Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 27

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 27

Proverbs 27:1.

OVER DE ONVRUCHTBARE WAANWIJSHEID EN VERMETELHElD, ALS EERSTE HINDERPAAL VOOR HET VERKRIJGEN DER WARE WIJSHEID MET HAAR VEELVULDIG NUT.

III. Proverbs 27:1-Proverbs 27:27. Ene hoofdgedachte kan in deze afdeling niet bepaald worden aangewezen. Bescheidenheid en gematigdheid in denken en handelen zijn de hoofddeugden, waartoe de meeste spreuken als kentekenen der ware wijsheid aanmanen, zelfverheffing en ongematigdheid als uitingen der vleselijke dwaasheid, de ondeugden, waarvoor zij waarschuwen. Ook de dringende aanbeveling tot getrouwe vriendschap in den edelsten zin, welke hoger waarde bezit dan de banden der bloedverwantschap, behoort tot die dingen, welke in tegenstelling met allen ijdelen lust en het zoeken van eigen belang beschouwd worden- Het eigenaardige in dit hoofdstuk is, dat de Spreuken meestal paarsgewijze bij elkaar behoren. Men kan vijf afdelingen onderscheiden: Proverbs 27:1-Proverbs 27:6 waarschuwen voor eigen lof, ijverzucht en huichelarij; Proverbs 27:7-Proverbs 27:14 prijzen de matigheid, de liefde tot onze vrienden en in het algemeen de ware wijsheid aan; vs 15, 16 bevatten twee uitspraken over de twistzieke vrouw; in Proverbs 27:17-Proverbs 27:22 worden velerlei uitingen der dwaasheid, zo als overmoed, zelfzucht, begeerlijkheid der ogen, eigen lof bestraft; eindelijk wordt in Proverbs 27:23-Proverbs 27:27 tot spaarzaamheid in de huishouding aangemaand.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 27

Proverbs 27:1.

OVER DE ONVRUCHTBARE WAANWIJSHEID EN VERMETELHElD, ALS EERSTE HINDERPAAL VOOR HET VERKRIJGEN DER WARE WIJSHEID MET HAAR VEELVULDIG NUT.

III. Proverbs 27:1-Proverbs 27:27. Ene hoofdgedachte kan in deze afdeling niet bepaald worden aangewezen. Bescheidenheid en gematigdheid in denken en handelen zijn de hoofddeugden, waartoe de meeste spreuken als kentekenen der ware wijsheid aanmanen, zelfverheffing en ongematigdheid als uitingen der vleselijke dwaasheid, de ondeugden, waarvoor zij waarschuwen. Ook de dringende aanbeveling tot getrouwe vriendschap in den edelsten zin, welke hoger waarde bezit dan de banden der bloedverwantschap, behoort tot die dingen, welke in tegenstelling met allen ijdelen lust en het zoeken van eigen belang beschouwd worden- Het eigenaardige in dit hoofdstuk is, dat de Spreuken meestal paarsgewijze bij elkaar behoren. Men kan vijf afdelingen onderscheiden: Proverbs 27:1-Proverbs 27:6 waarschuwen voor eigen lof, ijverzucht en huichelarij; Proverbs 27:7-Proverbs 27:14 prijzen de matigheid, de liefde tot onze vrienden en in het algemeen de ware wijsheid aan; vs 15, 16 bevatten twee uitspraken over de twistzieke vrouw; in Proverbs 27:17-Proverbs 27:22 worden velerlei uitingen der dwaasheid, zo als overmoed, zelfzucht, begeerlijkheid der ogen, eigen lof bestraft; eindelijk wordt in Proverbs 27:23-Proverbs 27:27 tot spaarzaamheid in de huishouding aangemaand.

Vers 1

1. Beroem a) u niet in overmoedig vertrouwen over den dag van morgen, over de plannen, die gij daarop zult ten uitvoer brengen; Want gij weet niet wat de dag zal baren. Indien gij niet eens weet, wat door Gods beschikking plotseling, en geheel anders dan gij kondet voorzien, nog heden kan gebeuren, hoeveel minder kunt gij dan op den dag van morgen en de verdere toekomst rekenen (Luke 12:16-Luke 12:20); daarom wees nederig en bedachtzaam.

a) James 4:13-James 4:16.

De onzekerheid der toekomst moet ons dringen het grote en noodzakelijke werk der bekering niet tot morgen uit te stellen; alleen het tegenwoordige ogenblik behoort ons toe; daarom, terwijl het heden genaamd wordt, hoor Gods stem..

Vers 1

1. Beroem a) u niet in overmoedig vertrouwen over den dag van morgen, over de plannen, die gij daarop zult ten uitvoer brengen; Want gij weet niet wat de dag zal baren. Indien gij niet eens weet, wat door Gods beschikking plotseling, en geheel anders dan gij kondet voorzien, nog heden kan gebeuren, hoeveel minder kunt gij dan op den dag van morgen en de verdere toekomst rekenen (Luke 12:16-Luke 12:20); daarom wees nederig en bedachtzaam.

a) James 4:13-James 4:16.

De onzekerheid der toekomst moet ons dringen het grote en noodzakelijke werk der bekering niet tot morgen uit te stellen; alleen het tegenwoordige ogenblik behoort ons toe; daarom, terwijl het heden genaamd wordt, hoor Gods stem..

Vers 2

2. Beroem u ook niet over hetgeen gij reeds gedaan hebt: Laat u enen vreemde prijzen, en niet uw eigen mond; enen onbekende en daardoor onpartijdige, en niet uwe eigene lippen, die zijn niet onpartijdig, maar onvertrouwbaar en bedrieglijk; ook niet door uwe verwanten en vrienden; evenmin door uw eigen hart, want de Heere, die u kent, zal ook dezen verborgen hoogmoed uws harten oordelen; integendeel, die roemt, die roeme in den Heere; want niet die zich zelven prijst, maar dien de Heere prijst, die is beproefd. (1 Corinthians 1:31. Jeremiah 9:23, Jeremiah 9:1 Kor. 4:3. 2 Corinthians 3:1; 2 Corinthians 10:12-2 Corinthians 10:18

De ware deugd is als de zedige jonkvrouw; zij laat zich niet zonder blozen zien; en gelijk ene blinkende ster zich voor de opgaande zon verbergt, en de Chrysopraas in het duister schittert, alzo verbergt zich de openlijk geprezen deugd. Daarom wie zich zelven prijst, laakt zich zelven en openbaart zijne schande, omdat hij juist daardoor duidelijk aantoont, dat hij den schonen straalkrans der deugd en der zedigheid mist. De Joden zeggen daarom in John 8:13 te recht: "Gij getuigt van u zelven, uw getuigenis is niet waarachtig". Het is dan ook ene algemeen erkende wet, dat het getuigenis van iemand aangaande zich zelven van gene kracht is, dewijl de balans door het gewicht, dat de eigenliefde er op legt, altijd ten zijnen gunste overslaat.

Vers 2

2. Beroem u ook niet over hetgeen gij reeds gedaan hebt: Laat u enen vreemde prijzen, en niet uw eigen mond; enen onbekende en daardoor onpartijdige, en niet uwe eigene lippen, die zijn niet onpartijdig, maar onvertrouwbaar en bedrieglijk; ook niet door uwe verwanten en vrienden; evenmin door uw eigen hart, want de Heere, die u kent, zal ook dezen verborgen hoogmoed uws harten oordelen; integendeel, die roemt, die roeme in den Heere; want niet die zich zelven prijst, maar dien de Heere prijst, die is beproefd. (1 Corinthians 1:31. Jeremiah 9:23, Jeremiah 9:1 Kor. 4:3. 2 Corinthians 3:1; 2 Corinthians 10:12-2 Corinthians 10:18

De ware deugd is als de zedige jonkvrouw; zij laat zich niet zonder blozen zien; en gelijk ene blinkende ster zich voor de opgaande zon verbergt, en de Chrysopraas in het duister schittert, alzo verbergt zich de openlijk geprezen deugd. Daarom wie zich zelven prijst, laakt zich zelven en openbaart zijne schande, omdat hij juist daardoor duidelijk aantoont, dat hij den schonen straalkrans der deugd en der zedigheid mist. De Joden zeggen daarom in John 8:13 te recht: "Gij getuigt van u zelven, uw getuigenis is niet waarachtig". Het is dan ook ene algemeen erkende wet, dat het getuigenis van iemand aangaande zich zelven van gene kracht is, dewijl de balans door het gewicht, dat de eigenliefde er op legt, altijd ten zijnen gunste overslaat.

Vers 3

3. Een steen is zwaar, en het zand gewichtig; maar de toornigheid des eigenlievenden dwazen, die steeds in een kwaden luim is, en zich in zijne eer gekrenkt voelt, omdat hij niet geprezen maar veeleer berispt wordt, is zwaarder dan die beide; ja de zwaarste, ondragelijkste last, dien hij anderen zonder dit juist te willen, doet gevoelen.

Niets kan zeker het leven zo verbitteren als de kwade luim van een mens, die zich steeds beledigd en gekrenkt voelt. Hij is wel een rechte dwaas, die zulk een last op den bovendien dikwijls steilen levensweg op zijn rug neemt. Indien reeds ene enkele kwelling als een steen op ons drukt, zal dan niet ene bestendige gemelijkheid als een zak vol zandsteentjes ons tot den grond toe nederbuigen. Ieder heeft zeker zijne afwisselende gemoedsstemming, maar wee hem, die er door overheerst wordt. Voor treurigheid kan zich geen mens vrijwaren; daarin is ook nog een zekere toverkracht, ene poëzie, de gemelijkheid is van alle toverkracht ontbloot; zij is de echte proza van het leven, de zuster der verveling en der traagheid, die langzaam dodende gifmengster. De bron dezer ondeugd is allereerst (de hoogmoed daar buiten gelaten) de gewoonte, die de voedster van den mens in zijne ondeugden is. Indien wij van onze vroegste jeugd gewend waren, nooit te rusten, maar elk uur, dat na ernstige werkzaamheden overblijft, voor aangename, opwekkende bezigheden te besteden, totdat ons de natuur tot enen verkwikkenden slaap uitnodigt wij zouden steeds goed gezind zijn. Indien wij van jongs af gewend waren, de lieflijke morgenuren niet te verslapen, dan zouden wij die gemelijke lusteloosheid niet kennen, die meestal een gevolg is van de onaangename gewaarwording, die wij bij het ontwaken ontvangen, dat het reeds zo laat is. Waren wij van kindsbeen af gewend, om in hetgeen ons omringt ene aangename orde te brengen, dan zou deze in ons innerlijk ziele-leven enen welluidenden weerklank vinden. In ene opgeruimde kamer vindt men meestal een opgeruimd gemoed. Het hoofdvereiste echter in de kunst om zich voor kwaden luim te hoeden, bestaat in het kennen en gebruik maken van de juiste ogenblikken; de mens is niet altijd tot alles gezind, maar hij is wel altijd tot iets gezind. Godsdienst, ware Christelijke liefde zal het zekerst voor kwaden luim bewaren. Een gemoed, dat voor al wat lieflijk is en wl luidt open staat, zal ook het moeilijke gemakkelijker dragen.

Vers 3

3. Een steen is zwaar, en het zand gewichtig; maar de toornigheid des eigenlievenden dwazen, die steeds in een kwaden luim is, en zich in zijne eer gekrenkt voelt, omdat hij niet geprezen maar veeleer berispt wordt, is zwaarder dan die beide; ja de zwaarste, ondragelijkste last, dien hij anderen zonder dit juist te willen, doet gevoelen.

Niets kan zeker het leven zo verbitteren als de kwade luim van een mens, die zich steeds beledigd en gekrenkt voelt. Hij is wel een rechte dwaas, die zulk een last op den bovendien dikwijls steilen levensweg op zijn rug neemt. Indien reeds ene enkele kwelling als een steen op ons drukt, zal dan niet ene bestendige gemelijkheid als een zak vol zandsteentjes ons tot den grond toe nederbuigen. Ieder heeft zeker zijne afwisselende gemoedsstemming, maar wee hem, die er door overheerst wordt. Voor treurigheid kan zich geen mens vrijwaren; daarin is ook nog een zekere toverkracht, ene poëzie, de gemelijkheid is van alle toverkracht ontbloot; zij is de echte proza van het leven, de zuster der verveling en der traagheid, die langzaam dodende gifmengster. De bron dezer ondeugd is allereerst (de hoogmoed daar buiten gelaten) de gewoonte, die de voedster van den mens in zijne ondeugden is. Indien wij van onze vroegste jeugd gewend waren, nooit te rusten, maar elk uur, dat na ernstige werkzaamheden overblijft, voor aangename, opwekkende bezigheden te besteden, totdat ons de natuur tot enen verkwikkenden slaap uitnodigt wij zouden steeds goed gezind zijn. Indien wij van jongs af gewend waren, de lieflijke morgenuren niet te verslapen, dan zouden wij die gemelijke lusteloosheid niet kennen, die meestal een gevolg is van de onaangename gewaarwording, die wij bij het ontwaken ontvangen, dat het reeds zo laat is. Waren wij van kindsbeen af gewend, om in hetgeen ons omringt ene aangename orde te brengen, dan zou deze in ons innerlijk ziele-leven enen welluidenden weerklank vinden. In ene opgeruimde kamer vindt men meestal een opgeruimd gemoed. Het hoofdvereiste echter in de kunst om zich voor kwaden luim te hoeden, bestaat in het kennen en gebruik maken van de juiste ogenblikken; de mens is niet altijd tot alles gezind, maar hij is wel altijd tot iets gezind. Godsdienst, ware Christelijke liefde zal het zekerst voor kwaden luim bewaren. Een gemoed, dat voor al wat lieflijk is en wl luidt open staat, zal ook het moeilijke gemakkelijker dragen.

Vers 4

4. Grimmigheid, als zij uitbreekt, en overloping van toorn, die een stortvloed gelijk, in teugeloze vaart alles vernielt, is waarheid; maar wie zal voor nijdigheid, die niet met geweld uitbreekt en niet snel voorbijgaat, maar als een inwendige kanker voortvreet, bestaan?Zij is van de drie het heftigst, het langst van duur; daar is iets duivels in, en door haar viel het eerste offer aan den dood.

O nijd, gij zijt de wortel des doods, ene veelvoudige ziekte, de scherpste priem voor het hart! Welke scherpe priem wondt zo diep, als de nijd het van hem vervulde hart!. 5. Openbare, trouwe bestraffing is een beterbewijs van vriendschap dan verborgene liefde, 1) die zich in het geheel niet uitspreekt, en uit vrees van door openlijke bestraffing te kwetsen, de fouten door de vingers ziet, maar juist daardoor bewijst, gene ware liefde te zijn (Ephesians 4:15).

1) Indien de ware en hartelijke liefde maar ijver en moeds genoeg heeft, om voor de vuist en in oprechtheid met hare vrienden om te gaan, en derhalve in het vriendelijke over hun verkeerdheden durft onderhouden, die is mij niet alleen veel beter dan heimelijke haat (Leviticus 19:17), maar beter zelfs dan verborgene liefde, dan die liefde tot onzen naaste, die in stede aan hun zonden, in hun hatelijk licht te vertonen, hen deswege vleien, of door stilzwijgen in dezelve stijven, tot nadeel hunner onsterflijke zielen..

Vers 4

4. Grimmigheid, als zij uitbreekt, en overloping van toorn, die een stortvloed gelijk, in teugeloze vaart alles vernielt, is waarheid; maar wie zal voor nijdigheid, die niet met geweld uitbreekt en niet snel voorbijgaat, maar als een inwendige kanker voortvreet, bestaan?Zij is van de drie het heftigst, het langst van duur; daar is iets duivels in, en door haar viel het eerste offer aan den dood.

O nijd, gij zijt de wortel des doods, ene veelvoudige ziekte, de scherpste priem voor het hart! Welke scherpe priem wondt zo diep, als de nijd het van hem vervulde hart!. 5. Openbare, trouwe bestraffing is een beterbewijs van vriendschap dan verborgene liefde, 1) die zich in het geheel niet uitspreekt, en uit vrees van door openlijke bestraffing te kwetsen, de fouten door de vingers ziet, maar juist daardoor bewijst, gene ware liefde te zijn (Ephesians 4:15).

1) Indien de ware en hartelijke liefde maar ijver en moeds genoeg heeft, om voor de vuist en in oprechtheid met hare vrienden om te gaan, en derhalve in het vriendelijke over hun verkeerdheden durft onderhouden, die is mij niet alleen veel beter dan heimelijke haat (Leviticus 19:17), maar beter zelfs dan verborgene liefde, dan die liefde tot onzen naaste, die in stede aan hun zonden, in hun hatelijk licht te vertonen, hen deswege vleien, of door stilzwijgen in dezelve stijven, tot nadeel hunner onsterflijke zielen..

Vers 6

6. De wonden, de wondende slagen des liefhebbers, die u uit liefde ernstig met woord of daad kastijdt, zijn getrouw 1) en zullen u onderrichten en verbeteren (Psalms 141:5); maar de vleiende en huichelachtige kussingen des verborgen haters zijn af te bidden, 2) want zij zijn gelijk aan den beet van een adder, die zijn vergif uitspuwt.

1) God slaat diepe wonden; de wereld kust en vleit; dat u door dezen uiterlijken schijn niet op een dwaalspoor brengen, en bedenk het wel bij wien evenwel de liefde woont, wie de trouwste liefhebber en vriend is.

Niet ieder, die verschoont, is een vriend, niet ieder, die slaat, een vijand. Beter is het met strengheid lief te hebben, dan met zachtheid te misleiden. Die den krankzinnige bindt en den trage tot den arbeid aandrijft is voor beiden gestreng maar heeft beiden toch lief. Wie kan ons meer liefhebben dan God? En toch houdt Hij niet op, ons niet alleen vriendelijk te onderrichten, maar ons ook tot ons heil uit den slaap op te schrikken, terwijl Hij dikwijls bij het pijnstillend verband, waarmee Hij ons troost de bittere artsenij der beproeving voegt..

Al vallen de bestraffingen van een goeden vriend in het eerst smartelijk, later zal men God er voor danken, indien zij door Zijne gunst tot bekering hebben geleid. Een kind zal dikwijls later een getrouw vader, die hem zonder verschoning bestrafte, te beter waarderen, meer dan een vader, die hem de roede spaarde.

2) Dit gold inzonderheid van de kussen van een Joab en een Judas.

Vers 6

6. De wonden, de wondende slagen des liefhebbers, die u uit liefde ernstig met woord of daad kastijdt, zijn getrouw 1) en zullen u onderrichten en verbeteren (Psalms 141:5); maar de vleiende en huichelachtige kussingen des verborgen haters zijn af te bidden, 2) want zij zijn gelijk aan den beet van een adder, die zijn vergif uitspuwt.

1) God slaat diepe wonden; de wereld kust en vleit; dat u door dezen uiterlijken schijn niet op een dwaalspoor brengen, en bedenk het wel bij wien evenwel de liefde woont, wie de trouwste liefhebber en vriend is.

Niet ieder, die verschoont, is een vriend, niet ieder, die slaat, een vijand. Beter is het met strengheid lief te hebben, dan met zachtheid te misleiden. Die den krankzinnige bindt en den trage tot den arbeid aandrijft is voor beiden gestreng maar heeft beiden toch lief. Wie kan ons meer liefhebben dan God? En toch houdt Hij niet op, ons niet alleen vriendelijk te onderrichten, maar ons ook tot ons heil uit den slaap op te schrikken, terwijl Hij dikwijls bij het pijnstillend verband, waarmee Hij ons troost de bittere artsenij der beproeving voegt..

Al vallen de bestraffingen van een goeden vriend in het eerst smartelijk, later zal men God er voor danken, indien zij door Zijne gunst tot bekering hebben geleid. Een kind zal dikwijls later een getrouw vader, die hem zonder verschoning bestrafte, te beter waarderen, meer dan een vader, die hem de roede spaarde.

2) Dit gold inzonderheid van de kussen van een Joab en een Judas.

Vers 7

7. Ene verzadigde, eigengerechtige of met den draf dezer wereld vervulde ziel, doet even als het vee met de weide, wanneer het zich zat gegeten heeft (Ezekiel 34:18), en vertreedtzelfs de beste spijze, het honingzeem; zij versmaadt de spijze, die haar in Gods woord wordt aangeboden: maar aan ene hongerige, geestelijk arme, en naar troost verlangende ziel is zelfs alle bitter, de beker der beproeving, die haar van God wordt ingeschonken, zoet en begeerlijk.

Het gebeurt niet zelden, dat kinderen, van vrome ouders niet zozeer onverschillig zijn omtrent Gods woord en goddelijke dingen, als wel er een afkeer en walg van hebben. En als men naar de oorzaak vraagt, dan moet deze veeltijds gezocht worden in de opvoeding, die zij in hun jeugd ontvingen. Vele ouders toch hebben de zeker welgemeende, maar toch jammerlijke gewoonte, om hun jeugdige kinderen met geestelijke spijze, die op zich zelf dikwijls reeds te zwaar is, te overladen. Is het dan wonder, dat zij er zich eindelijk van afkeren? Indien deze ouders zelven meer eenvoudig van hart waren, gelijk de Heere Jezus het van Zijne discipelen verlangt, zouden zij dan ook niet beter in staat zijn, om meer overeenkomstig de behoeven hunner kinderen te spreken, waardoor zij onder Gods zegen belangstelling in plaats van afkeer, liefde in plaats van haat bij hen zouden opwekken..

Wanneer God met goederen rijkelijk heeft verzadigd, hoede men zich voor ondank jegens den Gever en geringschatting van het ontvangene. En zijn het geestelijke goederen, zo hoede men zich voor zelfgenoegzaamheid en zelftevredenheid, welke in waarheid de ongunstigste armoede is. Want het leven uit God is een onophoudelijk hongeren en dorsten.

Vers 7

7. Ene verzadigde, eigengerechtige of met den draf dezer wereld vervulde ziel, doet even als het vee met de weide, wanneer het zich zat gegeten heeft (Ezekiel 34:18), en vertreedtzelfs de beste spijze, het honingzeem; zij versmaadt de spijze, die haar in Gods woord wordt aangeboden: maar aan ene hongerige, geestelijk arme, en naar troost verlangende ziel is zelfs alle bitter, de beker der beproeving, die haar van God wordt ingeschonken, zoet en begeerlijk.

Het gebeurt niet zelden, dat kinderen, van vrome ouders niet zozeer onverschillig zijn omtrent Gods woord en goddelijke dingen, als wel er een afkeer en walg van hebben. En als men naar de oorzaak vraagt, dan moet deze veeltijds gezocht worden in de opvoeding, die zij in hun jeugd ontvingen. Vele ouders toch hebben de zeker welgemeende, maar toch jammerlijke gewoonte, om hun jeugdige kinderen met geestelijke spijze, die op zich zelf dikwijls reeds te zwaar is, te overladen. Is het dan wonder, dat zij er zich eindelijk van afkeren? Indien deze ouders zelven meer eenvoudig van hart waren, gelijk de Heere Jezus het van Zijne discipelen verlangt, zouden zij dan ook niet beter in staat zijn, om meer overeenkomstig de behoeven hunner kinderen te spreken, waardoor zij onder Gods zegen belangstelling in plaats van afkeer, liefde in plaats van haat bij hen zouden opwekken..

Wanneer God met goederen rijkelijk heeft verzadigd, hoede men zich voor ondank jegens den Gever en geringschatting van het ontvangene. En zijn het geestelijke goederen, zo hoede men zich voor zelfgenoegzaamheid en zelftevredenheid, welke in waarheid de ongunstigste armoede is. Want het leven uit God is een onophoudelijk hongeren en dorsten.

Vers 8

8. Gelijk een vogel, ellendig, angstig en rusteloos is, wanneer die uit zijn nest omdoolt, alzo is een man, die omdoolt, ontvliedt, uit zijne hem door God aangewezen plaats.

Ieder mens heeft zijne eigenaardige standplaats in de maatschappij, waar hij een rustig en vergenoegd leven kan leiden: maar wanneer hij die uit lichtzinnigheid, ontevredenheid, hoogmoed, of om andere dergelijke zondige oorzaken verlaat, verwisselt hij gewoonlijk denkbeeldige met werkelijke onrust..

Ontegenzeglijk heeft de Spreuken-dichter hier op het oog, het zonder noodzaak verlaten van zijn Vaderland. Gelijk een vogel, die zijn nest verliet, in gevaar was van om te komen, zo was iedere Israëliet, die zich in de heidense en afgodische landen vestigde, in groot gevaar geestelijk om te komen en mede verlokt te worden tot afgoderij en zondendienst. God had Israël in Kanan op eigen erve gesteld, opdat het vrij zou blijven van alle heidense afgoderij.

Vers 8

8. Gelijk een vogel, ellendig, angstig en rusteloos is, wanneer die uit zijn nest omdoolt, alzo is een man, die omdoolt, ontvliedt, uit zijne hem door God aangewezen plaats.

Ieder mens heeft zijne eigenaardige standplaats in de maatschappij, waar hij een rustig en vergenoegd leven kan leiden: maar wanneer hij die uit lichtzinnigheid, ontevredenheid, hoogmoed, of om andere dergelijke zondige oorzaken verlaat, verwisselt hij gewoonlijk denkbeeldige met werkelijke onrust..

Ontegenzeglijk heeft de Spreuken-dichter hier op het oog, het zonder noodzaak verlaten van zijn Vaderland. Gelijk een vogel, die zijn nest verliet, in gevaar was van om te komen, zo was iedere Israëliet, die zich in de heidense en afgodische landen vestigde, in groot gevaar geestelijk om te komen en mede verlokt te worden tot afgoderij en zondendienst. God had Israël in Kanan op eigen erve gesteld, opdat het vrij zou blijven van alle heidense afgoderij.

Vers 9

9. Olie en reukwerk verblijdt het hart; alzo aangenaam is de zoetigheid van iemands vriend, van wege den goeden raad deroprechte, welmenende ziel. (Psalms 141:5).

Olie, waarmee men zich in het Oosten bij plechtige gelegenheden pleegt te zalven, verhoogt de schoonheid van het gelaat, en het reukwerk, dat bij maaltijden wordt ontstoken verdrijft schadelijke dampen, terwijl het de woning met een aangenamen geur vervult; evenzo wordt door den raad des vriends de ziel veredeld, kwade gewoonten worden afgelegd en onze ganse omgeving krijgt iets lieflijks. Olie en reukwerk versterken de levensgeesten, de raad des vriends geeft moed en blijmoedigheid hij den arbeid. -Overeenkomstig den aard der Spreuken van Salomo, welke dikwijls opzettelijk zo ingericht schijnen te zijn, dat zij even als edelgesteenten naar alle zijden een ander licht uitstralen, kan het tweede gedeelte van het vers ook zo opgevat worden: De vriend, dien men heeft, is zoeter dan de raad der eigene ziel. Ene lieflijke, aangename toespraak van enen goeden vriend doet meer goed, dan het verstand, dat zich zelf wil helpen en alleen op zijne eigene middelen vertrouwt..

Vers 9

9. Olie en reukwerk verblijdt het hart; alzo aangenaam is de zoetigheid van iemands vriend, van wege den goeden raad deroprechte, welmenende ziel. (Psalms 141:5).

Olie, waarmee men zich in het Oosten bij plechtige gelegenheden pleegt te zalven, verhoogt de schoonheid van het gelaat, en het reukwerk, dat bij maaltijden wordt ontstoken verdrijft schadelijke dampen, terwijl het de woning met een aangenamen geur vervult; evenzo wordt door den raad des vriends de ziel veredeld, kwade gewoonten worden afgelegd en onze ganse omgeving krijgt iets lieflijks. Olie en reukwerk versterken de levensgeesten, de raad des vriends geeft moed en blijmoedigheid hij den arbeid. -Overeenkomstig den aard der Spreuken van Salomo, welke dikwijls opzettelijk zo ingericht schijnen te zijn, dat zij even als edelgesteenten naar alle zijden een ander licht uitstralen, kan het tweede gedeelte van het vers ook zo opgevat worden: De vriend, dien men heeft, is zoeter dan de raad der eigene ziel. Ene lieflijke, aangename toespraak van enen goeden vriend doet meer goed, dan het verstand, dat zich zelf wil helpen en alleen op zijne eigene middelen vertrouwt..

Vers 10

10. a) Verlaat uwen vriend, noch den vriend uws vaders, 1) wiens trouw alzo beproefd is, niet, hij is door verwantschap der ziel u nader dan uwe bloedverwanten; en ga ten huize uws broeders niet op den dag van uwen tegenspoed, om van hem in de eerste plaats hulp te ontvangen. Beter is een gebuur, die nabij is, met wien gij door banden der vriendschap verbonden zijt, dan een broeder, die verre is. 2)

a) Proverbs 17:17; Proverbs 18:24.

1) Men moet den God zijner vaderen niet verlaten, om nieuwe goden te kiezen die slechts krijg in de poorten brengen (Judges 5:8) -evenmin als men, zo als de Wandsbecker bode schreef, de oude zon die zo lang geschenen heeft, afzet, ter wille van ene nieuwe uitgevondene. Zeker, dezen vriend voor armen en ellendigen, die in nood verkeren, beveelt ons de Spreukenuk aan en stelt hem tegenover die broeders, welke volgens Psalms 49:8 niemand verlossen kunnen. Wanneer de dag des kwaads, de nood der ziel komt, dan heet het: Ga in het huis uws broeders niet, als hij niet meer is dan dit.

2) Dit is niet, omdat de broeder niet zou willen helpen, maar omdat hij verre af woont. Het is daarom beter en veiliger, om zich in dagen van tegenspoed te wenden tot een vriend, die nabij is en tot hulpe gereed, dan een verre reis te maken naar een broeder. Met andere woorden, hulpe, die dichtbij is, eerder zoeken, dan die verre af is.

Vers 10

10. a) Verlaat uwen vriend, noch den vriend uws vaders, 1) wiens trouw alzo beproefd is, niet, hij is door verwantschap der ziel u nader dan uwe bloedverwanten; en ga ten huize uws broeders niet op den dag van uwen tegenspoed, om van hem in de eerste plaats hulp te ontvangen. Beter is een gebuur, die nabij is, met wien gij door banden der vriendschap verbonden zijt, dan een broeder, die verre is. 2)

a) Proverbs 17:17; Proverbs 18:24.

1) Men moet den God zijner vaderen niet verlaten, om nieuwe goden te kiezen die slechts krijg in de poorten brengen (Judges 5:8) -evenmin als men, zo als de Wandsbecker bode schreef, de oude zon die zo lang geschenen heeft, afzet, ter wille van ene nieuwe uitgevondene. Zeker, dezen vriend voor armen en ellendigen, die in nood verkeren, beveelt ons de Spreukenuk aan en stelt hem tegenover die broeders, welke volgens Psalms 49:8 niemand verlossen kunnen. Wanneer de dag des kwaads, de nood der ziel komt, dan heet het: Ga in het huis uws broeders niet, als hij niet meer is dan dit.

2) Dit is niet, omdat de broeder niet zou willen helpen, maar omdat hij verre af woont. Het is daarom beter en veiliger, om zich in dagen van tegenspoed te wenden tot een vriend, die nabij is en tot hulpe gereed, dan een verre reis te maken naar een broeder. Met andere woorden, hulpe, die dichtbij is, eerder zoeken, dan die verre af is.

Vers 11

11. Zijt of word wijs, mijn zoon! dien ik in geestelijken zin gebaard heb, en verblijdt mijn hart over de genade, die God mij in u bewezen heeft; opdat ik, tot een getuigenis voor mij zelven en voor mijne leer op u wijzende, mijnen smader wat te antwoorden heb (Psalms 119:42); alzo zult gij door uwe gehoorzaamheid mij tot vreugde en ere zijn, en gij zult de wijsheid, die ik u verkondigd heb, door uw gedrag rechtvaardigen (Matthew 11:19).

Vers 11

11. Zijt of word wijs, mijn zoon! dien ik in geestelijken zin gebaard heb, en verblijdt mijn hart over de genade, die God mij in u bewezen heeft; opdat ik, tot een getuigenis voor mij zelven en voor mijne leer op u wijzende, mijnen smader wat te antwoorden heb (Psalms 119:42); alzo zult gij door uwe gehoorzaamheid mij tot vreugde en ere zijn, en gij zult de wijsheid, die ik u verkondigd heb, door uw gedrag rechtvaardigen (Matthew 11:19).

Vers 12

12. De kloekzinnige, die zich door goddelijke wijsheid heeft laten leren; zodat hij goed van kwaad en recht van onrecht kan onderscheiden, ziet het kwaad, het naderende gericht Gods over alle goddeloosheid, hetzij van bijzondere personen of van ganse volken, en verbergt zich bij tijds achter het schild Gods, waar hem geen ongeval kan treffen; maar de slechten, die noch aan de grootte der zonde, noch aan de straffen van een heilig God geloven, maar steeds zorgeloos zijn, gaanovermoedig en blind henen door, en worden gestraft; zij storten zich eindelijk door hun moedwillige blindheid in een eeuwig verderf. (Bijna woordelijk gelijkluidend met Proverbs 22:3).

Vers 12

12. De kloekzinnige, die zich door goddelijke wijsheid heeft laten leren; zodat hij goed van kwaad en recht van onrecht kan onderscheiden, ziet het kwaad, het naderende gericht Gods over alle goddeloosheid, hetzij van bijzondere personen of van ganse volken, en verbergt zich bij tijds achter het schild Gods, waar hem geen ongeval kan treffen; maar de slechten, die noch aan de grootte der zonde, noch aan de straffen van een heilig God geloven, maar steeds zorgeloos zijn, gaanovermoedig en blind henen door, en worden gestraft; zij storten zich eindelijk door hun moedwillige blindheid in een eeuwig verderf. (Bijna woordelijk gelijkluidend met Proverbs 22:3).

Vers 13

13. Als iemand voor enen vreemde, van wiens trouw hij niet verzekerd is, borg geworden is, neem van dien ook het laatste en noodzakelijkste, namelijk zijn kleed, en pand hem voor ene onbekende vrouw, voor wier betaling hij ten behoeve van uwen vriend borg gebleven is. Wanneer zulk een dwaze borg, die door zijnen borgtocht noch enen plicht vervuld, noch ene weldaad bewezen heeft, tot armoede vervalt, dan treft hem Gods rechtvaardige straf. (Bijna woordelijk overeenstemmend met Proverbs 20:16). Vergelijk verder Proverbs 6:1,Proverbs 6:2; Proverbs 11:15,Proverbs 11:17,Proverbs 11:18.

Een eerlijk man kan tot een bedelaar gemaakt worden: maar die zich zelven tot een bedelaar maakt, is geen eerlijk man.. 14. Die zijnen vriend zegent met luider stem, hem op vleienden toon prijst, of geluk wenst, of hem in het algemeen met niets beduidende vriendschapbetuigingen overlaadt, zich daartoe des morgens vroeg opmakende, die alzo noch tijd, noch gelegenheid in acht neemt, maar elk ogenblik aangrijpt en opzoekt, om zich door laffe vleierij bij zijnen vriend in te dringen, het zal hem, den huichelachtigen lofredenaar, tot enen vloek, tot ene verwensing, in plaats van tot een zegen en een oprecht bewijs van liefde gerekend worden; want niet alleen zullen de mensen de onoprechtheid en valsheid zijner betuigingen opmerken, maar God zal het hem ook tot zonde rekenen, dewijl hij de ziel zijns naasten schade doet lijden.

Wie zeer laakt, prijst; wie zeer prijst, laakt; want men gelooft hem niet, omdat hij het te erg maakt.

Het grootste gevaar van alles is, dat zulk hoog opgeheven roembazuining een sterke verzoeking tot hoogmoed en trotsheid is. Want de mensen zijn maar al te gereed, om betere en voordeliger gedachten van zich zelf te hebben, naarmate anderen maar wat groter van hen denken, en wat zeer hoog van hen spreken, of hen te zeer verheffen..

Vers 13

13. Als iemand voor enen vreemde, van wiens trouw hij niet verzekerd is, borg geworden is, neem van dien ook het laatste en noodzakelijkste, namelijk zijn kleed, en pand hem voor ene onbekende vrouw, voor wier betaling hij ten behoeve van uwen vriend borg gebleven is. Wanneer zulk een dwaze borg, die door zijnen borgtocht noch enen plicht vervuld, noch ene weldaad bewezen heeft, tot armoede vervalt, dan treft hem Gods rechtvaardige straf. (Bijna woordelijk overeenstemmend met Proverbs 20:16). Vergelijk verder Proverbs 6:1,Proverbs 6:2; Proverbs 11:15,Proverbs 11:17,Proverbs 11:18.

Een eerlijk man kan tot een bedelaar gemaakt worden: maar die zich zelven tot een bedelaar maakt, is geen eerlijk man.. 14. Die zijnen vriend zegent met luider stem, hem op vleienden toon prijst, of geluk wenst, of hem in het algemeen met niets beduidende vriendschapbetuigingen overlaadt, zich daartoe des morgens vroeg opmakende, die alzo noch tijd, noch gelegenheid in acht neemt, maar elk ogenblik aangrijpt en opzoekt, om zich door laffe vleierij bij zijnen vriend in te dringen, het zal hem, den huichelachtigen lofredenaar, tot enen vloek, tot ene verwensing, in plaats van tot een zegen en een oprecht bewijs van liefde gerekend worden; want niet alleen zullen de mensen de onoprechtheid en valsheid zijner betuigingen opmerken, maar God zal het hem ook tot zonde rekenen, dewijl hij de ziel zijns naasten schade doet lijden.

Wie zeer laakt, prijst; wie zeer prijst, laakt; want men gelooft hem niet, omdat hij het te erg maakt.

Het grootste gevaar van alles is, dat zulk hoog opgeheven roembazuining een sterke verzoeking tot hoogmoed en trotsheid is. Want de mensen zijn maar al te gereed, om betere en voordeliger gedachten van zich zelf te hebben, naarmate anderen maar wat groter van hen denken, en wat zeer hoog van hen spreken, of hen te zeer verheffen..

Vers 15

15. a) Ene gedurige druiping die alles in het huis, waarin men zich ten dage des slagregens veilig achtte, bederft en in verwarring brengt, en ene kijfachtige huisvrouw, die gestadig de rust van het huis verstoort, zijn even gelijk.

a) Proverbs 19:13.

Vers 15

15. a) Ene gedurige druiping die alles in het huis, waarin men zich ten dage des slagregens veilig achtte, bederft en in verwarring brengt, en ene kijfachtige huisvrouw, die gestadig de rust van het huis verstoort, zijn even gelijk.

a) Proverbs 19:13.

Vers 16

16. Elk een die haar verbergt, en hare twistgierigheid wil beteugelen, zou een even onmogelijke zaak trachten te doen, als hij die den wind zou willen verbergen, en de olie zijner rechterhand, die roept. 1)

1) De laatste uitdrukking is geheel verbloemd. Het schijnt, dat Salomo ene toenmaals zeer gewone spreekwijs bezigt. -Olie kan allerlei riekende stof betekenen, olie der rechterhand is olie, welke men met de rechterhand heeft aangeraakt, en die door haren reuk zou uitroepen en verraden, wat men met de hand zou willen verbergen. De betekenis schijnt dus weer deze te zijn, dat men evenmin ene kijfachtige vrouw kan beteugelen, als iemand, die sterkriekende olie heeft aangeraakt, den reuk daarvan beletten kan..

In het Hebreeën Weschmen jemino jikra. Letterlijk kan dit wel vertaald worden, en de olie zijner rechterhand roept, maar de betekenis kan niet anders zijn, dan olie met zijne rechterhand vasthouden. Men kan den wind niet verbergen, letterlijk staat er, tegengaan, evenmin kan men met de hand de olie tegenhouden. Anderen verklaren het, van de geur der olie, die zich naar alle kanten verspreidt, vooral van de welriekende olie van het Oosten.

Vers 16

16. Elk een die haar verbergt, en hare twistgierigheid wil beteugelen, zou een even onmogelijke zaak trachten te doen, als hij die den wind zou willen verbergen, en de olie zijner rechterhand, die roept. 1)

1) De laatste uitdrukking is geheel verbloemd. Het schijnt, dat Salomo ene toenmaals zeer gewone spreekwijs bezigt. -Olie kan allerlei riekende stof betekenen, olie der rechterhand is olie, welke men met de rechterhand heeft aangeraakt, en die door haren reuk zou uitroepen en verraden, wat men met de hand zou willen verbergen. De betekenis schijnt dus weer deze te zijn, dat men evenmin ene kijfachtige vrouw kan beteugelen, als iemand, die sterkriekende olie heeft aangeraakt, den reuk daarvan beletten kan..

In het Hebreeën Weschmen jemino jikra. Letterlijk kan dit wel vertaald worden, en de olie zijner rechterhand roept, maar de betekenis kan niet anders zijn, dan olie met zijne rechterhand vasthouden. Men kan den wind niet verbergen, letterlijk staat er, tegengaan, evenmin kan men met de hand de olie tegenhouden. Anderen verklaren het, van de geur der olie, die zich naar alle kanten verspreidt, vooral van de welriekende olie van het Oosten.

Vers 17

17. IJzer scherpt men met ijzer; alzo scherpt een man het aangezicht zijns naasten.

Het ene karakter vormt zich door het andere; de omgang met anderen is de voorname school, waarin de mensen gevormd worden. Dit waarschuwt ons, omzichtig te zijn in het kiezen van de personen, met wie wij verkeren willen, en het vermaant ons, in onzen omgang met hen, ons zo te gedragen, dat het hun en ons ten zegen zijn kan..

Ongetwijfeld is de bedoeling van den Spreuken-dichter, om er op te wijzen, hoe de ene mens door den ander gevormd wordt, hoe de een een ongekend groten invloed op den ander heeft. Zij is daarom tot vermaning gegeven, om wel toe te zien met wien men omgaat, in welke kringen men zich begeeft, welken invloed men op zich laat werken.

Vers 17

17. IJzer scherpt men met ijzer; alzo scherpt een man het aangezicht zijns naasten.

Het ene karakter vormt zich door het andere; de omgang met anderen is de voorname school, waarin de mensen gevormd worden. Dit waarschuwt ons, omzichtig te zijn in het kiezen van de personen, met wie wij verkeren willen, en het vermaant ons, in onzen omgang met hen, ons zo te gedragen, dat het hun en ons ten zegen zijn kan..

Ongetwijfeld is de bedoeling van den Spreuken-dichter, om er op te wijzen, hoe de ene mens door den ander gevormd wordt, hoe de een een ongekend groten invloed op den ander heeft. Zij is daarom tot vermaning gegeven, om wel toe te zien met wien men omgaat, in welke kringen men zich begeeft, welken invloed men op zich laat werken.

Vers 18

18. Die den vijgeboom voor bederf bewaart en hem behoorlijk bemest en verzorgt, zal zijne vrucht eten, en die zijnen heer, dien hij op aarde dient waarneemt, door zijne belangen eerlijk en trouw te behartigen, zal desgelijks de vruchten van zijnen arbeid plukken en door zijnen heer, dien hij eert, weer geëerd worden. In den volsten zin geldt dit voor den getrouwe dienstknecht van den Heere uit den hemel.

Vers 18

18. Die den vijgeboom voor bederf bewaart en hem behoorlijk bemest en verzorgt, zal zijne vrucht eten, en die zijnen heer, dien hij op aarde dient waarneemt, door zijne belangen eerlijk en trouw te behartigen, zal desgelijks de vruchten van zijnen arbeid plukken en door zijnen heer, dien hij eert, weer geëerd worden. In den volsten zin geldt dit voor den getrouwe dienstknecht van den Heere uit den hemel.

Vers 19

19. Gelijk in het water het aangezicht, dat daar, even als een beeld in den spiegel, door de terugkaatsing van het licht gevormd wordt, is tegen het aangezicht, dat zich in het water spiegelt, alzo is des mensen hart tegen den mens, d.i. het hart des enen is een spiegel voor dat des anderen.

Elk menselijk hart, goed beschouwd, vertoont ten slotte het altijd zelfde mensenhart. Bij alle verscheidenheid der harten en aangezichten der mensen, bij alle door vermommingen vermeerderde ondoorgrondelijkheid, in de hoofdzaak komen zij allen overeen, even als het aangezicht overeenstemt met zijn beeld in het water.

Indien het hart van enen onbekeerden mens uiteen genomen werd, dan zouden wij daarin den aanleg en de hoofdtrekken van elken goddelozen zondaar zien, even als een ontleedkundige door de ontleding van een enkel menselijk lichaam ziet, wat de algemene aanleg en de hoofddelen van elk menselijk lichaam zijn.

Vers 19

19. Gelijk in het water het aangezicht, dat daar, even als een beeld in den spiegel, door de terugkaatsing van het licht gevormd wordt, is tegen het aangezicht, dat zich in het water spiegelt, alzo is des mensen hart tegen den mens, d.i. het hart des enen is een spiegel voor dat des anderen.

Elk menselijk hart, goed beschouwd, vertoont ten slotte het altijd zelfde mensenhart. Bij alle verscheidenheid der harten en aangezichten der mensen, bij alle door vermommingen vermeerderde ondoorgrondelijkheid, in de hoofdzaak komen zij allen overeen, even als het aangezicht overeenstemt met zijn beeld in het water.

Indien het hart van enen onbekeerden mens uiteen genomen werd, dan zouden wij daarin den aanleg en de hoofdtrekken van elken goddelozen zondaar zien, even als een ontleedkundige door de ontleding van een enkel menselijk lichaam ziet, wat de algemene aanleg en de hoofddelen van elk menselijk lichaam zijn.

Vers 20

20. De hel en het verderf, de afgerond van dood en verderf worden niet verzadigd, niet vol, ofschoon zij alles verslinden, wat leeft; alzo worden a) de ogen des mensen, die als het ware de vensteren van zijn hart zijn, ook niet verzadigd (Proverbs 15:11. 1 John 2:16

a) Ecclesiastes 1:8.

Dit is niet ene blote vergelijking, maar de begeerlijkheid der ogen met hare onverzadelijkheid, is zelf iets duivels, iets, dat uit de hel afkomstig is; want deze begeerlijkheid der ogen, d.i. de overgave des harten aan den bloot uitwendigen vorm der geschapen dingen en de zucht, om de werkelijkheden in bloot uitwendige vormen tot eigen genot op te lossen, en geheel te loochenen, dat iets goddelijks in dezelve woont, openbaart zich bij al wat leeft; ja dit streven richt zich eindelijk tegen God, en maakt van Zijne eeuwige kracht en Godheid, Zijn eeuwig Woord en Zijne heilsverordeningen blote abstracties, voorbijgaande holle vormen zonder waarde, begrippen, die aan verandering onderhevig zijn. De begeerlijkheid des vleses heeft een doel, daar de begeerlijkheid der ogen is niet te verzadigen. Slechts het eeuwig blijvende goed kan haar genezen, en het water des levens kan dezen brandenden dorst der hel lessen, zodat het hart nimmermeer dorst en ophoudt met vragen..

`s Mensen ogen zijn nooit verzadigd en de lusten van het vleselijk hart naar wereldse voordelen en vermaken zijn nooit te voldoen. Zij echter, wier ogen altoos gericht zijn naar den Heere en Zijne wetten, en die in Hem hun lust en vermaak kunnen vinden, hebben reden om vergenoegd te zijn en voldaan te zijn, gelijk de ware vromen ook dit genoegen op aarde kunnen smaken en het eens zullen genieten tot in eeuwigheid.

Vers 20

20. De hel en het verderf, de afgerond van dood en verderf worden niet verzadigd, niet vol, ofschoon zij alles verslinden, wat leeft; alzo worden a) de ogen des mensen, die als het ware de vensteren van zijn hart zijn, ook niet verzadigd (Proverbs 15:11. 1 John 2:16

a) Ecclesiastes 1:8.

Dit is niet ene blote vergelijking, maar de begeerlijkheid der ogen met hare onverzadelijkheid, is zelf iets duivels, iets, dat uit de hel afkomstig is; want deze begeerlijkheid der ogen, d.i. de overgave des harten aan den bloot uitwendigen vorm der geschapen dingen en de zucht, om de werkelijkheden in bloot uitwendige vormen tot eigen genot op te lossen, en geheel te loochenen, dat iets goddelijks in dezelve woont, openbaart zich bij al wat leeft; ja dit streven richt zich eindelijk tegen God, en maakt van Zijne eeuwige kracht en Godheid, Zijn eeuwig Woord en Zijne heilsverordeningen blote abstracties, voorbijgaande holle vormen zonder waarde, begrippen, die aan verandering onderhevig zijn. De begeerlijkheid des vleses heeft een doel, daar de begeerlijkheid der ogen is niet te verzadigen. Slechts het eeuwig blijvende goed kan haar genezen, en het water des levens kan dezen brandenden dorst der hel lessen, zodat het hart nimmermeer dorst en ophoudt met vragen..

`s Mensen ogen zijn nooit verzadigd en de lusten van het vleselijk hart naar wereldse voordelen en vermaken zijn nooit te voldoen. Zij echter, wier ogen altoos gericht zijn naar den Heere en Zijne wetten, en die in Hem hun lust en vermaak kunnen vinden, hebben reden om vergenoegd te zijn en voldaan te zijn, gelijk de ware vromen ook dit genoegen op aarde kunnen smaken en het eens zullen genieten tot in eeuwigheid.

Vers 21

21. De smeltkroes is voor het zilver, en de oven voor het goud, om het zuivere metaal van het blinkende schuim af te scheiden; alzo is een man, wat zijn innerlijk gehalte betreft, naar zijnen lof 1) te proeven; namelijk of hij dezen lof, die hem toegezwaaid wordt, gaarne als enkel waarheid en als wel verdiend aanneemt, en zich door de vleierij laat misleiden, dan of hij den lofredenaar en hetgeen in hem geprezen wordt nauwkeurig onderzoekt, en schijn van waarheid weet te onderscheiden.

Wanneer iemand, die zich gaarne hoort prijzen, bedrogen wordt is dit ene billijke straf voor hem, want hij bewijst, dat hij een man is, die zijne eigene eer boven alles lief heeft.

Het vuur en de smeltkroes, dienen om wat niet-goud of niet-zilver is van het goud of zilver te onderscheiden. Het vuur brengt het echte goud, het goud aan het licht. Alzo wordt hier ook de lof als zulk een beproevend middel genoemd, om den mens te leren kennen. Wie waarlijk wijs is, zal er naar streven, om niet hoogmoedig te worden, maar steeds dieper in te dringen in het wezen der wijsheid, terwijl de dwaas er door gestreeld wordt en meent dat hij nu genoeg weet. De lof brengt aan het licht, wie waarlijk wijs en wie dat niet is.

Vers 21

21. De smeltkroes is voor het zilver, en de oven voor het goud, om het zuivere metaal van het blinkende schuim af te scheiden; alzo is een man, wat zijn innerlijk gehalte betreft, naar zijnen lof 1) te proeven; namelijk of hij dezen lof, die hem toegezwaaid wordt, gaarne als enkel waarheid en als wel verdiend aanneemt, en zich door de vleierij laat misleiden, dan of hij den lofredenaar en hetgeen in hem geprezen wordt nauwkeurig onderzoekt, en schijn van waarheid weet te onderscheiden.

Wanneer iemand, die zich gaarne hoort prijzen, bedrogen wordt is dit ene billijke straf voor hem, want hij bewijst, dat hij een man is, die zijne eigene eer boven alles lief heeft.

Het vuur en de smeltkroes, dienen om wat niet-goud of niet-zilver is van het goud of zilver te onderscheiden. Het vuur brengt het echte goud, het goud aan het licht. Alzo wordt hier ook de lof als zulk een beproevend middel genoemd, om den mens te leren kennen. Wie waarlijk wijs is, zal er naar streven, om niet hoogmoedig te worden, maar steeds dieper in te dringen in het wezen der wijsheid, terwijl de dwaas er door gestreeld wordt en meent dat hij nu genoeg weet. De lof brengt aan het licht, wie waarlijk wijs en wie dat niet is.

Vers 22

22. Al stiet gij den dwaas in enen mortier met enen stamper, in het midden van het gestoten graan; al naamt gij ook tot de zwaarste straffen en dwangmiddelen de toevlucht, om den dwaas godvruchtig en wijs te maken; zijns dwaasheid zou van hem niet afwijken, want zij heeft zich als het ware met zijne ganse persoonlijkheid vereenzelvigd. God alleen vermag de dwaasheid des harten uit te roeien en ene volkomen omkering in hetzelve tot stand te brengen.

Enen ter dood veroordeelde in een groot mortier te vermorzelen is ene strafoefening, die in het Oosten dikwijls voorkomt.

Vers 22

22. Al stiet gij den dwaas in enen mortier met enen stamper, in het midden van het gestoten graan; al naamt gij ook tot de zwaarste straffen en dwangmiddelen de toevlucht, om den dwaas godvruchtig en wijs te maken; zijns dwaasheid zou van hem niet afwijken, want zij heeft zich als het ware met zijne ganse persoonlijkheid vereenzelvigd. God alleen vermag de dwaasheid des harten uit te roeien en ene volkomen omkering in hetzelve tot stand te brengen.

Enen ter dood veroordeelde in een groot mortier te vermorzelen is ene strafoefening, die in het Oosten dikwijls voorkomt.

Vers 23

23. Zijt naarstig om het aangezicht, de gesteldheid uwer schapen in letterlijken en duurlijken zin, te kennen, en bevorder met wijsheid en trouw hun welvaren; zet uw hart op de kudden, let nauwkeurig op hetgeen tot hare verzorging nodig is, als een zeker middel, om zelf een tevreden en naar het uitwendige gerust leven te kunnen leiden (Acts 20:28).

Vers 23

23. Zijt naarstig om het aangezicht, de gesteldheid uwer schapen in letterlijken en duurlijken zin, te kennen, en bevorder met wijsheid en trouw hun welvaren; zet uw hart op de kudden, let nauwkeurig op hetgeen tot hare verzorging nodig is, als een zeker middel, om zelf een tevreden en naar het uitwendige gerust leven te kunnen leiden (Acts 20:28).

Vers 24

24. Want de schat 1) van geld was, is niet tot in eeuwigheid, maar vergankelijk en zal zeer spoedig verloren gaan, wanneer hij verwaarloosd wordt; of zal zelfs de kroon, de vorstelijke waardigheid van geslacht tot geslacht zijn? gaat zij niet veeleer door gebrek aan zorg en waakzaamheid in een ander geslacht over? 1) Salomo maakt hier een vergelijking tussen het bezit van baar geld en van landen en akkers en kudden. Men weet, dat het dikwijls een der liefhebberijen der Oosterlingen was, om veel goud en zilver, veel baar geld in de kelders opgestapeld te hebben. Dit is nog dikwijls een begeerte van de rijke Oosterlingen. Maar de wijze koning wijst er op, dat geld en goed niet altijd duren, spoedig kunnen weggeroofd worden, of op de ene of andere wijze verloren. Landbezit blijf echter en wie zich op de veeteelt toelegt en zijn rijkdom tracht te vermeerderen door het aankopen van landen, zal ervaren, dat dit hem niet teleurstelt.

Vers 24

24. Want de schat 1) van geld was, is niet tot in eeuwigheid, maar vergankelijk en zal zeer spoedig verloren gaan, wanneer hij verwaarloosd wordt; of zal zelfs de kroon, de vorstelijke waardigheid van geslacht tot geslacht zijn? gaat zij niet veeleer door gebrek aan zorg en waakzaamheid in een ander geslacht over? 1) Salomo maakt hier een vergelijking tussen het bezit van baar geld en van landen en akkers en kudden. Men weet, dat het dikwijls een der liefhebberijen der Oosterlingen was, om veel goud en zilver, veel baar geld in de kelders opgestapeld te hebben. Dit is nog dikwijls een begeerte van de rijke Oosterlingen. Maar de wijze koning wijst er op, dat geld en goed niet altijd duren, spoedig kunnen weggeroofd worden, of op de ene of andere wijze verloren. Landbezit blijf echter en wie zich op de veeteelt toelegt en zijn rijkdom tracht te vermeerderen door het aankopen van landen, zal ervaren, dat dit hem niet teleurstelt.

Vers 25

25. Als het jonge gras zich openbaart, en de grasscheuten gezien worden, laat de kruiden der bergen verzameld worden.

Dit vers behelst ene vermaning voor den landman om van de gunstige gelegenheden gebruik te maken en te rechter tijd voor de inzameling van den oogst te zorgen, ten einde in den naderenden winter geen gebrek te moeten lijden.

De Duitse tekst geeft het volgende: Het hooi is verbruikt, of liever: het oude gras verdwijnt gedurende elk voorjaar, en spoedig is ook weer het jonge, groene gras daar en het kruid; beter: de saprijke, voedende kruiden worden op de bergen verzameld. Daarom, wie zijn land ijverig bebouwt en nauwkeurig acht geeft op zijne kudden, zal zich door de zich steeds vernieuwende schepping Gods rijkelijk beloond zien voor den aan haar besteden arbeid. (Psalms 65:10-Psalms 65:14)..

Vers 25

25. Als het jonge gras zich openbaart, en de grasscheuten gezien worden, laat de kruiden der bergen verzameld worden.

Dit vers behelst ene vermaning voor den landman om van de gunstige gelegenheden gebruik te maken en te rechter tijd voor de inzameling van den oogst te zorgen, ten einde in den naderenden winter geen gebrek te moeten lijden.

De Duitse tekst geeft het volgende: Het hooi is verbruikt, of liever: het oude gras verdwijnt gedurende elk voorjaar, en spoedig is ook weer het jonge, groene gras daar en het kruid; beter: de saprijke, voedende kruiden worden op de bergen verzameld. Daarom, wie zijn land ijverig bebouwt en nauwkeurig acht geeft op zijne kudden, zal zich door de zich steeds vernieuwende schepping Gods rijkelijk beloond zien voor den aan haar besteden arbeid. (Psalms 65:10-Psalms 65:14)..

Vers 26

26. De welverzorgde lammeren zullen a) zijn tot uwe kleding, en de bokken de prijs des velds; zij zullen u zoveel opbrengen, dat gij daarvoor nieuwe velden zult kunnen kopen.

a) 1 Timothy 6:8.

Vers 26

26. De welverzorgde lammeren zullen a) zijn tot uwe kleding, en de bokken de prijs des velds; zij zullen u zoveel opbrengen, dat gij daarvoor nieuwe velden zult kunnen kopen.

a) 1 Timothy 6:8.

Vers 27

27. Daartoe zult gij genoegzaamheid van geitenmelk hebben tot uwe spijze, tot spijze van uw huis, en leeftocht uwer maagden. (Esther 2:4 ). In het algemeen zal de schoonheid en rijkdom van het land voor u ene bron van onuitsprekelijke vreugde zijn.

De Proverbs 27:23-Proverbs 27:27 bevatten ene schone vermaning, om zorgvuldig acht te geven op den bloei van den landbouw, opdat, bij de onbestendigheid der aardse goederen, voor den vlijtige elk jaar nieuwe, veelvoudige vruchten uit de aarde voortspruiten. Om aan de vermaning enige bekoorlijkheid toe te voegen, ontwerpt de dichter een uitlokkend beeld van de heerlijke gevolgen van den bloeienden landbouw; hij stelt u daarom een bekoorlijk herfstlandschap voor, waarop men, nadat een rijke oogst van hooi binnen de schuren verzameld is, de weiden weer met een fris groen bedekt ziet, waar de vruchten der vruchtbare bergen ingezameld zijn en talrijke kudden, die overvloedig in voeding en kleding voorzien, de dalen bedekken, zodat het ganse huis overvloed heeft..

Vers 27

27. Daartoe zult gij genoegzaamheid van geitenmelk hebben tot uwe spijze, tot spijze van uw huis, en leeftocht uwer maagden. (Esther 2:4 ). In het algemeen zal de schoonheid en rijkdom van het land voor u ene bron van onuitsprekelijke vreugde zijn.

De Proverbs 27:23-Proverbs 27:27 bevatten ene schone vermaning, om zorgvuldig acht te geven op den bloei van den landbouw, opdat, bij de onbestendigheid der aardse goederen, voor den vlijtige elk jaar nieuwe, veelvoudige vruchten uit de aarde voortspruiten. Om aan de vermaning enige bekoorlijkheid toe te voegen, ontwerpt de dichter een uitlokkend beeld van de heerlijke gevolgen van den bloeienden landbouw; hij stelt u daarom een bekoorlijk herfstlandschap voor, waarop men, nadat een rijke oogst van hooi binnen de schuren verzameld is, de weiden weer met een fris groen bedekt ziet, waar de vruchten der vruchtbare bergen ingezameld zijn en talrijke kudden, die overvloedig in voeding en kleding voorzien, de dalen bedekken, zodat het ganse huis overvloed heeft..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Proverbs 27". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/proverbs-27.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile