Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 27

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Search for…
Enter query below:

Verzen 1-2

Verkeerd roemen


Wie zich beroemt “op de dag van morgen” (Sp 27:1), overschat zichzelf enorm. Het ‘beroemen’ op de dag van morgen wil zeggen dat iemand meent het vermogen te bezitten om de toekomst naar zijn hand te zetten. Maar niemand weet “wat een dag kan baren”, dat wil zeggen, wat een dag zal brengen. Dat geldt zowel voor wat er vandaag nog kan gebeuren als voor de dag van morgen. De toekomst is Gods terrein. Daarover heeft de mens geen beschikking. Als we dit erkennen, zal dat ons nederig maken. Het zal ons ertoe brengen dat we al onze toekomstige projecten aan Hem onderwerpen, de soevereine God, Die alles leidt.

Het maken van plannen is niet verkeerd, als het maar in nederigheid gebeurt. Plannen maken alsof we zelf de volledige beschikking over ons lot en de macht over de toekomst hebben, past ons niet (Jk 4:13-16). De Heer Jezus maakt dat duidelijk in een gelijkenis van een rijke dwaas die van plan was om nog vele jaren te leven, maar die in de volgende nacht stierf omdat God zijn ziel opeiste (Lk 12:16-21).

De spreuk bevat nog ander onderwijs. We kunnen uit deze spreuk leren dat we ons geen zorgen hoeven te maken voor morgen (Mt 6:34). Wij weten niet of de zorgen er morgen nog zijn. En als ze er morgen nog zijn, dan is God er ook nog om ons bij te staan. Een andere toepassing is dat we niet tot morgen moeten uitstellen wat we vandaag kunnen doen. Dat geldt helemaal als het om de bekering van een mens gaat. Dan is de oproep: “Heden, als u Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet” (Hb 3:15). Als de bekering wordt uitgesteld tot ‘morgen’, is ‘morgen’ een dag uit de kalender van de satan geworden, die tot in het oneindige gerekt kan worden (Hd 24:24-27).

Sp 27:2 sluit aan op Sp 27:1. Sp 27:1 zegt dat een mens niet moet roemen op wat hij morgen, of in de toekomst, gaat doen. Sp 27:2 zegt dat een mens niet moet roemen (hetzelfde Hebreeuwse woord dat nu is vertaald met ‘prijzen’) in zichzelf, op wat hij vandaag of gisteren (of in het verleden) heeft gedaan of hoe hij is. Het is goed dingen te doen die lof verdienen (Fp 4:8), maar het is niet goed jezelf daarop te beroemen. Lof is als een lekker zittende jas. Je mag die dragen als een ander je die jas maar aandoet en niet jijzelf, want anders zal hij niet lang lekker zitten.

Als andere mensen je prijzen, is dat goed. Als je jezelf roemt, is dat een vorm van trots. Het Nederlandse spreekwoord ‘eigen roem stinkt’, geeft dat goed weer. Het is een algemeen spreekwoord, wat duidelijk maakt dat ook wereldse mensen algemeen gesproken geen waardering hebben voor iemand die de mond vol heeft van zijn eigen prestaties.

We mogen dankbaar zijn voor een door ons behaald resultaat en daarin onze vreugde vinden. God zag op Zijn scheppingswerk en zag dat het zeer goed was (Gn 1:31). Er is echter wel een verschil tussen ons en God. God vindt alle voldoening in Zichzelf; wij vinden die alleen in Hem. Hij geeft ons de bekwaamheid om een bepaald werk te doen. Als wij iets hebben gedaan, moeten we zeggen dat we nutteloze slaven zijn die alleen hebben gedaan wat ons is opgedragen (Lk 17:10).

De waardering komt van de Heer. Hij zegt tegen ieder die Hem trouw heeft gediend: “Voortreffelijk, goede en trouwe slaaf” (Mt 25:23). De roem over onszelf is nooit objectief. Als wij onszelf beroemen, overschatten wij onszelf enorm. Als de Heer ons beoordeelt, is dat een absoluut objectieve beoordeling. In die zin komt Zijn beoordeling overeen met die door “een vreemde” en “een onbekende”. Huichelachtige elementen spelen geen rol. Het is lof zonder enige bijbedoeling.

Verzen 1-2

Verkeerd roemen


Wie zich beroemt “op de dag van morgen” (Sp 27:1), overschat zichzelf enorm. Het ‘beroemen’ op de dag van morgen wil zeggen dat iemand meent het vermogen te bezitten om de toekomst naar zijn hand te zetten. Maar niemand weet “wat een dag kan baren”, dat wil zeggen, wat een dag zal brengen. Dat geldt zowel voor wat er vandaag nog kan gebeuren als voor de dag van morgen. De toekomst is Gods terrein. Daarover heeft de mens geen beschikking. Als we dit erkennen, zal dat ons nederig maken. Het zal ons ertoe brengen dat we al onze toekomstige projecten aan Hem onderwerpen, de soevereine God, Die alles leidt.

Het maken van plannen is niet verkeerd, als het maar in nederigheid gebeurt. Plannen maken alsof we zelf de volledige beschikking over ons lot en de macht over de toekomst hebben, past ons niet (Jk 4:13-16). De Heer Jezus maakt dat duidelijk in een gelijkenis van een rijke dwaas die van plan was om nog vele jaren te leven, maar die in de volgende nacht stierf omdat God zijn ziel opeiste (Lk 12:16-21).

De spreuk bevat nog ander onderwijs. We kunnen uit deze spreuk leren dat we ons geen zorgen hoeven te maken voor morgen (Mt 6:34). Wij weten niet of de zorgen er morgen nog zijn. En als ze er morgen nog zijn, dan is God er ook nog om ons bij te staan. Een andere toepassing is dat we niet tot morgen moeten uitstellen wat we vandaag kunnen doen. Dat geldt helemaal als het om de bekering van een mens gaat. Dan is de oproep: “Heden, als u Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet” (Hb 3:15). Als de bekering wordt uitgesteld tot ‘morgen’, is ‘morgen’ een dag uit de kalender van de satan geworden, die tot in het oneindige gerekt kan worden (Hd 24:24-27).

Sp 27:2 sluit aan op Sp 27:1. Sp 27:1 zegt dat een mens niet moet roemen op wat hij morgen, of in de toekomst, gaat doen. Sp 27:2 zegt dat een mens niet moet roemen (hetzelfde Hebreeuwse woord dat nu is vertaald met ‘prijzen’) in zichzelf, op wat hij vandaag of gisteren (of in het verleden) heeft gedaan of hoe hij is. Het is goed dingen te doen die lof verdienen (Fp 4:8), maar het is niet goed jezelf daarop te beroemen. Lof is als een lekker zittende jas. Je mag die dragen als een ander je die jas maar aandoet en niet jijzelf, want anders zal hij niet lang lekker zitten.

Als andere mensen je prijzen, is dat goed. Als je jezelf roemt, is dat een vorm van trots. Het Nederlandse spreekwoord ‘eigen roem stinkt’, geeft dat goed weer. Het is een algemeen spreekwoord, wat duidelijk maakt dat ook wereldse mensen algemeen gesproken geen waardering hebben voor iemand die de mond vol heeft van zijn eigen prestaties.

We mogen dankbaar zijn voor een door ons behaald resultaat en daarin onze vreugde vinden. God zag op Zijn scheppingswerk en zag dat het zeer goed was (Gn 1:31). Er is echter wel een verschil tussen ons en God. God vindt alle voldoening in Zichzelf; wij vinden die alleen in Hem. Hij geeft ons de bekwaamheid om een bepaald werk te doen. Als wij iets hebben gedaan, moeten we zeggen dat we nutteloze slaven zijn die alleen hebben gedaan wat ons is opgedragen (Lk 17:10).

De waardering komt van de Heer. Hij zegt tegen ieder die Hem trouw heeft gediend: “Voortreffelijk, goede en trouwe slaaf” (Mt 25:23). De roem over onszelf is nooit objectief. Als wij onszelf beroemen, overschatten wij onszelf enorm. Als de Heer ons beoordeelt, is dat een absoluut objectieve beoordeling. In die zin komt Zijn beoordeling overeen met die door “een vreemde” en “een onbekende”. Huichelachtige elementen spelen geen rol. Het is lof zonder enige bijbedoeling.

Verzen 3-4

Lasten die te zwaar zijn om te dragen


“Steen” en “zand” zijn zwaar (Sp 27:3). Wie ze moeten dragen, voelen dat ze veel wegen en dat het werk vermoeiend en pijnlijk is. Een steen is een grote, compacte last. Zand bestaat uit vele kleine deeltje die samen een zware last zijn. Iets groots kan op ons drukken waardoor we het gevoel hebben dat we bezwijken. Er kunnen ook talloze kleine, dagelijkse irritaties zijn, die ons het leven bijna ondraaglijk maken.

Maar “de ergernis over een dwaas” is “zwaarder dan die beide”. De ergernis over een dwaas is ondraaglijk. Die blijft als een steen en zand op het innerlijk liggen van wie met een dwaas te maken heeft. De geestelijke moeite die het vergt om met een dwaas om te gaan, is veel groter dan vermoeiend lichamelijk werk. Job gebruikt hetzelfde beeld om er de zwaarte van zijn lijden mee te beschrijven (Jb 6:2-3).

In de sfeer van de emotie kunnen gevoelens aanwezig zijn die onbeheersbaar zijn en een verwoestende uitwerking hebben (Sp 27:4). Iemand kan door bepaalde gebeurtenissen zo woedend zijn en een overmaat van toorn hebben, dat hij tot wreedheden komt (Gn 34:13-29; Gn 49:5-7). Deze woede-uitbarstingen zijn niet goed te praten en de wreedheden die iemand begaat al helemaal niet, maar na de ontlading kan er een zekere rust ontstaan.

Maar erger dan die woede-uitbarstingen is “afgunst” of jaloersheid. Jaloezie is ondraaglijker dan woede. Ze blijft bestaan als een verterend vuur. Ze vreet om zich heen en verteert ook degene bij wie ze aanwezig is. Een afgunstige, jaloerse man is erger dan een woedende en toornige man. Jaloersheid is nooit voldaan (Sp 6:32-35). Niemand kan er stand tegen houden (vgl. Jk 3:14; 16). Abel viel aan de jaloersheid van Kaïn ten prooi en Jozef aan die van zijn broers.

Verzen 3-4

Lasten die te zwaar zijn om te dragen


“Steen” en “zand” zijn zwaar (Sp 27:3). Wie ze moeten dragen, voelen dat ze veel wegen en dat het werk vermoeiend en pijnlijk is. Een steen is een grote, compacte last. Zand bestaat uit vele kleine deeltje die samen een zware last zijn. Iets groots kan op ons drukken waardoor we het gevoel hebben dat we bezwijken. Er kunnen ook talloze kleine, dagelijkse irritaties zijn, die ons het leven bijna ondraaglijk maken.

Maar “de ergernis over een dwaas” is “zwaarder dan die beide”. De ergernis over een dwaas is ondraaglijk. Die blijft als een steen en zand op het innerlijk liggen van wie met een dwaas te maken heeft. De geestelijke moeite die het vergt om met een dwaas om te gaan, is veel groter dan vermoeiend lichamelijk werk. Job gebruikt hetzelfde beeld om er de zwaarte van zijn lijden mee te beschrijven (Jb 6:2-3).

In de sfeer van de emotie kunnen gevoelens aanwezig zijn die onbeheersbaar zijn en een verwoestende uitwerking hebben (Sp 27:4). Iemand kan door bepaalde gebeurtenissen zo woedend zijn en een overmaat van toorn hebben, dat hij tot wreedheden komt (Gn 34:13-29; Gn 49:5-7). Deze woede-uitbarstingen zijn niet goed te praten en de wreedheden die iemand begaat al helemaal niet, maar na de ontlading kan er een zekere rust ontstaan.

Maar erger dan die woede-uitbarstingen is “afgunst” of jaloersheid. Jaloezie is ondraaglijker dan woede. Ze blijft bestaan als een verterend vuur. Ze vreet om zich heen en verteert ook degene bij wie ze aanwezig is. Een afgunstige, jaloerse man is erger dan een woedende en toornige man. Jaloersheid is nooit voldaan (Sp 6:32-35). Niemand kan er stand tegen houden (vgl. Jk 3:14; 16). Abel viel aan de jaloersheid van Kaïn ten prooi en Jozef aan die van zijn broers.

Verzen 5-6

Bestraffing als uiting van liefde


“Openlijke bestraffing” is een openhartig, direct woord van eerlijke kritiek of afkeuring door een vriend (Sp 27:5). Dit is “beter dan verborgen liefde” ofwel een liefde die te timide, te bang of niet genoeg vertrouwend is om toe te geven dat bestraffing een onderdeel van echte liefde is. Een liefde die geen berisping manifesteert, is moreel waardeloos. Het is zelfs de vraag of zulke liefde oprecht is. In elk geval is liefde die zich aan haar verantwoordelijkheid onttrekt, niet compleet.

Paulus heeft Petrus eens openlijk moeten bestraffen (Gl 2:11). Maar dat heeft bij Petrus geen kwaad bloed gezet. Hij spreekt later in zijn tweede brief over “onze geliefde broeder Paulus” (2Pt 3:15). Het is valse liefde en in werkelijkheid haat, als we een van onze kinderen of een broeder of zuster niet bestraffen wanneer dat nodig is (Lv 19:17). De liefde “verblijdt zich niet over de ongerechtigheid, maar verblijdt zich met de waarheid” (1Ko 13:6).

De spreuk in Sp 27:6 zegt met andere woorden hetzelfde als Sp 27:5. We hebben allemaal iemand nodig die genoeg van ons houdt om ons de waarheid over onszelf te zeggen. Hij zegt ons niet alleen dingen die we willen horen, maar ook dingen die we moeten horen. Soms kan dat pijnlijk zijn en wonden veroorzaken, maar het zullen altijd wonden zonder littekens zijn. Met ‘wonden’ worden vooral verwondingen van de ziel bedoeld.

We kunnen iemand op iets moeten wijzen omdat we zien dat er iets verkeerd dreigt te gaan. De aangesprokene moet een correctie aanbrengen in zijn of haar gedrag. Dat is soms even slikken. Het kan zelfs even verwijdering geven, omdat het als ongewenst commentaar wordt ervaren. Maar als de eerste emoties zijn overwonnen en er wordt nagedacht over wat is gezegd, zal men er bij nader inzien zijn of haar winst mee doen en het zelfs als een gunst beschouwen dat het is gebeurd (Ps 141:5; vgl. Op 3:19).

Zo kunnen bijvoorbeeld grootouders wel eens dingen zien bij hun kleinkinderen die hun kinderen, de ouders van hun kleinkinderen, ontgaan. Het vraagt wijsheid om dat op de juiste wijze en het juiste moment tegen de kinderen te zeggen. Echte liefde wijst op het verkeerde en wacht niet tot het te laat is.

Tegenover de uitingen van ware liefde staan de valse uitingen van liefde van de hater. De hater is niet karig met zijn “kussen”. Hij geeft ze “overvloedig” om op die manier zijn ware bedoelingen te bedekken. Het zijn bedrieglijke, huichelachtige uitingen. Het meest afschuwelijke voorbeeld is de bedrieglijke kus waarmee Judas Zijn Meester verraadde (Mk 14:43-45).

Verzen 5-6

Bestraffing als uiting van liefde


“Openlijke bestraffing” is een openhartig, direct woord van eerlijke kritiek of afkeuring door een vriend (Sp 27:5). Dit is “beter dan verborgen liefde” ofwel een liefde die te timide, te bang of niet genoeg vertrouwend is om toe te geven dat bestraffing een onderdeel van echte liefde is. Een liefde die geen berisping manifesteert, is moreel waardeloos. Het is zelfs de vraag of zulke liefde oprecht is. In elk geval is liefde die zich aan haar verantwoordelijkheid onttrekt, niet compleet.

Paulus heeft Petrus eens openlijk moeten bestraffen (Gl 2:11). Maar dat heeft bij Petrus geen kwaad bloed gezet. Hij spreekt later in zijn tweede brief over “onze geliefde broeder Paulus” (2Pt 3:15). Het is valse liefde en in werkelijkheid haat, als we een van onze kinderen of een broeder of zuster niet bestraffen wanneer dat nodig is (Lv 19:17). De liefde “verblijdt zich niet over de ongerechtigheid, maar verblijdt zich met de waarheid” (1Ko 13:6).

De spreuk in Sp 27:6 zegt met andere woorden hetzelfde als Sp 27:5. We hebben allemaal iemand nodig die genoeg van ons houdt om ons de waarheid over onszelf te zeggen. Hij zegt ons niet alleen dingen die we willen horen, maar ook dingen die we moeten horen. Soms kan dat pijnlijk zijn en wonden veroorzaken, maar het zullen altijd wonden zonder littekens zijn. Met ‘wonden’ worden vooral verwondingen van de ziel bedoeld.

We kunnen iemand op iets moeten wijzen omdat we zien dat er iets verkeerd dreigt te gaan. De aangesprokene moet een correctie aanbrengen in zijn of haar gedrag. Dat is soms even slikken. Het kan zelfs even verwijdering geven, omdat het als ongewenst commentaar wordt ervaren. Maar als de eerste emoties zijn overwonnen en er wordt nagedacht over wat is gezegd, zal men er bij nader inzien zijn of haar winst mee doen en het zelfs als een gunst beschouwen dat het is gebeurd (Ps 141:5; vgl. Op 3:19).

Zo kunnen bijvoorbeeld grootouders wel eens dingen zien bij hun kleinkinderen die hun kinderen, de ouders van hun kleinkinderen, ontgaan. Het vraagt wijsheid om dat op de juiste wijze en het juiste moment tegen de kinderen te zeggen. Echte liefde wijst op het verkeerde en wacht niet tot het te laat is.

Tegenover de uitingen van ware liefde staan de valse uitingen van liefde van de hater. De hater is niet karig met zijn “kussen”. Hij geeft ze “overvloedig” om op die manier zijn ware bedoelingen te bedekken. Het zijn bedrieglijke, huichelachtige uitingen. Het meest afschuwelijke voorbeeld is de bedrieglijke kus waarmee Judas Zijn Meester verraadde (Mk 14:43-45).

Vers 7

Verzadiging en honger veranderen de smaak


Dit vers stelt “iemand die verzadigd is” en “een hongerige” tegenover elkaar. De eerste vertrapt of verafschuwt honing, terwijl de laatste zelfs “al het bittere zoet” vindt. Te veel van het goede maakt het goede niet slecht, maar verderft de gebruiker. Hoe meer we van iets hebben, des te minder we het waarderen.

Voor een hongerige is het precies andersom. Honger maakt dat het bittere zoet smaakt of zoals het Nederlandse spreekwoord luidt ‘honger maakt rauwe bonen zoet’, wat betekent dat alles smaakt als men honger heeft. Honger wordt daarom ook wel ‘de beste kok’ genoemd.

Als het om eten en drinken voor ons lichaam gaat, geldt in toenemende mate het eerste deel van het vers voor het deel van de wereld waarin wij leven (Europa). Met het tweede deel van het vers zijn we veel minder vertrouwd. In geestelijk opzicht gelden beide versregels. Christenen kunnen zich vanwege de geestelijke rijkdommen die zij kennen boven anderen verheven voelen, terwijl ze verachtelijk neerkijken op hen die – in hun ogen – veel minder weten dan zij (vgl. 1Ko 4:8). Zij nemen ook niets van die ‘arme’ gelovigen aan wanneer die hun iets uit Gods Woord voorhouden, maar ‘vertrappen’ het.

Maar wie hongeren en dorsten naar God, nemen alles wat ze uit Gods Woord kunnen leren met grote dankbaarheid aan. Diezelfde honger naar God maakt bittere beproevingen tot zoete ervaringen (Ex 15:23-25). Zo wordt ook het bittere van het oordeel zoet als het wordt erkend als terecht, want dan ziet het geloof de uitwerking ervan (Op 10:8-10). Het lijden geeft een bittere smaak, maar het besef dat daarna de zegen komt, maakt het bittere zoet (vgl. Op 10:9).

Vers 7

Verzadiging en honger veranderen de smaak


Dit vers stelt “iemand die verzadigd is” en “een hongerige” tegenover elkaar. De eerste vertrapt of verafschuwt honing, terwijl de laatste zelfs “al het bittere zoet” vindt. Te veel van het goede maakt het goede niet slecht, maar verderft de gebruiker. Hoe meer we van iets hebben, des te minder we het waarderen.

Voor een hongerige is het precies andersom. Honger maakt dat het bittere zoet smaakt of zoals het Nederlandse spreekwoord luidt ‘honger maakt rauwe bonen zoet’, wat betekent dat alles smaakt als men honger heeft. Honger wordt daarom ook wel ‘de beste kok’ genoemd.

Als het om eten en drinken voor ons lichaam gaat, geldt in toenemende mate het eerste deel van het vers voor het deel van de wereld waarin wij leven (Europa). Met het tweede deel van het vers zijn we veel minder vertrouwd. In geestelijk opzicht gelden beide versregels. Christenen kunnen zich vanwege de geestelijke rijkdommen die zij kennen boven anderen verheven voelen, terwijl ze verachtelijk neerkijken op hen die – in hun ogen – veel minder weten dan zij (vgl. 1Ko 4:8). Zij nemen ook niets van die ‘arme’ gelovigen aan wanneer die hun iets uit Gods Woord voorhouden, maar ‘vertrappen’ het.

Maar wie hongeren en dorsten naar God, nemen alles wat ze uit Gods Woord kunnen leren met grote dankbaarheid aan. Diezelfde honger naar God maakt bittere beproevingen tot zoete ervaringen (Ex 15:23-25). Zo wordt ook het bittere van het oordeel zoet als het wordt erkend als terecht, want dan ziet het geloof de uitwerking ervan (Op 10:8-10). Het lijden geeft een bittere smaak, maar het besef dat daarna de zegen komt, maakt het bittere zoet (vgl. Op 10:9).

Vers 8

Vlucht niet uit je woonplaats weg


De parallel vergelijkt “een vogel die uit zijn nest wegvliegt” met “een man die uit zijn [woon]plaats wegvlucht”. In beide gevallen gaat het erom dat een plaats van veiligheid en geborgenheid wordt opgegeven. De reden voor wegvliegen en wegvluchten wordt niet gegeven. Het verband lijkt aan te geven dat het om een onverantwoorde actie gaat, waarbij er niet over wordt nagedacht wat voor waardevols er wordt prijsgegeven.

Het woord “wegvlucht” geeft de indruk dat iemand de omstandigheden niet meer aankan en ergens anders zijn geluk wil beproeven. Ontevredenheid met de huidige leefomstandigheden is vaak een drijfveer om ergens weg te trekken. De les is om mensen aan te moedigen hun huis te beschermen en er dankbaar voor te zijn, ook als er mindere tijden aanbreken.

Voor wie niet tevreden is met zijn omstandigheden, is het gras bij de buren altijd groener. Elimelech verliet vanwege economische redenen Bethlehem een poosje om, zolang de economische malaise in Bethlehem duurde, als vreemdeling in Moab te gaan wonen (Ru 1:1-2). Het is daar niet goed gegaan (Ru 1:3-21). In de gelijkenis van de verloren zoon, zien we dat de jongste zoon het huis van zijn vader om egoïstische redenen verliet. Hij ging weg van zijn vader waar hij het zo goed had en het verging hem slecht (Lk 15:11-13). Ook een gelovige kan ‘uit zijn nest wegvliegen’ zoals Demas deed (2Tm 4:10). Een zwervende voet volgt een zwervend hart.

Vers 8

Vlucht niet uit je woonplaats weg


De parallel vergelijkt “een vogel die uit zijn nest wegvliegt” met “een man die uit zijn [woon]plaats wegvlucht”. In beide gevallen gaat het erom dat een plaats van veiligheid en geborgenheid wordt opgegeven. De reden voor wegvliegen en wegvluchten wordt niet gegeven. Het verband lijkt aan te geven dat het om een onverantwoorde actie gaat, waarbij er niet over wordt nagedacht wat voor waardevols er wordt prijsgegeven.

Het woord “wegvlucht” geeft de indruk dat iemand de omstandigheden niet meer aankan en ergens anders zijn geluk wil beproeven. Ontevredenheid met de huidige leefomstandigheden is vaak een drijfveer om ergens weg te trekken. De les is om mensen aan te moedigen hun huis te beschermen en er dankbaar voor te zijn, ook als er mindere tijden aanbreken.

Voor wie niet tevreden is met zijn omstandigheden, is het gras bij de buren altijd groener. Elimelech verliet vanwege economische redenen Bethlehem een poosje om, zolang de economische malaise in Bethlehem duurde, als vreemdeling in Moab te gaan wonen (Ru 1:1-2). Het is daar niet goed gegaan (Ru 1:3-21). In de gelijkenis van de verloren zoon, zien we dat de jongste zoon het huis van zijn vader om egoïstische redenen verliet. Hij ging weg van zijn vader waar hij het zo goed had en het verging hem slecht (Lk 15:11-13). Ook een gelovige kan ‘uit zijn nest wegvliegen’ zoals Demas deed (2Tm 4:10). Een zwervende voet volgt een zwervend hart.

Verzen 9-10

De genegenheid en hulp van een vriend


“Olie en reukwerk” zijn aangenaam voor het lichaam (Sp 27:9). Als iemand die voor zijn lichaam heeft gebruikt, zodat hij er mooi uitziet en lekker ruikt, heeft dat een verblijdend effect op het hart. Schoonheidsmiddelen doen iets met iemand. Eenzelfde weldadig effect heeft “de hartelijke raad” die iemand zijn vriend geeft vanwege de genegenheid die hij voor hem heeft.

De hartelijke raad van een vriend is aangenaam als het een vriend is die God op de eerste plaats stelt en dezelfde gemeenschap met de Heiland geniet die je zelf ook geniet. Een prachtig voorbeeld zien we in de raad die Jonathan zijn vriend David gaf (1Sm 20:9-23). De Heer Jezus geeft altijd hartelijke raad. Daarmee verblijdt Hij het hart van hen die Hij Zijn vrienden noemt. Een van Zijn Namen is “Raadsman” (Js 9:5).

In aansluiting op Sp 27:9 spreekt Salomo in Sp 27:10 over de waarde van een vriend, en wel in het bijzonder over de waarde van een ‘familievriend’. Salomo onderhield zelf ook vriendschap met Hiram die al de vriend van zijn vader David was (1Kn 5:1-10). Het is een vriend die zijn betrouwbaarheid al een generatie lang heeft bewezen. Hij waarschuwt zijn zoon die vriend niet te verlaten, hem niet op te geven, maar die vriendschap te koesteren als iets speciaals.

Een huisvriend is altijd dichtbij, zowel in letterlijke als in geestelijke afstand. Hij kent de familie. Als de zoon op een dag een ongeluk krijgt en hulp nodig heeft, hoeft hij niet naar een broer te gaan die ver weg woont of met wie geen geestelijk contact is, maar kan hij de huisvriend om hulp vragen. Die woont in de buurt en kent de zoon van kinds af aan.

Echte vriendschap verandert niet. Een echte vriend is een naaste bij wie je altijd kunt aankloppen. Voor echte vrienden bestaat er geen barrière door een generatieverschil. Dit geldt in het bijzonder voor de Heer Jezus Die in alle generaties de betrouwbare Vriend is van ieder die Hem kent.

Verzen 9-10

De genegenheid en hulp van een vriend


“Olie en reukwerk” zijn aangenaam voor het lichaam (Sp 27:9). Als iemand die voor zijn lichaam heeft gebruikt, zodat hij er mooi uitziet en lekker ruikt, heeft dat een verblijdend effect op het hart. Schoonheidsmiddelen doen iets met iemand. Eenzelfde weldadig effect heeft “de hartelijke raad” die iemand zijn vriend geeft vanwege de genegenheid die hij voor hem heeft.

De hartelijke raad van een vriend is aangenaam als het een vriend is die God op de eerste plaats stelt en dezelfde gemeenschap met de Heiland geniet die je zelf ook geniet. Een prachtig voorbeeld zien we in de raad die Jonathan zijn vriend David gaf (1Sm 20:9-23). De Heer Jezus geeft altijd hartelijke raad. Daarmee verblijdt Hij het hart van hen die Hij Zijn vrienden noemt. Een van Zijn Namen is “Raadsman” (Js 9:5).

In aansluiting op Sp 27:9 spreekt Salomo in Sp 27:10 over de waarde van een vriend, en wel in het bijzonder over de waarde van een ‘familievriend’. Salomo onderhield zelf ook vriendschap met Hiram die al de vriend van zijn vader David was (1Kn 5:1-10). Het is een vriend die zijn betrouwbaarheid al een generatie lang heeft bewezen. Hij waarschuwt zijn zoon die vriend niet te verlaten, hem niet op te geven, maar die vriendschap te koesteren als iets speciaals.

Een huisvriend is altijd dichtbij, zowel in letterlijke als in geestelijke afstand. Hij kent de familie. Als de zoon op een dag een ongeluk krijgt en hulp nodig heeft, hoeft hij niet naar een broer te gaan die ver weg woont of met wie geen geestelijk contact is, maar kan hij de huisvriend om hulp vragen. Die woont in de buurt en kent de zoon van kinds af aan.

Echte vriendschap verandert niet. Een echte vriend is een naaste bij wie je altijd kunt aankloppen. Voor echte vrienden bestaat er geen barrière door een generatieverschil. Dit geldt in het bijzonder voor de Heer Jezus Die in alle generaties de betrouwbare Vriend is van ieder die Hem kent.

Vers 11

Een wijze zoon is een antwoord op smaad


Een wijze zoon verblijdt in de eerste plaats het hart van zijn vader. Een bijkomend belangrijk effect is dat hij zijn vader in staat stelt om zich te verdedigen tegen zijn critici. Ouders die hun kinderen volgens duidelijke regels opvoeden, krijgen wel eens het verwijt te horen dat ze het verkeerd doen. Ze verplichten hun kinderen zich aan bepaalde regels te houden. Tevens onthouden ze hun bepaalde vrijheden die andere jongeren wel krijgen of nemen. Dat gaat gepaard met de waarschuwing dat hun kinderen later wel de wereld zullen ingaan omdat ze het juk van de opvoeding te beknellend hebben gevonden.

Maar een opvoeding vanuit de omgang met de Heer, met wijsheid van God en liefdevolle duidelijke regels, zal in het algemeen een goede uitwerking bij de kinderen hebben. Kinderen die wijs zijn, rechtvaardigen hun ouders. Kinderen worden niet opgeroepen zich goed te gedragen opdat de vader zich tegen aanvallen op zijn opvoeding kan verdedigen. Dat zou dwang en manipulatie zijn. Geestelijke waarheden zijn geen erfgoed. De wijsheid die een zoon in zijn leven openbaart, is niet geërfd, maar verworven.

Kinderen die hun weg gaan in overeenstemming met wat zij van hun ouders hebben geleerd, zijn de beste aanbeveling van de waarde van de opvoeding die de ouders hebben gegeven. Het geldt ook voor God als onze Vader. Wij verheugen Zijn hart als we wijs zijn, wat alleen kan als we naar Zijn onderwijs door Zijn Woord luisteren. Zijn onderwijs dat in ons zichtbaar wordt, legt tegenstanders het zwijgen op. We kunnen dit ook nog toepassen op allen die Gods Woord onderwijzen aan de medegelovigen, bijvoorbeeld in bijbellessen en bijbellezingen. We zien dit ook bij Paulus in wat hij tegen en van de gelovigen in Thessalonika zegt (1Th 2:19-20).

Vers 11

Een wijze zoon is een antwoord op smaad


Een wijze zoon verblijdt in de eerste plaats het hart van zijn vader. Een bijkomend belangrijk effect is dat hij zijn vader in staat stelt om zich te verdedigen tegen zijn critici. Ouders die hun kinderen volgens duidelijke regels opvoeden, krijgen wel eens het verwijt te horen dat ze het verkeerd doen. Ze verplichten hun kinderen zich aan bepaalde regels te houden. Tevens onthouden ze hun bepaalde vrijheden die andere jongeren wel krijgen of nemen. Dat gaat gepaard met de waarschuwing dat hun kinderen later wel de wereld zullen ingaan omdat ze het juk van de opvoeding te beknellend hebben gevonden.

Maar een opvoeding vanuit de omgang met de Heer, met wijsheid van God en liefdevolle duidelijke regels, zal in het algemeen een goede uitwerking bij de kinderen hebben. Kinderen die wijs zijn, rechtvaardigen hun ouders. Kinderen worden niet opgeroepen zich goed te gedragen opdat de vader zich tegen aanvallen op zijn opvoeding kan verdedigen. Dat zou dwang en manipulatie zijn. Geestelijke waarheden zijn geen erfgoed. De wijsheid die een zoon in zijn leven openbaart, is niet geërfd, maar verworven.

Kinderen die hun weg gaan in overeenstemming met wat zij van hun ouders hebben geleerd, zijn de beste aanbeveling van de waarde van de opvoeding die de ouders hebben gegeven. Het geldt ook voor God als onze Vader. Wij verheugen Zijn hart als we wijs zijn, wat alleen kan als we naar Zijn onderwijs door Zijn Woord luisteren. Zijn onderwijs dat in ons zichtbaar wordt, legt tegenstanders het zwijgen op. We kunnen dit ook nog toepassen op allen die Gods Woord onderwijzen aan de medegelovigen, bijvoorbeeld in bijbellessen en bijbellezingen. We zien dit ook bij Paulus in wat hij tegen en van de gelovigen in Thessalonika zegt (1Th 2:19-20).

Vers 12

Een schrandere verbergt zich voor het kwaad


Het contrast is tussen “een schrandere” en “onverstandigen” (Sp 22:3). De eerste is de volwassen persoon die behoedzaamheid heeft ontwikkeld. De tweede zijn de onervaren en ongetrainde jongeren die gemakkelijk misleid worden omdat ze eigenwijs zijn. De test die duidelijk maakt wie een schrandere is en wie de onverstandigen zijn, is hun reactie op het kwaad van het oordeel dat zich aandient.

Om te ontkomen aan aangekondigd kwaad moeten we het kwaad zien, het kwaad onderkennen. Dat doet een schrandere, terwijl onverstandigen het kwaad misschien ook wel zien, maar het niet onderkennen en mogelijk zelfs negeren of menen dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen. De reactie maakt duidelijk of iemand het komende kwaad serieus neemt of dat hij zich er niets van aantrekt. Een schrandere zoekt namelijk een plaats waar hij zich tegen het kwaad kan beschermen, terwijl de onverstandigen zullen moeten boeten.

David is verschillende keren aan Saul ontkomen, omdat hij aan zag komen wat Saul wilde. Hij verborg zich en bleef daardoor uit de handen van Saul. Noach is ook een schrandere. Hij heeft zich in de ark verborgen, terwijl alle onverstandigen zich niet hebben laten waarschuwen en zijn doorgegaan met hun leven en daarvoor moesten boeten (vgl. Jr 6:17).

Dreigend kwaad moet ons niet zenuwachtig maken en tot een overijlde actie brengen, maar tot een rustig overwegen van wat we moeten doen om eraan te ontkomen, want komen doet het. Een schrandere zal zich op de juiste plaats verbergen, op een plaats die werkelijk bescherming tegen het kwaad biedt. Hij zal zich niet voor het kwaad van het oordeel van God willen beschermen door zich op een verkeerde plaats of op een verkeerde manier te verbergen, bijvoorbeeld door zich te bekleden met de werken van de wet.

Nadat Adam en Eva hadden gezondigd, bedekten zij zich met zelfgemaakte schorten van vijgenbladeren, een beeld van eigen gerechtigheid (Gn 3:7-8). Maar deze bedekking of verberging werkte niet. Ze bleven naakt voor God (Gn 3:10-11). God zorgde voor de juiste bedekking, die van een dierenhuid, wat betekent dat er een dier gedood was in hun plaats (Gn 3:21). Dat wijst op de enige plaats van verberging tegen het oordeel van God en dat is het offer van Jezus Christus (Js 32:2a). Wie Hem in het geloof aanneemt, is volkomen beschermd tegen het kwaad. Wie die verberging afwijst en met zijn leven doorgaat, zal zelf moeten boeten voor zijn zonden.

Vers 12

Een schrandere verbergt zich voor het kwaad


Het contrast is tussen “een schrandere” en “onverstandigen” (Sp 22:3). De eerste is de volwassen persoon die behoedzaamheid heeft ontwikkeld. De tweede zijn de onervaren en ongetrainde jongeren die gemakkelijk misleid worden omdat ze eigenwijs zijn. De test die duidelijk maakt wie een schrandere is en wie de onverstandigen zijn, is hun reactie op het kwaad van het oordeel dat zich aandient.

Om te ontkomen aan aangekondigd kwaad moeten we het kwaad zien, het kwaad onderkennen. Dat doet een schrandere, terwijl onverstandigen het kwaad misschien ook wel zien, maar het niet onderkennen en mogelijk zelfs negeren of menen dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen. De reactie maakt duidelijk of iemand het komende kwaad serieus neemt of dat hij zich er niets van aantrekt. Een schrandere zoekt namelijk een plaats waar hij zich tegen het kwaad kan beschermen, terwijl de onverstandigen zullen moeten boeten.

David is verschillende keren aan Saul ontkomen, omdat hij aan zag komen wat Saul wilde. Hij verborg zich en bleef daardoor uit de handen van Saul. Noach is ook een schrandere. Hij heeft zich in de ark verborgen, terwijl alle onverstandigen zich niet hebben laten waarschuwen en zijn doorgegaan met hun leven en daarvoor moesten boeten (vgl. Jr 6:17).

Dreigend kwaad moet ons niet zenuwachtig maken en tot een overijlde actie brengen, maar tot een rustig overwegen van wat we moeten doen om eraan te ontkomen, want komen doet het. Een schrandere zal zich op de juiste plaats verbergen, op een plaats die werkelijk bescherming tegen het kwaad biedt. Hij zal zich niet voor het kwaad van het oordeel van God willen beschermen door zich op een verkeerde plaats of op een verkeerde manier te verbergen, bijvoorbeeld door zich te bekleden met de werken van de wet.

Nadat Adam en Eva hadden gezondigd, bedekten zij zich met zelfgemaakte schorten van vijgenbladeren, een beeld van eigen gerechtigheid (Gn 3:7-8). Maar deze bedekking of verberging werkte niet. Ze bleven naakt voor God (Gn 3:10-11). God zorgde voor de juiste bedekking, die van een dierenhuid, wat betekent dat er een dier gedood was in hun plaats (Gn 3:21). Dat wijst op de enige plaats van verberging tegen het oordeel van God en dat is het offer van Jezus Christus (Js 32:2a). Wie Hem in het geloof aanneemt, is volkomen beschermd tegen het kwaad. Wie die verberging afwijst en met zijn leven doorgaat, zal zelf moeten boeten voor zijn zonden.

Vers 13

Verplichtingen moeten worden nagekomen


In aansluiting op Sp 27:12 is het borg staan voor een vreemde (Sp 27:13) een zaak die als een kwaad is aangekondigd. Een schrandere ziet het kwaad dat ligt opgesloten in het zich borg stellen voor een vreemde. Hij verbergt zich voor dat kwaad door er niet aan mee te doen en zo bewaard te blijven voor het verlies van het onderpand.

Wie zich als een onverstandige borg stelt voor een vreemde, riskeert het verlies van zijn kleed. Zijn kleed is het laatste dat hij heeft. Is hij dat kwijt, dan is hij alles kwijt en is hij overgeleverd aan de kou van de nacht. Hij kan het ook nooit meer terugkrijgen, want het is in handen geraakt van “een onbekende vrouw”.

Een toepassing is dat wij de warmte van de christelijke gemeenschap kwijtraken als wij verplichtingen op ons nemen die wij niet kunnen waarmaken. We kunnen iemand aanbevelen voor een bepaalde taak en zeggen dat wij daarbij zullen helpen als de persoon die wij hebben aanbevolen niet voldoet. Voldoet de persoon niet, dan moeten wij ons woord houden. We kunnen niet meer doen wat onze eigenlijke taak was, maar moeten iets gaan doen, wat niet onze opdracht was. Daarmee verliezen we veel warmte, want voldoen aan verplichtingen door eigen schuld is heel wat anders dan iets doen uit liefde.

De les is dat we de gevolgen moeten dragen als we ons door een vreemde die onbetrouwbaar blijkt te zijn hebben laten misleiden tot het aangaan van verplichtingen. Mensen moeten worden gehouden aan hun verplichtingen, ongeacht hoe dom het was om ze aan te gaan.

Vers 13

Verplichtingen moeten worden nagekomen


In aansluiting op Sp 27:12 is het borg staan voor een vreemde (Sp 27:13) een zaak die als een kwaad is aangekondigd. Een schrandere ziet het kwaad dat ligt opgesloten in het zich borg stellen voor een vreemde. Hij verbergt zich voor dat kwaad door er niet aan mee te doen en zo bewaard te blijven voor het verlies van het onderpand.

Wie zich als een onverstandige borg stelt voor een vreemde, riskeert het verlies van zijn kleed. Zijn kleed is het laatste dat hij heeft. Is hij dat kwijt, dan is hij alles kwijt en is hij overgeleverd aan de kou van de nacht. Hij kan het ook nooit meer terugkrijgen, want het is in handen geraakt van “een onbekende vrouw”.

Een toepassing is dat wij de warmte van de christelijke gemeenschap kwijtraken als wij verplichtingen op ons nemen die wij niet kunnen waarmaken. We kunnen iemand aanbevelen voor een bepaalde taak en zeggen dat wij daarbij zullen helpen als de persoon die wij hebben aanbevolen niet voldoet. Voldoet de persoon niet, dan moeten wij ons woord houden. We kunnen niet meer doen wat onze eigenlijke taak was, maar moeten iets gaan doen, wat niet onze opdracht was. Daarmee verliezen we veel warmte, want voldoen aan verplichtingen door eigen schuld is heel wat anders dan iets doen uit liefde.

De les is dat we de gevolgen moeten dragen als we ons door een vreemde die onbetrouwbaar blijkt te zijn hebben laten misleiden tot het aangaan van verplichtingen. Mensen moeten worden gehouden aan hun verplichtingen, ongeacht hoe dom het was om ze aan te gaan.

Verzen 14-16

Ongepast gedrag


Echte vriendschap uit zich niet op een overdreven, ongepaste manier (Sp 27:14). Wie toch op een luidruchtige manier op een ongepast tijdstip zijn vriend allerlei goede dingen toewenst, zoekt niet zijn vriend, maar zichzelf. Hij wil laten horen hoe goed zijn vriend is, om zich erop te beroemen dat hij met zo iemand bevriend is. Het is een overdreven uiting van lof, hoe goed iemand wel is.

De vriend is hier duidelijk niet van gecharmeerd. Hij hoeft niet zo nodig dit soort aandacht te krijgen. Het optreden van zijn vriend is voor hem een vloek. De omgeving hoort steeds zijn naam roepen, verbonden aan allerlei fraaie, godsdienstige wensen. Dit roept geen respect, maar ergernis op. Wie zich zo uitlaat, wil mogelijk de indruk van vroomheid en vriendschap wekken, maar hij wordt beschouwd als een vloek. Als iemand te zeer wordt opgehemeld, ontstaat er weerzin in plaats van bewondering. De vriend weet dat en is daarom helemaal niet blij met zulke luidruchtige zegenwensen.

Het is prima om iemand te zegenen, dat wil zeggen het goede toe te wensen, maar het moet wel op de goede manier, de geschikte tijd en met de juiste motieven gebeuren. Een goede daad op de verkeerde tijd wordt als vloek aangerekend. Het is beter ’s morgens vroeg in de stilte met God te spreken en naar Hem te luisteren door Zijn Woord te lezen dan door een dergelijk begin de dag van een vriend te vergallen.

De vergelijking van “een twistzieke vrouw … met het gestadige druppelen” is al eerder aan ons voorgehouden (Sp 27:15; Sp 19:13). Er wordt nu “op een dag van slagregen” aan toegevoegd, dat is een dag dat je wel thuis moet blijven, want het weer laat het niet toe dat je het huis verlaat. Maar ook binnen is hij niet veilig voor de regen, want het lekt er. Hij vindt nergens een schuilplaats.

De man staat voortdurend aan de twistziekte van zijn vrouw bloot, zonder een mogelijkheid zich daaraan te onttrekken. Onophoudelijk maakt ze ruzie. Het gaat maar door met de gestadigheid van het druppelen van water door een lek dat ergens in het dak zit en dat je maar niet kunt ontdekken. Er is buiten regen en er is binnen regen, zodat je overal nat en tot op je botten koud wordt.

Zij is oncontroleerbaar en onhandelbaar als de wind (Sp 27:16). De wind is ongrijpbaar en onvoorspelbaar; elk moment kan er een windvlaag komen. Ook olie kun je niet grijpen of vasthouden, zelfs niet met je rechterhand, de hand van kracht. Het glijdt zo tussen je vingers door. Het schetst het hopeloze van de situatie waarin met menselijke hulpmiddelen geen verandering is aan te brengen.

Verzen 14-16

Ongepast gedrag


Echte vriendschap uit zich niet op een overdreven, ongepaste manier (Sp 27:14). Wie toch op een luidruchtige manier op een ongepast tijdstip zijn vriend allerlei goede dingen toewenst, zoekt niet zijn vriend, maar zichzelf. Hij wil laten horen hoe goed zijn vriend is, om zich erop te beroemen dat hij met zo iemand bevriend is. Het is een overdreven uiting van lof, hoe goed iemand wel is.

De vriend is hier duidelijk niet van gecharmeerd. Hij hoeft niet zo nodig dit soort aandacht te krijgen. Het optreden van zijn vriend is voor hem een vloek. De omgeving hoort steeds zijn naam roepen, verbonden aan allerlei fraaie, godsdienstige wensen. Dit roept geen respect, maar ergernis op. Wie zich zo uitlaat, wil mogelijk de indruk van vroomheid en vriendschap wekken, maar hij wordt beschouwd als een vloek. Als iemand te zeer wordt opgehemeld, ontstaat er weerzin in plaats van bewondering. De vriend weet dat en is daarom helemaal niet blij met zulke luidruchtige zegenwensen.

Het is prima om iemand te zegenen, dat wil zeggen het goede toe te wensen, maar het moet wel op de goede manier, de geschikte tijd en met de juiste motieven gebeuren. Een goede daad op de verkeerde tijd wordt als vloek aangerekend. Het is beter ’s morgens vroeg in de stilte met God te spreken en naar Hem te luisteren door Zijn Woord te lezen dan door een dergelijk begin de dag van een vriend te vergallen.

De vergelijking van “een twistzieke vrouw … met het gestadige druppelen” is al eerder aan ons voorgehouden (Sp 27:15; Sp 19:13). Er wordt nu “op een dag van slagregen” aan toegevoegd, dat is een dag dat je wel thuis moet blijven, want het weer laat het niet toe dat je het huis verlaat. Maar ook binnen is hij niet veilig voor de regen, want het lekt er. Hij vindt nergens een schuilplaats.

De man staat voortdurend aan de twistziekte van zijn vrouw bloot, zonder een mogelijkheid zich daaraan te onttrekken. Onophoudelijk maakt ze ruzie. Het gaat maar door met de gestadigheid van het druppelen van water door een lek dat ergens in het dak zit en dat je maar niet kunt ontdekken. Er is buiten regen en er is binnen regen, zodat je overal nat en tot op je botten koud wordt.

Zij is oncontroleerbaar en onhandelbaar als de wind (Sp 27:16). De wind is ongrijpbaar en onvoorspelbaar; elk moment kan er een windvlaag komen. Ook olie kun je niet grijpen of vasthouden, zelfs niet met je rechterhand, de hand van kracht. Het glijdt zo tussen je vingers door. Het schetst het hopeloze van de situatie waarin met menselijke hulpmiddelen geen verandering is aan te brengen.

Verzen 17-18

Scherpen en bewaken


De mens is niet geschapen om alleen te zijn, maar met anderen. Hij is een sociaal wezen en heeft anderen nodig om hem mens te laten zijn. Een van de aspecten van samen zijn is het scherpen van elkaars inzichten en gedachten door met elkaar te praten. “Gezicht” staat hier voor de persoonlijkheid of het karakter van de persoon (Sp 27:17). De vergelijking met het scherpen van ijzer met ijzer laat zien dat het om twee gelijkwaardige materialen gaat. Als twee mensen met elkaar over een onderwerp praten en ook goed naar elkaar luisteren, verscherpt dat het inzicht van beiden over dat onderwerp. Het is een win-winsituatie.

Het gaat om het scherpen van karakter en inzicht. Een karakter wordt grotendeels gevormd door contacten met anderen. Vrienden hoeven het niet altijd met elkaar eens te zijn, maar door ergens over te praten winnen beiden aan inzicht. Het scherpt hen in hun overtuigingen en verwijdert tegelijk de scherpe kanten.

Dat omgang vormend werkt, geldt op bijzondere wijze in onze omgang met onze broeders en zusters met wie we gedachten over Gods Woord delen. Als we delen wat we van Gods waarheid hebben leren kennen, is dat een aanscherping van het geloof van allen. Het geeft een scherper inzicht in Gods gedachten, waardoor we ook met meer inzicht Hem en elkaar kunnen dienen.

In Sp 27:18 gaat het om de zorg van het werken aan onze relaties, zodat er niet alleen een beter inzicht en karakter ontstaat (Sp 27:17), maar in aansluiting daarop vruchtbaarheid en dienstbaarheid. Het gaat niet om scherpen of slijpen, maar om verzorgen en trouw dienen. De verzorging van een vijgenboom is een zaak die aandacht vraagt. Voldoende en gepaste verzorging hebben als resultaat dat de verzorger zijn vrucht zal eten. Dat is zijn beloning.

De vergelijking wordt getrokken met iemand die zijn heer bewaakt. Wie dat trouw doet, zal zich er geen zorgen over maken of zijn inspanningen herkend en beloond zullen worden (vgl. Sp 22:29). Paulus was een ijverige en trouwe dienaar die alles wat zijn Heer hem aan waarheden had toevertrouwd, heeft bewaakt. Hij heeft er niets van prijsgegeven. Hij wist dat de Heer hem daarvoor zou eren met een kroon (2Tm 4:7-8). Zo zal de Heer ieder op een passende wijze belonen voor de trouw waarmee hij of zij Hem heeft gediend (1Sm 2:30; Mt 25:21; 23; Jh 12:26).

Verzen 17-18

Scherpen en bewaken


De mens is niet geschapen om alleen te zijn, maar met anderen. Hij is een sociaal wezen en heeft anderen nodig om hem mens te laten zijn. Een van de aspecten van samen zijn is het scherpen van elkaars inzichten en gedachten door met elkaar te praten. “Gezicht” staat hier voor de persoonlijkheid of het karakter van de persoon (Sp 27:17). De vergelijking met het scherpen van ijzer met ijzer laat zien dat het om twee gelijkwaardige materialen gaat. Als twee mensen met elkaar over een onderwerp praten en ook goed naar elkaar luisteren, verscherpt dat het inzicht van beiden over dat onderwerp. Het is een win-winsituatie.

Het gaat om het scherpen van karakter en inzicht. Een karakter wordt grotendeels gevormd door contacten met anderen. Vrienden hoeven het niet altijd met elkaar eens te zijn, maar door ergens over te praten winnen beiden aan inzicht. Het scherpt hen in hun overtuigingen en verwijdert tegelijk de scherpe kanten.

Dat omgang vormend werkt, geldt op bijzondere wijze in onze omgang met onze broeders en zusters met wie we gedachten over Gods Woord delen. Als we delen wat we van Gods waarheid hebben leren kennen, is dat een aanscherping van het geloof van allen. Het geeft een scherper inzicht in Gods gedachten, waardoor we ook met meer inzicht Hem en elkaar kunnen dienen.

In Sp 27:18 gaat het om de zorg van het werken aan onze relaties, zodat er niet alleen een beter inzicht en karakter ontstaat (Sp 27:17), maar in aansluiting daarop vruchtbaarheid en dienstbaarheid. Het gaat niet om scherpen of slijpen, maar om verzorgen en trouw dienen. De verzorging van een vijgenboom is een zaak die aandacht vraagt. Voldoende en gepaste verzorging hebben als resultaat dat de verzorger zijn vrucht zal eten. Dat is zijn beloning.

De vergelijking wordt getrokken met iemand die zijn heer bewaakt. Wie dat trouw doet, zal zich er geen zorgen over maken of zijn inspanningen herkend en beloond zullen worden (vgl. Sp 22:29). Paulus was een ijverige en trouwe dienaar die alles wat zijn Heer hem aan waarheden had toevertrouwd, heeft bewaakt. Hij heeft er niets van prijsgegeven. Hij wist dat de Heer hem daarvoor zou eren met een kroon (2Tm 4:7-8). Zo zal de Heer ieder op een passende wijze belonen voor de trouw waarmee hij of zij Hem heeft gediend (1Sm 2:30; Mt 25:21; 23; Jh 12:26).

Verzen 19-20

Het hart en de ogen van de mens


Zoals helder water een spiegel is dat een gezicht volledig weerspiegelt als je erin kijkt, zo weerspiegelt “het hart van de mens” zijn ware aard (Sp 27:19; Mt 12:34). Gods Woord, dat met water wordt vergeleken (Ef 5:26), wordt ook met een spiegel vergeleken (Jk 1:23-24). Het toont ieder mens die erin kijkt zijn eigen hart. Wat er in zijn hart is, dat is hij. Als een mens zich dat bewust wordt, zal hij ervan schrikken en zijn slechtheid erkennen en God om genade smeken.

Voor de gelovige geldt hetzelfde. Door te kijken naar de houding van ons hart komen we tot waar zelfbewustzijn. Waar gaat ons hart naar uit? Als iemand bijvoorbeeld met pensioen is gegaan, wordt vaak duidelijk waar zijn prioriteiten liggen. Gaat hij nu al zijn tijd steken in bijvoorbeeld reizen of vissen, of ziet hij nieuwe mogelijkheden om de Heer te dienen? We zien vaak aan de manier waarop iemand zijn vrije tijd besteedt, waar zijn hart naar uitgaat, of het om eigen plezier en genot draait of dat Christus centraal staat.

Na het hart van de mens (Sp 27:19) wordt onze aandacht op “de ogen van de mens” gericht (Sp 27:20). De ogen van de mens zijn net zo onverzadigbaar als “graf en verderf”. Het oog vertegenwoordigt hier de begeerte van de mens die nooit gestild wordt (vgl. Pr 1:8a). De apostel Johannes spreekt over “de begeerte van de ogen” (1Jh 2:16).

Er is een enorm aanbod voor onze ogen. We zien niet alleen meer de dingen die om ons heen gebeuren, maar door televisie en internet is er een grenzeloos aanbod van dingen waarnaar we kunnen kijken. Veel hiervan beïnvloedt ons in onze begeerten. Ook de reclamefolders, die in een onophoudelijke stroom door de brievenbus komen, doen hun best om onze ogen te trekken en de begeerte naar het aangebodene op te wekken. Ogen verslinden alles wat ze zien zoals graf en verderf alle mensen verslinden. De begeerte van de ogen blijft altijd doorgaan.

Als het om de begeerte naar de dingen van dit leven gaat, moeten we leren daaraan niet toe te geven, maar tevreden te zijn met wat we hebben (1Tm 6:8; Hb 13:5; Fp 4:11). Als het om de begeerte naar de geestelijke dingen gaat, mogen de gelovigen “de Koning aanschouwen in Zijn schoonheid” (Js 33:17), waardoor ze verzadigd worden met Zijn beeld (Ps 17:15).

Verzen 19-20

Het hart en de ogen van de mens


Zoals helder water een spiegel is dat een gezicht volledig weerspiegelt als je erin kijkt, zo weerspiegelt “het hart van de mens” zijn ware aard (Sp 27:19; Mt 12:34). Gods Woord, dat met water wordt vergeleken (Ef 5:26), wordt ook met een spiegel vergeleken (Jk 1:23-24). Het toont ieder mens die erin kijkt zijn eigen hart. Wat er in zijn hart is, dat is hij. Als een mens zich dat bewust wordt, zal hij ervan schrikken en zijn slechtheid erkennen en God om genade smeken.

Voor de gelovige geldt hetzelfde. Door te kijken naar de houding van ons hart komen we tot waar zelfbewustzijn. Waar gaat ons hart naar uit? Als iemand bijvoorbeeld met pensioen is gegaan, wordt vaak duidelijk waar zijn prioriteiten liggen. Gaat hij nu al zijn tijd steken in bijvoorbeeld reizen of vissen, of ziet hij nieuwe mogelijkheden om de Heer te dienen? We zien vaak aan de manier waarop iemand zijn vrije tijd besteedt, waar zijn hart naar uitgaat, of het om eigen plezier en genot draait of dat Christus centraal staat.

Na het hart van de mens (Sp 27:19) wordt onze aandacht op “de ogen van de mens” gericht (Sp 27:20). De ogen van de mens zijn net zo onverzadigbaar als “graf en verderf”. Het oog vertegenwoordigt hier de begeerte van de mens die nooit gestild wordt (vgl. Pr 1:8a). De apostel Johannes spreekt over “de begeerte van de ogen” (1Jh 2:16).

Er is een enorm aanbod voor onze ogen. We zien niet alleen meer de dingen die om ons heen gebeuren, maar door televisie en internet is er een grenzeloos aanbod van dingen waarnaar we kunnen kijken. Veel hiervan beïnvloedt ons in onze begeerten. Ook de reclamefolders, die in een onophoudelijke stroom door de brievenbus komen, doen hun best om onze ogen te trekken en de begeerte naar het aangebodene op te wekken. Ogen verslinden alles wat ze zien zoals graf en verderf alle mensen verslinden. De begeerte van de ogen blijft altijd doorgaan.

Als het om de begeerte naar de dingen van dit leven gaat, moeten we leren daaraan niet toe te geven, maar tevreden te zijn met wat we hebben (1Tm 6:8; Hb 13:5; Fp 4:11). Als het om de begeerte naar de geestelijke dingen gaat, mogen de gelovigen “de Koning aanschouwen in Zijn schoonheid” (Js 33:17), waardoor ze verzadigd worden met Zijn beeld (Ps 17:15).

Vers 21

Een goede naam als toets


Zilver wordt in een smeltkroes gesmolten om het te testen op zijn zuiverheid. Een oven doet hetzelfde met goud. De testmiddelen tonen aan of er iets in het zilver of het goud aanwezig is wat deze edelmetalen onzuiver maakt. Salomo vergelijkt de “goede naam” die iemand heeft met zilver en goud en verbindt daaraan ook het aanleggen van een test. Iemand die een goede naam heeft, moet erop worden getoetst of hij die naam werkelijk waard is.

Die toets is roem. Er is roem aan iemands goede naam verbonden. Zijn reactie daarop maakt duidelijk hoe hij werkelijk is. De roem die hij krijgt, kan hij aannemen als iets wat hij aan zijn eigen prestaties toeschrijft, of hij kan er God dankbaar voor zijn, want hij heeft alles aan Hem te danken. Dit geldt als we ‘naam’ gemaakt hebben door wat we hebben gedaan, op welk gebied dan ook.

Zoals de smeltkroes alle onzuiverheid aan de oppervlakte brengt, zo brengt een lovende publieke opinie alle slechtheid van een mens naar boven. Als dat niet het geval is, is hij zijn goede naam waard. Dit zal alleen zijn bij iemand die beseft dat hij niets heeft wat hij niet ontvangen heeft, maar dat hij alles aan God te danken heeft (1Ko 4:7a).

Ieder die zich christen noemt, naar de ‘goede naam’ van Christus, zal op zijn belijdenis worden getoetst. God kan daar allerlei middelen of omstandigheden voor gebruiken. Als mensen ons roemen vanwege ons christen zijn, is dat een toets. Nemen wij die eer aan of geven we God de eer?

Vers 21

Een goede naam als toets


Zilver wordt in een smeltkroes gesmolten om het te testen op zijn zuiverheid. Een oven doet hetzelfde met goud. De testmiddelen tonen aan of er iets in het zilver of het goud aanwezig is wat deze edelmetalen onzuiver maakt. Salomo vergelijkt de “goede naam” die iemand heeft met zilver en goud en verbindt daaraan ook het aanleggen van een test. Iemand die een goede naam heeft, moet erop worden getoetst of hij die naam werkelijk waard is.

Die toets is roem. Er is roem aan iemands goede naam verbonden. Zijn reactie daarop maakt duidelijk hoe hij werkelijk is. De roem die hij krijgt, kan hij aannemen als iets wat hij aan zijn eigen prestaties toeschrijft, of hij kan er God dankbaar voor zijn, want hij heeft alles aan Hem te danken. Dit geldt als we ‘naam’ gemaakt hebben door wat we hebben gedaan, op welk gebied dan ook.

Zoals de smeltkroes alle onzuiverheid aan de oppervlakte brengt, zo brengt een lovende publieke opinie alle slechtheid van een mens naar boven. Als dat niet het geval is, is hij zijn goede naam waard. Dit zal alleen zijn bij iemand die beseft dat hij niets heeft wat hij niet ontvangen heeft, maar dat hij alles aan God te danken heeft (1Ko 4:7a).

Ieder die zich christen noemt, naar de ‘goede naam’ van Christus, zal op zijn belijdenis worden getoetst. God kan daar allerlei middelen of omstandigheden voor gebruiken. Als mensen ons roemen vanwege ons christen zijn, is dat een toets. Nemen wij die eer aan of geven we God de eer?

Vers 22

De dwaas is en blijft een dwaas


Dwaasheid kan niet met harde hand worden verwijderd omdat dwaasheid de natuur van een dwaas is. Zelfs de meest drastische tucht bewerkt geen verandering in de dwaas. Dit wordt voorgesteld in het beeld van het vermalen van graan in een vijzel door een stamper (een vijzel is een beker met stamper waarin iets kan worden vermalen). Hoe hij ook zou worden verpulverd, hij is en blijft dwaas (vgl. Jr 13:23).

Oordeel alleen verandert een mens niet. De farao werd keer op keer als het ware met een stamper in een vijzel gestampt door de plagen die God over hem en zijn volk en zijn land zond, maar hij veranderde niet (Exodus 7-11). De genade van God moet eraan te pas komen, wil een mens werkelijk van zijn dwaasheid verlost worden. Door bekering krijgt hij een nieuwe natuur en wordt hij een nieuwe schepping.

Vers 22

De dwaas is en blijft een dwaas


Dwaasheid kan niet met harde hand worden verwijderd omdat dwaasheid de natuur van een dwaas is. Zelfs de meest drastische tucht bewerkt geen verandering in de dwaas. Dit wordt voorgesteld in het beeld van het vermalen van graan in een vijzel door een stamper (een vijzel is een beker met stamper waarin iets kan worden vermalen). Hoe hij ook zou worden verpulverd, hij is en blijft dwaas (vgl. Jr 13:23).

Oordeel alleen verandert een mens niet. De farao werd keer op keer als het ware met een stamper in een vijzel gestampt door de plagen die God over hem en zijn volk en zijn land zond, maar hij veranderde niet (Exodus 7-11). De genade van God moet eraan te pas komen, wil een mens werkelijk van zijn dwaasheid verlost worden. Door bekering krijgt hij een nieuwe natuur en wordt hij een nieuwe schepping.

Verzen 23-27

Het werk van de mens en de zorg van God


Deze verzen zijn als het ware een kort gedicht over de verantwoordelijkheid van een man om voor inkomsten te zorgen om het gezin en wie daartoe behoren te kunnen geven wat ze nodig hebben. Uit deze verzen blijkt hoe belangrijk het is ijverig aan het werk te zijn. Ze spreken ook van de voldoening die ijverig werken geeft en van Gods voorzienige zorg.

Het gaat om bezig zijn in de roeping waartoe God ons heeft geroepen in het dagelijks leven met de bedoeling dat er voor het levensonderhoud wordt gezorgd van allen die aan de werker zijn toevertrouwd (1Ko 7:20). God wil dat de mens werkt en dat hij dat ook ijverig doet. Doet hij dat niet, dan zullen hij en allen die tot zijn huis behoren, honger lijden. Om hem te helpen levert God hulpmiddelen die de mens nodig heeft en die Hij alleen kan geven. Dat moet de mens laten beseffen dat hij bij al zijn werkzaamheden van God afhankelijk is.

We moeten goed weten wat we doen, waaruit ons werk bestaat, en hoe we ons werk moeten doen. Salomo zegt tegen zijn zoon dat hij zijn ‘vak’ goed onder de knie moet hebben. Hij adviseert hem ervoor te zorgen dat hij zijn schapen goed kent (Sp 27:23). Dat kan alleen door elk schaap persoonlijke aandacht te geven, zich erom te bekommeren en goed te verzorgen, zodat ze allemaal alles hebben wat ze nodig hebben aan voedsel en bescherming. Dat kan hij alleen in praktijk brengen als hij zijn hart op de kudde richt, zijn hart moet ernaar uitgaan. Iemand moet zijn hart op zijn zaken richten, anders heeft hij binnen de kortste keren geen zaken meer waar hij zijn hart op kan richten.

We kunnen dit vers toepassen op ons gezin, op onze kinderen en ons werk. Hetzelfde geldt voor de zorg in de gemeente van God. De gemeente van God wordt onder andere vergeleken met een kudde (Hd 20:28). De zorg daarvoor heeft God aan oudsten gegeven. Petrus kreeg de zorg voor de lammeren en schapen van de Heer Jezus (Jh 21:15-17; 1Pt 5:1-4).

“Want” (Sp 27:24) geeft de reden voor de aansporing van het vorige vers aan. Bij nalatigheid en luiheid zal de rijkdom of de voorspoed verdwijnen. Er is geen enkele garantie dat voorspoed (rijkdom) en koningschap (diadeem) blijvend zijn, dat je ervan kunt blijven genieten. Je kunt er niet automatisch op rekenen. Om er blijvend voordeel van te hebben moet er blijvend aan worden gewerkt.

De gelovige heeft veel geestelijke rijkdommen en een koninklijke positie gekregen. Die zijn wel voor eeuwig, maar niet overdraagbaar. Ook daarvan verwacht de Heer dat wij daarmee werken en anderen dienen. Daarbij moeten we ons realiseren dat de tijd om voor de Heer te werken begrensd is. We kunnen alleen nu, zolang we op aarde zijn, voor Hem werken. Daartoe spoort Hij ons ook aan: ‘Doet zaken totdat Ik kom’ (Lk 19:13).

Sp 27:25 combineert hard werken door de mens met Gods werk. God laat “het [eerste] gras” groeien, daar komt geen mens aan te pas (Mk 4:28). Hij doet dat volgens Zijn wijs beleid in fasen. Als het eerste gras is opgekomen, kan de mens dat maaien en als hooi van het veld halen. Dan is het van het veld verdwenen. Maar het werk van God gaat door, “het [tweede] gras verschijnt”. God zorgt steeds voor nieuwe aanwas (vgl. Am 7:1). De mens hoeft er niet voor te zaaien. God geeft het en de mens mag het maaien.

Hij heeft ook “de kruiden van de bergen” laten groeien en de mens mag ook die verzamelen. Bergen zijn onder andere een beeld van moeilijkheden. Kruiden op bergen verzamelen vraagt extra inspanning. Er moeten bergen worden bestegen, maar dat levert dan ook iets op wat van waarde is. Er wordt extra geld verdiend. Kruiden maken het eten smakelijk en worden ook wel voor het vervaardigen van medicijnen gebruikt. Zo wordt elke extra inspanning in het werk van de Heer extra beloond (1Ko 15:58).

De lammeren leveren wol (Sp 27:26). Daarvan kan kleding worden vervaardigd waarmee de herder zich warm kan houden (Jb 31:20). Zijn bokken kan hij verkopen (vgl. Ez 27:21). Dat geeft hem de mogelijkheid om nieuwe investeringen te doen, bijvoorbeeld een nieuwe akker kopen.

Behalve kleding heeft hij ook “genoeg geitenmelk … als … voedsel” (Sp 27:27). Dat voedsel dient zowel voor hemzelf als zijn huis en de dienstmeisjes. Van zijn zorg voor zijn zaken profiteren allen in zijn omgeving. Dat is ook in geestelijk opzicht zo. Wie trouw is in de dingen van de Heer, is een zegen voor anderen.

Verzen 23-27

Het werk van de mens en de zorg van God


Deze verzen zijn als het ware een kort gedicht over de verantwoordelijkheid van een man om voor inkomsten te zorgen om het gezin en wie daartoe behoren te kunnen geven wat ze nodig hebben. Uit deze verzen blijkt hoe belangrijk het is ijverig aan het werk te zijn. Ze spreken ook van de voldoening die ijverig werken geeft en van Gods voorzienige zorg.

Het gaat om bezig zijn in de roeping waartoe God ons heeft geroepen in het dagelijks leven met de bedoeling dat er voor het levensonderhoud wordt gezorgd van allen die aan de werker zijn toevertrouwd (1Ko 7:20). God wil dat de mens werkt en dat hij dat ook ijverig doet. Doet hij dat niet, dan zullen hij en allen die tot zijn huis behoren, honger lijden. Om hem te helpen levert God hulpmiddelen die de mens nodig heeft en die Hij alleen kan geven. Dat moet de mens laten beseffen dat hij bij al zijn werkzaamheden van God afhankelijk is.

We moeten goed weten wat we doen, waaruit ons werk bestaat, en hoe we ons werk moeten doen. Salomo zegt tegen zijn zoon dat hij zijn ‘vak’ goed onder de knie moet hebben. Hij adviseert hem ervoor te zorgen dat hij zijn schapen goed kent (Sp 27:23). Dat kan alleen door elk schaap persoonlijke aandacht te geven, zich erom te bekommeren en goed te verzorgen, zodat ze allemaal alles hebben wat ze nodig hebben aan voedsel en bescherming. Dat kan hij alleen in praktijk brengen als hij zijn hart op de kudde richt, zijn hart moet ernaar uitgaan. Iemand moet zijn hart op zijn zaken richten, anders heeft hij binnen de kortste keren geen zaken meer waar hij zijn hart op kan richten.

We kunnen dit vers toepassen op ons gezin, op onze kinderen en ons werk. Hetzelfde geldt voor de zorg in de gemeente van God. De gemeente van God wordt onder andere vergeleken met een kudde (Hd 20:28). De zorg daarvoor heeft God aan oudsten gegeven. Petrus kreeg de zorg voor de lammeren en schapen van de Heer Jezus (Jh 21:15-17; 1Pt 5:1-4).

“Want” (Sp 27:24) geeft de reden voor de aansporing van het vorige vers aan. Bij nalatigheid en luiheid zal de rijkdom of de voorspoed verdwijnen. Er is geen enkele garantie dat voorspoed (rijkdom) en koningschap (diadeem) blijvend zijn, dat je ervan kunt blijven genieten. Je kunt er niet automatisch op rekenen. Om er blijvend voordeel van te hebben moet er blijvend aan worden gewerkt.

De gelovige heeft veel geestelijke rijkdommen en een koninklijke positie gekregen. Die zijn wel voor eeuwig, maar niet overdraagbaar. Ook daarvan verwacht de Heer dat wij daarmee werken en anderen dienen. Daarbij moeten we ons realiseren dat de tijd om voor de Heer te werken begrensd is. We kunnen alleen nu, zolang we op aarde zijn, voor Hem werken. Daartoe spoort Hij ons ook aan: ‘Doet zaken totdat Ik kom’ (Lk 19:13).

Sp 27:25 combineert hard werken door de mens met Gods werk. God laat “het [eerste] gras” groeien, daar komt geen mens aan te pas (Mk 4:28). Hij doet dat volgens Zijn wijs beleid in fasen. Als het eerste gras is opgekomen, kan de mens dat maaien en als hooi van het veld halen. Dan is het van het veld verdwenen. Maar het werk van God gaat door, “het [tweede] gras verschijnt”. God zorgt steeds voor nieuwe aanwas (vgl. Am 7:1). De mens hoeft er niet voor te zaaien. God geeft het en de mens mag het maaien.

Hij heeft ook “de kruiden van de bergen” laten groeien en de mens mag ook die verzamelen. Bergen zijn onder andere een beeld van moeilijkheden. Kruiden op bergen verzamelen vraagt extra inspanning. Er moeten bergen worden bestegen, maar dat levert dan ook iets op wat van waarde is. Er wordt extra geld verdiend. Kruiden maken het eten smakelijk en worden ook wel voor het vervaardigen van medicijnen gebruikt. Zo wordt elke extra inspanning in het werk van de Heer extra beloond (1Ko 15:58).

De lammeren leveren wol (Sp 27:26). Daarvan kan kleding worden vervaardigd waarmee de herder zich warm kan houden (Jb 31:20). Zijn bokken kan hij verkopen (vgl. Ez 27:21). Dat geeft hem de mogelijkheid om nieuwe investeringen te doen, bijvoorbeeld een nieuwe akker kopen.

Behalve kleding heeft hij ook “genoeg geitenmelk … als … voedsel” (Sp 27:27). Dat voedsel dient zowel voor hemzelf als zijn huis en de dienstmeisjes. Van zijn zorg voor zijn zaken profiteren allen in zijn omgeving. Dat is ook in geestelijk opzicht zo. Wie trouw is in de dingen van de Heer, is een zegen voor anderen.

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Proverbs 27". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/proverbs-27.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile