt zowel in het gericht als in het openbaar leven, en een last koren van hem neemt, waardoor gij u laat omkopen, en zonder hetwelk gij hun geen recht wilt doen, zo hebt gij zeker het oordeel Gods te vrezen. Gij hebt wel huizen gebouwd van a) gehouwen steen, prachtige woningen, maar gij zult gelijk Ik u reeds in Deuteronomy 28:29, Deuteronomy 28:30 gezegd heb, daarin niet wonen; gij hebt gewenste wijngaarden geplant; gij hebt die door ongerechtigheid verkregen, maar gij zult derzelver wijn niet drinken, uw land zal worden uitgeplunderd, en gij zult gevankelijk worden weggevoerd.

a) Zephaniah 1:13.

Vers 10

10. Zij haten in de poort bij de gerichtshandeling dengenen, die bestraft vanwege hun ongerechtigheden (Genesis 19:4), en hebben enen gruwel van dien, die oprechtelijk spreekt, die recht en waarheid voorhoudt.

Is er onder hen nog de een of ander, die in het gericht de zaak des rechts en der waarheid durft voorstaan, hij wordt van allen gehaat en verfoeid. 11. Daarom, omdat hij voor recht onrecht doet, den arme vertreedt zowel in het gericht als in het openbaar leven, en een last koren van hem neemt, waardoor gij u laat omkopen, en zonder hetwelk gij hun geen recht wilt doen, zo hebt gij zeker het oordeel Gods te vrezen. Gij hebt wel huizen gebouwd van a) gehouwen steen, prachtige woningen, maar gij zult gelijk Ik u reeds in Deuteronomy 28:29, Deuteronomy 28:30 gezegd heb, daarin niet wonen; gij hebt gewenste wijngaarden geplant; gij hebt die door ongerechtigheid verkregen, maar gij zult derzelver wijn niet drinken, uw land zal worden uitgeplunderd, en gij zult gevankelijk worden weggevoerd.

a) Zephaniah 1:13.

Vers 12

12. Want Ik weet dat uwe overtredingen menigvuldig, en uwe zonden machtig vele zijn; om uwe hoofdzonden, de ongerechtigheid in het gericht nog eens voor ogen te stellen, zij benauwen den rechtvaardige, degene die in godsvrucht en godzaligheid leeft; zij nemen tegen uitdrukkelijk verbod in de wet (Numbers 35:31) zoengeldaan; zij staan dus toe dat rijke misdadigers en moordenaars zich van de straf loskopen, en verstoten de nooddruftigen, die niets kunnen betalen, om de bescherming voor hun onschuld en hun recht te kopen, in de poort, bij de gerichtshandeling. Door de rijkeren worden zij overweldigd, en tegenover hen worden ongerechtige onderdrukkers in het gelijk gesteld (Exodus 23:6. Deuteronomy 16:19).

13.

VI. Amos 5:13-Amos 5:17. Alle spreken en vermanen baat niet meer; alleen door oprechte bekering, liefde tot gerechtigheid en haat van het kwade zult gij u kunnen redden, anders zal diepe treurigheid over u allen komen, want Gods gericht is nabij.

Vers 12

12. Want Ik weet dat uwe overtredingen menigvuldig, en uwe zonden machtig vele zijn; om uwe hoofdzonden, de ongerechtigheid in het gericht nog eens voor ogen te stellen, zij benauwen den rechtvaardige, degene die in godsvrucht en godzaligheid leeft; zij nemen tegen uitdrukkelijk verbod in de wet (Numbers 35:31) zoengeldaan; zij staan dus toe dat rijke misdadigers en moordenaars zich van de straf loskopen, en verstoten de nooddruftigen, die niets kunnen betalen, om de bescherming voor hun onschuld en hun recht te kopen, in de poort, bij de gerichtshandeling. Door de rijkeren worden zij overweldigd, en tegenover hen worden ongerechtige onderdrukkers in het gelijk gesteld (Exodus 23:6. Deuteronomy 16:19).

13.

VI. Amos 5:13-Amos 5:17. Alle spreken en vermanen baat niet meer; alleen door oprechte bekering, liefde tot gerechtigheid en haat van het kwade zult gij u kunnen redden, anders zal diepe treurigheid over u allen komen, want Gods gericht is nabij.

Vers 13

13. Daarom, omdat gij zo diep in het verderf zijt gezonken, zal den verstandige, die weet, dat God zich niet laat bespotten, te dier tijd zwijgen, wie wijs is spaart zijne vruchteloze vermaningen en waarschuwingen, nu men toch geheel doof is voor het woord van God; want het zal een boze tijd zijn 1), een tijd van afval van God.

1) Boos vooral hierom dat de goddelozen niet meer gewaarschuwd willen wezen, niet meer van hun bozen weg willen afgemaand zijn. Daarom zou de verstandige, degene, die inzicht in de zaken heeft, die weet, onder wie hij leeft, zwijgen. Er komen tijden in het leven van volken en personen, dat alle vermanen vruchteloos is en dat daarom wie anders nog spreken zou, daarvan afziet, omdat het gericht niet meer te voorkomen is.

Vers 13

13. Daarom, omdat gij zo diep in het verderf zijt gezonken, zal den verstandige, die weet, dat God zich niet laat bespotten, te dier tijd zwijgen, wie wijs is spaart zijne vruchteloze vermaningen en waarschuwingen, nu men toch geheel doof is voor het woord van God; want het zal een boze tijd zijn 1), een tijd van afval van God.

1) Boos vooral hierom dat de goddelozen niet meer gewaarschuwd willen wezen, niet meer van hun bozen weg willen afgemaand zijn. Daarom zou de verstandige, degene, die inzicht in de zaken heeft, die weet, onder wie hij leeft, zwijgen. Er komen tijden in het leven van volken en personen, dat alle vermanen vruchteloos is en dat daarom wie anders nog spreken zou, daarvan afziet, omdat het gericht niet meer te voorkomen is.

Vers 14

14. Toch laat Mijne liefde niet toe, dat Ik u niet nog weer zou vermanen. Zoekt den Heere in berouw en geloof; zoekt het goede, en niet het boze, niet den afval van Hem, opdat gij reeds nu veilig en gelukkig leeft, en het eeuwige leven moogt verkrijgen; en alzo zal de HEERE, de God der heirscharen, met ulieden zijn, en u van de vijanden en uit het gericht redden, gelijk als gij zegt, zo als gij uzelven bedriegt alsof het Abrahams kinderen naar het vlees daaraan nooit zou kunnen ontbreken, en als kon die gedreigde straf u nooit treffen, omdat gij behoort tot het volk van God. 15. a) Haat integendeel het boze, en hebt lief het goede, en bestelt weer het recht, een rechtvaardig oordeel bij de handelingen des gerichts in de poort (Genesis 19:1); misschien zal de HEERE, de God der heirscharen, als almachtig Redder met u zijn. In plaats van naar Zijne gerechtigheid met u te handelen, en u geheel en al te verdelgen, daar de mate uwer zonden vol is, zal Hij de straf, die u wacht, afwenden, en aan Jozefs overblijfsel (Amos 5:6), het kleine overschot, dat uit het gericht overblijft en zich bekeert, genadig zijn (Joel 3:5. Isaiah 6:13).

a) Psalms 34:15; Psalms 97:10. Romans 12:9.

Vers 14

14. Toch laat Mijne liefde niet toe, dat Ik u niet nog weer zou vermanen. Zoekt den Heere in berouw en geloof; zoekt het goede, en niet het boze, niet den afval van Hem, opdat gij reeds nu veilig en gelukkig leeft, en het eeuwige leven moogt verkrijgen; en alzo zal de HEERE, de God der heirscharen, met ulieden zijn, en u van de vijanden en uit het gericht redden, gelijk als gij zegt, zo als gij uzelven bedriegt alsof het Abrahams kinderen naar het vlees daaraan nooit zou kunnen ontbreken, en als kon die gedreigde straf u nooit treffen, omdat gij behoort tot het volk van God. 15. a) Haat integendeel het boze, en hebt lief het goede, en bestelt weer het recht, een rechtvaardig oordeel bij de handelingen des gerichts in de poort (Genesis 19:1); misschien zal de HEERE, de God der heirscharen, als almachtig Redder met u zijn. In plaats van naar Zijne gerechtigheid met u te handelen, en u geheel en al te verdelgen, daar de mate uwer zonden vol is, zal Hij de straf, die u wacht, afwenden, en aan Jozefs overblijfsel (Amos 5:6), het kleine overschot, dat uit het gericht overblijft en zich bekeert, genadig zijn (Joel 3:5. Isaiah 6:13).

a) Psalms 34:15; Psalms 97:10. Romans 12:9.

Vers 16

16. Maar ach, Ik weet, dat al Mijne waarschuwingen en vermaningen tot bekering krachteloos zijn. Daarom, zo zegt de HEERE, de God der heirscharen, de boven alles machtige Heere: Op alle straten van de hoofdstad Samaria en de andere steden van Israël zal rouwklage zijn over verslagenen, en in alle wijken zullen zij een geween over de gruwelen aanheffen, en zeggen: Och! och! en zullen den akkerman van het veld roepen tot treuren om enen in zijn huis gestorvene, zodat de akkers onbebouwd blijven liggen, en rouwklage zal zijn bij degenen, die verstand van kermen hebben, namelijk bij de klaagvrouwen, die het zingen van klaagliederen over de doden verstaan (Jeremiah 9:16. Matthew 9:23).

Vers 16

16. Maar ach, Ik weet, dat al Mijne waarschuwingen en vermaningen tot bekering krachteloos zijn. Daarom, zo zegt de HEERE, de God der heirscharen, de boven alles machtige Heere: Op alle straten van de hoofdstad Samaria en de andere steden van Israël zal rouwklage zijn over verslagenen, en in alle wijken zullen zij een geween over de gruwelen aanheffen, en zeggen: Och! och! en zullen den akkerman van het veld roepen tot treuren om enen in zijn huis gestorvene, zodat de akkers onbebouwd blijven liggen, en rouwklage zal zijn bij degenen, die verstand van kermen hebben, namelijk bij de klaagvrouwen, die het zingen van klaagliederen over de doden verstaan (Jeremiah 9:16. Matthew 9:23).

Vers 17

17. Ja in alle wijngaarden, de plaatsen waar anders vreugde pleegt te heersen, zal rouwklage over de doden zijn; want Ik, de Heilige en de Rechtvaardige, de Sterke en IJverige, zal door het midden van u doorgaan. 1) Ik zal de goddelozen doden, gelijk Ik eens door Egypte ging, en het vonnis van het doden der eerstgeborenen aldaar ten uitvoer bracht (Exodus 12:12). Gij toch zijt van een begenadigd volk van God een verworpen Egypte geworden, zegt de HEERE.

1) Niet meer met gunst en genade onder u wonen. (ENG. GODGEL. GEN.).

1) Dit ziet op het doorgaan door Egypte, toen de Heere de eerstgeborenen sloeg. Israël is nu Egypte geworden. Het verbond is verbroken. God is Israël in een tegenpartijder verkeerd, en daarom zal Hij niet verschonen, maar Zich straffende tegenover Israël stellen.

18.

VII. Amos 5:18-Amos 5:27. "Wee degenen onder u, " zo gaat de Profeet voort, om deze laatste bedreiging (Amos 5:17) uit te werken en hare reden te verklaren: die den groten dag des Heeren begeren: en menen, dat het voor hen een dag van redding zal zijn! Neen! hij zal het oordeel over u brengen. Uwe huichelachtige godsdienst kan den Heere niet verzoenen. Van den beginne af heeft zich Israël aan afgodendienst schuldig gemaakt; nu zal het tot straf naar Assyrië in ballingschap worden gevoerd.

Vers 17

17. Ja in alle wijngaarden, de plaatsen waar anders vreugde pleegt te heersen, zal rouwklage over de doden zijn; want Ik, de Heilige en de Rechtvaardige, de Sterke en IJverige, zal door het midden van u doorgaan. 1) Ik zal de goddelozen doden, gelijk Ik eens door Egypte ging, en het vonnis van het doden der eerstgeborenen aldaar ten uitvoer bracht (Exodus 12:12). Gij toch zijt van een begenadigd volk van God een verworpen Egypte geworden, zegt de HEERE.

1) Niet meer met gunst en genade onder u wonen. (ENG. GODGEL. GEN.).

1) Dit ziet op het doorgaan door Egypte, toen de Heere de eerstgeborenen sloeg. Israël is nu Egypte geworden. Het verbond is verbroken. God is Israël in een tegenpartijder verkeerd, en daarom zal Hij niet verschonen, maar Zich straffende tegenover Israël stellen.

18.

VII. Amos 5:18-Amos 5:27. "Wee degenen onder u, " zo gaat de Profeet voort, om deze laatste bedreiging (Amos 5:17) uit te werken en hare reden te verklaren: die den groten dag des Heeren begeren: en menen, dat het voor hen een dag van redding zal zijn! Neen! hij zal het oordeel over u brengen. Uwe huichelachtige godsdienst kan den Heere niet verzoenen. Van den beginne af heeft zich Israël aan afgodendienst schuldig gemaakt; nu zal het tot straf naar Assyrië in ballingschap worden gevoerd.

Vers 18

18. Wee dien onder u, die des HEEREN groten oordeelsdag begeren, op welken de Heere, gelijk reeds Joël geprofeteerd heeft, over alle heidenen gericht zal houden, de Zijnen uit allen nood verlossen, tot macht en heerschappij van alle volken verheffen en met ere en heerlijkheid kronen zal! waartoe toch zal ulieden, die Hij niet voor de Zijnen kan erkennen (Joel 3:5), de dag des HEEREN zijn? Meent gij dat die dag u redding van uwe vijanden zal aanbrengen, alleen omdat gij uiterlijk tot het volk van God behoort? Neen, verlangt niet naar dien dag; hij zal b) duisternis voor u wezen, vol onheil en verderf, en geen licht 1); hij zal u geen heil aanbrengen.

a) Isaiah 5:19. b) Jeremiah 30:7. Zephaniah 1:15.

1) Omdat God te doen had met mensen van ene bedorvene gesteldheid, die noch door aanbiedingen van weldaden gelokt, noch door bedreigingen van oordelen verschrikt zullen worden, opdat zij Hem mochten zoeken, maar zich koesterden in zorgeloosheid door vele valse voorgevene en vermetele opvattingen, daarom verdedigt hij in het laatst van dit kapittel hun valse vertonen, opdat de bedreigingen diep in hun gemoederen mochten zinken en hen tot bekering brengen.

Op grond van Joëls profetie begeerde men den dag van `s Heeren wraak over de vijanden, maar men vergat dat er alleen ontkoming zou zijn voor hen, die den Naam des Heeren zouden aanroepen. Men bedacht dus niet dat die dag der wrake Gods ook hen zou treffen, die den Naam des Heeren verachtten en zich aan de afgoden hadden overgegeven. De Heere gebruikt nu verder een beeld uit het dagelijks leven, wanneer Hij voorstelt, dat wie meent uit het ene gevaar gered te zijn, op een ander stuit.

Vers 18

18. Wee dien onder u, die des HEEREN groten oordeelsdag begeren, op welken de Heere, gelijk reeds Joël geprofeteerd heeft, over alle heidenen gericht zal houden, de Zijnen uit allen nood verlossen, tot macht en heerschappij van alle volken verheffen en met ere en heerlijkheid kronen zal! waartoe toch zal ulieden, die Hij niet voor de Zijnen kan erkennen (Joel 3:5), de dag des HEEREN zijn? Meent gij dat die dag u redding van uwe vijanden zal aanbrengen, alleen omdat gij uiterlijk tot het volk van God behoort? Neen, verlangt niet naar dien dag; hij zal b) duisternis voor u wezen, vol onheil en verderf, en geen licht 1); hij zal u geen heil aanbrengen.

a) Isaiah 5:19. b) Jeremiah 30:7. Zephaniah 1:15.

1) Omdat God te doen had met mensen van ene bedorvene gesteldheid, die noch door aanbiedingen van weldaden gelokt, noch door bedreigingen van oordelen verschrikt zullen worden, opdat zij Hem mochten zoeken, maar zich koesterden in zorgeloosheid door vele valse voorgevene en vermetele opvattingen, daarom verdedigt hij in het laatst van dit kapittel hun valse vertonen, opdat de bedreigingen diep in hun gemoederen mochten zinken en hen tot bekering brengen.

Op grond van Joëls profetie begeerde men den dag van `s Heeren wraak over de vijanden, maar men vergat dat er alleen ontkoming zou zijn voor hen, die den Naam des Heeren zouden aanroepen. Men bedacht dus niet dat die dag der wrake Gods ook hen zou treffen, die den Naam des Heeren verachtten en zich aan de afgoden hadden overgegeven. De Heere gebruikt nu verder een beeld uit het dagelijks leven, wanneer Hij voorstelt, dat wie meent uit het ene gevaar gered te zijn, op een ander stuit.

Vers 19

19. Hun, die in zulk ene vleselijke, onboetvaardige gerustheid den dag des Heeren nabij wensen, zal het zijn, als wanneer iemand vlood voor het aangezicht eens leeuws en hem ontmoette een beer; of dat hij kwam in een huis, en leunde met zijne hand aan den wand, om zich in een gevaar staande te houden, en hem beet ene slang, die in een spleet van den muur zich had verborgen, met haren dodelijken beet. Wie dus op dien dag het ene gevaar ontkomt, die zal in een tweede en derde geraken, en ook eindelijk den dood vinden; want overal, buiten en binnen, zullen dan de gevaren loeren op degenen, die aan het oordeel zijn overgegeven.

Vers 19

19. Hun, die in zulk ene vleselijke, onboetvaardige gerustheid den dag des Heeren nabij wensen, zal het zijn, als wanneer iemand vlood voor het aangezicht eens leeuws en hem ontmoette een beer; of dat hij kwam in een huis, en leunde met zijne hand aan den wand, om zich in een gevaar staande te houden, en hem beet ene slang, die in een spleet van den muur zich had verborgen, met haren dodelijken beet. Wie dus op dien dag het ene gevaar ontkomt, die zal in een tweede en derde geraken, en ook eindelijk den dood vinden; want overal, buiten en binnen, zullen dan de gevaren loeren op degenen, die aan het oordeel zijn overgegeven.

Vers 20

20. Waarom hoopt nog iemand uwer op dien dag? zal dan niet des HEEREN dag duisternis zijn en geen licht, voor u, die het kwaad en niet het goede zoekt? en donkerheid, zodat er geen glans aan zij?

Vers 20

20. Waarom hoopt nog iemand uwer op dien dag? zal dan niet des HEEREN dag duisternis zijn en geen licht, voor u, die het kwaad en niet het goede zoekt? en donkerheid, zodat er geen glans aan zij?

Vers 21

21. Meent toch niet door uwen valsen godsdienst het dreigend oordeel te kunnen afwenden. Ik haat, Ik versmaad uwe Paasch-, Pinkster- en Loofhuttenfeesten, a) en Ik mag, daar uwe harten verre van Mij zijn, uwe verbodsdagen niet rieken; Ik heb een afkeer van uwe plechtige samenroepingen.

a) Isaiah 1:11. Jeremiah 6:20.

Vers 21

21. Meent toch niet door uwen valsen godsdienst het dreigend oordeel te kunnen afwenden. Ik haat, Ik versmaad uwe Paasch-, Pinkster- en Loofhuttenfeesten, a) en Ik mag, daar uwe harten verre van Mij zijn, uwe verbodsdagen niet rieken; Ik heb een afkeer van uwe plechtige samenroepingen.

a) Isaiah 1:11. Jeremiah 6:20.

Vers 22

22. Want ofschoon gij Mij brandofferen offert, mitsgaders uwe spijsofferen, Ik heb er toch geen welgevallen aan; zij zijn uitwendige werken zonder boete en geloof, waarmee gij gene genade bij Mij kunt verkrijgen; en het dankoffer van uwe vette beesten, al is het dat gij uwe dankofferen van mestkalveren brengt, mag Ik niet aanzien. 23. Doe, o volk! het getier uwer liederen van Mij weg, want zij zijn zonder geloof en liefde, hoe schoon zij ook klinken; ook mag Ik uwer luiten spel, daar het niets dan huichelarij is, niet horen.

Hoe velen zingen met den mond en zwijgen met het hart! En hoe velen zwijgen met de lippen en schreien met het hart! Maar het hart van den mens horen de oren de Heeren. Velen worden bij gesloten mond verhoord, en velen worden bij luid geschrei niet verhoord. Men moet met het hart bidden en spreken. Wat gij zingt met den mond, dat kome voort uit uw hart. Uw hart moet met den mond samenstemmen, anders moest gij niet denken, niet zingen.

Vers 22

22. Want ofschoon gij Mij brandofferen offert, mitsgaders uwe spijsofferen, Ik heb er toch geen welgevallen aan; zij zijn uitwendige werken zonder boete en geloof, waarmee gij gene genade bij Mij kunt verkrijgen; en het dankoffer van uwe vette beesten, al is het dat gij uwe dankofferen van mestkalveren brengt, mag Ik niet aanzien. 23. Doe, o volk! het getier uwer liederen van Mij weg, want zij zijn zonder geloof en liefde, hoe schoon zij ook klinken; ook mag Ik uwer luiten spel, daar het niets dan huichelarij is, niet horen.

Hoe velen zingen met den mond en zwijgen met het hart! En hoe velen zwijgen met de lippen en schreien met het hart! Maar het hart van den mens horen de oren de Heeren. Velen worden bij gesloten mond verhoord, en velen worden bij luid geschrei niet verhoord. Men moet met het hart bidden en spreken. Wat gij zingt met den mond, dat kome voort uit uw hart. Uw hart moet met den mond samenstemmen, anders moest gij niet denken, niet zingen.

Vers 24

24. Wacht niet de vervulling uwer valse hoop, maar laat het oordeel over uwen afval van Mij zich daarhenen wentelen als de wateren, en de gerechtigheid Gods in het straffen als ene sterke beek (Isaiah 10:22).

De tekening is ontleend aan iets, hetwelk men meermalen ziet in bergachtige landstreken, dat namelijk de sneeuw, in het voorjaar smeltende, met zulk ene kracht van de gebergten stroomt, dat daardoor gehele beken geformeerd worden, welke alles overstromen. Het geeft te kennen, dat een gehele vloed van vreselijke oordelen het Joodse land overstromen zou, zodat er gene verberging of schuilplaats zou te vinden zijn.

Vers 24

24. Wacht niet de vervulling uwer valse hoop, maar laat het oordeel over uwen afval van Mij zich daarhenen wentelen als de wateren, en de gerechtigheid Gods in het straffen als ene sterke beek (Isaiah 10:22).

De tekening is ontleend aan iets, hetwelk men meermalen ziet in bergachtige landstreken, dat namelijk de sneeuw, in het voorjaar smeltende, met zulk ene kracht van de gebergten stroomt, dat daardoor gehele beken geformeerd worden, welke alles overstromen. Het geeft te kennen, dat een gehele vloed van vreselijke oordelen het Joodse land overstromen zou, zodat er gene verberging of schuilplaats zou te vinden zijn.

Vers 25

25. Uw afval is diep ingeworteld en daarom hopeloos; van den beginne af hebt gij een afgodisch en trouweloos hart. Of hebt gij Mij veertig jaren, den tijd, dien hij (Numbers 14:23 v.) sedert uw oproer te Kades moest rondzwerven, in de woestijn slachtofferen en spijsoffer, bloedige en onbloedige offeranden toegebracht, o huis Israëls!

Vers 25

25. Uw afval is diep ingeworteld en daarom hopeloos; van den beginne af hebt gij een afgodisch en trouweloos hart. Of hebt gij Mij veertig jaren, den tijd, dien hij (Numbers 14:23 v.) sedert uw oproer te Kades moest rondzwerven, in de woestijn slachtofferen en spijsoffer, bloedige en onbloedige offeranden toegebracht, o huis Israëls!

Vers 26

26. Ja, gij droegt, in plaats van uwen waren Koning Jehova te vrezen, in plechtige optochten de tent van uwen god Melechrond, en den Kijn, uwe beelden (of de stellaadje uwer beelden) namelijk: de ster uws gods, dien zij uzelven hadt gemaakt.

De gedachte van het vers is, dat de Israëlieten enen afgod in de gedaante van ene ster in een huis of tempeltje geplaatst, op ene stellaadje in godsdienstige optochten hebben rondgedragen. Nu was de Egyptische afgodendienst, in `t bijzonder verering der zon als van de schitterendste ster, die licht, leven en groei veroorzaakte. Volgens Herod. (II. 42) waren Osiris en Isis de enige goden, die door alle Egyptenaren gemeenschappelijk worden vereerd. Osiris heet in Egypte Ra, d. i. zonnegod, en werd als de oorsprong aller koningen, als hoogste god en koning van alle goden beschouwd. Volgens Herodotus was het ook gebruikelijk kleine, gewoonlijk vergulde, met bloemen en op andere wijze versierde kapellen te maken, die bestemd waren om bij optochten een klein afgodsbeeld op te nemen en daarmee rondgedragen te worden. Diensvolgens is het hoogstwaarschijnlijk dat de sterrengod, dien de Israëlieten in de woestijn vereerden en in beelden belichaamden, geen ander was, dan de Egyptische Ra of Osiris; de tent en de stellaadje waren voor de bewaring en het transport der beelden van den sterrengod. Desgelijks was ook het gouden kalf, dat Israël bij den Sinaï aanbad, niets anders dan ene navolging van den Egyptischen stier Apis, die eveneens ene afbeelding van den zonnegod Osiris was. Wat Amos hier van Israëls afgodendienst gedurende de 40 jaren in de woestijn zegt, heeft natuurlijk alleen Betrekking op de massa van het volk, waarbij ook de besnijdenis achterwege bleef (Joshua 5:5-Joshua 5:7), en de offerdienst steeds meer verviel, zodat eindelijk in `t geheel gene offers meer gebracht werden. Er bestonden zeker ook talrijke uitzonderingen. Hiermede komt overeen wat de 5 Boeken van Mozes over het gedrag des volks in het geheel gedurende dien tijd zeggen. "Behalve de verschillende grovere uitbrekingen van oproer des volks tegen den Heere, die daar omstandig zijn bericht, en duidelijk genoeg aantonen, dat het volk niet van harte aan zijnen God was overgegeven, worden ook sporen gevonden van openbaren afgodendienst. Daartoe behoort deels de verordening (Leviticus 17:1) dat ieder, die een offerdier slachtte, dat tot den tabernakel moest brengen, terwijl daarbij gevoegd wordt, dat zij hun offeranden niet meer moesten brengen aan de Seïrim, dat zij nahoereerden (Amos 5:7), en verder de waarschuwing voor de aanbidding van zon, maan en sterren, dat gehele heir des hemels, waaruit men mag besluiten dat daartoe aanleiding geweest is. "

In Acts 7:42, Acts 7:43 haalt Stefanus in zijne rede ons vers aan, en wel volgens de Griekse vertaling, die niet getrouw is, en op ene verkeerde opvatting van den Hebreeën tekst berust. Dit doet echter aan de waarheid van deze plaats zijner rede geen afbreuk; want hij wil alleen den Joden bewijzen, dat zij altijd den Heiligen Geest hebben tegengestaan, en reeds in de woestijn het heir des hemels gediend hebben, en dit is in de Griekse overzetting juist uitgedrukt even als in den grondtekst.

Vers 26

26. Ja, gij droegt, in plaats van uwen waren Koning Jehova te vrezen, in plechtige optochten de tent van uwen god Melechrond, en den Kijn, uwe beelden (of de stellaadje uwer beelden) namelijk: de ster uws gods, dien zij uzelven hadt gemaakt.

De gedachte van het vers is, dat de Israëlieten enen afgod in de gedaante van ene ster in een huis of tempeltje geplaatst, op ene stellaadje in godsdienstige optochten hebben rondgedragen. Nu was de Egyptische afgodendienst, in `t bijzonder verering der zon als van de schitterendste ster, die licht, leven en groei veroorzaakte. Volgens Herod. (II. 42) waren Osiris en Isis de enige goden, die door alle Egyptenaren gemeenschappelijk worden vereerd. Osiris heet in Egypte Ra, d. i. zonnegod, en werd als de oorsprong aller koningen, als hoogste god en koning van alle goden beschouwd. Volgens Herodotus was het ook gebruikelijk kleine, gewoonlijk vergulde, met bloemen en op andere wijze versierde kapellen te maken, die bestemd waren om bij optochten een klein afgodsbeeld op te nemen en daarmee rondgedragen te worden. Diensvolgens is het hoogstwaarschijnlijk dat de sterrengod, dien de Israëlieten in de woestijn vereerden en in beelden belichaamden, geen ander was, dan de Egyptische Ra of Osiris; de tent en de stellaadje waren voor de bewaring en het transport der beelden van den sterrengod. Desgelijks was ook het gouden kalf, dat Israël bij den Sinaï aanbad, niets anders dan ene navolging van den Egyptischen stier Apis, die eveneens ene afbeelding van den zonnegod Osiris was. Wat Amos hier van Israëls afgodendienst gedurende de 40 jaren in de woestijn zegt, heeft natuurlijk alleen Betrekking op de massa van het volk, waarbij ook de besnijdenis achterwege bleef (Joshua 5:5-Joshua 5:7), en de offerdienst steeds meer verviel, zodat eindelijk in `t geheel gene offers meer gebracht werden. Er bestonden zeker ook talrijke uitzonderingen. Hiermede komt overeen wat de 5 Boeken van Mozes over het gedrag des volks in het geheel gedurende dien tijd zeggen. "Behalve de verschillende grovere uitbrekingen van oproer des volks tegen den Heere, die daar omstandig zijn bericht, en duidelijk genoeg aantonen, dat het volk niet van harte aan zijnen God was overgegeven, worden ook sporen gevonden van openbaren afgodendienst. Daartoe behoort deels de verordening (Leviticus 17:1) dat ieder, die een offerdier slachtte, dat tot den tabernakel moest brengen, terwijl daarbij gevoegd wordt, dat zij hun offeranden niet meer moesten brengen aan de Seïrim, dat zij nahoereerden (Amos 5:7), en verder de waarschuwing voor de aanbidding van zon, maan en sterren, dat gehele heir des hemels, waaruit men mag besluiten dat daartoe aanleiding geweest is. "

In Acts 7:42, Acts 7:43 haalt Stefanus in zijne rede ons vers aan, en wel volgens de Griekse vertaling, die niet getrouw is, en op ene verkeerde opvatting van den Hebreeën tekst berust. Dit doet echter aan de waarheid van deze plaats zijner rede geen afbreuk; want hij wil alleen den Joden bewijzen, dat zij altijd den Heiligen Geest hebben tegengestaan, en reeds in de woestijn het heir des hemels gediend hebben, en dit is in de Griekse overzetting juist uitgedrukt even als in den grondtekst.

Vers 27

27. Dewijl nu uw afval een zo diep gewortelde van ouds af toenemende is, daarom zal Ik ulieden gevankelijk wegvoeren, ver boven Damascus henen, die oude grens van het uwen vaderen beloofde land, zegt de Heere, wiens naam is God der heirscharen, en die macht heeft dezen Zijnen naam te bevestigen.

Gij zult verder uit uw land vervoerd worden, dan toen Hazaël, koning van Syrië, zovele Israëlieten gevankelijk wegvoerde naar Damascus (Amos 1:4), en gevolgelijk minder hoop kunnen scheppen van weer te keren. De koning van Syrië voerde de tien stammen gevankelijk naar Medië (2 Kings 14:6).

Vers 27

27. Dewijl nu uw afval een zo diep gewortelde van ouds af toenemende is, daarom zal Ik ulieden gevankelijk wegvoeren, ver boven Damascus henen, die oude grens van het uwen vaderen beloofde land, zegt de Heere, wiens naam is God der heirscharen, en die macht heeft dezen Zijnen naam te bevestigen.

Gij zult verder uit uw land vervoerd worden, dan toen Hazaël, koning van Syrië, zovele Israëlieten gevankelijk wegvoerde naar Damascus (Amos 1:4), en gevolgelijk minder hoop kunnen scheppen van weer te keren. De koning van Syrië voerde de tien stammen gevankelijk naar Medië (2 Kings 14:6).

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Amos 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/amos-5.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile