Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Spreuken 26

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 26

Proverbs 26:1.

OVER DIEGENEN, WELKE GENE ERE WAARDIG GEACHT WORDEN.

II. Proverbs 26:1-Proverbs 26:28. Terwijl in het voorgaande hoofdstuk de wijsheid voorgesteld wordt, zo als zij hij vorst en onderdaan gevonden moet worden, en die alleen de ware eer aanbrengt, zo wordt in deze afdeling de dwaasheid beschouwd, welke gene ere waardig is, maar veeleer tuchtiging, beschaming en verderf verdient. Eerst wordt de dwaasheid op zich zelf behandeld en hare onverbeterlijkheid geschilderd (Proverbs 26:1-Proverbs 26:12), daarna twee harer hoofdverschijnselen, namelijk de luiheid (Proverbs 26:13-Proverbs 26:16) en de overmoedige liefdeloosheid (Proverbs 26:17-Proverbs 26:28), die zich nu eens als moedwillige twistgierigheid en kwelzucht (Proverbs 26:17-Proverbs 26:19), dan als verraderlijken laster en huichelachtigen achterklap openbaart (Proverbs 26:20-Proverbs 26:28). De gehele afdeling kenmerkt zich door treffende scherpheid van gedachten en rijkdom van verrassende beelden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 26

Proverbs 26:1.

OVER DIEGENEN, WELKE GENE ERE WAARDIG GEACHT WORDEN.

II. Proverbs 26:1-Proverbs 26:28. Terwijl in het voorgaande hoofdstuk de wijsheid voorgesteld wordt, zo als zij hij vorst en onderdaan gevonden moet worden, en die alleen de ware eer aanbrengt, zo wordt in deze afdeling de dwaasheid beschouwd, welke gene ere waardig is, maar veeleer tuchtiging, beschaming en verderf verdient. Eerst wordt de dwaasheid op zich zelf behandeld en hare onverbeterlijkheid geschilderd (Proverbs 26:1-Proverbs 26:12), daarna twee harer hoofdverschijnselen, namelijk de luiheid (Proverbs 26:13-Proverbs 26:16) en de overmoedige liefdeloosheid (Proverbs 26:17-Proverbs 26:28), die zich nu eens als moedwillige twistgierigheid en kwelzucht (Proverbs 26:17-Proverbs 26:19), dan als verraderlijken laster en huichelachtigen achterklap openbaart (Proverbs 26:20-Proverbs 26:28). De gehele afdeling kenmerkt zich door treffende scherpheid van gedachten en rijkdom van verrassende beelden.

Vers 1

1. Gelijk de sneeuw in den zomer, en gelijk de regen in den oogst, van half Mei tot half Juni, voor Palestina iets ongehoords, ongerijmds en hoogst verderfelijks is (1 Samuel 12:17),alzo past den zot, zolang hij in dien toestand blijft, de eer niet; maar zij zal voor hem zelven en het algemeen welzijn verderfelijk worden (Proverbs 26:8; Proverbs 19:10).

Eer betekent hier goed, rijkdom en alles, dat eer aanbrengt.

Wanneer, wat helaas dikwijls genoeg het geval is, de dwaas ook slechts naar den uitwendigen zin des woords eer ontvangt, zo wordt hierdoor reeds genoeg kwaad veroorzaakt: het is een kwaad onder de zon als een dwaling, die van het aangezicht der oversten voortkomt, wanneer een dwaas in hoogheid is, wanneer mensen, die naar hun gezindheid knechten zijn, te paard rijden en de rijken en vorsten Gods in de laagte zijn en als knechten op de aarde gaan (Ecclesiastes 10:5-Ecclesiastes 10:7). -Gij moet hier leren, deze zogenaamde eer der dwazen te verachten en hun als Gods getuige voor de waarheid, de ere voor God wegen. Bij gevolg moet gij niet kruipend vleien, als een dwaas in hoogheid gezeten is, maar door ware, heilzame vermaning en bestraffing uw plicht als mens en Christen doen; gij zult het juist den dwaas in het aangezicht zeggen, wat hem in plaats van ere toekomt, en daar hij zijne onbeschaamdheid niet vrezen; maar gij moet dit doen met geduld en liefde, met volhardenden ijver, opdat hij hierdoor, indien het mogelijk is, nog terecht gebracht wordt.

Vers 1

1. Gelijk de sneeuw in den zomer, en gelijk de regen in den oogst, van half Mei tot half Juni, voor Palestina iets ongehoords, ongerijmds en hoogst verderfelijks is (1 Samuel 12:17),alzo past den zot, zolang hij in dien toestand blijft, de eer niet; maar zij zal voor hem zelven en het algemeen welzijn verderfelijk worden (Proverbs 26:8; Proverbs 19:10).

Eer betekent hier goed, rijkdom en alles, dat eer aanbrengt.

Wanneer, wat helaas dikwijls genoeg het geval is, de dwaas ook slechts naar den uitwendigen zin des woords eer ontvangt, zo wordt hierdoor reeds genoeg kwaad veroorzaakt: het is een kwaad onder de zon als een dwaling, die van het aangezicht der oversten voortkomt, wanneer een dwaas in hoogheid is, wanneer mensen, die naar hun gezindheid knechten zijn, te paard rijden en de rijken en vorsten Gods in de laagte zijn en als knechten op de aarde gaan (Ecclesiastes 10:5-Ecclesiastes 10:7). -Gij moet hier leren, deze zogenaamde eer der dwazen te verachten en hun als Gods getuige voor de waarheid, de ere voor God wegen. Bij gevolg moet gij niet kruipend vleien, als een dwaas in hoogheid gezeten is, maar door ware, heilzame vermaning en bestraffing uw plicht als mens en Christen doen; gij zult het juist den dwaas in het aangezicht zeggen, wat hem in plaats van ere toekomt, en daar hij zijne onbeschaamdheid niet vrezen; maar gij moet dit doen met geduld en liefde, met volhardenden ijver, opdat hij hierdoor, indien het mogelijk is, nog terecht gebracht wordt.

Vers 2

2. Gelijk ene mus is tot wegzweven, gelijk ene zwaluwvolgens de haar aangeboren natuur tot vervliegen, 1) alzo zal een vloek, die zonder oorzaak door een dwaas over enen rechtvaardige uitgesproken is, niet komen en geen nadeel toebrengen. Daarom vrees niet, gij wijze, voor de vervloekingen der dwazen, maar ga voort met hen, om hun dwaasheid te tuchtigen (2 Samuel 16:5, 2 Samuel 16:1 Koningen 2:8).

1) De Spreuken-dichter heeft hier het oog op het doelloos heen en weer zweven van deze vogels boven in de lucht, zodat hun vliegen eigenlijk geen doel heeft. Zo wil hij zeggen, gaat het ook met den vloek van de goddelozen. Deze mag uitgesproken worden, maar heeft geen doel. 3. a) Een zweep is voor het paard, een toom voor den ezel, die in Palestina ook als rijdier gebruikt wordt, ten einde deze dieren aan te drijven en te besturen, en b) ene roede, die in de eerste plaats het bestraffende woord des verstandigen kan zijn, voor den rug der zotten, die naar waarheid en gerechtigheid niet vragen, en die, wanneer menselijke bestraffing niet baat, eenmaal de straffende hand Gods zullen ondervinden.

a) Psalms 32:9,Psalms 32:10. b) Proverbs 10:13.

Vers 2

2. Gelijk ene mus is tot wegzweven, gelijk ene zwaluwvolgens de haar aangeboren natuur tot vervliegen, 1) alzo zal een vloek, die zonder oorzaak door een dwaas over enen rechtvaardige uitgesproken is, niet komen en geen nadeel toebrengen. Daarom vrees niet, gij wijze, voor de vervloekingen der dwazen, maar ga voort met hen, om hun dwaasheid te tuchtigen (2 Samuel 16:5, 2 Samuel 16:1 Koningen 2:8).

1) De Spreuken-dichter heeft hier het oog op het doelloos heen en weer zweven van deze vogels boven in de lucht, zodat hun vliegen eigenlijk geen doel heeft. Zo wil hij zeggen, gaat het ook met den vloek van de goddelozen. Deze mag uitgesproken worden, maar heeft geen doel. 3. a) Een zweep is voor het paard, een toom voor den ezel, die in Palestina ook als rijdier gebruikt wordt, ten einde deze dieren aan te drijven en te besturen, en b) ene roede, die in de eerste plaats het bestraffende woord des verstandigen kan zijn, voor den rug der zotten, die naar waarheid en gerechtigheid niet vragen, en die, wanneer menselijke bestraffing niet baat, eenmaal de straffende hand Gods zullen ondervinden.

a) Psalms 32:9,Psalms 32:10. b) Proverbs 10:13.

Vers 4

4. Antwoord den zot naar zijne dwaasheid 1) niet, op dezelfde onbezonnen wijze, opdat gij, die toch ook een discipel der wijsheid zijn wilt, maar uit wiens hart de dwaasheid nog niet gans geweken is, ook hem niet gelijk wordt (1 Peter 3:9).

1) Naar zijne dwaasheid wil hier zeggen, op de dwaze vragen die, hij doet en waarop toch geen antwoord is te geven. In het volgende vers betekent het op zulk een wijze, dat hij van u ziet, dat gij hem als een dwaze beschouwt.

Vers 4

4. Antwoord den zot naar zijne dwaasheid 1) niet, op dezelfde onbezonnen wijze, opdat gij, die toch ook een discipel der wijsheid zijn wilt, maar uit wiens hart de dwaasheid nog niet gans geweken is, ook hem niet gelijk wordt (1 Peter 3:9).

1) Naar zijne dwaasheid wil hier zeggen, op de dwaze vragen die, hij doet en waarop toch geen antwoord is te geven. In het volgende vers betekent het op zulk een wijze, dat hij van u ziet, dat gij hem als een dwaze beschouwt.

Vers 5

5. Antwoord evenwel den zot ook naar zijne dwaasheid, en overtuig hem met een kort en verstandig woord, dat hij een dwaas is, opdat hij in zijne ogen niet wijs zij, en gij hem door uw stilzwijgen in den waan zoudt brengen, dat gij hem niet antwoorden kunt, en dat hij gelijk heeft, waardoor gij schuldig zoudt worden aan zijne voortgaande verblinding en dieperen val; want door hem tot erkentenis zijner dwaasheid te brengen, maakt gij hem voor de wijsheid ontvankelijk.

Zulke paren Spreuken, die elkaar schijnbaar tegenspreken en die juist de in het midden liggende waarheid willen leren, hoort men ook dikwijls in de zamenleving, zo als: Hopen en wachten maakt menigeen tot een dwaas. Door wachten en hopen is menigeen tot zijn doel gekomen. Meegevangen, meegehangen. Men moet huilen met de wolven in het bos. Een is geen. Die eens liegt wordt niet meer geloofd. -Door vragen wordt men wijs. En dwaas kan meer vragen, dan tien wijzen kunnen antwoorden. -Die zich heden niet betert, wordt morgen erger. Wat niet is kan worden. -De rechte weg is de beste. Een effen weg, die omloopt, is niet om..

Vers 5

5. Antwoord evenwel den zot ook naar zijne dwaasheid, en overtuig hem met een kort en verstandig woord, dat hij een dwaas is, opdat hij in zijne ogen niet wijs zij, en gij hem door uw stilzwijgen in den waan zoudt brengen, dat gij hem niet antwoorden kunt, en dat hij gelijk heeft, waardoor gij schuldig zoudt worden aan zijne voortgaande verblinding en dieperen val; want door hem tot erkentenis zijner dwaasheid te brengen, maakt gij hem voor de wijsheid ontvankelijk.

Zulke paren Spreuken, die elkaar schijnbaar tegenspreken en die juist de in het midden liggende waarheid willen leren, hoort men ook dikwijls in de zamenleving, zo als: Hopen en wachten maakt menigeen tot een dwaas. Door wachten en hopen is menigeen tot zijn doel gekomen. Meegevangen, meegehangen. Men moet huilen met de wolven in het bos. Een is geen. Die eens liegt wordt niet meer geloofd. -Door vragen wordt men wijs. En dwaas kan meer vragen, dan tien wijzen kunnen antwoorden. -Die zich heden niet betert, wordt morgen erger. Wat niet is kan worden. -De rechte weg is de beste. Een effen weg, die omloopt, is niet om..

Vers 6

6. Hij snijdt zich de voeten af, en verhindert zich zelven daardoor zijn doel te bereiken, en drinkt geweld, schade, die boodschappen zendt door de hand van enen zot, die, omdat hij een dwaas, een goddeloze is, ook ongeschikt is voor alle zaken, waarbij nauwgezet gedacht en gehandeld moet worden; daarom, al wie zulk een zot gebruikt, zal de gevolgen zijner eigene dwaasheid ondervinden, want hij is voor zijn bode en al diens dwaze en ongerechtige handelwijzen verantwoordelijk, en moet om zo te spreken, het geweld, dat deze hem inschenkt, drinken.

Het woord "drinken" betekent in den spreektrant van de Schrift dikwijls het overvloedig doen, of ontvangen aan enige zaak. Zo worden zij, die veelvuldig zondigen, gezegd het onrecht in te drinken als water, Job 15:16; Job 34:7; en zij, die zware verdrukkingen ondergaan, komen gemeenschappelijk voor, als enen drinkbeker drinkende. Zich de voeten afsnijden is ene Oosterse uitdrukking, voor ons "den hals breken." Scherper en snijdender kan het niet gezegd worden. Geweld drinken, beter schade drinken, is van dezelfde kracht. Die derhalve een dwaas tot zijn bode aanstelt, zal ervaren dat hij er onnoemlijke schade bij heeft.

Vers 6

6. Hij snijdt zich de voeten af, en verhindert zich zelven daardoor zijn doel te bereiken, en drinkt geweld, schade, die boodschappen zendt door de hand van enen zot, die, omdat hij een dwaas, een goddeloze is, ook ongeschikt is voor alle zaken, waarbij nauwgezet gedacht en gehandeld moet worden; daarom, al wie zulk een zot gebruikt, zal de gevolgen zijner eigene dwaasheid ondervinden, want hij is voor zijn bode en al diens dwaze en ongerechtige handelwijzen verantwoordelijk, en moet om zo te spreken, het geweld, dat deze hem inschenkt, drinken.

Het woord "drinken" betekent in den spreektrant van de Schrift dikwijls het overvloedig doen, of ontvangen aan enige zaak. Zo worden zij, die veelvuldig zondigen, gezegd het onrecht in te drinken als water, Job 15:16; Job 34:7; en zij, die zware verdrukkingen ondergaan, komen gemeenschappelijk voor, als enen drinkbeker drinkende. Zich de voeten afsnijden is ene Oosterse uitdrukking, voor ons "den hals breken." Scherper en snijdender kan het niet gezegd worden. Geweld drinken, beter schade drinken, is van dezelfde kracht. Die derhalve een dwaas tot zijn bode aanstelt, zal ervaren dat hij er onnoemlijke schade bij heeft.

Vers 7

7. Hef de benen van den kreupele, den lamme, op, alzo is ene spreuk in den mond der zotten. 1)

1) Zin en bedoeling van deze Spreukenuk is deze. Een lamme heeft geen genot van zijne benen, omdat hij ze toch niet kan gebruiken en er zich op passende wijze van bedienen; evenzo gaat het met een zedespreuk, die in den mond van een dwaas wordt gevonden. Hij heeft er niets aan, hij kan er toch niet, zoals het behoort, een juist gebruik van maken.

Vers 7

7. Hef de benen van den kreupele, den lamme, op, alzo is ene spreuk in den mond der zotten. 1)

1) Zin en bedoeling van deze Spreukenuk is deze. Een lamme heeft geen genot van zijne benen, omdat hij ze toch niet kan gebruiken en er zich op passende wijze van bedienen; evenzo gaat het met een zedespreuk, die in den mond van een dwaas wordt gevonden. Hij heeft er niets aan, hij kan er toch niet, zoals het behoort, een juist gebruik van maken.

Vers 8

8. Gelijk hij, die een edelgesteente in enen slinger bindt, volgens de Duitse overzetting: Gelijk hij, die een edelgesteente op het met stenen overdekte galgeveld werpt; want een goddeloze is als een reeds veroordeelde en terechtgestelde, en het gedenkteken zijner schande zou door het edelgesteente voor een ieder meer in het oogvallend zijn; door zulk een dwaas misbruik zou dan ook het edelgesteente zijne waarde verliezen; alzo is hij, die den zot eer geeft.

Wel is waar moet men op aarde dikwijls (uit plichtgevoel, zo als Romans 13:7 leert) den dwaas zijne uiterlijke eer geven, niet alleen enen Theophilus, maar ook enen Felix en Festus; het is zeker ook de bedoeling van Salomo niet, van ons te eisen, dat wij in revolutionairen zin zouden weigeren, den dwaas, die in hoogheid gezeten is, zijne uiterlijke ere te geven; maar toch blijft het bij hetgeen Salomo gezegd heeft: het is ene verkeerdheid, een misbruik, het bederft wat op zich zelf goed is en vermeerdert de schande. Op den achtergrond aan de wijze spreuk ligt de diepe waarheid, die men dikwijls populair aangeduid heeft met de vraag: Wat zou het toch den goddeloze baten, indien hij in den hemel kwam? De gezindheid, ja de gehele persoon moet volstrekt beantwoorden aan de ere en heerlijkheid, aan de zaligheid, die in den hemel ontvangen en gesmaakt wordt; want het is daar niet mede gelegen als met klederen, die men aantrekt, en waarbij het in zekeren zin er niet op aankomt, wat door die klederen bedekt wordt; zelfs de kroon der verheerlijking als uiterlijke gave gedacht, zou slechts een gedenkteken der schande zijn, even als het edelgesteente op den steenhoop des misdadigers..

Vers 8

8. Gelijk hij, die een edelgesteente in enen slinger bindt, volgens de Duitse overzetting: Gelijk hij, die een edelgesteente op het met stenen overdekte galgeveld werpt; want een goddeloze is als een reeds veroordeelde en terechtgestelde, en het gedenkteken zijner schande zou door het edelgesteente voor een ieder meer in het oogvallend zijn; door zulk een dwaas misbruik zou dan ook het edelgesteente zijne waarde verliezen; alzo is hij, die den zot eer geeft.

Wel is waar moet men op aarde dikwijls (uit plichtgevoel, zo als Romans 13:7 leert) den dwaas zijne uiterlijke eer geven, niet alleen enen Theophilus, maar ook enen Felix en Festus; het is zeker ook de bedoeling van Salomo niet, van ons te eisen, dat wij in revolutionairen zin zouden weigeren, den dwaas, die in hoogheid gezeten is, zijne uiterlijke ere te geven; maar toch blijft het bij hetgeen Salomo gezegd heeft: het is ene verkeerdheid, een misbruik, het bederft wat op zich zelf goed is en vermeerdert de schande. Op den achtergrond aan de wijze spreuk ligt de diepe waarheid, die men dikwijls populair aangeduid heeft met de vraag: Wat zou het toch den goddeloze baten, indien hij in den hemel kwam? De gezindheid, ja de gehele persoon moet volstrekt beantwoorden aan de ere en heerlijkheid, aan de zaligheid, die in den hemel ontvangen en gesmaakt wordt; want het is daar niet mede gelegen als met klederen, die men aantrekt, en waarbij het in zekeren zin er niet op aankomt, wat door die klederen bedekt wordt; zelfs de kroon der verheerlijking als uiterlijke gave gedacht, zou slechts een gedenkteken der schande zijn, even als het edelgesteente op den steenhoop des misdadigers..

Vers 9

9. Gelijk een doorn gaat in de hand eens dronkaards, die zijne ledematen niet meer tot zijnen wil heeft, en die, terwijl hij met zijnen doorn blindelings rondzwaait, zich zelven en anderen kwetst, alzo is ene spreuk, of in het algemeen een onbegrepen woord Gods, in den mond derverstandeloze, van ijdelheid dronken zotten, die de schoonste waarheden en de troostende woorden misbruiken en ze in kwetsende doornen veranderen.

Wanneer een dronkaard een doorntak in de hand houdt en zich daarbij als een dwaas aanstelt, dan krabt hij meer daarmee, dan dat hij u rozen te ruiken geeft; alzo doet de dwaas met de Schrift, of met enige waarheid dikwijls meer schade dan goed.

Vers 9

9. Gelijk een doorn gaat in de hand eens dronkaards, die zijne ledematen niet meer tot zijnen wil heeft, en die, terwijl hij met zijnen doorn blindelings rondzwaait, zich zelven en anderen kwetst, alzo is ene spreuk, of in het algemeen een onbegrepen woord Gods, in den mond derverstandeloze, van ijdelheid dronken zotten, die de schoonste waarheden en de troostende woorden misbruiken en ze in kwetsende doornen veranderen.

Wanneer een dronkaard een doorntak in de hand houdt en zich daarbij als een dwaas aanstelt, dan krabt hij meer daarmee, dan dat hij u rozen te ruiken geeft; alzo doet de dwaas met de Schrift, of met enige waarheid dikwijls meer schade dan goed.

Vers 10

10. De groten, als er gene vreze Gods voor hun ogen is, doen een iegelijk verdriet aan, en huren de zotten 1) en huren de overtreders, zich van allerlei slechte lieden bedienende. 1) In het Hebreeën Rab mecholeel-kool wesokeer kesil wesokeer oberim. Dit vers is zeer moeilijk over te zetten.

Kimchi zet over: Groot is Hij, die alles geschapen heeft, en hij huurt de zotten, en hij huurt de overtreders. Ook zij moeten, zij het dan ook onbewust en niet vrijwillig, werktuigen zijn Zijner wijze hand, die zelfs reeds de zonde en het ongeluk dienstbaar maakt aan de bereiking van zijn heilig doel (Proverbs 16:4).

Schultens vertaalt: Een schutter, die alles, wat slechts binnen het bereik zijner pijlen komt, verwondt, en wie enen alles bedervenden dwaas tot het verrichten van enig goed werk uitzendt, of huurt en wie zondaren, namelijk dezulken die Gods verbond verbreken en Zijne geboden overtreden, en daarna overal slechts schade kunnen aanbrengen, in zijne dienst neemt en huurt, zijn aan elkaar gelijk.

Luther vertaalt: Een goed meester maakt een ding recht, zo als het zijn moet; maar die enen beunhaas, enen broddelaar, die hem toevallig in den weg komt, voor het verrichten ener zaak huurt, diens werk wordt bedorven.

De vertaling van onze Staten-Overzetters is in overeenstemming met die van Ralbag en Elia Wilna.

Delitzsch zet over: Veel brengt uit zich voort alles, maar het loon en de loonheer van den dwaas snellen daarheen, en verklaart dit aldus: Waar er veel voorhanden is, dan is daarmee, wanneer men het op de rechte wijze aanpakt, alles aan te vangen, maar het loon van den dwaas, en wie hem om loon huurt vergaat.

Het is echter duidelijk dat de Spreuken-dichter hier gelijk in de vorige en in de volgende verzen een tegenstelling op het oog heeft. Wij vertalen dan liever aldus, wie een zot huurt, of dwazen huurt, is gelijk een machtige, die alles onderste bovenkeert. Gelijk de laatste bedrogen uitkomt, alzo ook degene, die van een zot, van dwazen verwacht, dat zij iets wezenlijk goeds zullen opleveren.

Vers 10

10. De groten, als er gene vreze Gods voor hun ogen is, doen een iegelijk verdriet aan, en huren de zotten 1) en huren de overtreders, zich van allerlei slechte lieden bedienende. 1) In het Hebreeën Rab mecholeel-kool wesokeer kesil wesokeer oberim. Dit vers is zeer moeilijk over te zetten.

Kimchi zet over: Groot is Hij, die alles geschapen heeft, en hij huurt de zotten, en hij huurt de overtreders. Ook zij moeten, zij het dan ook onbewust en niet vrijwillig, werktuigen zijn Zijner wijze hand, die zelfs reeds de zonde en het ongeluk dienstbaar maakt aan de bereiking van zijn heilig doel (Proverbs 16:4).

Schultens vertaalt: Een schutter, die alles, wat slechts binnen het bereik zijner pijlen komt, verwondt, en wie enen alles bedervenden dwaas tot het verrichten van enig goed werk uitzendt, of huurt en wie zondaren, namelijk dezulken die Gods verbond verbreken en Zijne geboden overtreden, en daarna overal slechts schade kunnen aanbrengen, in zijne dienst neemt en huurt, zijn aan elkaar gelijk.

Luther vertaalt: Een goed meester maakt een ding recht, zo als het zijn moet; maar die enen beunhaas, enen broddelaar, die hem toevallig in den weg komt, voor het verrichten ener zaak huurt, diens werk wordt bedorven.

De vertaling van onze Staten-Overzetters is in overeenstemming met die van Ralbag en Elia Wilna.

Delitzsch zet over: Veel brengt uit zich voort alles, maar het loon en de loonheer van den dwaas snellen daarheen, en verklaart dit aldus: Waar er veel voorhanden is, dan is daarmee, wanneer men het op de rechte wijze aanpakt, alles aan te vangen, maar het loon van den dwaas, en wie hem om loon huurt vergaat.

Het is echter duidelijk dat de Spreuken-dichter hier gelijk in de vorige en in de volgende verzen een tegenstelling op het oog heeft. Wij vertalen dan liever aldus, wie een zot huurt, of dwazen huurt, is gelijk een machtige, die alles onderste bovenkeert. Gelijk de laatste bedrogen uitkomt, alzo ook degene, die van een zot, van dwazen verwacht, dat zij iets wezenlijk goeds zullen opleveren.

Vers 11

11. a) Gelijk een onreine hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, ofschoon hij zo even de onverteerbaarheid en schadelijkheid daarvan ondervonden heeft, alzo herneemt de zot zijne kort te voren betreurde, afgelegde dwaasheid of zonde; hij is onverbeterlijk en maakt ene ernstige omkering op zijnen schadelijken weg voor zich zelven onmogelijk.

a) 2 Peter 2:22.

Wel is waar maakt niet elke terugkeer op den verlaten dwaalweg en tot de misdaad onverbeterlijk, want wij moeten zeker allen met beschaamdheid bekennen, dat die terugkeer ons niet altijd tot een walg is; ten laatste echter is er een volkomen, beslissend nederzinken in het kwaad, een zich afwenden van de bekering, een wederkeren tot de wenteling des slijks, waarvan Petrus spreekt: 2 Peter 2:22, vergelijk Matthew 12:45. John 5:14. Hebrews 6:4-Hebrews 6:8. Hoe is dat mogelijk? Door de leugen in ons hoogmoedig hart, die oorzaak is, dat wij wijs zijn in onze ogen tegenover de waarschuwende wijsheid en waarheid Gods, 12.

Vers 11

11. a) Gelijk een onreine hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, ofschoon hij zo even de onverteerbaarheid en schadelijkheid daarvan ondervonden heeft, alzo herneemt de zot zijne kort te voren betreurde, afgelegde dwaasheid of zonde; hij is onverbeterlijk en maakt ene ernstige omkering op zijnen schadelijken weg voor zich zelven onmogelijk.

a) 2 Peter 2:22.

Wel is waar maakt niet elke terugkeer op den verlaten dwaalweg en tot de misdaad onverbeterlijk, want wij moeten zeker allen met beschaamdheid bekennen, dat die terugkeer ons niet altijd tot een walg is; ten laatste echter is er een volkomen, beslissend nederzinken in het kwaad, een zich afwenden van de bekering, een wederkeren tot de wenteling des slijks, waarvan Petrus spreekt: 2 Peter 2:22, vergelijk Matthew 12:45. John 5:14. Hebrews 6:4-Hebrews 6:8. Hoe is dat mogelijk? Door de leugen in ons hoogmoedig hart, die oorzaak is, dat wij wijs zijn in onze ogen tegenover de waarschuwende wijsheid en waarheid Gods, 12.

Vers 12

12. Hebt gij enen man gezien, die in gehele verblinding aangaande zich zelven en in den hoogmoed van zijn verstokt hart wijs in zijne ogen is (John 9:1. 41)? a) van enenonnozelen zot, die zich nog laat gezeggen en gene uitspraak op wijsheid maakt, is meer verwachting, dat hij zich hartgrondig bekeren zal, dan van hem (Proverbs 3:7), hij is de grootste dwaas van allen.

a) Proverbs 29:20.

Dit is voornamelijk daar het geval, waar de in eigen ogen wijze, de hem door God geschonken wijsheid, als zijn eigen werk beschouwt. De schrikkelijkste van alle zonden is trots te zijn op genade.

Houdt men op, alle wijsheid tot haren oorsprong in God terug te brengen, meent men ze zelfstandig te bezitten, dan is ook het ogenblik van den overgang der ware wijsheid tot de dwaasheid daar..

Wie meent dat hij geen zondaar is, en de bekering niet van node heeft, d.i. de eigengerechtige, komt veel moeilijker tot bekering, dan degene, die zich van zijne zonde bewust is. En zo gaat het ook met den man, die wijs is in eigen ogen. Een dwaas te overreden is mogelijker dan zulk iemand tot rede en tot wijsheid te brengen.

Vers 12

12. Hebt gij enen man gezien, die in gehele verblinding aangaande zich zelven en in den hoogmoed van zijn verstokt hart wijs in zijne ogen is (John 9:1. 41)? a) van enenonnozelen zot, die zich nog laat gezeggen en gene uitspraak op wijsheid maakt, is meer verwachting, dat hij zich hartgrondig bekeren zal, dan van hem (Proverbs 3:7), hij is de grootste dwaas van allen.

a) Proverbs 29:20.

Dit is voornamelijk daar het geval, waar de in eigen ogen wijze, de hem door God geschonken wijsheid, als zijn eigen werk beschouwt. De schrikkelijkste van alle zonden is trots te zijn op genade.

Houdt men op, alle wijsheid tot haren oorsprong in God terug te brengen, meent men ze zelfstandig te bezitten, dan is ook het ogenblik van den overgang der ware wijsheid tot de dwaasheid daar..

Wie meent dat hij geen zondaar is, en de bekering niet van node heeft, d.i. de eigengerechtige, komt veel moeilijker tot bekering, dan degene, die zich van zijne zonde bewust is. En zo gaat het ook met den man, die wijs is in eigen ogen. Een dwaas te overreden is mogelijker dan zulk iemand tot rede en tot wijsheid te brengen.

Vers 13

13. De luiaard, die tot verontschuldiging zijner traagheid de onzinnigste voorwendsels aangrijpt, zegt: Er is een felle, brullende leeuw op den weg, dien ik gaan moet, om bij mijn werk te kunnen komen; een leeuw is op de straten! (Bijna woordelijk overeenstemmend met Proverbs 22:13; vergelijk Proverbs 16:19; Proverbs 28:1).

Wanneer zal ik arbeiden? zegt de luiaard; in de lente is er veel water, in den herfst veel morsigheid; in den zomer is het warm en in den winter koud.

De schildering, die in dit en de volgende verzen van de luiheid gegeven wordt, staat in een nauw verband met die, welke in de voorgaande verzen van de dwaasheid gegeven wordt. Want de traagheid van het vlees, die elken arbeid en elke inspanning tot het verkrijgen der eeuwige wijsheid schuwt, die bang is, het lieve vlees pijn te doen, en ten slotte wellicht terugdeinst voor de gevaren, die een ieder, die moedig den weg ter zaligheid bewandelt, bedreigen van de zijde dier zeer grote menigte, die de wijsheid uit God haat, en hen als een brullende leeuw tegemoet gaat; deze trage vleselijke rust is toch de innerlijkste grond der goddeloze dwaasheid en zal uitlopen op een eeuwig dorsten en verdachten. Dit is de zegepraal der wijsheid van Salomo volgens de opvatting der mannen van Hizkia, dat zij reeds in de eenvoudigste zedeles: "Wees niet lui!" de diepzinnigste laatste vermaning des Geestes tot onzen luien, slapenden ouden Adam richt. -Daarbuiten, op den weg, welks bewandeling geëist wordt, namelijk op de wegen, waar de mensen te zamen komen, wonen en werken, is inderdaad de geweldig grote hoop, de dreigende wereld, het oppermachtige volk; achter hem de brullende leeuw, die de wijsheid niet verdragen wil en de godzaligen tracht te verslinden. Ach, hoe vrezen de dwazen bij al het pralen met hunnen moed in den grond voor dezen brullenden leeuw, en zijn daarom zo traag om ene schrede op den rechten weg, die de wereld tegen zich heeft, te doen.

Om zonder vreze alle gevaren op den weg des levens te trotseren, wordt er een moedig hart vereist; en de vrees is het juist, die den luiaard ter neer slaat en afschrikt. Een moedig mens grijpt de dingen met des te groteren ijver aan, naar mate hij meer tegenstand vindt, dewijl de liefde hem den moed geeft; want de ware liefde vreest voor gene schijnbare gevaren; de vreesachtige en trage liefde vreest echter reeds voor de schaduw van enkele steile plaatsen, even als iemand, die des nachts in den maneschijn wandelt en alle bomen op den weg voor monsters en de schaduw voor grote groeven aanziet. Een liefhebbend mens gaat zonder vreze zijnen weg, hij vindt noch afgronden, noch donkere plaatsen, die hem willen ophouden.

Vers 13

13. De luiaard, die tot verontschuldiging zijner traagheid de onzinnigste voorwendsels aangrijpt, zegt: Er is een felle, brullende leeuw op den weg, dien ik gaan moet, om bij mijn werk te kunnen komen; een leeuw is op de straten! (Bijna woordelijk overeenstemmend met Proverbs 22:13; vergelijk Proverbs 16:19; Proverbs 28:1).

Wanneer zal ik arbeiden? zegt de luiaard; in de lente is er veel water, in den herfst veel morsigheid; in den zomer is het warm en in den winter koud.

De schildering, die in dit en de volgende verzen van de luiheid gegeven wordt, staat in een nauw verband met die, welke in de voorgaande verzen van de dwaasheid gegeven wordt. Want de traagheid van het vlees, die elken arbeid en elke inspanning tot het verkrijgen der eeuwige wijsheid schuwt, die bang is, het lieve vlees pijn te doen, en ten slotte wellicht terugdeinst voor de gevaren, die een ieder, die moedig den weg ter zaligheid bewandelt, bedreigen van de zijde dier zeer grote menigte, die de wijsheid uit God haat, en hen als een brullende leeuw tegemoet gaat; deze trage vleselijke rust is toch de innerlijkste grond der goddeloze dwaasheid en zal uitlopen op een eeuwig dorsten en verdachten. Dit is de zegepraal der wijsheid van Salomo volgens de opvatting der mannen van Hizkia, dat zij reeds in de eenvoudigste zedeles: "Wees niet lui!" de diepzinnigste laatste vermaning des Geestes tot onzen luien, slapenden ouden Adam richt. -Daarbuiten, op den weg, welks bewandeling geëist wordt, namelijk op de wegen, waar de mensen te zamen komen, wonen en werken, is inderdaad de geweldig grote hoop, de dreigende wereld, het oppermachtige volk; achter hem de brullende leeuw, die de wijsheid niet verdragen wil en de godzaligen tracht te verslinden. Ach, hoe vrezen de dwazen bij al het pralen met hunnen moed in den grond voor dezen brullenden leeuw, en zijn daarom zo traag om ene schrede op den rechten weg, die de wereld tegen zich heeft, te doen.

Om zonder vreze alle gevaren op den weg des levens te trotseren, wordt er een moedig hart vereist; en de vrees is het juist, die den luiaard ter neer slaat en afschrikt. Een moedig mens grijpt de dingen met des te groteren ijver aan, naar mate hij meer tegenstand vindt, dewijl de liefde hem den moed geeft; want de ware liefde vreest voor gene schijnbare gevaren; de vreesachtige en trage liefde vreest echter reeds voor de schaduw van enkele steile plaatsen, even als iemand, die des nachts in den maneschijn wandelt en alle bomen op den weg voor monsters en de schaduw voor grote groeven aanziet. Een liefhebbend mens gaat zonder vreze zijnen weg, hij vindt noch afgronden, noch donkere plaatsen, die hem willen ophouden.

Vers 14

14. Ene deur keert om op hare herre, zij beweegt zich wel is waar altijd, maar slechts om tot hare vroegere plaats terug te keren, wanneer men er door in of uitgegaan is, alzo de luiaard op zijn bed van geestelijke en vleselijke rust, waarop hij zich met altijd wederkerende voorwendsels omkeert, zonder tot opstaan te kunnen besluiten (Ephesians 5:14).

Dit is het bed van den slaap des geestelijken doods, van den ijdelen wandel naar de vaderlijke wijze, waar de mensen blijven bij hunnen droesem en voortgaan met rusten op het bed van het halve, bezoedelde, niet geldige Christendom, dat nooit verder, nooit op den rechten weg der innige kennis der waarheid komt, nimmer op den weg der wijsheid leert wandelen..

Vers 14

14. Ene deur keert om op hare herre, zij beweegt zich wel is waar altijd, maar slechts om tot hare vroegere plaats terug te keren, wanneer men er door in of uitgegaan is, alzo de luiaard op zijn bed van geestelijke en vleselijke rust, waarop hij zich met altijd wederkerende voorwendsels omkeert, zonder tot opstaan te kunnen besluiten (Ephesians 5:14).

Dit is het bed van den slaap des geestelijken doods, van den ijdelen wandel naar de vaderlijke wijze, waar de mensen blijven bij hunnen droesem en voortgaan met rusten op het bed van het halve, bezoedelde, niet geldige Christendom, dat nooit verder, nooit op den rechten weg der innige kennis der waarheid komt, nimmer op den weg der wijsheid leert wandelen..

Vers 15

15. a) De luiaard verbergt zijne hand in den boezem, of zo als de Duitse overzetting geeft: in den schotel. Spijze en in het algemeen vleselijk genot, wil hij wel hebben, maar het moet gene moeite of inspanning kosten, want hij is te moede, om die weer tot zijnen mond te brengen; hij zou het veel gelukkiger vinden, indien de gebraden duiven hem in de mond vlogen. Deze dwaze tegenstrijdigheid zal hem daartoe voeren, dat hij eenmaal de hand niet meer tot den mond zal behoeven te brengen, maar verschrikkelijk gebrek zal lijden.

In geestelijke betekenis is deze platte uitdrukking helaas, letterlijk waar. Wanneer den luiaard de spijze in Gods Woord, in de verkondiging van het Evangelie uitnodigend voorgezet wordt-ja wanneer hij zelfs, reeds half besloten, de hand uitgestoken had, meent hij daarmee reeds meer dan genoeg gedaan te hebben en komt niet verder. Het eten, het eigenlijke werk der toeëigening, schuwt de luiheid.

Vers 15

15. a) De luiaard verbergt zijne hand in den boezem, of zo als de Duitse overzetting geeft: in den schotel. Spijze en in het algemeen vleselijk genot, wil hij wel hebben, maar het moet gene moeite of inspanning kosten, want hij is te moede, om die weer tot zijnen mond te brengen; hij zou het veel gelukkiger vinden, indien de gebraden duiven hem in de mond vlogen. Deze dwaze tegenstrijdigheid zal hem daartoe voeren, dat hij eenmaal de hand niet meer tot den mond zal behoeven te brengen, maar verschrikkelijk gebrek zal lijden.

In geestelijke betekenis is deze platte uitdrukking helaas, letterlijk waar. Wanneer den luiaard de spijze in Gods Woord, in de verkondiging van het Evangelie uitnodigend voorgezet wordt-ja wanneer hij zelfs, reeds half besloten, de hand uitgestoken had, meent hij daarmee reeds meer dan genoeg gedaan te hebben en komt niet verder. Het eten, het eigenlijke werk der toeëigening, schuwt de luiheid.

Vers 16

16. De luiaard is, ondanks zijne algemeen bekende dwaasheid, of veeleer juist wegens zijne ongeneigdheid om lering aan te nemen, wijzer in zijne ogen, dan zeven wijzen, d.i. velen, die ook hem met rede, met verstand antwoorden en ook door Gods woord zijne luiheid, waardoor zijne ziel schade zou lijden, bestraffen.

Het zijn onaangename mensen, die altijd het doen van anderen bedillen, en toch zelven niets beters kunnen of willen doen. Deze luiheid is de moeder van al die leringen, die den ouden Adam naar den mond praten en waar het op heiligmaking aankomt een: "Ik kan niet" voorwenden, terwijl er toch een: "Ik wil niet" achter steekt.

Vers 16

16. De luiaard is, ondanks zijne algemeen bekende dwaasheid, of veeleer juist wegens zijne ongeneigdheid om lering aan te nemen, wijzer in zijne ogen, dan zeven wijzen, d.i. velen, die ook hem met rede, met verstand antwoorden en ook door Gods woord zijne luiheid, waardoor zijne ziel schade zou lijden, bestraffen.

Het zijn onaangename mensen, die altijd het doen van anderen bedillen, en toch zelven niets beters kunnen of willen doen. Deze luiheid is de moeder van al die leringen, die den ouden Adam naar den mond praten en waar het op heiligmaking aankomt een: "Ik kan niet" voorwenden, terwijl er toch een: "Ik wil niet" achter steekt.

Vers 17

17. De voorbijgaande, die zich met vleselijken ijver vertoornt in enen twist, 1) die hem niet aangaat, en tot welks beslechting hij noch geroepen is, noch de nodige wijsheid heeft, is even dwaas als hij, is gelijk die enen hond bij de oren grijpt 2); want deze zal zich niet laten vasthouden, maar zich omkeren en hem bijten.

1) Of: Die een voorbijgaanden, (niet een eigen) hond bij de oren grijpt is hij die zich bemoeit met een twist, die hem niet aangaat. Het woord voorbijgaande moet hier bij den hond gevoegd worden. Een eigen hond kent men, maar een voorbijgaanden, eens anderen niet. Men loopt dan gevaar door dezen gebeten te worden. Zo ook, wie zich met den twist van een ander bemoeit ervaart niet zelden, dat hij zelf er de kwade gevolgen van ondervindt.

2) Die tussen deur en post gaat staan, wordt geklemd. Wanneer wij het middel kunnen zijn, om vrede te maken tussen hen, die met elkaar in geschil zijn, moeten wij het doen, al zouden wij ons daardoor ook het ongenoegen van beide partijen op den hals halen; maar wanneer wij er ons werk van maken, om ons met de zaken van anderen te bemoeien, of ons in de twisten van anderen te steken, vermeerderen wij niet alleen onze eigene onrust, maar brengen ons zelven ook in verzoeking..

Vers 17

17. De voorbijgaande, die zich met vleselijken ijver vertoornt in enen twist, 1) die hem niet aangaat, en tot welks beslechting hij noch geroepen is, noch de nodige wijsheid heeft, is even dwaas als hij, is gelijk die enen hond bij de oren grijpt 2); want deze zal zich niet laten vasthouden, maar zich omkeren en hem bijten.

1) Of: Die een voorbijgaanden, (niet een eigen) hond bij de oren grijpt is hij die zich bemoeit met een twist, die hem niet aangaat. Het woord voorbijgaande moet hier bij den hond gevoegd worden. Een eigen hond kent men, maar een voorbijgaanden, eens anderen niet. Men loopt dan gevaar door dezen gebeten te worden. Zo ook, wie zich met den twist van een ander bemoeit ervaart niet zelden, dat hij zelf er de kwade gevolgen van ondervindt.

2) Die tussen deur en post gaat staan, wordt geklemd. Wanneer wij het middel kunnen zijn, om vrede te maken tussen hen, die met elkaar in geschil zijn, moeten wij het doen, al zouden wij ons daardoor ook het ongenoegen van beide partijen op den hals halen; maar wanneer wij er ons werk van maken, om ons met de zaken van anderen te bemoeien, of ons in de twisten van anderen te steken, vermeerderen wij niet alleen onze eigene onrust, maar brengen ons zelven ook in verzoeking..

Vers 18

18. Gelijk een, die zich veinst te razen, die bij een vertoon van krankzinnigheid zonder zich te bedenken, wien hij treft, en welk kwaad hij doet, vuursprankelen, pijlen en dodelijke dingen werpt;

Vers 18

18. Gelijk een, die zich veinst te razen, die bij een vertoon van krankzinnigheid zonder zich te bedenken, wien hij treft, en welk kwaad hij doet, vuursprankelen, pijlen en dodelijke dingen werpt;

Vers 19

19. Alzo is een man, die zijnen naaste bedriegt, en hem verraderlijk, liefdeloos, moedwillig en zonder dat deze er op verdacht was, schade toebrengt, en daarna zegt met onbeschaamde geringschatting der zonde en der schade, die daaruit voor den naaste voortspruit: Jok ik er niet mede? ik heb het niet zo kwaad gemeend.

Speel nooit met de zonde, met datgene, wat uwen naaste aan lichaam of ziel schaden kan! Wees niet overmoedig in uwe liefdeloosheid; elke onbezonnen daad en ieder onbedacht woord kan meer schaden, dan gij denkt!

Zij, die niet schromen, hun naasten te bedriegen, zijn even grote waanzinnigen, als zij, die vuurbranden, pijlen en dodelijke dingen werpen; zoveel schade kunnen zij door hun bedrog aanrichten. Zij beroemen zich op hun listigheid, maar daar is geen grotere waanzin in de wereld dan moedwillige zonde. Hij, die in scherts zondigt, moet er in ernst berouw over hebben, of zijne zonde zal hem ten verderf worden. Indien de mensen er aan dachten, dat een leugen uit den duivel is en ter helle voert, waarlijk de lust er toe zou hun vergaan..

Vers 19

19. Alzo is een man, die zijnen naaste bedriegt, en hem verraderlijk, liefdeloos, moedwillig en zonder dat deze er op verdacht was, schade toebrengt, en daarna zegt met onbeschaamde geringschatting der zonde en der schade, die daaruit voor den naaste voortspruit: Jok ik er niet mede? ik heb het niet zo kwaad gemeend.

Speel nooit met de zonde, met datgene, wat uwen naaste aan lichaam of ziel schaden kan! Wees niet overmoedig in uwe liefdeloosheid; elke onbezonnen daad en ieder onbedacht woord kan meer schaden, dan gij denkt!

Zij, die niet schromen, hun naasten te bedriegen, zijn even grote waanzinnigen, als zij, die vuurbranden, pijlen en dodelijke dingen werpen; zoveel schade kunnen zij door hun bedrog aanrichten. Zij beroemen zich op hun listigheid, maar daar is geen grotere waanzin in de wereld dan moedwillige zonde. Hij, die in scherts zondigt, moet er in ernst berouw over hebben, of zijne zonde zal hem ten verderf worden. Indien de mensen er aan dachten, dat een leugen uit den duivel is en ter helle voert, waarlijk de lust er toe zou hun vergaan..

Vers 20

20. Als er geen hout is, gaat het vuur uit; a) en als er geen oorblazer is, wordt het gekijf, dat naar zijne natuur op een ontstoken en brandend vuur gelijkt, gestild. a) Proverbs 22:10.

Helaas dit vuur wordt niet geblust, en dit hout niet uitgedoofd tot op den jongsten dag. (Proverbs 15:18; Proverbs 29:22).

Dewijl noch hout noch kolen van zelven vuur vatten, maar deze hoofdzakelijk door de uitwendige, haar omringende en drukkende lucht aangeblazen wordt, en er nergens vuur kan zijn, daar geen lucht is, zo is de lasteraar bij deze laatste te vergelijken, en als de blaasbalg te houden, waardoor het vuur van den twist wordt aangestoken. De dove kolen en het onaangestoken hout maken hier de zinnebeelden van den twist, maar de gloeiende kolen en het vuur de schetsen uit van een twistziek mens.

Vers 20

20. Als er geen hout is, gaat het vuur uit; a) en als er geen oorblazer is, wordt het gekijf, dat naar zijne natuur op een ontstoken en brandend vuur gelijkt, gestild. a) Proverbs 22:10.

Helaas dit vuur wordt niet geblust, en dit hout niet uitgedoofd tot op den jongsten dag. (Proverbs 15:18; Proverbs 29:22).

Dewijl noch hout noch kolen van zelven vuur vatten, maar deze hoofdzakelijk door de uitwendige, haar omringende en drukkende lucht aangeblazen wordt, en er nergens vuur kan zijn, daar geen lucht is, zo is de lasteraar bij deze laatste te vergelijken, en als de blaasbalg te houden, waardoor het vuur van den twist wordt aangestoken. De dove kolen en het onaangestoken hout maken hier de zinnebeelden van den twist, maar de gloeiende kolen en het vuur de schetsen uit van een twistziek mens.

Vers 21

21. De dove kool is om de vurige kool, ten einde den gloed te vermeerderen, en het hout om het vuur feller te doen branden; alzo is een a) kijfachtig man, alleen dienstig, om twist te ontsteken.

a) Proverbs 15:18; Proverbs 29:22.

Vers 21

21. De dove kool is om de vurige kool, ten einde den gloed te vermeerderen, en het hout om het vuur feller te doen branden; alzo is een a) kijfachtig man, alleen dienstig, om twist te ontsteken.

a) Proverbs 15:18; Proverbs 29:22.

Vers 22

22. De woorden des oorblazers, die de twistende partijen tegen elkaar opzet, zijn als de schadelijke werktuigen, welke de smartendergenen, die geslagen zijn nog vermeerderen, en als diepwondende pijlen, die dalen in het binnenste des buiks. (Woordelijk gelijkl. met Proverbs 18:8).

Vers 22

22. De woorden des oorblazers, die de twistende partijen tegen elkaar opzet, zijn als de schadelijke werktuigen, welke de smartendergenen, die geslagen zijn nog vermeerderen, en als diepwondende pijlen, die dalen in het binnenste des buiks. (Woordelijk gelijkl. met Proverbs 18:8).

Vers 23

23. Brandende van de sterkste vriendschapsbetuigingen overvloeiende lippen, en daarbij een boos, trouweloos hart zijn als ene potscherf, een vaatwerk, die, om ene schone vertoning te maken, met schuim van zilver 1) overtogen is; voor een ogenblik mag zij de ogen misleiden, maar zij kan op den duur de proef niet doorstaan.

1) Onder schuim van zilver is te verstaan, het zogenaamde loodoxyde, een verbinding van lood met zuurstof. Men spreekt van loodglans, goudglans en zilverglans, al naarmate de kleur is. Hier wordt het zilverglans bedoeld. Een vaatwerk aldus met zilverglans overtrokken, hierbij worden de lippen, die van liefde heten te branden, terwijl toch het hart boos is, vergeleken. De valse, gehuichelde vriendschap wordt hier tentoongesteld.

Vers 23

23. Brandende van de sterkste vriendschapsbetuigingen overvloeiende lippen, en daarbij een boos, trouweloos hart zijn als ene potscherf, een vaatwerk, die, om ene schone vertoning te maken, met schuim van zilver 1) overtogen is; voor een ogenblik mag zij de ogen misleiden, maar zij kan op den duur de proef niet doorstaan.

1) Onder schuim van zilver is te verstaan, het zogenaamde loodoxyde, een verbinding van lood met zuurstof. Men spreekt van loodglans, goudglans en zilverglans, al naarmate de kleur is. Hier wordt het zilverglans bedoeld. Een vaatwerk aldus met zilverglans overtrokken, hierbij worden de lippen, die van liefde heten te branden, terwijl toch het hart boos is, vergeleken. De valse, gehuichelde vriendschap wordt hier tentoongesteld.

Vers 24

24. Die haat draagt, gelaat zich, doet zich soms voor, alsof hij vreemd en afkerig ware van alle vijandschap en spreekt met zijne lippen schoonschijnende woorden, om daardoor des te beter zijn doel te kunnen bereiken; maar in zijn binnenste stelt hij bedrog aan, 1) en smeedt nieuwe aanslagen.

1) Dat is, hij doet zich anders van buiten voor, dan hij van binnen is. Ook hier weer wordt op den huichelachtigen vriend en op de huichelende vriendschap gedoeld en er tegen gewaarschuwd.

Vers 24

24. Die haat draagt, gelaat zich, doet zich soms voor, alsof hij vreemd en afkerig ware van alle vijandschap en spreekt met zijne lippen schoonschijnende woorden, om daardoor des te beter zijn doel te kunnen bereiken; maar in zijn binnenste stelt hij bedrog aan, 1) en smeedt nieuwe aanslagen.

1) Dat is, hij doet zich anders van buiten voor, dan hij van binnen is. Ook hier weer wordt op den huichelachtigen vriend en op de huichelende vriendschap gedoeld en er tegen gewaarschuwd.

Vers 25

25. Als hij met zijne stem smeekt, 1) en zich zo schoon mogelijk voordoet, geloof hem dan vooral niet, want zeven, d.i. vele gruwelen (Proverbs 6:16-Proverbs 6:19) zijn in zijn hart. 1) Letterlijk: Als hij zijn stem vriendelijk maakt, op een vleienden en zalvenden toon spreekt, zodat hij den indruk wil geven, dat hij niet anders dan vriendelijk wil zijn en vriendelijk wil handelen.

Vers 25

25. Als hij met zijne stem smeekt, 1) en zich zo schoon mogelijk voordoet, geloof hem dan vooral niet, want zeven, d.i. vele gruwelen (Proverbs 6:16-Proverbs 6:19) zijn in zijn hart. 1) Letterlijk: Als hij zijn stem vriendelijk maakt, op een vleienden en zalvenden toon spreekt, zodat hij den indruk wil geven, dat hij niet anders dan vriendelijk wil zijn en vriendelijk wil handelen.

Vers 26

26. Wiens haat door bedrog, zij het ook nog zo listig bedekt is, 1) diens boosheid zal evenwel, f reeds hier gedurende zijn leven in de gemeente, f eindelijk zeker in het jongste gericht, waar God de verborgenste gedachten des harten in het licht stelt, geopenbaard worden, en rechtvaardige vergelding ontvangen.

1) Liefde is wel de beste wapenrusting, maar het slechtste dekkleed, omdat het voor de veinsaards dient, om er zich in te vermommen gelijk Achab, schoon zij er dan zeker ook in zullen omkomen en vergaan..

Vers 26

26. Wiens haat door bedrog, zij het ook nog zo listig bedekt is, 1) diens boosheid zal evenwel, f reeds hier gedurende zijn leven in de gemeente, f eindelijk zeker in het jongste gericht, waar God de verborgenste gedachten des harten in het licht stelt, geopenbaard worden, en rechtvaardige vergelding ontvangen.

1) Liefde is wel de beste wapenrusting, maar het slechtste dekkleed, omdat het voor de veinsaards dient, om er zich in te vermommen gelijk Achab, schoon zij er dan zeker ook in zullen omkomen en vergaan..

Vers 28

28. Ene valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt, zij blijft hen, ondanks dit alles, haten, zo lang zij nog bestaan, eensdeels, omdat zij steeds getuigen zijner ongerechtigheid zijn; anderdeels, omdat liefdeloosheid, even als elke zonde een inwendige kanker is, die altijd voortvreet; en een gladde vleiende mond, die de boosheid des harten met bedrieglijke woorden weet te bedekken, maakt omstoting; en brengt enkel verderf aan, zowel voor enkele personen als voor de ganse maatschappij. Een openlijke vijand is daarom veel minder te vrezen, dan een, die met zijne valse tong en gladden mond in het verborgene werkt.

Onder den laatste wordt vooral bedoeld, degene, die in iemands bijzijn hem allerlei liefs zegt, maar achter zijn rug opgeraapte leugens verbreidt en die alles doet, om hem zijn eer en goeden naam te ontroven. Men heeft meer te vrezen voor een vlemer, die onder den mom van vriendschap dodelijke slagen geeft, dan voor iemand, die zich als een openbaren vijand vertoont.

Vers 28

28. Ene valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt, zij blijft hen, ondanks dit alles, haten, zo lang zij nog bestaan, eensdeels, omdat zij steeds getuigen zijner ongerechtigheid zijn; anderdeels, omdat liefdeloosheid, even als elke zonde een inwendige kanker is, die altijd voortvreet; en een gladde vleiende mond, die de boosheid des harten met bedrieglijke woorden weet te bedekken, maakt omstoting; en brengt enkel verderf aan, zowel voor enkele personen als voor de ganse maatschappij. Een openlijke vijand is daarom veel minder te vrezen, dan een, die met zijne valse tong en gladden mond in het verborgene werkt.

Onder den laatste wordt vooral bedoeld, degene, die in iemands bijzijn hem allerlei liefs zegt, maar achter zijn rug opgeraapte leugens verbreidt en die alles doet, om hem zijn eer en goeden naam te ontroven. Men heeft meer te vrezen voor een vlemer, die onder den mom van vriendschap dodelijke slagen geeft, dan voor iemand, die zich als een openbaren vijand vertoont.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Proverbs 26". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/proverbs-26.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile