Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 25

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 25

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 25

Vers 1

Spreuken 25:1

Dit vers is het opschrift van deze latere verzameling van Salomo's spreuken, want hij merkte op en stelde vele spreuken in orde, opdat hij door deze spreuken het volk nog wetenschap zou leren, Ecclesiastes 12:9.

Merk op:

1. De spreuken waren van Salomo, die door de Heilige Geest gedreven werd om ten diepste van de kerk deze wijze en gewichtige volzinnen te schrijven. Wij hebben er vele gehad, maar er zijn nog meer, maar ook hier is Christus meerder dan Salomo, want, indien alles te boek gesteld was wat Christus gezegd en gedaan heeft en leerrijk was, de wereld zelf zou de geschreven boeken niet bevatten, John 21:25.

2. De uitgevers waren de mannen of knechten van Hizkia, die waarschijnlijk door hem aangesteld waren om deze dienst aan de kerk te bewijzen, onder de andere diensten, die hij deed aan het huis Gods, en in de wet en in het gebod, 2 Chronicles 31:21. Of hij voor dit werk de profeten heeft gebruikt, zoals Jesaja, Hosea of Micha, die in zijn tijd hebben geleefd, of sommigen, die in de profetenscholen waren opgeleid, of sommigen van de priesters en Levieten, aan wie hij bevelen gaf nopens de Goddelijke dingen, 2 Chronicles 29:4, of zoals de Joden denken zijn vorsten en staatsministers, die meer eigenlijk zijn knechten worden genoemd, is niet zeker. Indien het gedaan was door Eljakim, en Joah, en Sebna, dan was het geen verkleining van hun karakter. Zij hebben deze spreuken overgeschreven van de archieven uit de tijd van Salomo's regering, en gaven ze uit als een aanhangsel bij de vorige editie van dit boek. Het kan een grote dienst wezen, die men aan de kerk bewijst, als men de werken van anderen in het licht geeft, die tot nu toe onbekend gebleven zich. Sommigen denken dat zij deze spreuken verzameld en samengevoegd hebben uit de drie duizend spreuken, die Salomo gesproken heeft, 1 Kings 4:1, 32, weglatende die over natuurkunde handelen, en alleen die bewarende, welke over Godsdienst en Redekunde handelen. Sommigen hebben de opmerking gemaakt, dat in deze verzameling inzonderheid die spreuken zijn opgenomen, welke betrekking hebben op koningen en hun regering.

Vers 1

Spreuken 25:1

Dit vers is het opschrift van deze latere verzameling van Salomo's spreuken, want hij merkte op en stelde vele spreuken in orde, opdat hij door deze spreuken het volk nog wetenschap zou leren, Ecclesiastes 12:9.

Merk op:

1. De spreuken waren van Salomo, die door de Heilige Geest gedreven werd om ten diepste van de kerk deze wijze en gewichtige volzinnen te schrijven. Wij hebben er vele gehad, maar er zijn nog meer, maar ook hier is Christus meerder dan Salomo, want, indien alles te boek gesteld was wat Christus gezegd en gedaan heeft en leerrijk was, de wereld zelf zou de geschreven boeken niet bevatten, John 21:25.

2. De uitgevers waren de mannen of knechten van Hizkia, die waarschijnlijk door hem aangesteld waren om deze dienst aan de kerk te bewijzen, onder de andere diensten, die hij deed aan het huis Gods, en in de wet en in het gebod, 2 Chronicles 31:21. Of hij voor dit werk de profeten heeft gebruikt, zoals Jesaja, Hosea of Micha, die in zijn tijd hebben geleefd, of sommigen, die in de profetenscholen waren opgeleid, of sommigen van de priesters en Levieten, aan wie hij bevelen gaf nopens de Goddelijke dingen, 2 Chronicles 29:4, of zoals de Joden denken zijn vorsten en staatsministers, die meer eigenlijk zijn knechten worden genoemd, is niet zeker. Indien het gedaan was door Eljakim, en Joah, en Sebna, dan was het geen verkleining van hun karakter. Zij hebben deze spreuken overgeschreven van de archieven uit de tijd van Salomo's regering, en gaven ze uit als een aanhangsel bij de vorige editie van dit boek. Het kan een grote dienst wezen, die men aan de kerk bewijst, als men de werken van anderen in het licht geeft, die tot nu toe onbekend gebleven zich. Sommigen denken dat zij deze spreuken verzameld en samengevoegd hebben uit de drie duizend spreuken, die Salomo gesproken heeft, 1 Kings 4:1, 32, weglatende die over natuurkunde handelen, en alleen die bewarende, welke over Godsdienst en Redekunde handelen. Sommigen hebben de opmerking gemaakt, dat in deze verzameling inzonderheid die spreuken zijn opgenomen, welke betrekking hebben op koningen en hun regering.

Verzen 2-3

Spreuken 25:2-3

1. Hier wordt een voorbeeld gegeven van de eer van God: het is zijn eer een zaak te verbergen. Hij behoeft geen zaak te onderzoeken, want Hij kent iedere zaak door een heldere en ontwijfelbare beschouwing en niets kan voor Hem verborgen zijn maar Zijn eigen weg is in de zee en Zijn pad in grote wateren. Er is een ondoorgrondelijke diepte in Zijn raadsbesluiten, Romans 11:33. Het is slechts een klein deel, dat van Hem gehoord wordt. Wolken en donkerheid zijn rondom Hem. Wij zien wat Hij doet, maar wij kennen er de redenen niet van. Sommigen brengen het in betrekking met de zonden van de mensen, het is Zijn eer de zonde te vergeven, hetgeen is: haar te bedekken, haar niet te gedenken, haar niet meer te noemen, Zijn verdraagzaamheid, die Hij oefent jegens zondaren, is ook Zijn eer, waarin Hij schijnt te zwijgen en geen kennis van de zaak te nemen.

2. Waarin de eer van de koningen is gelegen.

A. Het is Gods eer, dat Hij geen onderzoek behoeft in te stellen naar een zaak, omdat Hij haar kent zonder haar te onderzoeken, maar het is de eer van de koningen om nauwgezet en met alle middelen, die hun ten dienste staan, een zaak te onderzoeken, die voor hen gebracht wordt, zich moeite te geven om de overtreders een gerechtelijk verhoor te doen ondergaan, ten einde achter hun plannen en bedoelingen te komen, en de verborgen werken van de duisternis aan het licht te brengen, geen oordeel uit te spreken voor zij alle omstandigheden wel overwogen hebben, het ook niet geheel aan anderen over te laten om de dingen te onderzoeken, maar uit hun eigen ogen te zien.

B. Het is Gods eer, dat Hij door geen onderzoek of navorsing ontdekt kan worden, en iets van die eer straalt af op koningen, wijze koningen die een zaak doorgronden, de helft is ondoorgrondelijk, zoals de hoogte des hemels of de diepte van de aarde, waarnaar wij kunnen gissen, maar die wij niet kunnen weten. Vorsten hebben hun "arcana imperii hun staatsgeheimen," plannen, die verborgen worden gehouden, en redenen van staat, waarover particuliere personen niet bevoegd zijn te oordelen en waarin zij dus geen nieuwsgierige blikken moeten werpen. Wijze vorsten, die een zaak onderzoeken, hebben vernuftige invallen, waaraan niemand zou denken, zoals Salomo toen hij om een zwaard vroeg om het levende kind door midden te snijden, waardoor hij bedoelde de ware moeder te ontdekken.

Verzen 2-3

Spreuken 25:2-3

1. Hier wordt een voorbeeld gegeven van de eer van God: het is zijn eer een zaak te verbergen. Hij behoeft geen zaak te onderzoeken, want Hij kent iedere zaak door een heldere en ontwijfelbare beschouwing en niets kan voor Hem verborgen zijn maar Zijn eigen weg is in de zee en Zijn pad in grote wateren. Er is een ondoorgrondelijke diepte in Zijn raadsbesluiten, Romans 11:33. Het is slechts een klein deel, dat van Hem gehoord wordt. Wolken en donkerheid zijn rondom Hem. Wij zien wat Hij doet, maar wij kennen er de redenen niet van. Sommigen brengen het in betrekking met de zonden van de mensen, het is Zijn eer de zonde te vergeven, hetgeen is: haar te bedekken, haar niet te gedenken, haar niet meer te noemen, Zijn verdraagzaamheid, die Hij oefent jegens zondaren, is ook Zijn eer, waarin Hij schijnt te zwijgen en geen kennis van de zaak te nemen.

2. Waarin de eer van de koningen is gelegen.

A. Het is Gods eer, dat Hij geen onderzoek behoeft in te stellen naar een zaak, omdat Hij haar kent zonder haar te onderzoeken, maar het is de eer van de koningen om nauwgezet en met alle middelen, die hun ten dienste staan, een zaak te onderzoeken, die voor hen gebracht wordt, zich moeite te geven om de overtreders een gerechtelijk verhoor te doen ondergaan, ten einde achter hun plannen en bedoelingen te komen, en de verborgen werken van de duisternis aan het licht te brengen, geen oordeel uit te spreken voor zij alle omstandigheden wel overwogen hebben, het ook niet geheel aan anderen over te laten om de dingen te onderzoeken, maar uit hun eigen ogen te zien.

B. Het is Gods eer, dat Hij door geen onderzoek of navorsing ontdekt kan worden, en iets van die eer straalt af op koningen, wijze koningen die een zaak doorgronden, de helft is ondoorgrondelijk, zoals de hoogte des hemels of de diepte van de aarde, waarnaar wij kunnen gissen, maar die wij niet kunnen weten. Vorsten hebben hun "arcana imperii hun staatsgeheimen," plannen, die verborgen worden gehouden, en redenen van staat, waarover particuliere personen niet bevoegd zijn te oordelen en waarin zij dus geen nieuwsgierige blikken moeten werpen. Wijze vorsten, die een zaak onderzoeken, hebben vernuftige invallen, waaraan niemand zou denken, zoals Salomo toen hij om een zwaard vroeg om het levende kind door midden te snijden, waardoor hij bedoelde de ware moeder te ontdekken.

Verzen 4-5

Spreuken 25:4-5

Dit toont aan dat de krachtige pogingen van een vorst om de ondeugd te onderdrukken en de zeden zijn volks te verbeteren, het meest afdoende middel zijn om zijn regering te steunen.

Merk op:

1. Wat de plicht is van de magistraten: de weg van de goddeloze weg te doen, hun macht te gebruiken tot verschrikking van boze werken en van boze werkers, niet alleen hen uit hun tegenwoordigheid te bannen, die zich aan ondeugd overgeven, en hun de toegang tot het hof te ontzeggen, maar hen te verschrikken en in bedwang te honden, opdat zij de besmetting van hun ondeugden niet verder verspreiden onder hun onderdanen. Dit wordt genoemd "het schuim van het zilver weg te doen," hetgeen door de kracht van het vuur geschiedt. Goddeloze mensen zijn het schuim van een natie, het uitvaagsel van het volk, en als zodanig moet het weggenomen worden. Als de mensen het niet willen doen zal God het doen, Psalms 119:119. Als de goddelozen weggedaan worden van het aangezicht des konings, als hij hen begeeft en zijn verfoeiing betoont van hun boze wegen dan zal dit er zeer veel toe bijdragen om hun de macht te benomen om kwaad te doen. De verbetering van de zeden van het hof zal de verbetering van de zeden van het land ten gevolge hebben, Psalms 101:3, Psalms 101:8.

2. Wat er het voordeel van zal wezen, als zij deze plicht volbrengen.

a. Hun onderdanen zullen er beter door worden, zij zullen als gelouterd zilver worden, geschikt om er vaten van de ere van te maken.

b. Het zal de bevestiging zijn van de vorst, zijn troon zal door deze gerechtigheid bevestigd worden, want God zal zijn regering zegenen, het volk zal er zich onder buigen, en zo zal hij duurzaam zijn.

Verzen 4-5

Spreuken 25:4-5

Dit toont aan dat de krachtige pogingen van een vorst om de ondeugd te onderdrukken en de zeden zijn volks te verbeteren, het meest afdoende middel zijn om zijn regering te steunen.

Merk op:

1. Wat de plicht is van de magistraten: de weg van de goddeloze weg te doen, hun macht te gebruiken tot verschrikking van boze werken en van boze werkers, niet alleen hen uit hun tegenwoordigheid te bannen, die zich aan ondeugd overgeven, en hun de toegang tot het hof te ontzeggen, maar hen te verschrikken en in bedwang te honden, opdat zij de besmetting van hun ondeugden niet verder verspreiden onder hun onderdanen. Dit wordt genoemd "het schuim van het zilver weg te doen," hetgeen door de kracht van het vuur geschiedt. Goddeloze mensen zijn het schuim van een natie, het uitvaagsel van het volk, en als zodanig moet het weggenomen worden. Als de mensen het niet willen doen zal God het doen, Psalms 119:119. Als de goddelozen weggedaan worden van het aangezicht des konings, als hij hen begeeft en zijn verfoeiing betoont van hun boze wegen dan zal dit er zeer veel toe bijdragen om hun de macht te benomen om kwaad te doen. De verbetering van de zeden van het hof zal de verbetering van de zeden van het land ten gevolge hebben, Psalms 101:3, Psalms 101:8.

2. Wat er het voordeel van zal wezen, als zij deze plicht volbrengen.

a. Hun onderdanen zullen er beter door worden, zij zullen als gelouterd zilver worden, geschikt om er vaten van de ere van te maken.

b. Het zal de bevestiging zijn van de vorst, zijn troon zal door deze gerechtigheid bevestigd worden, want God zal zijn regering zegenen, het volk zal er zich onder buigen, en zo zal hij duurzaam zijn.

Verzen 6-7

Spreuken 25:6-7

1. Hier zien wij dat de Godsdienst, wel ver van goede manieren tegen te gaan, ons juist leert om ons nederig en eerbiedig te gedragen tegenover onze meerderen, op onze plaats te blijven, en de voorrang te geven aan wie hij toekomt. "Dring u niet naar voren in de tegenwoordigheid des konings of in de tegenwoordigheid van de groten, stel u niet met hen geluk zo verstaan het sommigen wedijver niet met hen in kledij, in huisraad, in tuinen, in het voeren of inrichten van uw huishouding, of in personeel van dienstboden, want dat is een belediging voor hen en zal uw bezitting ruïneren."

2. Dat de Godsdienst ons nederigheid en zelfverloochening leert, hetgeen nog beter is dan goede manieren. "Verloochen en sta de plaats af, waar gij recht op hebt, begeer niet te pronken of te pralen, haak niet naar bevordering, en dring u niet in in het gezelschap van hen, die boven u zijn, vergenoeg u met een nederige sfeer, indien God u daar uw plaats heeft aangewezen." De reden, die hij geeft, is dat dit het wezenlijke middel is om tot verhoging te komen, zoals onze Heiland aantoont in een gelijkenis, die hieraan ontleend schijnt te zijn, Luke 14:9. Niet dat wij bescheidenheid en nederigheid moeten voorwenden, die als het ware als een krijgslist moeten gebruiken om tot eer te komen, neen, wij moeten wezenlijk nederig en bescheiden zijn, omdat God hen, die het zijn, zal eren, en dat zullen ook de mensen. Het is beter voor een mens en zal hem meer voldoening schenken om bevorderd te worden boven hetgeen hij verwacht, of waarop hij aanspraak maakt, dan om van zijn plaats teruggestoten te worden in de tegenwoordigheid van een prins, wie van nabij te zien een grote eer was, en in wiens tegenwoordigheid zich in te dringen een groot bewijs van brutale aanmatiging is.

Verzen 6-7

Spreuken 25:6-7

1. Hier zien wij dat de Godsdienst, wel ver van goede manieren tegen te gaan, ons juist leert om ons nederig en eerbiedig te gedragen tegenover onze meerderen, op onze plaats te blijven, en de voorrang te geven aan wie hij toekomt. "Dring u niet naar voren in de tegenwoordigheid des konings of in de tegenwoordigheid van de groten, stel u niet met hen geluk zo verstaan het sommigen wedijver niet met hen in kledij, in huisraad, in tuinen, in het voeren of inrichten van uw huishouding, of in personeel van dienstboden, want dat is een belediging voor hen en zal uw bezitting ruïneren."

2. Dat de Godsdienst ons nederigheid en zelfverloochening leert, hetgeen nog beter is dan goede manieren. "Verloochen en sta de plaats af, waar gij recht op hebt, begeer niet te pronken of te pralen, haak niet naar bevordering, en dring u niet in in het gezelschap van hen, die boven u zijn, vergenoeg u met een nederige sfeer, indien God u daar uw plaats heeft aangewezen." De reden, die hij geeft, is dat dit het wezenlijke middel is om tot verhoging te komen, zoals onze Heiland aantoont in een gelijkenis, die hieraan ontleend schijnt te zijn, Luke 14:9. Niet dat wij bescheidenheid en nederigheid moeten voorwenden, die als het ware als een krijgslist moeten gebruiken om tot eer te komen, neen, wij moeten wezenlijk nederig en bescheiden zijn, omdat God hen, die het zijn, zal eren, en dat zullen ook de mensen. Het is beter voor een mens en zal hem meer voldoening schenken om bevorderd te worden boven hetgeen hij verwacht, of waarop hij aanspraak maakt, dan om van zijn plaats teruggestoten te worden in de tegenwoordigheid van een prins, wie van nabij te zien een grote eer was, en in wiens tegenwoordigheid zich in te dringen een groot bewijs van brutale aanmatiging is.

Verzen 8-10

Spreuken 25:8-10

Hier wordt goede raad gegeven betreffende het voeren van processen.

1. "Wees niet haastig om een aanklacht tegen iemand in te dienen, voor gij zelf het wel overwogen hebt, en er uw vrienden over hebt geraadpleegd. Vaar niet haastig voort om te twisten. Ga niet in drift een aanklacht indienen of zodra gij denkt het recht aan uw zijde te hebben, maar overweeg de zaak met kalmte en nauwgezetheid, want wij zijn zeer licht partijdig omtrent onze eigen zaak, overweeg de zekerheid van de onkosten en het onzekere van een goede uitslag, hoeveel zorg en moeite het u zal veroorzaken, terwijl met dat al de uitspraak tegen u kan zijn, voorzeker, dan behoort gij ook niet haastig voort te varen om te twisten."

2. "Doe geen aanklacht voor gij beproefd hebt de zaak in der minne te schikken, Proverbs 25:9. Bespreek de zaak met uw naaste, misschien zult gij elkaar dan beter verstaan, en zien dat het niet nodig is om een proces te beginnen. In openbare geschillen indien de oorlog, die ten slotte toch moet eindigen, voorkomen had kunnen worden door een tijdig vredesverdrag, zouden zeer vele mensenlevens en zeer veel leed bespaard zijn gebleven. Vervolg uw naaste niet in rechten zoals een heiden of een tollenaar, voordat gij hem onder vier ogen op zijn fout gewezen hebt, en hij geweigerd heeft om tot een schikking te komen. Misschien is de zaak in geschil een geheim, niet geschikt om aan iemand bekend gemaakt te worden, en nog veel minder om voor het gehele land gebracht te worden, beëindig haar dus tussen vier ogen, opdat het niet ontdekt worde." Openbaar het geheim van een ander niet. Ga niet uit wraakzucht, teneinde uw tegenstander te onteren, openbaar maken wat geheim had moeten blijven en dat volstrekt niets met de zaak te maken heeft." Hij geeft twee redenen op, waarom wij aldus voorzichtig moeten zijn ten opzichte van het voeren van een proces.

a. Omdat er anders gevaar zou zijn dat gij het proces verliest, en gij niet weet wet te doen als de gedaagde zich onschuldig bewijst aan hetgeen, waarvan gij hem beschuldigd hebt, en bewijst dat uw aanklacht beuzelachtig was en kwellend, en dat gij geen reden haat om hem in rechten te vervolgen, en u derhalve beschaamd maakt, u smaadt, zodat u geen rechtsingang wordt verleend, en gij veroordeeld wordt in de kosten, hetgeen alles door een weinig nadenken en toegeven voorkomen had kunnen worden."

b. Omdat dit op uw beschaming zal uitlopen, als gij bekend zult staan als een pleitziek man. Niet alleen de verweerder zelf, Proverbs 25:8, maar allen, die getuigen waren van dit rechtsgeding, zullen u beschaamd maken, zullen u bekend maken als iemand zonder beginselen, en uw kwaad gerucht zou niet afgekeerd worden, uw goede naam is voor altijd verloren.

Verzen 8-10

Spreuken 25:8-10

Hier wordt goede raad gegeven betreffende het voeren van processen.

1. "Wees niet haastig om een aanklacht tegen iemand in te dienen, voor gij zelf het wel overwogen hebt, en er uw vrienden over hebt geraadpleegd. Vaar niet haastig voort om te twisten. Ga niet in drift een aanklacht indienen of zodra gij denkt het recht aan uw zijde te hebben, maar overweeg de zaak met kalmte en nauwgezetheid, want wij zijn zeer licht partijdig omtrent onze eigen zaak, overweeg de zekerheid van de onkosten en het onzekere van een goede uitslag, hoeveel zorg en moeite het u zal veroorzaken, terwijl met dat al de uitspraak tegen u kan zijn, voorzeker, dan behoort gij ook niet haastig voort te varen om te twisten."

2. "Doe geen aanklacht voor gij beproefd hebt de zaak in der minne te schikken, Proverbs 25:9. Bespreek de zaak met uw naaste, misschien zult gij elkaar dan beter verstaan, en zien dat het niet nodig is om een proces te beginnen. In openbare geschillen indien de oorlog, die ten slotte toch moet eindigen, voorkomen had kunnen worden door een tijdig vredesverdrag, zouden zeer vele mensenlevens en zeer veel leed bespaard zijn gebleven. Vervolg uw naaste niet in rechten zoals een heiden of een tollenaar, voordat gij hem onder vier ogen op zijn fout gewezen hebt, en hij geweigerd heeft om tot een schikking te komen. Misschien is de zaak in geschil een geheim, niet geschikt om aan iemand bekend gemaakt te worden, en nog veel minder om voor het gehele land gebracht te worden, beëindig haar dus tussen vier ogen, opdat het niet ontdekt worde." Openbaar het geheim van een ander niet. Ga niet uit wraakzucht, teneinde uw tegenstander te onteren, openbaar maken wat geheim had moeten blijven en dat volstrekt niets met de zaak te maken heeft." Hij geeft twee redenen op, waarom wij aldus voorzichtig moeten zijn ten opzichte van het voeren van een proces.

a. Omdat er anders gevaar zou zijn dat gij het proces verliest, en gij niet weet wet te doen als de gedaagde zich onschuldig bewijst aan hetgeen, waarvan gij hem beschuldigd hebt, en bewijst dat uw aanklacht beuzelachtig was en kwellend, en dat gij geen reden haat om hem in rechten te vervolgen, en u derhalve beschaamd maakt, u smaadt, zodat u geen rechtsingang wordt verleend, en gij veroordeeld wordt in de kosten, hetgeen alles door een weinig nadenken en toegeven voorkomen had kunnen worden."

b. Omdat dit op uw beschaming zal uitlopen, als gij bekend zult staan als een pleitziek man. Niet alleen de verweerder zelf, Proverbs 25:8, maar allen, die getuigen waren van dit rechtsgeding, zullen u beschaamd maken, zullen u bekend maken als iemand zonder beginselen, en uw kwaad gerucht zou niet afgekeerd worden, uw goede naam is voor altijd verloren.

Verzen 11-12

Spreuken 25:11-12

Salomo toont hier aan:

1. Hoe goed en betamelijk het is voor een man om goed en gepast te spreken. Een woord, gesproken op de juiste tijd en in op de juiste plaats, onderricht, goede raad of vertroosting ter rechter tijd gegeven en in juiste, gepaste uitdrukkingen, geschikt voor de omstandigheden van de persoon, tot wie gesproken wordt, en in overeenstemming met het karakter van de persoon, die spreekt, is als gouden ballen, die op appels gelijken, of als wezenlijke met een goudkleur (goudrenetten) of misschien verguld zoals wij soms laurieren vergulden, op tafel gebracht in een zilveren mand, van wat wij filigraanwerk noemen, door hetwelk de gouden appelen heen gezien worden. Ongetwijfeld was dit een tafelversiersel, dat toen welbekend was. Gelijk dit nu zeer bekoorlijk was voor het oog zo is een woord ter rechter tijd gesproken, strelend voor het oor.

2. Inzonderheid om een bestraffing te geven met wijsheid, op een manier die haar aangenaam maakt. Als zij op een goede manier gegeven wordt door een wijs bestraffer, en goed opgenomen wordt door een horend oor, dan is zij als een gouden oorsiersel en een halssieraad van het fijnste goud, zeer bevallig, en dat de straffen zowel als de bestrafte goed staat, beide zullen hun lof hebben, de bestraffer omdat hij haar op zo goede en verstandige wijze gegeven heeft, en de bestrafte, omdat hij haar zo goed en geduldig opgenomen heeft en er een goed gebruik van heeft gemaakt. Anderen zullen hen beide loven, en zij zullen voldoening hebben in elkaar, hij, die de bestraffing gaf is voldaan omdat zij de gewenste uitwerking had, en hij, aan wie zij gegeven werd, heeft reden om er dankbaar voor te zijn als voor een vriendelijkheid. Datgene is goed gegeven, zeggen wij, dat goed aangenomen werd, maar niet altijd wordt goed aangenomen wat goed gegeven werd. Het ware te wensen dat een wijze bestraffer altijd een horend oor vond, maar zo is het niet.

Verzen 11-12

Spreuken 25:11-12

Salomo toont hier aan:

1. Hoe goed en betamelijk het is voor een man om goed en gepast te spreken. Een woord, gesproken op de juiste tijd en in op de juiste plaats, onderricht, goede raad of vertroosting ter rechter tijd gegeven en in juiste, gepaste uitdrukkingen, geschikt voor de omstandigheden van de persoon, tot wie gesproken wordt, en in overeenstemming met het karakter van de persoon, die spreekt, is als gouden ballen, die op appels gelijken, of als wezenlijke met een goudkleur (goudrenetten) of misschien verguld zoals wij soms laurieren vergulden, op tafel gebracht in een zilveren mand, van wat wij filigraanwerk noemen, door hetwelk de gouden appelen heen gezien worden. Ongetwijfeld was dit een tafelversiersel, dat toen welbekend was. Gelijk dit nu zeer bekoorlijk was voor het oog zo is een woord ter rechter tijd gesproken, strelend voor het oor.

2. Inzonderheid om een bestraffing te geven met wijsheid, op een manier die haar aangenaam maakt. Als zij op een goede manier gegeven wordt door een wijs bestraffer, en goed opgenomen wordt door een horend oor, dan is zij als een gouden oorsiersel en een halssieraad van het fijnste goud, zeer bevallig, en dat de straffen zowel als de bestrafte goed staat, beide zullen hun lof hebben, de bestraffer omdat hij haar op zo goede en verstandige wijze gegeven heeft, en de bestrafte, omdat hij haar zo goed en geduldig opgenomen heeft en er een goed gebruik van heeft gemaakt. Anderen zullen hen beide loven, en zij zullen voldoening hebben in elkaar, hij, die de bestraffing gaf is voldaan omdat zij de gewenste uitwerking had, en hij, aan wie zij gegeven werd, heeft reden om er dankbaar voor te zijn als voor een vriendelijkheid. Datgene is goed gegeven, zeggen wij, dat goed aangenomen werd, maar niet altijd wordt goed aangenomen wat goed gegeven werd. Het ware te wensen dat een wijze bestraffer altijd een horend oor vond, maar zo is het niet.

Vers 13

Spreuken 25:13

Zie hier:

1. Wat de zorg moet wezen van een dienaar de geringste, die op een boodschap wordt uitgezonden, en nog veel meer van de hoogste, de agent en gezant van een vorst, hij moet getrouw zijn aan hem, die hem zendt en wel toezien dat hij noch door vergissing, noch met bedoeling, de hem opgedragen last niet vervalst en in niets zijns meesters belangen schaadt. Zij, die de opdracht hebben om de zaken van een ander te behartigen, moeten er evenveel zorg aan wijden alsof het hun eigen zaken waren.

2. Hoezeer dit tot voldoening zal zijn van zijn heer, het zal zijn ziel verkwikken evenals de koude sneeuw (die men in warme landen door kunst het gehele jaar door bewaart) de werklieden verkwikt in de oogst, die de last en de hitte des daags gedragen hebben. Hoe gewichtiger de zaak was, en hoe groter vrees gekoesterd werd dat zij zou mislukken, verkeerd zou uitkomen) hoe aangenamer de bode zal zijn aan zijn heer, indien hij in alles naar wens geslaagd is. Een getrouw leraar, Christus gezant, moet aldus aangenaam en welbehaaglijk zijn aan ons, Job 33:23, in elk geval zal hij Gode een goede reuk zijn, 2 Corinthiers 2:15.

Vers 13

Spreuken 25:13

Zie hier:

1. Wat de zorg moet wezen van een dienaar de geringste, die op een boodschap wordt uitgezonden, en nog veel meer van de hoogste, de agent en gezant van een vorst, hij moet getrouw zijn aan hem, die hem zendt en wel toezien dat hij noch door vergissing, noch met bedoeling, de hem opgedragen last niet vervalst en in niets zijns meesters belangen schaadt. Zij, die de opdracht hebben om de zaken van een ander te behartigen, moeten er evenveel zorg aan wijden alsof het hun eigen zaken waren.

2. Hoezeer dit tot voldoening zal zijn van zijn heer, het zal zijn ziel verkwikken evenals de koude sneeuw (die men in warme landen door kunst het gehele jaar door bewaart) de werklieden verkwikt in de oogst, die de last en de hitte des daags gedragen hebben. Hoe gewichtiger de zaak was, en hoe groter vrees gekoesterd werd dat zij zou mislukken, verkeerd zou uitkomen) hoe aangenamer de bode zal zijn aan zijn heer, indien hij in alles naar wens geslaagd is. Een getrouw leraar, Christus gezant, moet aldus aangenaam en welbehaaglijk zijn aan ons, Job 33:23, in elk geval zal hij Gode een goede reuk zijn, 2 Corinthiers 2:15.

Vers 14

Spreuken 25:14

Van die man kan gezegd worden zichzelf te roemen over een valse gift:

1. Die voorwendt ontvangen of gegeven te hebben hetgeen hij nooit gehad heeft en nooit gegeven heeft, die hoog opgeeft van zijn talenten en zijn goede diensten, terwijl het alles vals is, hij is niet wat hij voorgeeft te zijn. Of

2. Die belooft wat hij zal geven en wat hij zal doen, maar niet volbrengt wat hij belooft, die hoge verwachtingen opwekt bij de mensen van de grote dingen, die hij voor zijn land zal doen of voor zijn vrienden, de grote legaten die hij zal nalaten, terwijl hij of niets heeft na te laten, of nooit van plan was aan iemand iets na te laten. Zo iemand is als een morgenwolk, die voorbijgaat en hen teleurstelt, die uitzagen naar zegen om hun verdroogde grond te bevochtigen, Judas: 12, waterloze wolken.

Vers 14

Spreuken 25:14

Van die man kan gezegd worden zichzelf te roemen over een valse gift:

1. Die voorwendt ontvangen of gegeven te hebben hetgeen hij nooit gehad heeft en nooit gegeven heeft, die hoog opgeeft van zijn talenten en zijn goede diensten, terwijl het alles vals is, hij is niet wat hij voorgeeft te zijn. Of

2. Die belooft wat hij zal geven en wat hij zal doen, maar niet volbrengt wat hij belooft, die hoge verwachtingen opwekt bij de mensen van de grote dingen, die hij voor zijn land zal doen of voor zijn vrienden, de grote legaten die hij zal nalaten, terwijl hij of niets heeft na te laten, of nooit van plan was aan iemand iets na te laten. Zo iemand is als een morgenwolk, die voorbijgaat en hen teleurstelt, die uitzagen naar zegen om hun verdroogde grond te bevochtigen, Judas: 12, waterloze wolken.

Vers 15

Spreuken 25:15

Er worden ons hier twee dingen aanbevolen in ons handelen met anderen, als waardoor wij waarschijnlijk ons doel zullen bereiken.

1. Geduld, een driftbui te verdragen zonder zelf driftig te worden, en te wachten op een geschikte gelegenheid om onze redenen aan te voeren, en de mensen tijd te geven om ze te overwegen. Hierdoor kan zelfs een overste overtuigd worden om iets te doen, waarvan hij zeer afkerig scheen te zijn, en nog veel meer een gewoon, particulier persoon. Wat nu gerechtigheid en rede is, zal het ook op een andere tijd zijn, en daarom behoeven wij het nu niet met geweld op te dringen, en kunnen wij op een meer gelegen tijd wachten.

2. Zachtheid, te spreken zonder hartstocht of prikkeling. Een zachte tong breekt het gebeente, zij vertedert het ruwste gemoed en overwint hen, die het gemelijkst zijn, zoals, naar men zegt, de bliksem soms het gebeente breekt, zonder het vlees te kwetsen. Met een zachte tong heeft Gideon de Efraïmieten tevreden gesteld, en heeft Abigaïl Davids toorn afgewend. Harde woorden breken geen beenderen, zeggen wij, en daarom moeten wij ze geduldig dragen maar het schijnt dat zachte woorden dit wel doen, en daarom moeten wij ze altijd met voorzichtigheid geven.

Vers 15

Spreuken 25:15

Er worden ons hier twee dingen aanbevolen in ons handelen met anderen, als waardoor wij waarschijnlijk ons doel zullen bereiken.

1. Geduld, een driftbui te verdragen zonder zelf driftig te worden, en te wachten op een geschikte gelegenheid om onze redenen aan te voeren, en de mensen tijd te geven om ze te overwegen. Hierdoor kan zelfs een overste overtuigd worden om iets te doen, waarvan hij zeer afkerig scheen te zijn, en nog veel meer een gewoon, particulier persoon. Wat nu gerechtigheid en rede is, zal het ook op een andere tijd zijn, en daarom behoeven wij het nu niet met geweld op te dringen, en kunnen wij op een meer gelegen tijd wachten.

2. Zachtheid, te spreken zonder hartstocht of prikkeling. Een zachte tong breekt het gebeente, zij vertedert het ruwste gemoed en overwint hen, die het gemelijkst zijn, zoals, naar men zegt, de bliksem soms het gebeente breekt, zonder het vlees te kwetsen. Met een zachte tong heeft Gideon de Efraïmieten tevreden gesteld, en heeft Abigaïl Davids toorn afgewend. Harde woorden breken geen beenderen, zeggen wij, en daarom moeten wij ze geduldig dragen maar het schijnt dat zachte woorden dit wel doen, en daarom moeten wij ze altijd met voorzichtigheid geven.

Vers 16

Spreuken 25:16

1. Hier wordt ons een sober en matig gebruik toegestaan van zingenot. Hebt gij honing gevonden? Hij is geen verboden vrucht voor u, zoals hij voor Jonathan geweest is, gij kunt er met dankzegging aan God van eten, die dingen geschapen hebbende, welke aangenaam zijn voor onze zinnen, ons veroorlooft ze te gebruiken. "Eet dat u genoeg is, en niet meer, genoeg is zo goed als een feestmaal."

2. Wij worden vermaand om ons te wachten voor overdaad. Van alle genoegens moeten wij gebruik maken zoals van honing, met een teugel op onze lust, opdat wij niet meer nemen dan goed voor ons is, en er ons ziek door zouden maken. Wij zijn het meest in gevaar van oververzadiging door hetgeen het zoetst, het aangenaamst is, en daarom hebben zij, die alle dagen vrolijk en prachtig leven, het nodig om over zichzelf te waken, opdat hun harten niet te eniger tijd bezwaard worden. De genoegens van de zinnen verliezen hun aangenaamheid door een overmatig gebruik ervan, en worden walgelijk, zoals honing, die in de maag verzuurt, daarom is het ons belang, zowel als onze plicht, om ze met matigheid te gebruiken.

Vers 16

Spreuken 25:16

1. Hier wordt ons een sober en matig gebruik toegestaan van zingenot. Hebt gij honing gevonden? Hij is geen verboden vrucht voor u, zoals hij voor Jonathan geweest is, gij kunt er met dankzegging aan God van eten, die dingen geschapen hebbende, welke aangenaam zijn voor onze zinnen, ons veroorlooft ze te gebruiken. "Eet dat u genoeg is, en niet meer, genoeg is zo goed als een feestmaal."

2. Wij worden vermaand om ons te wachten voor overdaad. Van alle genoegens moeten wij gebruik maken zoals van honing, met een teugel op onze lust, opdat wij niet meer nemen dan goed voor ons is, en er ons ziek door zouden maken. Wij zijn het meest in gevaar van oververzadiging door hetgeen het zoetst, het aangenaamst is, en daarom hebben zij, die alle dagen vrolijk en prachtig leven, het nodig om over zichzelf te waken, opdat hun harten niet te eniger tijd bezwaard worden. De genoegens van de zinnen verliezen hun aangenaamheid door een overmatig gebruik ervan, en worden walgelijk, zoals honing, die in de maag verzuurt, daarom is het ons belang, zowel als onze plicht, om ze met matigheid te gebruiken.

Vers 17

Spreuken 25:17

Hier noemt hij een ander genoegen, waarvan wij niet te veel moeten nemen, namelijk het genoegen van onze vrienden te bezoeken, het vorige moeten wij spaarzaam gebruiken, ten einde geen oververzadiging teweeg te brengen bij onszelf, dit laatste, opdat wij geen oververzadiging teweegbrengen bij onze naaste.

1. Liet een daad van beleefdheid om soms onze naburen te bezoeken, ten einde hun onze achting en belangstelling te tonen, en onze wederzijdse bekendheid met en genegenheid voor elkaar te onderhouden, en opdat wij beide de voldoening en het voordeel van hun omgang hebben.

2. Het is verstandig, en het behoort tot de goede manieren, om in dit bezoeken van onze vrienden hun niet lastig te zijn, hen niet al te dikwijls te bezoeken, niet al te lang te blijven niet te komen op het uur van de maaltijden, ons niet te bemoeien met hun familieaangelegenheden, waardoor wij ons onbetamelijk aanstellen en hun lastig worden. Uw naaste, die aldus geplaagd wordt door uw bezoek, zal u moe en zat worden, en u haten, en datgene zal de verwoesting zijn van de vriendschap, hetwelk er de versterking van had moeten zijn. Gemeenzaamheid brengt wel eens minachting teweeg. Hij, die zich als tafelschuimer aanstelt bij zijn vriend, verliest hem. Hoeveel beter een vriend is God dus dan iedere andere vriend, want van Zijn huis, de troon van Zijn genade, behoeven wij onze voet niet te sparen, Hoofdst. 8:34, hoe vaker wij tot Hem komen, hoe beter, en hoe meer welkom wij Hem zijn.

Vers 17

Spreuken 25:17

Hier noemt hij een ander genoegen, waarvan wij niet te veel moeten nemen, namelijk het genoegen van onze vrienden te bezoeken, het vorige moeten wij spaarzaam gebruiken, ten einde geen oververzadiging teweeg te brengen bij onszelf, dit laatste, opdat wij geen oververzadiging teweegbrengen bij onze naaste.

1. Liet een daad van beleefdheid om soms onze naburen te bezoeken, ten einde hun onze achting en belangstelling te tonen, en onze wederzijdse bekendheid met en genegenheid voor elkaar te onderhouden, en opdat wij beide de voldoening en het voordeel van hun omgang hebben.

2. Het is verstandig, en het behoort tot de goede manieren, om in dit bezoeken van onze vrienden hun niet lastig te zijn, hen niet al te dikwijls te bezoeken, niet al te lang te blijven niet te komen op het uur van de maaltijden, ons niet te bemoeien met hun familieaangelegenheden, waardoor wij ons onbetamelijk aanstellen en hun lastig worden. Uw naaste, die aldus geplaagd wordt door uw bezoek, zal u moe en zat worden, en u haten, en datgene zal de verwoesting zijn van de vriendschap, hetwelk er de versterking van had moeten zijn. Gemeenzaamheid brengt wel eens minachting teweeg. Hij, die zich als tafelschuimer aanstelt bij zijn vriend, verliest hem. Hoeveel beter een vriend is God dus dan iedere andere vriend, want van Zijn huis, de troon van Zijn genade, behoeven wij onze voet niet te sparen, Hoofdst. 8:34, hoe vaker wij tot Hem komen, hoe beter, en hoe meer welkom wij Hem zijn.

Vers 18

Spreuken 25:18

1. De zonde, die hier veroordeeld wordt is vals getuigenis afleggen tegen onze naaste, hetzij voor het gerecht of in gewone gesprekken, tegen de wet van het negende gebod.

2. Waarom zij hier veroordeeld wordt is het boosaardige ervan, het is in haar macht niet alleen om van de mensen eer en goede naam te bederven, maar ook hun leven, hun bezitting, hun gezin te verwoesten, ja alles wat hun dierbaar is, een vals getuigenis bevat in zich alles wat gevaarlijk is, het is een hamer of knots, om iemand de hersens in te slaan, een dorsvlegel, waartegen men zich niet verweren kan, het is een zwaard om van dichtbij te wonden, en een scherpe pijl om op een afstand te wonden. Daarom is het ons nodig te bidden: "O Heere! red mijn ziel van de valse lippen" Psalms 120:2.

Vers 18

Spreuken 25:18

1. De zonde, die hier veroordeeld wordt is vals getuigenis afleggen tegen onze naaste, hetzij voor het gerecht of in gewone gesprekken, tegen de wet van het negende gebod.

2. Waarom zij hier veroordeeld wordt is het boosaardige ervan, het is in haar macht niet alleen om van de mensen eer en goede naam te bederven, maar ook hun leven, hun bezitting, hun gezin te verwoesten, ja alles wat hun dierbaar is, een vals getuigenis bevat in zich alles wat gevaarlijk is, het is een hamer of knots, om iemand de hersens in te slaan, een dorsvlegel, waartegen men zich niet verweren kan, het is een zwaard om van dichtbij te wonden, en een scherpe pijl om op een afstand te wonden. Daarom is het ons nodig te bidden: "O Heere! red mijn ziel van de valse lippen" Psalms 120:2.

Vers 19

Spreuken 25:19

1. Het vertrouwen van een trouweloze zo lezen het sommigen zal wezen als een gebroken land, zijn staatkunde, zijn macht, zijn invloed, alles waarop hij vertrouwde om hem te steunen in zijn goddeloosheid, zal hem falen in de tijd van de benauwdheid, Psalms 52:1-9.

2.Vertrouwen op een trouweloze zo lezen wij het op een man, die wij betrouwbaar achtten en op wie wij dus hebben vertrouwd maar die blijkt anders te zijn, zal niet slechts onnut wezen, maar smartelijk en kwellend, zoals een gebroken hand of een verstuikte voet, die als wij er enige druk op oefenen, ons niet slechts faalt, maar er ons pijn van doet gevoelen, inzonderheid in een tijd van benauwdheid als wij er het meest hulp van verwachten. Het is als een gebroken rietstaf, Isaiah 36:6. Vertrouwen op een getrouw God in een tijd van benauwdheid zal niet aldus blijken te zijn, in Hem kunnen wij rusten, in Hem kunnen wij zeker wonen.

Vers 19

Spreuken 25:19

1. Het vertrouwen van een trouweloze zo lezen het sommigen zal wezen als een gebroken land, zijn staatkunde, zijn macht, zijn invloed, alles waarop hij vertrouwde om hem te steunen in zijn goddeloosheid, zal hem falen in de tijd van de benauwdheid, Psalms 52:1-9.

2.Vertrouwen op een trouweloze zo lezen wij het op een man, die wij betrouwbaar achtten en op wie wij dus hebben vertrouwd maar die blijkt anders te zijn, zal niet slechts onnut wezen, maar smartelijk en kwellend, zoals een gebroken hand of een verstuikte voet, die als wij er enige druk op oefenen, ons niet slechts faalt, maar er ons pijn van doet gevoelen, inzonderheid in een tijd van benauwdheid als wij er het meest hulp van verwachten. Het is als een gebroken rietstaf, Isaiah 36:6. Vertrouwen op een getrouw God in een tijd van benauwdheid zal niet aldus blijken te zijn, in Hem kunnen wij rusten, in Hem kunnen wij zeker wonen.

Vers 20

Spreuken 25:20

1. De ongerijmdheid, die hier bestraft wordt, is liederen te zingen bij een treurig hart. Zij, die in grote droefheid zijn moeten vertroost worden door medegevoel, door in te stemmen met hun klacht, als wij deze methode volgden, dan zou de beweging onder lippen smart verzachten, Job 16:5, maar wij gaan op verkeerde wijze bij hen te werk als wij denken hun verlichting te verschaffen door vrolijk bij hen te wezen en te pogen hen vrolijk te maken, want het doet nog toe aan hun smart, om te zien dat hun vrienden zich zo weinig om hen bekommeren, het maakt dat zij de oorzaken hunner smart weer ophalen en ze verzwaren, zodat zij zich in hun smart verharden tegen de aanvallen van de vrolijkheid.

2. De ongerijmdheden, waarmee dit vergeleken wordt, zijn iemand een kledingstuk te ontnemen in koud weer, waardoor hij nog kouder wordt, of edik te gieten op salpeter, hetgeen evenals water op kalk het aan het gisten brengt zo ongepast en onbetamelijk is het om vrolijke liederen te zingen bij iemand, die bedroefd van hart is. Sommigen lezen het in tegenovergestelden zin: "Gelijk hij, die een kleed aandoet in kwaad weer, het lichaam verwarmt, of, gelijk edik op salpeter het oplost, zo zal hij, die liederen van troost zingt bij iemand, die treurig is, hem verkwikken en zijn droefheid verdrijven".

Vers 20

Spreuken 25:20

1. De ongerijmdheid, die hier bestraft wordt, is liederen te zingen bij een treurig hart. Zij, die in grote droefheid zijn moeten vertroost worden door medegevoel, door in te stemmen met hun klacht, als wij deze methode volgden, dan zou de beweging onder lippen smart verzachten, Job 16:5, maar wij gaan op verkeerde wijze bij hen te werk als wij denken hun verlichting te verschaffen door vrolijk bij hen te wezen en te pogen hen vrolijk te maken, want het doet nog toe aan hun smart, om te zien dat hun vrienden zich zo weinig om hen bekommeren, het maakt dat zij de oorzaken hunner smart weer ophalen en ze verzwaren, zodat zij zich in hun smart verharden tegen de aanvallen van de vrolijkheid.

2. De ongerijmdheden, waarmee dit vergeleken wordt, zijn iemand een kledingstuk te ontnemen in koud weer, waardoor hij nog kouder wordt, of edik te gieten op salpeter, hetgeen evenals water op kalk het aan het gisten brengt zo ongepast en onbetamelijk is het om vrolijke liederen te zingen bij iemand, die bedroefd van hart is. Sommigen lezen het in tegenovergestelden zin: "Gelijk hij, die een kleed aandoet in kwaad weer, het lichaam verwarmt, of, gelijk edik op salpeter het oplost, zo zal hij, die liederen van troost zingt bij iemand, die treurig is, hem verkwikken en zijn droefheid verdrijven".

Verzen 21-22

Spreuken 25:21-22

Hieruit blijkt dat, hoe de Schriftgeleerden en Farizeeën ook de wet verdorven mochten hebben het gebod van onze broeders lief te hebben, niet alleen, maar zelfs dat van onze vijanden lief te hebben niet slechts een nieuw, maar ook een oud gebod was een Oudtestamentisch gebod, ofschoon onze Heiland er kracht aan bijgezet heeft door Zijn eigen groot voorbeeld, door ons lief te hebben toen wij nog vijanden waren.

Merk op:

1. Hoe wij onze liefde tot onze vijanden moeten te kennen geven: door wezenlijke diensten van vriendelijkheid, die voor ons kosten medebrengen en hun zeer aangenaam zijn. Als zij hongerig en dorstig zijn, dan moet gij, in plaats van behagen te scheppen in hun nood en te bedenken hoe gij de toevoer van levensmiddelen voor hen kunt afsnijden, hen helpen, hun bijstand verlenen, zoals Elisa de Syriërs geholpen heeft, die gekomen waren om hem gevangen te nemen, 2 Kings 6:22.

2. Wat ons aanmoedigt om dit te doen.

a. Het zal een goed middel zijn, om hen te winnen, hen er toe te brengen om met ons verzoend te worden. Wij zullen hen vertederen, zoals de goudsmid het metaal smelt in de smeltkroes, niet slechts door hem op het vuur te zetten, maar door er gloeiende kolen vuur op te hopen. Het middel om een vijand in een vriend te veranderen is op een vriendelijke wijze jegens hem te handelen. Indien hij er niet door gewonnen wordt, zal het zijn zonde en zijn straf verzwaren, en de gloeiende kolen van Gods toorn op zijn hoofd hopen, gelijk het zich verblijden in zijn ongeluk een aanleiding kan wezen, dat God Zijn toorn van hem afkeert, Hoofdst. 24:17, 18.

b.Wij zullen er in elk geval niets bij verliezen, als wij hierin onszelf verloochenen. "Hetzij hij nu al of niet jegens u verzacht wordt, de Heer zal het u vergelden, Hij zal u vergeven, die u vergevingsgezind hebt betoond, Hij zal voor u voorzien, als gij in benauwdheid zijt (al zijt gij ook boos en ondankbaar geweest), gelijk gij in de nood van uw vijand voorziet." In elk geval zal het vergolden worden in de opstanding van de rechtvaardigen, wanneer vriendelijkheden, bewezen aan onze vijanden, herdacht zullen worden, zowel als die, welke aan de vrienden Gods werden betoond.

Verzen 21-22

Spreuken 25:21-22

Hieruit blijkt dat, hoe de Schriftgeleerden en Farizeeën ook de wet verdorven mochten hebben het gebod van onze broeders lief te hebben, niet alleen, maar zelfs dat van onze vijanden lief te hebben niet slechts een nieuw, maar ook een oud gebod was een Oudtestamentisch gebod, ofschoon onze Heiland er kracht aan bijgezet heeft door Zijn eigen groot voorbeeld, door ons lief te hebben toen wij nog vijanden waren.

Merk op:

1. Hoe wij onze liefde tot onze vijanden moeten te kennen geven: door wezenlijke diensten van vriendelijkheid, die voor ons kosten medebrengen en hun zeer aangenaam zijn. Als zij hongerig en dorstig zijn, dan moet gij, in plaats van behagen te scheppen in hun nood en te bedenken hoe gij de toevoer van levensmiddelen voor hen kunt afsnijden, hen helpen, hun bijstand verlenen, zoals Elisa de Syriërs geholpen heeft, die gekomen waren om hem gevangen te nemen, 2 Kings 6:22.

2. Wat ons aanmoedigt om dit te doen.

a. Het zal een goed middel zijn, om hen te winnen, hen er toe te brengen om met ons verzoend te worden. Wij zullen hen vertederen, zoals de goudsmid het metaal smelt in de smeltkroes, niet slechts door hem op het vuur te zetten, maar door er gloeiende kolen vuur op te hopen. Het middel om een vijand in een vriend te veranderen is op een vriendelijke wijze jegens hem te handelen. Indien hij er niet door gewonnen wordt, zal het zijn zonde en zijn straf verzwaren, en de gloeiende kolen van Gods toorn op zijn hoofd hopen, gelijk het zich verblijden in zijn ongeluk een aanleiding kan wezen, dat God Zijn toorn van hem afkeert, Hoofdst. 24:17, 18.

b.Wij zullen er in elk geval niets bij verliezen, als wij hierin onszelf verloochenen. "Hetzij hij nu al of niet jegens u verzacht wordt, de Heer zal het u vergelden, Hij zal u vergeven, die u vergevingsgezind hebt betoond, Hij zal voor u voorzien, als gij in benauwdheid zijt (al zijt gij ook boos en ondankbaar geweest), gelijk gij in de nood van uw vijand voorziet." In elk geval zal het vergolden worden in de opstanding van de rechtvaardigen, wanneer vriendelijkheden, bewezen aan onze vijanden, herdacht zullen worden, zowel als die, welke aan de vrienden Gods werden betoond.

Vers 23

Spreuken 25:23

De noordenwind verdrijft de regen, en een vergramd aangezicht de kwaadsprekende tong.

1. Zie hier hoe wij de zonde moeten tegengaan, er tegen moeten getuigen, inzonderheid de zonde van kwaadspreken en lasteren, wij moeten haar afkeuren, en door een toornig gelaat te tonen trachten haar tot zwijgen te brengen. Leugen en laster zouden niet zo geredelijk gesproken worden, indien zij niet met graagte werden aangehoord, goede manieren zouden de lasteraar tot zwijgen brengen, indien hij zag dat zijn verhalen het gezelschap mishagen. Wij moeten tonen niet op ons gemak te zijn als wij van een geliefde vriend, die wij hogelijk waarderen, kwaad horen spreken, en hetzelfde mishagen moeten wij tonen tegen kwaadspreken in het algemeen. Als wij op geen andere wijze kunnen bestraffen, dan moeten wij het doen door onze blikken.

2. De goede uitwerking, die dit kan hebben, wie weet of dit een kwaadsprekende tong niet zou doen verstommen en verdrijven? Als zonde aangemoedigd wordt, wordt zij vermetel, maar als zij bestraft wordt, dan is zij zich zo bewust van haar schande, dat zij lafhartig wordt, inzonderheid deze zonde, want velen beledigen hen van wie zij spreken, in de hoop van in gunst te komen bij hen tot wie zij spreken.

Vers 23

Spreuken 25:23

De noordenwind verdrijft de regen, en een vergramd aangezicht de kwaadsprekende tong.

1. Zie hier hoe wij de zonde moeten tegengaan, er tegen moeten getuigen, inzonderheid de zonde van kwaadspreken en lasteren, wij moeten haar afkeuren, en door een toornig gelaat te tonen trachten haar tot zwijgen te brengen. Leugen en laster zouden niet zo geredelijk gesproken worden, indien zij niet met graagte werden aangehoord, goede manieren zouden de lasteraar tot zwijgen brengen, indien hij zag dat zijn verhalen het gezelschap mishagen. Wij moeten tonen niet op ons gemak te zijn als wij van een geliefde vriend, die wij hogelijk waarderen, kwaad horen spreken, en hetzelfde mishagen moeten wij tonen tegen kwaadspreken in het algemeen. Als wij op geen andere wijze kunnen bestraffen, dan moeten wij het doen door onze blikken.

2. De goede uitwerking, die dit kan hebben, wie weet of dit een kwaadsprekende tong niet zou doen verstommen en verdrijven? Als zonde aangemoedigd wordt, wordt zij vermetel, maar als zij bestraft wordt, dan is zij zich zo bewust van haar schande, dat zij lafhartig wordt, inzonderheid deze zonde, want velen beledigen hen van wie zij spreken, in de hoop van in gunst te komen bij hen tot wie zij spreken.

Vers 24

Spreuken 25:24

Dit is hetzelfde wat hij gezegd heeft in Hoofdst. 21:9.

Merk op:

1. Hoe diegenen te beklagen zijn, die ongelukkig gehuwd zijn, doordat man en vrouw geheel ongelijk zijn van aard en karakter en neiging, inzonderheid als hetzij de man of de vrouw kijfachtig en twistziek is, want het is van beide gelijkelijk waar. Het is beter alleen te zijn dan met iemand samen te wezen, die, in plaats van een hulp te zijn, de aangenaamheid van het leven in de weg staat.

2. Hoe zij soms te benijden zijn, die in eenzaamheid leven, zij ontberen de genieting van het gezelschap, van een gezellig samenzijn, maar daartegenover staat dat zij er de kwelling en ergernis niet van hebben te verduren. En gelijk er omstandigheden zijn, waarin gezegd kan worden: "Zalig is de buik, die niet gebaard heeft," zo zijn er ook gevallen, die aanleiding geuren om te zeggen: "Gelukkig is de man, die nooit gehuwd was, maar die als een knecht, in een hoek van het dak ligt."

Vers 24

Spreuken 25:24

Dit is hetzelfde wat hij gezegd heeft in Hoofdst. 21:9.

Merk op:

1. Hoe diegenen te beklagen zijn, die ongelukkig gehuwd zijn, doordat man en vrouw geheel ongelijk zijn van aard en karakter en neiging, inzonderheid als hetzij de man of de vrouw kijfachtig en twistziek is, want het is van beide gelijkelijk waar. Het is beter alleen te zijn dan met iemand samen te wezen, die, in plaats van een hulp te zijn, de aangenaamheid van het leven in de weg staat.

2. Hoe zij soms te benijden zijn, die in eenzaamheid leven, zij ontberen de genieting van het gezelschap, van een gezellig samenzijn, maar daartegenover staat dat zij er de kwelling en ergernis niet van hebben te verduren. En gelijk er omstandigheden zijn, waarin gezegd kan worden: "Zalig is de buik, die niet gebaard heeft," zo zijn er ook gevallen, die aanleiding geuren om te zeggen: "Gelukkig is de man, die nooit gehuwd was, maar die als een knecht, in een hoek van het dak ligt."

Vers 25

Spreuken 25:25

1. Zie hier hoe natuurlijk het voor ons is om naar goede tijdingen te verlangen van onze vrienden en van onze zaken, die op een afstand van ons zijn. Soms verwachten wij met ongeduld zulke berichten uit verre landen, onze ziel smacht er naar, maar wij moeten de heftigheid van die begeerte beteugelen, als het slechte tijdingen zijn, zullen zij nog vroeg genoeg komen, en als het goede tijdingen zijn, zijn zij ten allen tijde welkom.

2. Hoe aangenaam zulke goede tijdingen zijn als zij komen, even verkwikkend als koud water voor iemand, die dorstig is. Salomo zelf had veel handel en verkeer met het buitenland, evenals veel omgang met vreemde hoven door zijn gezanten, hij wist dus bij ervaring hoe aangenaam het is om te horen van het welslagen van zijn ondernemingen in verre landen. De hemel is een vergelegen land, hoe verkwikkend is het om vandaar goede tijdingen te vernemen, beide in het eeuwig Evangelie, hetwelk blijde tijding betekent, en in het getuigen van de Geest met onze geest dat wij kinderen Gods zijn.

Vers 25

Spreuken 25:25

1. Zie hier hoe natuurlijk het voor ons is om naar goede tijdingen te verlangen van onze vrienden en van onze zaken, die op een afstand van ons zijn. Soms verwachten wij met ongeduld zulke berichten uit verre landen, onze ziel smacht er naar, maar wij moeten de heftigheid van die begeerte beteugelen, als het slechte tijdingen zijn, zullen zij nog vroeg genoeg komen, en als het goede tijdingen zijn, zijn zij ten allen tijde welkom.

2. Hoe aangenaam zulke goede tijdingen zijn als zij komen, even verkwikkend als koud water voor iemand, die dorstig is. Salomo zelf had veel handel en verkeer met het buitenland, evenals veel omgang met vreemde hoven door zijn gezanten, hij wist dus bij ervaring hoe aangenaam het is om te horen van het welslagen van zijn ondernemingen in verre landen. De hemel is een vergelegen land, hoe verkwikkend is het om vandaar goede tijdingen te vernemen, beide in het eeuwig Evangelie, hetwelk blijde tijding betekent, en in het getuigen van de Geest met onze geest dat wij kinderen Gods zijn.

Vers 26

Spreuken 25:26

Het wordt hier voorgesteld als een zeer betreurenswaardige zaak en een openbare ramp, die voor velen zeer gevolgen kan hebben, zoals het troebel maken van een bron, of het verderven van een springader, als de rechtvaardige valt voor het aangezicht van de goddeloze, dat is:

1. Dat de rechtvaardigen in zonde vallen voor de ogen van de goddelozen, dat zij iets doen, hetwelk onbestaanbaar is met hun belijdenis, dat verteld wordt in Gath, en verkondigd wordt in de straten van Askelon, zodat de dochters van de Filistijnen zich verblijden, dat zij die kostelijk zijn van wijsheid en van eer, van de hoogte hunner voortreffelijkheid vallen. Dat beroert de fonteinen door sommigen te grieven, en verderft de springaders door anderen te besmetten en hen aan te moediger om evenzo te doen.

2. Dat de rechtvaardigen verdrukt, terneergeworpen en vertreden worden door het geweld of de list van slechte mensen, verdrongen worden van hun plaats en in afzondering en vergetelheid moeten leven, dit is het beroeren van de fonteinen van het recht, en het verderven van de springaders van de regering, Hoofdst. 28:12, 28, 29:2.

3. Als de rechtvaardigen lafhartig zijn, zich buigen voor de goddelozen, bang zijn om goddeloosheid tegen te staan, zich lafhartig aan hen onderwerpen, dat is een vlek werpen op de godsdienst, een ontmoediging van de Godvruchtigen, en een sterken van de handen van de zondaren, en zo is het als een beroerde fontein en verdorven springader.

Vers 26

Spreuken 25:26

Het wordt hier voorgesteld als een zeer betreurenswaardige zaak en een openbare ramp, die voor velen zeer gevolgen kan hebben, zoals het troebel maken van een bron, of het verderven van een springader, als de rechtvaardige valt voor het aangezicht van de goddeloze, dat is:

1. Dat de rechtvaardigen in zonde vallen voor de ogen van de goddelozen, dat zij iets doen, hetwelk onbestaanbaar is met hun belijdenis, dat verteld wordt in Gath, en verkondigd wordt in de straten van Askelon, zodat de dochters van de Filistijnen zich verblijden, dat zij die kostelijk zijn van wijsheid en van eer, van de hoogte hunner voortreffelijkheid vallen. Dat beroert de fonteinen door sommigen te grieven, en verderft de springaders door anderen te besmetten en hen aan te moediger om evenzo te doen.

2. Dat de rechtvaardigen verdrukt, terneergeworpen en vertreden worden door het geweld of de list van slechte mensen, verdrongen worden van hun plaats en in afzondering en vergetelheid moeten leven, dit is het beroeren van de fonteinen van het recht, en het verderven van de springaders van de regering, Hoofdst. 28:12, 28, 29:2.

3. Als de rechtvaardigen lafhartig zijn, zich buigen voor de goddelozen, bang zijn om goddeloosheid tegen te staan, zich lafhartig aan hen onderwerpen, dat is een vlek werpen op de godsdienst, een ontmoediging van de Godvruchtigen, en een sterken van de handen van de zondaren, en zo is het als een beroerde fontein en verdorven springader.

Vers 27

Spreuken 25:27

Veel honing te eten is niet goed, en als de mensen hun eigen eer zoeken, dan is het geen eer.

Aan twee dingen moeten wij gestorven zijn.

1. Aan zingenot, want veel honing te eten is niet goed, al streelt hij de smaak, en al is hij, zo hij met matigheid wordt gebruikt, een zeer gezond voedsel, maar als men er te veel van eet, verwekt hij walging, en prikkelt de gal, en wordt aldus de oorzaak van velerlei ziekte. Het is waar van al de genietingen van de mensenkinderen, zij wekken oververzadiging, maar geven geen voldoening, en zij zijn gevaarlijk voor hen, die er zich een al te veelvuldig gebruik van veroorloven.

2. Aan de lof van mensen. Daar moeten wij niet reikhalzend naar verlangen, evenmin als naar zingenot, want als de mensen hun eigen eer zoeken, toejuiching uitlokken, begerig zijn naar populariteit, dan is het geen eer voor hen, maar schande, iedereen zal er hen om uitlachen, de eer die aldus gezocht wordt is geen eer, geen wezenlijke eer.

Sommigen geven een anderen zin aan dit vers: Veel honing te eten is niet goed, maar heerlijke en voortreffelijke dingen te zoeken, is zeer aanbevelenswaardig, dat is ware eer hierin kunnen wij niet zondigen door overmatigheid. Anderen vatten het aldus op: Gelijk honing, die, hoewel hij aangenaam is voor de smaak, de maag bezwaart als men er te veel van eet, zo zal een nieuwsgierig indringen in verheven en hoogheerlijke zaken ons wel aangenaam zijn maar als wij er te ver ingaan, dan zullen wij overstelpt worden met een grotere heerlijkheid dan wij kunnen dragen. Of aldus, "Gij kunt oververzadigd worden door te veel honing te eten maar de eer en heerlijkheid van de gezaligden is altijd nieuw en altijd vers, en zal ons nooit vervelen of tegenstaan."

Vers 27

Spreuken 25:27

Veel honing te eten is niet goed, en als de mensen hun eigen eer zoeken, dan is het geen eer.

Aan twee dingen moeten wij gestorven zijn.

1. Aan zingenot, want veel honing te eten is niet goed, al streelt hij de smaak, en al is hij, zo hij met matigheid wordt gebruikt, een zeer gezond voedsel, maar als men er te veel van eet, verwekt hij walging, en prikkelt de gal, en wordt aldus de oorzaak van velerlei ziekte. Het is waar van al de genietingen van de mensenkinderen, zij wekken oververzadiging, maar geven geen voldoening, en zij zijn gevaarlijk voor hen, die er zich een al te veelvuldig gebruik van veroorloven.

2. Aan de lof van mensen. Daar moeten wij niet reikhalzend naar verlangen, evenmin als naar zingenot, want als de mensen hun eigen eer zoeken, toejuiching uitlokken, begerig zijn naar populariteit, dan is het geen eer voor hen, maar schande, iedereen zal er hen om uitlachen, de eer die aldus gezocht wordt is geen eer, geen wezenlijke eer.

Sommigen geven een anderen zin aan dit vers: Veel honing te eten is niet goed, maar heerlijke en voortreffelijke dingen te zoeken, is zeer aanbevelenswaardig, dat is ware eer hierin kunnen wij niet zondigen door overmatigheid. Anderen vatten het aldus op: Gelijk honing, die, hoewel hij aangenaam is voor de smaak, de maag bezwaart als men er te veel van eet, zo zal een nieuwsgierig indringen in verheven en hoogheerlijke zaken ons wel aangenaam zijn maar als wij er te ver ingaan, dan zullen wij overstelpt worden met een grotere heerlijkheid dan wij kunnen dragen. Of aldus, "Gij kunt oververzadigd worden door te veel honing te eten maar de eer en heerlijkheid van de gezaligden is altijd nieuw en altijd vers, en zal ons nooit vervelen of tegenstaan."

Vers 28

Spreuken 25:28

1. Hierin ligt het goede karakter van een wijs en deugdzaam man opgesloten, hij is iemands gave die over zijn geest heerst, hij handhaaft zijn heerschappij over zichzelf en over zijn lusten en hartstochten, hij laat niet toe dat deze tegen verstand en geweten in opstand komen. Hij heerst over zijn eigen gedachten, zijn begeerten en neigingen, en zijn toorn, en houdt ze allen in goede orde.

2. De slechte toestand van een ondeugend man, die deze heerschappij niet heeft over zijn geest, die, als verzoekingen tot overdaad in eten en drinken voor hem zijn, zich niet in bedwang kan houden, die, als hij getergd of geprikkeld wordt, losbarst in buitensporige uitdrukkingen van hartstocht. Zo iemand is als een opengebroken stad zonder muur, al wat goed is gaat naar buiten en verlaat hem, al wat slecht is komt tot hem naar binnen, hij ligt open en bloot voor alle verzoekingen van Satan en wordt een gemakkelijke prooi voor die vijand, hij is ook onderhevig aan velerlei moeite en verdriet en het is voor hem een even grote smaad en schande als voor een stad om haar muren verscheurd te zien, Nehemiah 1:3.

Vers 28

Spreuken 25:28

1. Hierin ligt het goede karakter van een wijs en deugdzaam man opgesloten, hij is iemands gave die over zijn geest heerst, hij handhaaft zijn heerschappij over zichzelf en over zijn lusten en hartstochten, hij laat niet toe dat deze tegen verstand en geweten in opstand komen. Hij heerst over zijn eigen gedachten, zijn begeerten en neigingen, en zijn toorn, en houdt ze allen in goede orde.

2. De slechte toestand van een ondeugend man, die deze heerschappij niet heeft over zijn geest, die, als verzoekingen tot overdaad in eten en drinken voor hem zijn, zich niet in bedwang kan houden, die, als hij getergd of geprikkeld wordt, losbarst in buitensporige uitdrukkingen van hartstocht. Zo iemand is als een opengebroken stad zonder muur, al wat goed is gaat naar buiten en verlaat hem, al wat slecht is komt tot hem naar binnen, hij ligt open en bloot voor alle verzoekingen van Satan en wordt een gemakkelijke prooi voor die vijand, hij is ook onderhevig aan velerlei moeite en verdriet en het is voor hem een even grote smaad en schande als voor een stad om haar muren verscheurd te zien, Nehemiah 1:3.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 25". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-25.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile