Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Spreuken 26

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 26

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 26

Vers 1

Spreuken 26:1

1. Het komt maar al te dikwijls voor dat eer wordt gegeven aan zotten, die haar ten enenmale onwaardig zijn, en er ook opgeschikt voor zijn. Slechte mensen, die noch verstand noch genade bezitten, worden soms door vorsten bevorderd en verhoogd, en door het volk toegejuicht en opgehemeld. "Een dwaas worde gezet in grote hoogheden", heeft Salomo opgemerkt, Ecclesiastes 10:6.

2:Dit is zeer ongerijmd en onbetamelijk. Het is even onbestaanbaar als sneeuw in de zomer, en een even grote wanorde in de samenleving als die is in de loop van de natuur en de jaargetijden, ja het is even schadelijk als regen in de oogst, die de arbeiders hindert en de vruchten van de aarde bederft als zij gereed zijn om ingezameld te worden. Als slechte mensen macht hebben, zullen zij haar gewoonlijk misbruiken door de deugd te ontmoedigen en de ondeugd aan te moediger, uit gebrek aan verstand om haar te onderscheiden en genade om haar te verafschuwen.

Vers 1

Spreuken 26:1

1. Het komt maar al te dikwijls voor dat eer wordt gegeven aan zotten, die haar ten enenmale onwaardig zijn, en er ook opgeschikt voor zijn. Slechte mensen, die noch verstand noch genade bezitten, worden soms door vorsten bevorderd en verhoogd, en door het volk toegejuicht en opgehemeld. "Een dwaas worde gezet in grote hoogheden", heeft Salomo opgemerkt, Ecclesiastes 10:6.

2:Dit is zeer ongerijmd en onbetamelijk. Het is even onbestaanbaar als sneeuw in de zomer, en een even grote wanorde in de samenleving als die is in de loop van de natuur en de jaargetijden, ja het is even schadelijk als regen in de oogst, die de arbeiders hindert en de vruchten van de aarde bederft als zij gereed zijn om ingezameld te worden. Als slechte mensen macht hebben, zullen zij haar gewoonlijk misbruiken door de deugd te ontmoedigen en de ondeugd aan te moediger, uit gebrek aan verstand om haar te onderscheiden en genade om haar te verafschuwen.

Vers 2

Spreuken 26:2

1. Hier is de dwaasheid van de hartstocht, hij doet de mens vloeken uitstrooien zonder oorzaak, anderen kwaad toewensende op het blote vermoeden dat zij slecht zijn en kwaad gedaan hebben, als zij of zich vergissen in de persoon, of een misbegrip hebben van de zaak, of kwaad goed noemen, en goed kwaad. Geef eer aan een zot, en hij dondert zijn banvloeken uit tegen al wat hem mishaagt, terecht of ten onrechte. Voorname mannen, die goddeloos zijn, denken dat zij verlof hebben om allen, die hen omringen, in ontzag te houden door tegen hen te vloeken en te zweren, dat toch slechts de uitdrukking is van machteloze boosaardigheid en hun zwakheid aan de dag legt evenzeer als hun boosheid.

2. De veiligheid van de onschuld. Hem, die zonder oorzaak gevloekt wordt, hetzij door verwoede verwensing of door plechtige banvloeken zal die vloek evenmin kwaad doen, als de vogel die boven zijn hoofd vliegt, of als Goliath's vloeken David kwaad gedaan hebben, 1 Samuel 17:43. Hij zal wegvliegen als de mus of de wilde duif, die wegvliegen, niemand weet waarheen, tot zij weerkeren naar hun plaats, zoals de vloek ten laatste wederkeren zal op het hoofd van hem, die hem heeft uitgesproken.

Vers 2

Spreuken 26:2

1. Hier is de dwaasheid van de hartstocht, hij doet de mens vloeken uitstrooien zonder oorzaak, anderen kwaad toewensende op het blote vermoeden dat zij slecht zijn en kwaad gedaan hebben, als zij of zich vergissen in de persoon, of een misbegrip hebben van de zaak, of kwaad goed noemen, en goed kwaad. Geef eer aan een zot, en hij dondert zijn banvloeken uit tegen al wat hem mishaagt, terecht of ten onrechte. Voorname mannen, die goddeloos zijn, denken dat zij verlof hebben om allen, die hen omringen, in ontzag te houden door tegen hen te vloeken en te zweren, dat toch slechts de uitdrukking is van machteloze boosaardigheid en hun zwakheid aan de dag legt evenzeer als hun boosheid.

2. De veiligheid van de onschuld. Hem, die zonder oorzaak gevloekt wordt, hetzij door verwoede verwensing of door plechtige banvloeken zal die vloek evenmin kwaad doen, als de vogel die boven zijn hoofd vliegt, of als Goliath's vloeken David kwaad gedaan hebben, 1 Samuel 17:43. Hij zal wegvliegen als de mus of de wilde duif, die wegvliegen, niemand weet waarheen, tot zij weerkeren naar hun plaats, zoals de vloek ten laatste wederkeren zal op het hoofd van hem, die hem heeft uitgesproken.

Vers 3

Spreuken 26:3

1. Hier worden goddelozen vergeleken bij het paard en de ezel, zo dom zijn zij, Zo onredelijk, zo weerspannig zijn zij, zij kunnen niet anders geregeerd worden dan door geweld en vrees, zo laag heeft de zonde de mensen doen zinken, zo laag en diep beneden henzelf! De mens is ook inderdaad als het veulen van een woudezel geboren, maar gelijk sommigen door Gods genade veranderd zijn en redelijk zijn geworden, zo zijn anderen door gewoonte verhard in de zonde, en deze worden al meer en meer verstompt en verdwaasd, zoals het paard en de muilezel, Psalms 32:9.

2. Er wordt een aanwijzing gegeven om dienovereenkomstig met hen te handelen. Vorsten moeten in plaats van een zot eer te geven, Proverbs 26:1, hem onteren, in plaats van hem macht in handen te geven, macht uitoefenen over hem. Een ongetemd paard heeft een zweep nodig tot bestraffing, en een ezel heeft een toom nodig ter besturing, om hem in bedwang te houden als hij zich wil afwenden van de weg, evenzo behoort een ondeugend man, die niet onder de leiding en het bedwang wil wezen van Godsdienst en verstand, gegeseld en in toom gehouden te worden en streng gestraft, hij moet boeten voor wat hij verkeerd gedaan heeft, en teruggehouden worden van nog meer kwaad te doen.

Vers 3

Spreuken 26:3

1. Hier worden goddelozen vergeleken bij het paard en de ezel, zo dom zijn zij, Zo onredelijk, zo weerspannig zijn zij, zij kunnen niet anders geregeerd worden dan door geweld en vrees, zo laag heeft de zonde de mensen doen zinken, zo laag en diep beneden henzelf! De mens is ook inderdaad als het veulen van een woudezel geboren, maar gelijk sommigen door Gods genade veranderd zijn en redelijk zijn geworden, zo zijn anderen door gewoonte verhard in de zonde, en deze worden al meer en meer verstompt en verdwaasd, zoals het paard en de muilezel, Psalms 32:9.

2. Er wordt een aanwijzing gegeven om dienovereenkomstig met hen te handelen. Vorsten moeten in plaats van een zot eer te geven, Proverbs 26:1, hem onteren, in plaats van hem macht in handen te geven, macht uitoefenen over hem. Een ongetemd paard heeft een zweep nodig tot bestraffing, en een ezel heeft een toom nodig ter besturing, om hem in bedwang te houden als hij zich wil afwenden van de weg, evenzo behoort een ondeugend man, die niet onder de leiding en het bedwang wil wezen van Godsdienst en verstand, gegeseld en in toom gehouden te worden en streng gestraft, hij moet boeten voor wat hij verkeerd gedaan heeft, en teruggehouden worden van nog meer kwaad te doen.

Verzen 4-5

Spreuken 26:4-5

Zie hier de edele zekerheid en vastheid van de stijl van de Schrift, die schijnbaar zich tegenspreekt, maar dit in werkelijkheid niet doet. Wijze mensen hebben het nodig bestuurd te worden in hun omgang met dwazen, en nooit hebben zij meer wijsheid nodig dan in hun handelen met de zodanigen, te weten wanneer zij moeten zwijgen en wanneer zij moeten spreken, want er kan een tijd wezen voor beide.

1. In sommige gevallen zal een wijs man zijn verstand niet scherpen om met een dwaas te redeneren, zodat hij hem dan niet antwoordt naar zijn dwarsheid. "Als hij zich beroemt, antwoord hem dan niet door u te beroemen. Als hij smaalt en spot en in drift spreekt dan moet gij niet ook gaan spotten en in drift spreken. Als hij een grote leugen spreekt, spreek gij dan geen leugen om hem te evenaren. Als hij uw vrienden belastert, ga gij dan de zijnen niet belasteren. Als hij smaalt, beantwoord hem dan niet in zijn eigen taal, opdat gij hem niet gelijk wordt, gij, die betere dingen kent, gij, die meer verstand hebt en die beter geleerd hebt."

2. Maar in andere gevallen zal een wijs man zijn wijsheid gebruiken ter overtuiging van een dwaas, als hij, door nota te nemen van hetgeen hij zegt, de hoop kan koesteren om goed te doen, of tenminste om meerder kwaad te voorkomen, hetzij voor hemzelf of voor anderen. Indien gij reden hebt om te denken dat uw stilzwijgen als een bewijs geacht zal worden van de zwakheid uwer zaak, of van uw eigen zwakheid, dan moet gij hem antwoorden, en laat het dan een antwoord "ad hominem op de man af" zijn, sla hem met zijn eigen wapens, en dat zal een antwoord wezen "ad rem ter zake," of zo goed als een. Als hij met iets voor de dag komt dat op een argument gelijkt antwoord daar dan op, en schik uw antwoord naar zijn toestand. Als hij, omdat gij hem niet antwoordt, denkt dat hetgeen hij zegt onweerlegbaar is, geef hem dan een antwoord, opdat hij in zijn ogen niet wijs zij en op de overwinning roemt." Want de wijsheid moet gerechtvaardigd worden van haar kinderen", Luke 7:35.

Verzen 4-5

Spreuken 26:4-5

Zie hier de edele zekerheid en vastheid van de stijl van de Schrift, die schijnbaar zich tegenspreekt, maar dit in werkelijkheid niet doet. Wijze mensen hebben het nodig bestuurd te worden in hun omgang met dwazen, en nooit hebben zij meer wijsheid nodig dan in hun handelen met de zodanigen, te weten wanneer zij moeten zwijgen en wanneer zij moeten spreken, want er kan een tijd wezen voor beide.

1. In sommige gevallen zal een wijs man zijn verstand niet scherpen om met een dwaas te redeneren, zodat hij hem dan niet antwoordt naar zijn dwarsheid. "Als hij zich beroemt, antwoord hem dan niet door u te beroemen. Als hij smaalt en spot en in drift spreekt dan moet gij niet ook gaan spotten en in drift spreken. Als hij een grote leugen spreekt, spreek gij dan geen leugen om hem te evenaren. Als hij uw vrienden belastert, ga gij dan de zijnen niet belasteren. Als hij smaalt, beantwoord hem dan niet in zijn eigen taal, opdat gij hem niet gelijk wordt, gij, die betere dingen kent, gij, die meer verstand hebt en die beter geleerd hebt."

2. Maar in andere gevallen zal een wijs man zijn wijsheid gebruiken ter overtuiging van een dwaas, als hij, door nota te nemen van hetgeen hij zegt, de hoop kan koesteren om goed te doen, of tenminste om meerder kwaad te voorkomen, hetzij voor hemzelf of voor anderen. Indien gij reden hebt om te denken dat uw stilzwijgen als een bewijs geacht zal worden van de zwakheid uwer zaak, of van uw eigen zwakheid, dan moet gij hem antwoorden, en laat het dan een antwoord "ad hominem op de man af" zijn, sla hem met zijn eigen wapens, en dat zal een antwoord wezen "ad rem ter zake," of zo goed als een. Als hij met iets voor de dag komt dat op een argument gelijkt antwoord daar dan op, en schik uw antwoord naar zijn toestand. Als hij, omdat gij hem niet antwoordt, denkt dat hetgeen hij zegt onweerlegbaar is, geef hem dan een antwoord, opdat hij in zijn ogen niet wijs zij en op de overwinning roemt." Want de wijsheid moet gerechtvaardigd worden van haar kinderen", Luke 7:35.

Verzen 6-9

Spreuken 26:6-9

Om ons wijsheid aan te bevelen en ons op te wekken tot een vlijtig gebruik van al de middelen om wijsheid te verkrijgen, toont Salomo hier aan dat dwazen nergens toe deugen, zij zijn of verdwaasd en denken in het geheel niet, of zij zijn slecht en kunnen nooit iets goeds bedenken.

1. Zij zijn er niet voor geschikt om met enigerlei zaak belast te worden, niet geschikt om op een boodschap uit te gaan, Proverbs 26:6. Hij die, al is het maar een boodschap zendt door een zot, een zorgeloos, onachtzaam persoon, die zo vervuld is van zijn grappen, zo geheel opgaat in zijn genoegens, dat hij zijn gedachten bij niets ernstigs kan bepalen, zal zijn boodschap verkeerd begrepen zien, de ene helft ervan vergeten, de andere helft onbeholpen overgebracht, en zoveel vergissingen er bij begaan, dat hij zich evengoed de voeten had kunnen afsnijden, dat is: hem in het geheel niet had kunnen zenden. Ja hij ondervindt schade het zal zeer nadelig voor hem zijn iemand gebruikt te hebben, die, inplaats van hem een goed verslag te doen van zijn zaken, hem zal misleiden en bedriegen, want in Salomo's taal zijn een schelm en een dwaas woorden van dezelfde betekenis. Het zal zeer tot oneer strekken van een man om gebruik te maken van de diensten van een dwaas, want de mensen zijn licht geneigd om de meester te beoordelen naar zijn boden.

2. Zij zijn er niet voor geschikt, dat hun enigerlei eer aangedaan wordt. In Proverbs 26:1 had hij gezegd: eer past de zot niet, hier toont hij aan dat zij aan hem verspild zou zijn, alsof men een edelgesteente, of een weegsteen onder een hoop gewone stenen zou werpen, waar hij begraven en van generlei nut zou zijn, het is even ongerijmd, alsof men "een steen met purper ging bekleden," zo vatten anderen het op, ja meer, het is gevaarlijk, het is alsof men een steen in een slinger bond, waarmee men waarschijnlijk kwaad zou doen. Eer te geven aan een zot, is een zwaard te geven in de hand van een waanzinnige, waarmee hij, wie weet hoeveel onheil kan teweegbrengen, zelfs aan hen, die het hem in handen gegeven hebben.

3. Zij zijn niet geschikt om wijze gezegden over te brengen, en zij behoren het ook niet op zich te nemen om enigerlei zaak van gewicht te behandelen, al zijn er hun ook instructies voor gegeven, en al zouden zij er ook iets voor kunnen zeggen. Wijze gezegden zullen, als een zot ze overbrengt en toepast (op een wijze waaruit blijkt dat hij ze niet recht begrijpt) hun voortreffelijkheid en hun nuttigheid verliezen. "Een spreuk in de mond van de zotten houdt op een spreuk te zijn, en wordt een grap". Indien een man, die een goddeloos leven leidt, godsdienstig spreekt en Gods verbond in zijn mond neemt:

A. Doet hij slechts zichzelf schande aan, zichzelf en zijn belijdenis. Evenals de benen van de kreupele ongelijk zijn, Proverbs 26:7, waardoor zijn gang lelijk wordt, zo is het lelijk voor een zot om zinrijke spreuken te willen spreken, en raad te willen geven, en om vroom te praten voor een man, wiens wandel volkomen in strijd is met zijn spreken, en hem dus logenstraft. Zijn goede woorden heffen hem op, maar zijn slecht leven werpt hem ter neer, en zo zijn zijn benen ongeluk. "Een wijs gezegde zegt bisschop Patrick betaamt even weinig aan een dwaas, als dansen aan een kreupele, want gelijk zijn lamheid nooit zo sterk in het oog valt als wanneer hij vlug wil schijnen, zo is des anderen dwaasheid nooit zo bespottelijk als wanneer hij wijs wil schijnen." Gelijk het dus voor een kreupele het beste is om maar te blijven zitten, zo is het voor een zot en een goddeloze het beste om te zwijgen. B. Hij doet er slechts kwaad mee aan zichzelf en aan anderen, zoals een dronkaard met een doorn, of een ander scherp voorwerp, dat hij in zijn hand neemt, en waarmee hij zich en hen, die om hem heen zijn, scheurt, omdat hij er niet mee weet om te gaan. Er zijn mensen, die goed spreken, maar niet goed leven, hun goede woorden zullen hun oordeel verzwaren, en door hun inconsequentie zullen anderen zich verharden. Sommigen geven er deze zin aan: Het scherpste gezegde, waardoor een zondaar, naar men zou denken, in het hart getroffen moest zijn, maakt op een dwaas niet meer indruk, ja, al komt het uit zijn eigen mond, dan de krab van een doorn op de hand van een dronkaard, die haar niet voelt en er niet over klaagt, Hoofdst. 23:35.

Verzen 6-9

Spreuken 26:6-9

Om ons wijsheid aan te bevelen en ons op te wekken tot een vlijtig gebruik van al de middelen om wijsheid te verkrijgen, toont Salomo hier aan dat dwazen nergens toe deugen, zij zijn of verdwaasd en denken in het geheel niet, of zij zijn slecht en kunnen nooit iets goeds bedenken.

1. Zij zijn er niet voor geschikt om met enigerlei zaak belast te worden, niet geschikt om op een boodschap uit te gaan, Proverbs 26:6. Hij die, al is het maar een boodschap zendt door een zot, een zorgeloos, onachtzaam persoon, die zo vervuld is van zijn grappen, zo geheel opgaat in zijn genoegens, dat hij zijn gedachten bij niets ernstigs kan bepalen, zal zijn boodschap verkeerd begrepen zien, de ene helft ervan vergeten, de andere helft onbeholpen overgebracht, en zoveel vergissingen er bij begaan, dat hij zich evengoed de voeten had kunnen afsnijden, dat is: hem in het geheel niet had kunnen zenden. Ja hij ondervindt schade het zal zeer nadelig voor hem zijn iemand gebruikt te hebben, die, inplaats van hem een goed verslag te doen van zijn zaken, hem zal misleiden en bedriegen, want in Salomo's taal zijn een schelm en een dwaas woorden van dezelfde betekenis. Het zal zeer tot oneer strekken van een man om gebruik te maken van de diensten van een dwaas, want de mensen zijn licht geneigd om de meester te beoordelen naar zijn boden.

2. Zij zijn er niet voor geschikt, dat hun enigerlei eer aangedaan wordt. In Proverbs 26:1 had hij gezegd: eer past de zot niet, hier toont hij aan dat zij aan hem verspild zou zijn, alsof men een edelgesteente, of een weegsteen onder een hoop gewone stenen zou werpen, waar hij begraven en van generlei nut zou zijn, het is even ongerijmd, alsof men "een steen met purper ging bekleden," zo vatten anderen het op, ja meer, het is gevaarlijk, het is alsof men een steen in een slinger bond, waarmee men waarschijnlijk kwaad zou doen. Eer te geven aan een zot, is een zwaard te geven in de hand van een waanzinnige, waarmee hij, wie weet hoeveel onheil kan teweegbrengen, zelfs aan hen, die het hem in handen gegeven hebben.

3. Zij zijn niet geschikt om wijze gezegden over te brengen, en zij behoren het ook niet op zich te nemen om enigerlei zaak van gewicht te behandelen, al zijn er hun ook instructies voor gegeven, en al zouden zij er ook iets voor kunnen zeggen. Wijze gezegden zullen, als een zot ze overbrengt en toepast (op een wijze waaruit blijkt dat hij ze niet recht begrijpt) hun voortreffelijkheid en hun nuttigheid verliezen. "Een spreuk in de mond van de zotten houdt op een spreuk te zijn, en wordt een grap". Indien een man, die een goddeloos leven leidt, godsdienstig spreekt en Gods verbond in zijn mond neemt:

A. Doet hij slechts zichzelf schande aan, zichzelf en zijn belijdenis. Evenals de benen van de kreupele ongelijk zijn, Proverbs 26:7, waardoor zijn gang lelijk wordt, zo is het lelijk voor een zot om zinrijke spreuken te willen spreken, en raad te willen geven, en om vroom te praten voor een man, wiens wandel volkomen in strijd is met zijn spreken, en hem dus logenstraft. Zijn goede woorden heffen hem op, maar zijn slecht leven werpt hem ter neer, en zo zijn zijn benen ongeluk. "Een wijs gezegde zegt bisschop Patrick betaamt even weinig aan een dwaas, als dansen aan een kreupele, want gelijk zijn lamheid nooit zo sterk in het oog valt als wanneer hij vlug wil schijnen, zo is des anderen dwaasheid nooit zo bespottelijk als wanneer hij wijs wil schijnen." Gelijk het dus voor een kreupele het beste is om maar te blijven zitten, zo is het voor een zot en een goddeloze het beste om te zwijgen. B. Hij doet er slechts kwaad mee aan zichzelf en aan anderen, zoals een dronkaard met een doorn, of een ander scherp voorwerp, dat hij in zijn hand neemt, en waarmee hij zich en hen, die om hem heen zijn, scheurt, omdat hij er niet mee weet om te gaan. Er zijn mensen, die goed spreken, maar niet goed leven, hun goede woorden zullen hun oordeel verzwaren, en door hun inconsequentie zullen anderen zich verharden. Sommigen geven er deze zin aan: Het scherpste gezegde, waardoor een zondaar, naar men zou denken, in het hart getroffen moest zijn, maakt op een dwaas niet meer indruk, ja, al komt het uit zijn eigen mond, dan de krab van een doorn op de hand van een dronkaard, die haar niet voelt en er niet over klaagt, Hoofdst. 23:35.

Vers 10

Spreuken 26:10

De grote God, die alle dingen geformeerd heeft, vergeldt beide de dwaas en de overtreders.

Deze lezing van het vers geeft:

1. De billijkheid te kennen van een goede God, de Meester, of Heer, (dat is de betekenis van het woord "rav" of, zoals wij het lezen: de grote God, die in de beginne alle dingen geformeerd heeft) en ze nog in oneindige wijsheid regeert en bestuurt, vergeldt een ieder naar zijn werk. Hij vergeldt de dwaas, die door onwetendheid gezondigd heeft die de wil zijns Heeren niet geweten heeft, met weinige slagen, en Hij vergeldt de overtreder, die zondigt met opgeheven hand, die de wil zijns Heeren geweten heeft en niet naar Zijn wil gedaan heeft, met vele slagen. Sommigen verstaan het van de goedheid van Gods gewone voorzienigheid zelfs jegens dwazen en overtreders, over wie Hij Zijn zon doet schijnen, en over wie Hij regent. Of het geeft te kennen:

2. De ongerechtigheid van een slecht vorst. Een groot, of aanzienlijk man doet een ieder verdriet aan, hij huurt de zotten en huurt de overtreders, zo is het in de kanttekening.

Als een goddeloos man macht in handen krijgt, doet hij allen, die onder hem zijn, zelf of door de dwazen en schurken, die hij in zijn dienst heeft, die hij huurt, en van wie hij verkiest gebruik te maken, verdriet aan, plaagt en kwelt hen. Daarom moeten wij bidden voor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij onder hen een rustig en vreedzaam leven kunnen leiden.

Vers 10

Spreuken 26:10

De grote God, die alle dingen geformeerd heeft, vergeldt beide de dwaas en de overtreders.

Deze lezing van het vers geeft:

1. De billijkheid te kennen van een goede God, de Meester, of Heer, (dat is de betekenis van het woord "rav" of, zoals wij het lezen: de grote God, die in de beginne alle dingen geformeerd heeft) en ze nog in oneindige wijsheid regeert en bestuurt, vergeldt een ieder naar zijn werk. Hij vergeldt de dwaas, die door onwetendheid gezondigd heeft die de wil zijns Heeren niet geweten heeft, met weinige slagen, en Hij vergeldt de overtreder, die zondigt met opgeheven hand, die de wil zijns Heeren geweten heeft en niet naar Zijn wil gedaan heeft, met vele slagen. Sommigen verstaan het van de goedheid van Gods gewone voorzienigheid zelfs jegens dwazen en overtreders, over wie Hij Zijn zon doet schijnen, en over wie Hij regent. Of het geeft te kennen:

2. De ongerechtigheid van een slecht vorst. Een groot, of aanzienlijk man doet een ieder verdriet aan, hij huurt de zotten en huurt de overtreders, zo is het in de kanttekening.

Als een goddeloos man macht in handen krijgt, doet hij allen, die onder hem zijn, zelf of door de dwazen en schurken, die hij in zijn dienst heeft, die hij huurt, en van wie hij verkiest gebruik te maken, verdriet aan, plaagt en kwelt hen. Daarom moeten wij bidden voor koningen en allen die in hoogheid zijn, opdat wij onder hen een rustig en vreedzaam leven kunnen leiden.

Vers 11

Spreuken 26:11

Zie hier:

1. Welk een afschuwelijke zaak de zonde is, en hoe hatelijk zij soms gemaakt wordt in de ogen van de zondaar zelf. Als zijn geweten overtuigd is, of als hij in lijden is door de zonde, dan walgt hij ervan, spuwt hij haar uit, dan schijnt hij haar te verfoeien, en geheel bereid te zijn om er afstand van te doen. Zij is in zichzelf meer walgelijk dan het uitspuwsel van een hond, en vroeg of laat zal zij dit ook voor hem zijn Psalms 36:2.

2. Hoe licht de zondaars, in weerwil hiervan, er toch in terugvallen. Gelijk de hond na verlichting verkregen te hebben door het uitspuwen van hetgeen zijn maag bezwaard had het weer gaat oplikken, zo zullen de zondaars die slechts overtuigd maar niet bekeerd zijn terugkeren tot de zonde, vergetende hoe zij ervan gewalgd hebben. De apostel past deze spreuk toe op hen, die "de weg van de gerechtigheid gekend hebben, maar er zich van afgekeerd hebben, 2 Peter 2:22, maar God zal hen uit zijn mond spuwen, Revelation 3:16.

Vers 11

Spreuken 26:11

Zie hier:

1. Welk een afschuwelijke zaak de zonde is, en hoe hatelijk zij soms gemaakt wordt in de ogen van de zondaar zelf. Als zijn geweten overtuigd is, of als hij in lijden is door de zonde, dan walgt hij ervan, spuwt hij haar uit, dan schijnt hij haar te verfoeien, en geheel bereid te zijn om er afstand van te doen. Zij is in zichzelf meer walgelijk dan het uitspuwsel van een hond, en vroeg of laat zal zij dit ook voor hem zijn Psalms 36:2.

2. Hoe licht de zondaars, in weerwil hiervan, er toch in terugvallen. Gelijk de hond na verlichting verkregen te hebben door het uitspuwen van hetgeen zijn maag bezwaard had het weer gaat oplikken, zo zullen de zondaars die slechts overtuigd maar niet bekeerd zijn terugkeren tot de zonde, vergetende hoe zij ervan gewalgd hebben. De apostel past deze spreuk toe op hen, die "de weg van de gerechtigheid gekend hebben, maar er zich van afgekeerd hebben, 2 Peter 2:22, maar God zal hen uit zijn mond spuwen, Revelation 3:16.

Vers 12

Spreuken 26:12

Hier wordt:

1. Een geestelijke ziekte verondersteld, en die is eigenwaan. Hebt gij een man gezien? Ja, wij hebben er menigeen gezien, die wijs in zijn ogen is, die wel een weinigje verstand heeft, maar er trots op is, denkt dat het veel meer is dan het is, meer dan iemand van zijn naburen heeft, en die genoeg heeft, zodat hij geen behoefte heeft aan meer, die zo'n hoge dunk heeft van zijn bekwaamheden, dat hij stijfhoofdig is, en op iedereen en op alles wat te bevitten en te bedillen heeft, al het gebruik dat hij maakt van zijn kennis is dat hij er zich door opblaast. Of, indien wij door een wijs man een godsdienstig man verstaan, dan is het een beschrijving van het karakter van hen, die enig godsdienstig vertoon makende, de mening koesteren dat hun geestelijke staat goed is, terwijl hij in werkelijkheid zeer slecht is, zoals Laodicea, Revelation 3:17.

2. Het gevaarlijke van deze ziekte, zij is wanhopig, er is meer verwachting van een zot, die weet en erkent dat hij dit is, dan van zo iemand. Salomo was niet alleen zelf een wijs man, maar een onderwijzer van wijsheid, en deze opmerking heeft hij gemaakt op zijn leerlingen, dat zijn werk het moeilijkst was en dat hij het minst slaagde bij hen, die een goede mening van zichzelf koesterden, en zich niet bewust waren onderricht van node te hebben. Daarom: "zo iemand denkt dat hij wijs is, die worde dwaas, opdat hij wijs moge worden," 1 Corinthiers 3:18. Er is meer hoop voor een tollenaar dan voor een trotse Farizeeër Matthew 21:32. Velen worden verhinderd om waarlijk wijs en godsdienstig te zijn door een valse ongegronde waan dat zij het zijn John 9:40, John 9:41.

Vers 12

Spreuken 26:12

Hier wordt:

1. Een geestelijke ziekte verondersteld, en die is eigenwaan. Hebt gij een man gezien? Ja, wij hebben er menigeen gezien, die wijs in zijn ogen is, die wel een weinigje verstand heeft, maar er trots op is, denkt dat het veel meer is dan het is, meer dan iemand van zijn naburen heeft, en die genoeg heeft, zodat hij geen behoefte heeft aan meer, die zo'n hoge dunk heeft van zijn bekwaamheden, dat hij stijfhoofdig is, en op iedereen en op alles wat te bevitten en te bedillen heeft, al het gebruik dat hij maakt van zijn kennis is dat hij er zich door opblaast. Of, indien wij door een wijs man een godsdienstig man verstaan, dan is het een beschrijving van het karakter van hen, die enig godsdienstig vertoon makende, de mening koesteren dat hun geestelijke staat goed is, terwijl hij in werkelijkheid zeer slecht is, zoals Laodicea, Revelation 3:17.

2. Het gevaarlijke van deze ziekte, zij is wanhopig, er is meer verwachting van een zot, die weet en erkent dat hij dit is, dan van zo iemand. Salomo was niet alleen zelf een wijs man, maar een onderwijzer van wijsheid, en deze opmerking heeft hij gemaakt op zijn leerlingen, dat zijn werk het moeilijkst was en dat hij het minst slaagde bij hen, die een goede mening van zichzelf koesterden, en zich niet bewust waren onderricht van node te hebben. Daarom: "zo iemand denkt dat hij wijs is, die worde dwaas, opdat hij wijs moge worden," 1 Corinthiers 3:18. Er is meer hoop voor een tollenaar dan voor een trotse Farizeeër Matthew 21:32. Velen worden verhinderd om waarlijk wijs en godsdienstig te zijn door een valse ongegronde waan dat zij het zijn John 9:40, John 9:41.

Vers 13

Spreuken 26:13

Als iemand dwaasheid spreekt, zeggen wij: hij slaat ijdele, onnutte praat uit, want niemand verraadt zijn dwaasheid meer dan zij, die lui en ledig zijn, en verontschuldigingen pogen bij te brengen voor hun luiheid. Gelijk van de mensen dwaasheid hen lui maakt, zo maakt hun luiheid hen dwaas.

Merk op:

1. Waar de luiaard werkelijk bang voor is: hij is bang voor de weg, de straten, de plaatsen waar werk te doen is, een reis gedaan moet worden. Hij haat werk, haat alles waarvoor zorg en arbeid vereist wordt.

2. Wat hij zich inbeeldt en voorgeeft te vrezen: een felle leeuw op de weg. Als men hem aanspoort tot vlijt, hetzij in zijn wereldlijke aangelegenheden, of in de zaken van de godsdienst, dan is dit zijn verontschuldiging (een armzalige uitvlucht voorwaar) er is een felle leeuw op de weg, de een of andere onoverkomelijke moeilijkheid, een gevaar, dat hij niet kan trotseren. Leeuwen houden zich op in bossen en woestijnen, en over dag, als de mens uitgaat tot zijn werk, dan zijn zij in hun holen Psalms 104:22, Psalms 104:23. Maar de luiaard verbeeldt zich, of liever wendt voor zich te verbeelden, dat er een leeuw is op de straten, terwijl de leeuw slechts in zijn verbeelding bestaat, en ook zo fel niet is als hij wordt afgeschilderd. Het is dwaas om ons van wezenlijke plichten te laten wegschrikken door denkbeeldige moeilijkheden, Ecclesiastes 11:4.

Vers 13

Spreuken 26:13

Als iemand dwaasheid spreekt, zeggen wij: hij slaat ijdele, onnutte praat uit, want niemand verraadt zijn dwaasheid meer dan zij, die lui en ledig zijn, en verontschuldigingen pogen bij te brengen voor hun luiheid. Gelijk van de mensen dwaasheid hen lui maakt, zo maakt hun luiheid hen dwaas.

Merk op:

1. Waar de luiaard werkelijk bang voor is: hij is bang voor de weg, de straten, de plaatsen waar werk te doen is, een reis gedaan moet worden. Hij haat werk, haat alles waarvoor zorg en arbeid vereist wordt.

2. Wat hij zich inbeeldt en voorgeeft te vrezen: een felle leeuw op de weg. Als men hem aanspoort tot vlijt, hetzij in zijn wereldlijke aangelegenheden, of in de zaken van de godsdienst, dan is dit zijn verontschuldiging (een armzalige uitvlucht voorwaar) er is een felle leeuw op de weg, de een of andere onoverkomelijke moeilijkheid, een gevaar, dat hij niet kan trotseren. Leeuwen houden zich op in bossen en woestijnen, en over dag, als de mens uitgaat tot zijn werk, dan zijn zij in hun holen Psalms 104:22, Psalms 104:23. Maar de luiaard verbeeldt zich, of liever wendt voor zich te verbeelden, dat er een leeuw is op de straten, terwijl de leeuw slechts in zijn verbeelding bestaat, en ook zo fel niet is als hij wordt afgeschilderd. Het is dwaas om ons van wezenlijke plichten te laten wegschrikken door denkbeeldige moeilijkheden, Ecclesiastes 11:4.

Vers 14

Spreuken 26:14

De luiaard bevreesd hebbende gezien voor zijn werk, zien wij hem nu verzot op zijn gemak. Hij ligt in zijn bed op een zijde, totdat hij moe is, en dan keert hij zich om op de andere zijde, maar nog altijd in zijn bed, als de dag al ver gevorderd is en er werk is, dat gedaan moet worden, evenals de deur die bewogen, maar niet weggenomen wordt, en zo wordt zijn werk veronachtzaamd, en gaan de gelegenheden voorbij. Let op het karakter van de luiaard.

1. Hij is iemand, die niet graag van zijn bed opstaat, maar er aan schijnt te hangen, zoals een deur aan haar scharnier. Wanneer al te veel te rade wordt gegaan met gemak voor het lichaam, dan wordt hierdoor menige geestelijke ziekte veroorzaakt. Zij, die de slaap liefhebben, zullen ten laatste bewijzen dat zij de dood hebben liefgehad.

2. Er is hem niets aan gelegen, om vooruit te komen in zijn zaak of met zijn werk, hij beweegt zich een weinig heen en weer erin maar zonder enig gevolg, hij is waar hij was. Luie belijders draaien in hun belijdenis, zoals de deur op het scharnier. De wereld en het vlees zijn de twee punten, waaraan zij hangen, en hoewel zij zich bewegen in uitwendige diensten, op een weg zijn gekomen van plichten en daarop heentreden zoals het paard in de molen, krijgen zij er toch geen goeds uit, zij winnen geen grond, zij komen niet dichter bij de hemel zij zijn onveranderde zondaren, onverbeterde heiligen.

Vers 14

Spreuken 26:14

De luiaard bevreesd hebbende gezien voor zijn werk, zien wij hem nu verzot op zijn gemak. Hij ligt in zijn bed op een zijde, totdat hij moe is, en dan keert hij zich om op de andere zijde, maar nog altijd in zijn bed, als de dag al ver gevorderd is en er werk is, dat gedaan moet worden, evenals de deur die bewogen, maar niet weggenomen wordt, en zo wordt zijn werk veronachtzaamd, en gaan de gelegenheden voorbij. Let op het karakter van de luiaard.

1. Hij is iemand, die niet graag van zijn bed opstaat, maar er aan schijnt te hangen, zoals een deur aan haar scharnier. Wanneer al te veel te rade wordt gegaan met gemak voor het lichaam, dan wordt hierdoor menige geestelijke ziekte veroorzaakt. Zij, die de slaap liefhebben, zullen ten laatste bewijzen dat zij de dood hebben liefgehad.

2. Er is hem niets aan gelegen, om vooruit te komen in zijn zaak of met zijn werk, hij beweegt zich een weinig heen en weer erin maar zonder enig gevolg, hij is waar hij was. Luie belijders draaien in hun belijdenis, zoals de deur op het scharnier. De wereld en het vlees zijn de twee punten, waaraan zij hangen, en hoewel zij zich bewegen in uitwendige diensten, op een weg zijn gekomen van plichten en daarop heentreden zoals het paard in de molen, krijgen zij er toch geen goeds uit, zij winnen geen grond, zij komen niet dichter bij de hemel zij zijn onveranderde zondaren, onverbeterde heiligen.

Vers 15

Spreuken 26:15

Met heel veel moeite is de luiaard nu uit zijn bed gekomen, maar hij kon er even goed nog in liggen, want hij voert niets uit, hij is zo onhandig en links met zijn werk, dat hij hoegenaamd niet vordert.

Merk op:

1. Het voorwendsel om zijn luiheid te verontschuldigen. Hij verbergt zijn lamheid in de boezem uit vrees voor koude. Na zijn warm bed komt zijn warme boezem, of wel voorwendende dat hij lam is, zoals sommige bedelaars van beroep doen, zegt hij dat er iets scheelt aan zijn hand, hij wil dat men denken zal dat er door het harde werken van gisteren blaren op gekomen zijn, of het duidt in het algemeen zijn afkeer van werk aan, hij heeft het beproefd maar zijn handen zijn niet gewend om te werken, en daarom verheugt hij zich in zijn rust en bekommert zich om niemand. Het is iets geheel gewoons dat zij, die hun plicht niet willen doen, voorgeven dat zij het niet kunnen. Graven kan ik niet, Luke 16:3.

2. Het nadeel, dat hij door zijn luiheid teweegbrengt. Hij zelf lijdt er verlies door, want hij laat zich verhongeren, hij is te moe om zijn hand naar zijn mond te brengen, hij kan het niet van zich verkrijgen om zich te voeden, ziet er tegen op, alsof het een zware arbeid was, om zijn hand naar zijn hoofd op te heffen. Het is een sierlijke hyperbole, om zijn zonde te verzwaren, dat hij het niet dragen kan om zich de minste moeite te geven, neen, al zou Hij er ook het grootste voordeel door verkrijgen, en om aan te tonen dat zijn zonde zijn straf is. Zij die lui zijn in het werk van de godsdienst, willen zich de moeite niet geven om hun ziel te voeden met het Woord van God, het brood des levens, of om door het gebed beloofde zegeningen te verkrijgen, hoewel zij ze slechte voor het vragen hebben.

Vers 15

Spreuken 26:15

Met heel veel moeite is de luiaard nu uit zijn bed gekomen, maar hij kon er even goed nog in liggen, want hij voert niets uit, hij is zo onhandig en links met zijn werk, dat hij hoegenaamd niet vordert.

Merk op:

1. Het voorwendsel om zijn luiheid te verontschuldigen. Hij verbergt zijn lamheid in de boezem uit vrees voor koude. Na zijn warm bed komt zijn warme boezem, of wel voorwendende dat hij lam is, zoals sommige bedelaars van beroep doen, zegt hij dat er iets scheelt aan zijn hand, hij wil dat men denken zal dat er door het harde werken van gisteren blaren op gekomen zijn, of het duidt in het algemeen zijn afkeer van werk aan, hij heeft het beproefd maar zijn handen zijn niet gewend om te werken, en daarom verheugt hij zich in zijn rust en bekommert zich om niemand. Het is iets geheel gewoons dat zij, die hun plicht niet willen doen, voorgeven dat zij het niet kunnen. Graven kan ik niet, Luke 16:3.

2. Het nadeel, dat hij door zijn luiheid teweegbrengt. Hij zelf lijdt er verlies door, want hij laat zich verhongeren, hij is te moe om zijn hand naar zijn mond te brengen, hij kan het niet van zich verkrijgen om zich te voeden, ziet er tegen op, alsof het een zware arbeid was, om zijn hand naar zijn hoofd op te heffen. Het is een sierlijke hyperbole, om zijn zonde te verzwaren, dat hij het niet dragen kan om zich de minste moeite te geven, neen, al zou Hij er ook het grootste voordeel door verkrijgen, en om aan te tonen dat zijn zonde zijn straf is. Zij die lui zijn in het werk van de godsdienst, willen zich de moeite niet geven om hun ziel te voeden met het Woord van God, het brood des levens, of om door het gebed beloofde zegeningen te verkrijgen, hoewel zij ze slechte voor het vragen hebben.

Vers 16

Spreuken 26:16

1. Let op de hoge dunk, die de luiaard van zichzelf heeft in weerwil van de grove ongerijmdheid en dwaasheid van zijn luiheid. Hij denkt wijzer te zijn dan zeven, dan zeven wijze mannen, want zij zijn instaat om met rede te antwoorden. Het is de wijsheid van een man, om met rede te kunnen antwoorden, van een godvruchtig man, "om rekenschap te kunnen geven van de hoop, die in hem is", 1 Peter 3:15. Wij moeten instaat zijn om van hetgeen wij doen reden en rekenschap te kunnen geven al is ons verstand misschien niet scherp genoeg om het bedrieglijke aan te tonen van iedere tegenwerping, die er tegen aangevoerd wordt. Hij, die zich moeite geeft in de godsdienst kan er een goede reden voor opgeven. Hij weet dat hij werkt voor een goede meester, en dat zijn arbeid niet ijdel is. Maar de luiaard denkt dat hij wijzer is dan zeven van de zodanigen want laat zeven van de zodanigen hem met al de reden, die zij er voor kunnen aanvoeren trachten te bewegen om vlijtig te zijn, het is tevergeefs, hij denkt dat zijn bepaald besluit antwoord genoeg is op al hun redenen.

2. Hoe dit in verband staat met zijn luiheid. Het is de luiaard, die meer dan alle andere mensen zo'n eigenwaan koestert, want,

a. De goede mening, die hij van zichzelf koestert, is de oorzaak van zijn luiheid, hij wil zich geen moeite geven om wijsheid te verkrijgen, omdat hij denkt al wijs genoeg te zijn. De waan omtrent de genoegzaamheid van onze gaven en talenten is een grote vijand van onze verbetering, van onze vooruitgang.

b. Zijn luiheid is de oorzaak van zijn goede mening omtrent zichzelf. Als hij slechts de moeite wilde doen om zichzelf te onderzoeken, zich met de wetten van de wijsheid wilde vergelijken hij zou andere gedachten omtrent zichzelf krijgen. Op de bodem van eigenwaan ligt luiheid, waarin men zich heeft toegegeven. Ja meer:

c. Hij is zo ellendig verdwaasd, dat hij zijn luiheid voor wijsheid aanziet. Hij denkt dat het wijs en verstandig is, om veel werk te maken van zichzelf, zichzelf zeer hoog te schatten, zoveel mogelijk zijn gemak te nemen niet meer te doen in de godsdienst dan hoog nodig is, alle lijden te vermijden, stil te zitten en te zien wat anderen doen, ten einde het genoegen te hebben om er aanmerkingen op te maken. Voor zulke luiaards, die trots zijn op hetgeen hun schande is, is weinig hoop, Proverbs 26:12.

Vers 16

Spreuken 26:16

1. Let op de hoge dunk, die de luiaard van zichzelf heeft in weerwil van de grove ongerijmdheid en dwaasheid van zijn luiheid. Hij denkt wijzer te zijn dan zeven, dan zeven wijze mannen, want zij zijn instaat om met rede te antwoorden. Het is de wijsheid van een man, om met rede te kunnen antwoorden, van een godvruchtig man, "om rekenschap te kunnen geven van de hoop, die in hem is", 1 Peter 3:15. Wij moeten instaat zijn om van hetgeen wij doen reden en rekenschap te kunnen geven al is ons verstand misschien niet scherp genoeg om het bedrieglijke aan te tonen van iedere tegenwerping, die er tegen aangevoerd wordt. Hij, die zich moeite geeft in de godsdienst kan er een goede reden voor opgeven. Hij weet dat hij werkt voor een goede meester, en dat zijn arbeid niet ijdel is. Maar de luiaard denkt dat hij wijzer is dan zeven van de zodanigen want laat zeven van de zodanigen hem met al de reden, die zij er voor kunnen aanvoeren trachten te bewegen om vlijtig te zijn, het is tevergeefs, hij denkt dat zijn bepaald besluit antwoord genoeg is op al hun redenen.

2. Hoe dit in verband staat met zijn luiheid. Het is de luiaard, die meer dan alle andere mensen zo'n eigenwaan koestert, want,

a. De goede mening, die hij van zichzelf koestert, is de oorzaak van zijn luiheid, hij wil zich geen moeite geven om wijsheid te verkrijgen, omdat hij denkt al wijs genoeg te zijn. De waan omtrent de genoegzaamheid van onze gaven en talenten is een grote vijand van onze verbetering, van onze vooruitgang.

b. Zijn luiheid is de oorzaak van zijn goede mening omtrent zichzelf. Als hij slechts de moeite wilde doen om zichzelf te onderzoeken, zich met de wetten van de wijsheid wilde vergelijken hij zou andere gedachten omtrent zichzelf krijgen. Op de bodem van eigenwaan ligt luiheid, waarin men zich heeft toegegeven. Ja meer:

c. Hij is zo ellendig verdwaasd, dat hij zijn luiheid voor wijsheid aanziet. Hij denkt dat het wijs en verstandig is, om veel werk te maken van zichzelf, zichzelf zeer hoog te schatten, zoveel mogelijk zijn gemak te nemen niet meer te doen in de godsdienst dan hoog nodig is, alle lijden te vermijden, stil te zitten en te zien wat anderen doen, ten einde het genoegen te hebben om er aanmerkingen op te maken. Voor zulke luiaards, die trots zijn op hetgeen hun schande is, is weinig hoop, Proverbs 26:12.

Vers 17

Spreuken 26:17

1. Wat hier veroordeeld wordt is ons te bemoeien met een twist, die ons niet aangaat. Als wij niet haastig moeten voortvaren om te twisten in onze eigen zaak, Hoofdst. 25:8 veel minder moeten wij dit dan doen in de zaak van een ander, inzonderheid van hen, tot wie wil in generlei betrekking staan, maar die toevallig, als het ware, in het voorbijgaan tot onze kennis komt. Als wij het middel kunnen zijn om vrede te maken tussen hen, die in geschil zijn, dan moeten wij het doen, al zouden wij ons daardoor de kwaadwilligheid van beide partijen op de hals halen, tenminste terwijl zij nog in het hevige van de strijd zijn, maar ons te mengen in andere zaken, en inzonderheid in de twisten van anderen, is niet alleen onszelf in moeilijkheid te brengen, maar ons in verzoeking te storten. Wie heeft mij tot een rechter aangesteld. Laat hen het beëindigen zoals zij het begonnen zijn, tussen henzelf.

2. Wij worden er tegen gewaarschuwd om het gevaar, waaraan het ons blootstelt, het is alsof gij een grommenden hond bij de oren greep, hij zal naar u happen, u bijten, gij had beter gedaan hem met rust te laten, want gij kunt niet van hem afkomen, en zult het uzelf te wijten hebben als gij er een wond en oneer bij opdoet. Als iemand een hond bij de oren heeft, en hij laat hem los, dan zal hij hem aanvliegen, als hij hem blijft vasthouden, dan heeft hij de handen vol, en kan niets anders doen. Een ieder benaarstige zich stil te zijn, en zijn eigen dingen te doen, bemoeie zich niet met twisten, menge zich niet in de zaken van anderen.

Vers 17

Spreuken 26:17

1. Wat hier veroordeeld wordt is ons te bemoeien met een twist, die ons niet aangaat. Als wij niet haastig moeten voortvaren om te twisten in onze eigen zaak, Hoofdst. 25:8 veel minder moeten wij dit dan doen in de zaak van een ander, inzonderheid van hen, tot wie wil in generlei betrekking staan, maar die toevallig, als het ware, in het voorbijgaan tot onze kennis komt. Als wij het middel kunnen zijn om vrede te maken tussen hen, die in geschil zijn, dan moeten wij het doen, al zouden wij ons daardoor de kwaadwilligheid van beide partijen op de hals halen, tenminste terwijl zij nog in het hevige van de strijd zijn, maar ons te mengen in andere zaken, en inzonderheid in de twisten van anderen, is niet alleen onszelf in moeilijkheid te brengen, maar ons in verzoeking te storten. Wie heeft mij tot een rechter aangesteld. Laat hen het beëindigen zoals zij het begonnen zijn, tussen henzelf.

2. Wij worden er tegen gewaarschuwd om het gevaar, waaraan het ons blootstelt, het is alsof gij een grommenden hond bij de oren greep, hij zal naar u happen, u bijten, gij had beter gedaan hem met rust te laten, want gij kunt niet van hem afkomen, en zult het uzelf te wijten hebben als gij er een wond en oneer bij opdoet. Als iemand een hond bij de oren heeft, en hij laat hem los, dan zal hij hem aanvliegen, als hij hem blijft vasthouden, dan heeft hij de handen vol, en kan niets anders doen. Een ieder benaarstige zich stil te zijn, en zijn eigen dingen te doen, bemoeie zich niet met twisten, menge zich niet in de zaken van anderen.

Verzen 18-19

Spreuken 26:18-19

1. Zie hier hoe schadelijk diegenen zijn, die er geen bezwaar in vinden om hun naasten te bedriegen. Zij zijn als waanzinnigen, die vuursprankels, pijlen en dodelijke dingen werpen, evenveel kwaad kunnen zij veroorzaken door hun bedrog. Zij schatten er zich naar als beleidvolle schrandere mannen, maar in werkelijkheid zijn zij als waanzinnigen. Er is geen groter waanzin in de wereld dan een moedwillige zonde. Het is niet slechts de hartstochtelijke, doldriftige man, maar de boosaardige, bedrieglijke man, die een waanzinnige is. Hij is het, die in werkelijkheid vuursprankels, pijlen en dodelijke dingen werpt, hij doet meer kwaad dan hij zich kan voorstellen. Bedrog en leugen branden als vuursprankels, en doden, zelfs op een afstand, zoals pijlen.

2. Zie hoe beuzelachtig de verontschuldiging is, die de mensen gewoonlijk aanvoeren voor het kwaad, dat zij doen, namelijk dat zij het in scherts deden, daarmee denken zij er zich van af te maken, als zie er om bestraft worden, jok ik er niet mee? Maar het zal blijken gevaarlijk te zijn om met vuur te spelen of met snijdende gereedschappen. Niet dat zij moeten geprezen worden, die vitachtig zijn en geen grap, geen scherts kunnen vatten of verdragen zij, die zelf wijs zijn, moeten de onwijzen verdragen, 2 Corinthiers 11:19, 20, maar zij moeten voorzeker veroordeeld worden, die op enigerlei wijze schadelijk zij voor hun naasten, misbruik maken van hun lichtgelovigheid, hen bedriegen, in een koop, die zij met hen sluiten, hun leugens vertellen, leugens van hen vertellen, hen met vuile woorden toespreken, of hun goede naam bevlekken, en zich dan denken te verontschuldigen met te zeggen dat zij slechts schertsten: jok ik er niet mee? Hij, die zondigt in scherts, moet in ernst berouw hebben en zich bekeren, of zijn zonde zal zijn verderf zijn. De waarheid is een te kostbare zaak, om verkocht te worden voor een grap, en dat is ook de goede naam van onze naaste. Door in scherts te liegen en te lasteren, leren de mensen zichzelf en anderen om te liegen en te lasteren in ernst. Een vals gerucht, opgeworpen voor de grap, kan met boze bedoelingen worden verspreid, en als men een leugen kan zeggen om zich vrolijk te maken, waarom dan niet ook om zich rijk te maken? En zo gaat de waarheid te loor, en leren de mensen hun tong leugen te spreken, Jeremiah 9:5. Als de mensen wilden bedenken dat een leugen van de duivel komt en naar het vuur van de hel heenvoert, dan zou dit het vermaak ervan wel bederven, het is palen en dodelijke dingen te werpen op henzelf.

Verzen 18-19

Spreuken 26:18-19

1. Zie hier hoe schadelijk diegenen zijn, die er geen bezwaar in vinden om hun naasten te bedriegen. Zij zijn als waanzinnigen, die vuursprankels, pijlen en dodelijke dingen werpen, evenveel kwaad kunnen zij veroorzaken door hun bedrog. Zij schatten er zich naar als beleidvolle schrandere mannen, maar in werkelijkheid zijn zij als waanzinnigen. Er is geen groter waanzin in de wereld dan een moedwillige zonde. Het is niet slechts de hartstochtelijke, doldriftige man, maar de boosaardige, bedrieglijke man, die een waanzinnige is. Hij is het, die in werkelijkheid vuursprankels, pijlen en dodelijke dingen werpt, hij doet meer kwaad dan hij zich kan voorstellen. Bedrog en leugen branden als vuursprankels, en doden, zelfs op een afstand, zoals pijlen.

2. Zie hoe beuzelachtig de verontschuldiging is, die de mensen gewoonlijk aanvoeren voor het kwaad, dat zij doen, namelijk dat zij het in scherts deden, daarmee denken zij er zich van af te maken, als zie er om bestraft worden, jok ik er niet mee? Maar het zal blijken gevaarlijk te zijn om met vuur te spelen of met snijdende gereedschappen. Niet dat zij moeten geprezen worden, die vitachtig zijn en geen grap, geen scherts kunnen vatten of verdragen zij, die zelf wijs zijn, moeten de onwijzen verdragen, 2 Corinthiers 11:19, 20, maar zij moeten voorzeker veroordeeld worden, die op enigerlei wijze schadelijk zij voor hun naasten, misbruik maken van hun lichtgelovigheid, hen bedriegen, in een koop, die zij met hen sluiten, hun leugens vertellen, leugens van hen vertellen, hen met vuile woorden toespreken, of hun goede naam bevlekken, en zich dan denken te verontschuldigen met te zeggen dat zij slechts schertsten: jok ik er niet mee? Hij, die zondigt in scherts, moet in ernst berouw hebben en zich bekeren, of zijn zonde zal zijn verderf zijn. De waarheid is een te kostbare zaak, om verkocht te worden voor een grap, en dat is ook de goede naam van onze naaste. Door in scherts te liegen en te lasteren, leren de mensen zichzelf en anderen om te liegen en te lasteren in ernst. Een vals gerucht, opgeworpen voor de grap, kan met boze bedoelingen worden verspreid, en als men een leugen kan zeggen om zich vrolijk te maken, waarom dan niet ook om zich rijk te maken? En zo gaat de waarheid te loor, en leren de mensen hun tong leugen te spreken, Jeremiah 9:5. Als de mensen wilden bedenken dat een leugen van de duivel komt en naar het vuur van de hel heenvoert, dan zou dit het vermaak ervan wel bederven, het is palen en dodelijke dingen te werpen op henzelf.

Verzen 20-22

Spreuken 26:20-22

Twist is als een vuur, hij verhit de geest, verbrandt al wat goed is, en zet huisgezinnen en maatschappijen in vlam. Nu wordt ons hier gezegd hoe dat vuur in het algemeen ontstoken en brandend wordt gehouden, opdat wij de aanleiding tot twist zullen vermijden, en er aldus de noodlottige gevolgen van zullen voorkomen. Willen wij dus vrede houden

1. Dan moeten wij het oor niet lenen aan achterklappers, aan oorblazers, want zij brengen brandstof aan voor het vuur van de twist, ja zij verspreiden het met ontvlambare stoffen, de verhalen, die zij rondvertellen, zijn vuurballen, zij, die door bedekte wenken te geven omtrent slechte karakters, geheimen te openbaren, verkeerde voorstellingen te geven van woorden en daden, doen wat zij kunnen om bloedverwanten, vrienden en naburen naijverig op elkaar te maken, hen van elkaar te vervreemden, onenigheid tussen hen te zaaien, behoren uit de gezinnen en de gezelschappen verbannen te worden, en dan zal de twist even zeker ophouden, zoals het vuur zal uitgaan als er geen brandstof meer is, de twistenden zullen elkaar beter verstaan, en in een betere stemming komen, oude geschiedenissen zullen in het vergeetboek geraken, als er geen nieuwe bij komen om de herinnering aan de oude te bewaren, en van beide zijden zal men inzien door de gemenen vijand te zijn bedrogen. Achterklappers en oorblazers zijn brandstichters, die niet geduld moeten.

Om dit op te helderen herhaalt hij, Proverbs 26:22, wat hij tevoren gezegd had, Hoofdst. 18:8 dat de woorden van een oorblazer zijn als degenen die geslagen zijn, en die dalen in het binnenste van de buik, zij zijn als wonden, diepe en gevaarlijke wonden, wonden in de levensdelen, zij wonden de goede naam van hem, die belogen en belasterd wordt en de wonde blijkt misschien ongeneeslijk te zijn, en zelfs de pleister van een herroeping (die echter zelden verkregen wordt) kan blijken niet groot genoeg te zijn om haar te bedekken, zij wonden de liefde en barmhartigheid, welke hij, tot wie zij gesproken worden, voor zijn naaste behoort te koesteren, en brengen een noodlottigen dolksteek toe aan vriendschap en Christelijke gemeenschap. Daarom moeten wij niet alleen zelf geen oorblazers zijn, noch ooit iemand slechte diensten bewijzen, maar ook niet de minste steun of aanmoediging geven aan hen, die het zijn.

2. Wij moeten ons niet vergezellen met gemelijke, hartstochtelijke lieden, die lichtgeraakt zijn en aan alles de slechtste uitlegging geven, die om het minste en geringste gaan twisten, hoog en heet zijn in hun kwalijk nemen van beledigingen, deze zijn kijfachtige mannen om twist te ontsteken, Proverbs 26:21. Hoe minder wij met de zodanigen te doen hebben hoe beter, want het zal zeer moeilijk zijn om niet te twisten met hen, die twistziek zijn.

Verzen 20-22

Spreuken 26:20-22

Twist is als een vuur, hij verhit de geest, verbrandt al wat goed is, en zet huisgezinnen en maatschappijen in vlam. Nu wordt ons hier gezegd hoe dat vuur in het algemeen ontstoken en brandend wordt gehouden, opdat wij de aanleiding tot twist zullen vermijden, en er aldus de noodlottige gevolgen van zullen voorkomen. Willen wij dus vrede houden

1. Dan moeten wij het oor niet lenen aan achterklappers, aan oorblazers, want zij brengen brandstof aan voor het vuur van de twist, ja zij verspreiden het met ontvlambare stoffen, de verhalen, die zij rondvertellen, zijn vuurballen, zij, die door bedekte wenken te geven omtrent slechte karakters, geheimen te openbaren, verkeerde voorstellingen te geven van woorden en daden, doen wat zij kunnen om bloedverwanten, vrienden en naburen naijverig op elkaar te maken, hen van elkaar te vervreemden, onenigheid tussen hen te zaaien, behoren uit de gezinnen en de gezelschappen verbannen te worden, en dan zal de twist even zeker ophouden, zoals het vuur zal uitgaan als er geen brandstof meer is, de twistenden zullen elkaar beter verstaan, en in een betere stemming komen, oude geschiedenissen zullen in het vergeetboek geraken, als er geen nieuwe bij komen om de herinnering aan de oude te bewaren, en van beide zijden zal men inzien door de gemenen vijand te zijn bedrogen. Achterklappers en oorblazers zijn brandstichters, die niet geduld moeten.

Om dit op te helderen herhaalt hij, Proverbs 26:22, wat hij tevoren gezegd had, Hoofdst. 18:8 dat de woorden van een oorblazer zijn als degenen die geslagen zijn, en die dalen in het binnenste van de buik, zij zijn als wonden, diepe en gevaarlijke wonden, wonden in de levensdelen, zij wonden de goede naam van hem, die belogen en belasterd wordt en de wonde blijkt misschien ongeneeslijk te zijn, en zelfs de pleister van een herroeping (die echter zelden verkregen wordt) kan blijken niet groot genoeg te zijn om haar te bedekken, zij wonden de liefde en barmhartigheid, welke hij, tot wie zij gesproken worden, voor zijn naaste behoort te koesteren, en brengen een noodlottigen dolksteek toe aan vriendschap en Christelijke gemeenschap. Daarom moeten wij niet alleen zelf geen oorblazers zijn, noch ooit iemand slechte diensten bewijzen, maar ook niet de minste steun of aanmoediging geven aan hen, die het zijn.

2. Wij moeten ons niet vergezellen met gemelijke, hartstochtelijke lieden, die lichtgeraakt zijn en aan alles de slechtste uitlegging geven, die om het minste en geringste gaan twisten, hoog en heet zijn in hun kwalijk nemen van beledigingen, deze zijn kijfachtige mannen om twist te ontsteken, Proverbs 26:21. Hoe minder wij met de zodanigen te doen hebben hoe beter, want het zal zeer moeilijk zijn om niet te twisten met hen, die twistziek zijn.

Vers 23

Spreuken 26:23

Dit kan bedoeld zien, hetzij:

1. Van een boos hart, zich openbarende in brandende lippen, heftige, hartstochtelijke, buitensporige woorden, brandende in boosaardigheid, en hen vervolgende tot wie of van wie zij worden gesproken, boze woorden en kwaadwilligheid, komen evengoed overeen als een potscherf en het schuim in zilver, die, nu de pot gebroken is, en het schuim afgescheiden is van het zilver, geschikt zijn om tezamen op de mesthoop te worden geworpen.

2. Of van een boos hart, dat zich verbergt onder brandende lippen, brandende van de betuiging van vriendschap en liefde, en zelfs iemand vervolgende met vleierijen. Dit is als een potscherf, bedekt met het schuim van zilver, waardoor iemand, die zwak is, misleid kan worden, alsof het iets van waarde was, terwijl een wijs man spoedig het bedrog zal ontdekken. Die zin komt overeen met de volgende verzen.

Vers 23

Spreuken 26:23

Dit kan bedoeld zien, hetzij:

1. Van een boos hart, zich openbarende in brandende lippen, heftige, hartstochtelijke, buitensporige woorden, brandende in boosaardigheid, en hen vervolgende tot wie of van wie zij worden gesproken, boze woorden en kwaadwilligheid, komen evengoed overeen als een potscherf en het schuim in zilver, die, nu de pot gebroken is, en het schuim afgescheiden is van het zilver, geschikt zijn om tezamen op de mesthoop te worden geworpen.

2. Of van een boos hart, dat zich verbergt onder brandende lippen, brandende van de betuiging van vriendschap en liefde, en zelfs iemand vervolgende met vleierijen. Dit is als een potscherf, bedekt met het schuim van zilver, waardoor iemand, die zwak is, misleid kan worden, alsof het iets van waarde was, terwijl een wijs man spoedig het bedrog zal ontdekken. Die zin komt overeen met de volgende verzen.

Verzen 24-26

Spreuken 26:24-26

Er is oorzaak tot klacht, niet alleen over gebrek aan oprechtheid in van de mensen betuiging van vriendschap en dat zij niet zo wezenlijk liefhebben als zij voorgeven, en hun vrienden niet zo goed zullen dienen als zij beloven maar over wat nog veel erger is, namelijk over boze bedoelingen in de betuiging hunner vriendschap, om deze dienstbaar te maken aan de snoodste plannen. Daarvan wordt hier gesproken als van iets geheel gewoons, Proverbs 26:24. Hij, die zijn naaste haat en bedenkt om hem kwaad te doen, veinst met zijn lippen, betuigt achting voor hem te hebben en bereid te zijn om hem te dienen, hij spreekt vriendelijk met hem, zoals Kaïn met Abel, vraagt, zoals Joab aan Amasa: Is het wel met u, mijn broeder? Opdat zijn boosheid niet vermoed zal worden en hij aldus zoveel beter de gelegenheid zei hebben om zijn boos opzet te volvoeren. Deze smeedt bedrog in zijn binnenste, hij bewaart in zijn hart het kwaad, dat hij voornemens is te doen aan zijn naaste, totdat hij hem in zijn macht heeft. Dit is een boosheid, waarin niet minder de list dan het venijn is van de oude slang.

Ten opzichte van deze zaak nu worden wij hier vermaand:

1. Om niet zo dwaas te zijn om ons door zulke voorgewende vriendschap te laten bedriegen. Denk er aan om wantrouwen te koesteren als iemand zulke fraaie woorden spreekt, wees niet al te haastig om hem te geloven, tenzij gij hem goed kent, want het is mogelijk dat hij zeven gruwelen in zijn hart heeft, zeer vele plannen om u kwaad te doen, die hij zorgvuldig verbergt onder zijn fraaie woorden Satan is een vijand die ons haat, en toch spreekt hij zeer fraai in zijn verzoekingen, zoals hij tot Eva gesproken heeft, maar het is waanzin om hem te geloven, want er zijn zeven gruwelen in zijn hart, een onreine geest brengt zeven andere geesten mede, bozer dan hij zelf.

2. Niet zo slecht te zijn om iemand met betuigingen van vriendschap te bedriegen, want hoewel het bedrog wel enigen tijd onder een schone schijn volgehouden kan worden, zal het toch uitkomen, Proverbs 26:26. Hij, wiens haat door bedrog bederf is, zal vroeg of laat ontdekt worden, en zijn boosheid zal tot zijn schande in de gemeente geopenbaard worden, en niets is meer geschikt om een mens in alle gezelschappen verfoeilijk te maken. Liefde, heeft iemand gezegd, is de beste wapenrusting, en de slechtste dekmantel, en zal voor de veinsaards zijn, wat Achabs vermomming was, waarin hij zich hulde en waarin hij omkwam.

Verzen 24-26

Spreuken 26:24-26

Er is oorzaak tot klacht, niet alleen over gebrek aan oprechtheid in van de mensen betuiging van vriendschap en dat zij niet zo wezenlijk liefhebben als zij voorgeven, en hun vrienden niet zo goed zullen dienen als zij beloven maar over wat nog veel erger is, namelijk over boze bedoelingen in de betuiging hunner vriendschap, om deze dienstbaar te maken aan de snoodste plannen. Daarvan wordt hier gesproken als van iets geheel gewoons, Proverbs 26:24. Hij, die zijn naaste haat en bedenkt om hem kwaad te doen, veinst met zijn lippen, betuigt achting voor hem te hebben en bereid te zijn om hem te dienen, hij spreekt vriendelijk met hem, zoals Kaïn met Abel, vraagt, zoals Joab aan Amasa: Is het wel met u, mijn broeder? Opdat zijn boosheid niet vermoed zal worden en hij aldus zoveel beter de gelegenheid zei hebben om zijn boos opzet te volvoeren. Deze smeedt bedrog in zijn binnenste, hij bewaart in zijn hart het kwaad, dat hij voornemens is te doen aan zijn naaste, totdat hij hem in zijn macht heeft. Dit is een boosheid, waarin niet minder de list dan het venijn is van de oude slang.

Ten opzichte van deze zaak nu worden wij hier vermaand:

1. Om niet zo dwaas te zijn om ons door zulke voorgewende vriendschap te laten bedriegen. Denk er aan om wantrouwen te koesteren als iemand zulke fraaie woorden spreekt, wees niet al te haastig om hem te geloven, tenzij gij hem goed kent, want het is mogelijk dat hij zeven gruwelen in zijn hart heeft, zeer vele plannen om u kwaad te doen, die hij zorgvuldig verbergt onder zijn fraaie woorden Satan is een vijand die ons haat, en toch spreekt hij zeer fraai in zijn verzoekingen, zoals hij tot Eva gesproken heeft, maar het is waanzin om hem te geloven, want er zijn zeven gruwelen in zijn hart, een onreine geest brengt zeven andere geesten mede, bozer dan hij zelf.

2. Niet zo slecht te zijn om iemand met betuigingen van vriendschap te bedriegen, want hoewel het bedrog wel enigen tijd onder een schone schijn volgehouden kan worden, zal het toch uitkomen, Proverbs 26:26. Hij, wiens haat door bedrog bederf is, zal vroeg of laat ontdekt worden, en zijn boosheid zal tot zijn schande in de gemeente geopenbaard worden, en niets is meer geschikt om een mens in alle gezelschappen verfoeilijk te maken. Liefde, heeft iemand gezegd, is de beste wapenrusting, en de slechtste dekmantel, en zal voor de veinsaards zijn, wat Achabs vermomming was, waarin hij zich hulde en waarin hij omkwam.

Vers 27

Spreuken 26:27

1. Zie hier welke moeite de mensen zich geven om aan anderen kwaad te doen. Gelijk zij zich geweld aandeden on, het te verbergen onder een betuiging van vriendschap, zo geven zij zich zeer veel moeite om het ten uitvoer te brengen. Het is een kuil graven, het is een steen wentelen, hard, zwaar werk, en toch zullen de mensen er niet voor terug deinzen, als zij er hun hartstocht en wraakzucht door kunnen bevredigen.

2. Hoe zij hierdoor kwaad voor zichzelf bereiden, hun geweld zal op hun eigen hoofd wederkeren, zij zullen zelf vallen in de kuil die zij gegraven hebben, en de steen, die ze wentelden, zal op henzelf weerkeren, Psalms 7:16, Psalms 7:17, Psalms 9:16, Psalms 9:17. De rechtvaardige God zal de wijzen niet slechts vangen in hun arglistigheid, maar ook in hun wreedheid. Het is het oordeel van hem, die komplotten smeedt. Haman wordt gehangen aan de galg, die hij zelf bereid heeft. Geen wet is meer rechtvaardig en billijk, dan dat zij, die het verderf van anderen beramen, door hun eigen kunstgrepen omkomen.

Vers 27

Spreuken 26:27

1. Zie hier welke moeite de mensen zich geven om aan anderen kwaad te doen. Gelijk zij zich geweld aandeden on, het te verbergen onder een betuiging van vriendschap, zo geven zij zich zeer veel moeite om het ten uitvoer te brengen. Het is een kuil graven, het is een steen wentelen, hard, zwaar werk, en toch zullen de mensen er niet voor terug deinzen, als zij er hun hartstocht en wraakzucht door kunnen bevredigen.

2. Hoe zij hierdoor kwaad voor zichzelf bereiden, hun geweld zal op hun eigen hoofd wederkeren, zij zullen zelf vallen in de kuil die zij gegraven hebben, en de steen, die ze wentelden, zal op henzelf weerkeren, Psalms 7:16, Psalms 7:17, Psalms 9:16, Psalms 9:17. De rechtvaardige God zal de wijzen niet slechts vangen in hun arglistigheid, maar ook in hun wreedheid. Het is het oordeel van hem, die komplotten smeedt. Haman wordt gehangen aan de galg, die hij zelf bereid heeft. Geen wet is meer rechtvaardig en billijk, dan dat zij, die het verderf van anderen beramen, door hun eigen kunstgrepen omkomen.

Vers 28

Spreuken 26:28

Er zijn twee soorten van leugens, die beide even verfoeilijk zijn.

1. Een lasterende leugen, die openlijk hen haat, tegen wie de laster gesproken wordt. Een valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt zij verbrijzelt hen door laster en smaad, omdat zij hen haat, en hen dus in het verborgene, waar zij geen beschutting hebben, kan wonden, en zij haat hen, omdat zij hen verbrijzeld heeft en hen tot haar vijanden heeft gemaakt. Het kwaad hiervan is openbaar en klaarblijkelijk, zij verbrijzelt, zij haat, en erkent het, en iedereen ziet het.

2. Een vleiende leugen, die in het geheim het verderf werkt van hen, tot wie zij gesproken wordt. Bij de eerste is het kwaad duidelijk, en de mensen kunnen er zich zo goed als zij kunnen tegen in acht nemen, maar bij deze wordt het weinig vermoed en de mensen verraden zich doordat zij hun eigen lof gaarne horen en geloven, de complimenten die hun gemaakt worden voor echte munt opnemen. Een wijs man zal dus meer vrezen voor een vleier, die kust en doodt, dan voor een lasteraar die openlijk de oorlog verklaart.

Vers 28

Spreuken 26:28

Er zijn twee soorten van leugens, die beide even verfoeilijk zijn.

1. Een lasterende leugen, die openlijk hen haat, tegen wie de laster gesproken wordt. Een valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt zij verbrijzelt hen door laster en smaad, omdat zij hen haat, en hen dus in het verborgene, waar zij geen beschutting hebben, kan wonden, en zij haat hen, omdat zij hen verbrijzeld heeft en hen tot haar vijanden heeft gemaakt. Het kwaad hiervan is openbaar en klaarblijkelijk, zij verbrijzelt, zij haat, en erkent het, en iedereen ziet het.

2. Een vleiende leugen, die in het geheim het verderf werkt van hen, tot wie zij gesproken wordt. Bij de eerste is het kwaad duidelijk, en de mensen kunnen er zich zo goed als zij kunnen tegen in acht nemen, maar bij deze wordt het weinig vermoed en de mensen verraden zich doordat zij hun eigen lof gaarne horen en geloven, de complimenten die hun gemaakt worden voor echte munt opnemen. Een wijs man zal dus meer vrezen voor een vleier, die kust en doodt, dan voor een lasteraar die openlijk de oorlog verklaart.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 26". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-26.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile