Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 27

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 27

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 27

Verzen 1-15

Spreuken 27:1

1. Hier is een waarschuwing tegen vertrouwen op de toekomst. Beroem u niet, neen, niet op de dag van morgen, en veel minder nog op vele toekomstige dagen of jaren. Dit verbiedt geen bereiden voor de dag van morgen, maar vertrouwen op de dag van morgen. Wij moeten ons niet vleien dat ons leven en onze genietingen tot morgen zullen duren, maar er van spreken met onderworpenheid aan de wil van God, en als degenen, die daarvan om goede redenen in onzekerheid gehouden zijn. Wij moeten niet bezorgd zijn tegen de morgen, Matthew 6:34, maar onze zorg daaromtrent op God werpen zie James 4:13. Wij moeten het grote werk van de bekering, dat een nodige, niet uitstellen tot morgen, alsof wij er zeker van waren maar heden, terwijl het nog heden genoemd wordt, Gods stem horen.

2. Een goede overweging waarop die waarschuwing gegrond is: Wij weten niet wat de dag zal baren, welke gebeurtenis de zwangere schoot des tijds zal voortbrengen, dit is een geheim totdat zij geboren is, Ecclesiastes 11:5. Binnen korte tijd kunnen aanmerkelijke veranderingen ontstaan, die wij ons weinig voorstellen, wij weten niet wat de dag van heden nog zal opleveren, de avond zal het verklaren. God heeft ons wijselijk in het duister gelaten omtrent toekomstige gebeurtenissen, en er zich de kennis van voorbehouden, als een parel aan Zijn kroon, teneinde ons op te voeden in afhankelijkheid van Hem, en een gedurig voorbereid zijn op alle gebeurtenissen, Acts 1:7.

Verzen 1-15

Spreuken 27:1

1. Hier is een waarschuwing tegen vertrouwen op de toekomst. Beroem u niet, neen, niet op de dag van morgen, en veel minder nog op vele toekomstige dagen of jaren. Dit verbiedt geen bereiden voor de dag van morgen, maar vertrouwen op de dag van morgen. Wij moeten ons niet vleien dat ons leven en onze genietingen tot morgen zullen duren, maar er van spreken met onderworpenheid aan de wil van God, en als degenen, die daarvan om goede redenen in onzekerheid gehouden zijn. Wij moeten niet bezorgd zijn tegen de morgen, Matthew 6:34, maar onze zorg daaromtrent op God werpen zie James 4:13. Wij moeten het grote werk van de bekering, dat een nodige, niet uitstellen tot morgen, alsof wij er zeker van waren maar heden, terwijl het nog heden genoemd wordt, Gods stem horen.

2. Een goede overweging waarop die waarschuwing gegrond is: Wij weten niet wat de dag zal baren, welke gebeurtenis de zwangere schoot des tijds zal voortbrengen, dit is een geheim totdat zij geboren is, Ecclesiastes 11:5. Binnen korte tijd kunnen aanmerkelijke veranderingen ontstaan, die wij ons weinig voorstellen, wij weten niet wat de dag van heden nog zal opleveren, de avond zal het verklaren. God heeft ons wijselijk in het duister gelaten omtrent toekomstige gebeurtenissen, en er zich de kennis van voorbehouden, als een parel aan Zijn kroon, teneinde ons op te voeden in afhankelijkheid van Hem, en een gedurig voorbereid zijn op alle gebeurtenissen, Acts 1:7.

Vers 2

Spreuken 27:2

Wij moeten doen wat prijzenswaardig is, en waarvoor zelfs vreemden ons kunnen prijzen. Ons licht moet schijnen voor de mensen, en wij moeten goede werken doen, die gezien kunnen worden, hoewel wij ze niet moeten doen opdat zij gezien zullen worden. Laat onze werken van zodanige aard zijn, dat zij ons prijzen in de poort, Filipp. 4:8.

Als wij het gedaan hebben, moeten wij er ons niet zelf voor prijzen, want dat is een blijk van hoogmoed, dwaasheid en eigenliefde en een grote vermindering van iemands reputatie. Iedereen zal zich beijveren om iemand terneer te werpen, die zichzelf roemt en verheft. Er kan een rechtmatige aanleiding voor ons zijn om onszelf te rechtvaardigen, maar het betaamt ons niet onszelf toe te juichen. "Proprio laus sordet in ore Eigen lof verontreinigt de mond."

Vers 2

Spreuken 27:2

Wij moeten doen wat prijzenswaardig is, en waarvoor zelfs vreemden ons kunnen prijzen. Ons licht moet schijnen voor de mensen, en wij moeten goede werken doen, die gezien kunnen worden, hoewel wij ze niet moeten doen opdat zij gezien zullen worden. Laat onze werken van zodanige aard zijn, dat zij ons prijzen in de poort, Filipp. 4:8.

Als wij het gedaan hebben, moeten wij er ons niet zelf voor prijzen, want dat is een blijk van hoogmoed, dwaasheid en eigenliefde en een grote vermindering van iemands reputatie. Iedereen zal zich beijveren om iemand terneer te werpen, die zichzelf roemt en verheft. Er kan een rechtmatige aanleiding voor ons zijn om onszelf te rechtvaardigen, maar het betaamt ons niet onszelf toe te juichen. "Proprio laus sordet in ore Eigen lof verontreinigt de mond."

Verzen 3-4

Spreuken 27:3-4

Deze twee verzen tonen het ondraaglijk kwaad aan:

1. Van onbeteugelde hartstocht. De toorn van een dwaas, die, als hij geprikkeld wordt, zich niet bekommert om hetgeen hij zegt of doet, is zwaarder dan een grote steen, of een last van zand. Hij drukt zwaar op hemzelf. Zij, die geen heerschappij hebben over hun hartstocht, laten zich verzinken onder de last ervan. De toorn van een dwaas drukt zwaar op hen, op wie hij verwoed is, en aan wie hij gevaar loopt van kwaad te doen. Daarom is het onze wijsheid om een dwaas niet te prikkelen maar hem uit de weg te gaan als hij toornig is.

2. Van ingewortelde boosaardigheid, deze is in even hoge mate erger dan de vorige ondeugd, als gloeiende jeneverkolen heter zijn dan een vuur van doornen. Het is waar: toorn is wreed, en doet menige wrede daad, maar een verborgen vijandschap tegen de persoon van een ander, afgunst op zijn voorspoed, en een begeerte naar wraak wegens de een of andere belediging, zijn veel boosaardiger en schadelijker. Voor een plotseling opkomende drift kan men uit de weg gaan, zoals David aan Sauls werpspies ontkwam, maar als zij, gelijk die van Saul, groeit en toeneemt totdat zij een vastgewortelde afgunst is geworden, dan kan men er niet voor beslaan, zij zal vervolgen en achterhalen. Hij, die verdrietig is over het goed van een ander, zal plannen beramen om hem nadeel toe te brengen, en zal voor eeuwig de toorn behouden.

Verzen 3-4

Spreuken 27:3-4

Deze twee verzen tonen het ondraaglijk kwaad aan:

1. Van onbeteugelde hartstocht. De toorn van een dwaas, die, als hij geprikkeld wordt, zich niet bekommert om hetgeen hij zegt of doet, is zwaarder dan een grote steen, of een last van zand. Hij drukt zwaar op hemzelf. Zij, die geen heerschappij hebben over hun hartstocht, laten zich verzinken onder de last ervan. De toorn van een dwaas drukt zwaar op hen, op wie hij verwoed is, en aan wie hij gevaar loopt van kwaad te doen. Daarom is het onze wijsheid om een dwaas niet te prikkelen maar hem uit de weg te gaan als hij toornig is.

2. Van ingewortelde boosaardigheid, deze is in even hoge mate erger dan de vorige ondeugd, als gloeiende jeneverkolen heter zijn dan een vuur van doornen. Het is waar: toorn is wreed, en doet menige wrede daad, maar een verborgen vijandschap tegen de persoon van een ander, afgunst op zijn voorspoed, en een begeerte naar wraak wegens de een of andere belediging, zijn veel boosaardiger en schadelijker. Voor een plotseling opkomende drift kan men uit de weg gaan, zoals David aan Sauls werpspies ontkwam, maar als zij, gelijk die van Saul, groeit en toeneemt totdat zij een vastgewortelde afgunst is geworden, dan kan men er niet voor beslaan, zij zal vervolgen en achterhalen. Hij, die verdrietig is over het goed van een ander, zal plannen beramen om hem nadeel toe te brengen, en zal voor eeuwig de toorn behouden.

Verzen 5-6

Spreuken 27:5-6

Het is goed voor ons om bestraft te worden door onze vrienden en om op onze fouten en gebreken te worden gewezen. Als ware liefde in het hart slechts ijver en moed genoeg heeft om zich te openbaren in een oprecht handelen met onze vrienden, hen bestraffende voor hetgeen zij verkeerds doen en zeggen, dan is dit wezenlijk beter, niet alleen dan verborgen haat zoals Leviticus 19:17, maar dan verborgen liefde die liefde voor onze naaste, welke zich niet openbaart in deze goede vrucht, welke hen vleit in hun zonde, tot schade van hun ziel. De bestraffingen van een vriend zijn getrouw, hoewel zij voor het ogenblik pijnlijk zijn als wonden. Het is een teken dat onze vrienden waarlijk getrouw zijn, indien zij uit liefde voor onze zielen de zonde in ons niet willen verdragen, er ons niet met rust in willen laten. De zorg van de geneesheer is de ziekte van de lijder te genezen, niet om zijn gehemelte te strelen.

Het is gevaarlijk om door een vijand te worden geliefkoosd en gevleid, wiens kussen bedrieglijk zijn, wij kunnen er geen genoegen in smaken, omdat wij er geen vertrouwen in kunnen steller. De kussen van Joab en van Judas waren bedrieglijk, en daarom is het ons nodig op onze hoede te zijn, opdat wij er niet door misleid worden, zij zijn af te bidden. Sommigen lezen het: De Heer verlosse ons van de kussen van een vijand, van valse lippen en een bedrieglijke tong.

Verzen 5-6

Spreuken 27:5-6

Het is goed voor ons om bestraft te worden door onze vrienden en om op onze fouten en gebreken te worden gewezen. Als ware liefde in het hart slechts ijver en moed genoeg heeft om zich te openbaren in een oprecht handelen met onze vrienden, hen bestraffende voor hetgeen zij verkeerds doen en zeggen, dan is dit wezenlijk beter, niet alleen dan verborgen haat zoals Leviticus 19:17, maar dan verborgen liefde die liefde voor onze naaste, welke zich niet openbaart in deze goede vrucht, welke hen vleit in hun zonde, tot schade van hun ziel. De bestraffingen van een vriend zijn getrouw, hoewel zij voor het ogenblik pijnlijk zijn als wonden. Het is een teken dat onze vrienden waarlijk getrouw zijn, indien zij uit liefde voor onze zielen de zonde in ons niet willen verdragen, er ons niet met rust in willen laten. De zorg van de geneesheer is de ziekte van de lijder te genezen, niet om zijn gehemelte te strelen.

Het is gevaarlijk om door een vijand te worden geliefkoosd en gevleid, wiens kussen bedrieglijk zijn, wij kunnen er geen genoegen in smaken, omdat wij er geen vertrouwen in kunnen steller. De kussen van Joab en van Judas waren bedrieglijk, en daarom is het ons nodig op onze hoede te zijn, opdat wij er niet door misleid worden, zij zijn af te bidden. Sommigen lezen het: De Heer verlosse ons van de kussen van een vijand, van valse lippen en een bedrieglijke tong.

Vers 7

Spreuken 27:7

Evenals dikwijls in dit boek toont Salomo hier aan, dat in sommige opzichten de armen het beter hebben dan de rijken, want,

1 Zij hebben meer smaak in hetgeen zij genieten dan de rijken, honger is de beste kruiderij. Er is in grof voedsel, waarvoor men een goede eetlust heeft, zeer merkbaar genot, dat zij niet kennen, wier half bezwaard is met brasserij. Zij die alle dagen vrolijk en prachtig leven zullen licht zelfs van fijne spijzen walgen, zoals de Israëlieten van de kwakkels maar voor hen, die niet meer dan het noodzakelijke voedsel hebben, al is dit ook van een hoedanigheid, die de verzadigde ziel bitter zou noemen, is het zoet. zij eten het met genoegen, verteren het, en zijn er door verkwikt.

2. Zij zijn meer dankbaar voor hun genietingen. De hongerigen zullen God loven voor brood en water, terwijl zij, die verzadigd zijn, het nauwelijks van de moeite waard vinden om voor lekkernijen en uitgezochte spijzen dankbaar te zijn. De maagd Maria schijnt hierop het oog te hebben, als zij zegt: Hongerigen, die Gods zegeningen weten te waarderen, heeft Hij met goederen vervuld, maar rijkere, die ze versmaden heeft Hij rechtvaardig ledig weggezonden, Luke 1:53.

Vers 7

Spreuken 27:7

Evenals dikwijls in dit boek toont Salomo hier aan, dat in sommige opzichten de armen het beter hebben dan de rijken, want,

1 Zij hebben meer smaak in hetgeen zij genieten dan de rijken, honger is de beste kruiderij. Er is in grof voedsel, waarvoor men een goede eetlust heeft, zeer merkbaar genot, dat zij niet kennen, wier half bezwaard is met brasserij. Zij die alle dagen vrolijk en prachtig leven zullen licht zelfs van fijne spijzen walgen, zoals de Israëlieten van de kwakkels maar voor hen, die niet meer dan het noodzakelijke voedsel hebben, al is dit ook van een hoedanigheid, die de verzadigde ziel bitter zou noemen, is het zoet. zij eten het met genoegen, verteren het, en zijn er door verkwikt.

2. Zij zijn meer dankbaar voor hun genietingen. De hongerigen zullen God loven voor brood en water, terwijl zij, die verzadigd zijn, het nauwelijks van de moeite waard vinden om voor lekkernijen en uitgezochte spijzen dankbaar te zijn. De maagd Maria schijnt hierop het oog te hebben, als zij zegt: Hongerigen, die Gods zegeningen weten te waarderen, heeft Hij met goederen vervuld, maar rijkere, die ze versmaden heeft Hij rechtvaardig ledig weggezonden, Luke 1:53.

Vers 8

Spreuken 27:8

1. Er zijn velen, die niet weten wanneer zij het goed hebben, maar ontevreden zijn met hun tegenwoordige toestand, en naar verandering haken. God heeft hun in Zijn voorzienigheid een plaats toegewezen, die geschikt voor hen is, en haar aangenaam en gerieflijk voor hen gemaakt, maar zij houden van onbestendigheid, van rond te dwalen, zij zijn blij met een voorwendsel om naar het buitensland te gaan, blijven niet graag lang aan eenzelfde plaats, verwijderen zich onnodig van hun eigen werk en van hetgeen hun zorg moest zijn, en bemoeien zich met hetgeen hun niet aangaat.

2. Zij, die aldus de post verlaten, die hun is toegewezen, zijn als een vogel, die uit zijn nest omdoolt. Het is een blijk van hun dwaasheid, zij zijn als een domme vogel, zij zijn besluiteloos, zoals de ronddolende vogel, die van tak op tak huppelt, en nergens blijft rusten. Het is onveilig, de vogel, die omdoolt, is aan gevaar blootgesteld, eens mans plaats is zijn kasteel, die haar verlaat maakt zich tot een gemakkelijke prooi van de vogelaar, als de vogel van zijn nest wegdwaalt, worden er de eitjes en de jongen veronachtzaamd. Zij, die graag buitenshuis zijn, laten hun werk thuis ongedaan. Een ieder blijve in die beroeping waarin hij geroepen is, blijve erin met God.

Vers 8

Spreuken 27:8

1. Er zijn velen, die niet weten wanneer zij het goed hebben, maar ontevreden zijn met hun tegenwoordige toestand, en naar verandering haken. God heeft hun in Zijn voorzienigheid een plaats toegewezen, die geschikt voor hen is, en haar aangenaam en gerieflijk voor hen gemaakt, maar zij houden van onbestendigheid, van rond te dwalen, zij zijn blij met een voorwendsel om naar het buitensland te gaan, blijven niet graag lang aan eenzelfde plaats, verwijderen zich onnodig van hun eigen werk en van hetgeen hun zorg moest zijn, en bemoeien zich met hetgeen hun niet aangaat.

2. Zij, die aldus de post verlaten, die hun is toegewezen, zijn als een vogel, die uit zijn nest omdoolt. Het is een blijk van hun dwaasheid, zij zijn als een domme vogel, zij zijn besluiteloos, zoals de ronddolende vogel, die van tak op tak huppelt, en nergens blijft rusten. Het is onveilig, de vogel, die omdoolt, is aan gevaar blootgesteld, eens mans plaats is zijn kasteel, die haar verlaat maakt zich tot een gemakkelijke prooi van de vogelaar, als de vogel van zijn nest wegdwaalt, worden er de eitjes en de jongen veronachtzaamd. Zij, die graag buitenshuis zijn, laten hun werk thuis ongedaan. Een ieder blijve in die beroeping waarin hij geroepen is, blijve erin met God.

Verzen 9-10

Spreuken 27:9-10

1. Hier wordt ons bevolen trouw te zijn aan onze vrienden, vertrouwelijk met hen te blijven en bereid te zijn hun alle goede diensten te bewijzen, die in onze macht zijn. Het is goed een vriend te hebben, een boezemvriend, met wie wij vrij kunnen omgaan, van wie wij raad kunnen ontvangen en aan wie wij raad kunnen mededelen. Deze vriend behoeft geen bloedverwant te zijn, hoewel het het gelukkigst is, als wij onder onze bloedverwanten een hebben, van wie wij een vriend kunnen maken. Petrus en Andreas waren broeders, en dat waren ook Jakobus en Johannes, maar Salomo maakt dikwijls verschil tussen een vriend en een broeder. Maar het is raadzaam om iemand tot onze vriend te kiezen, die in onze nabijheid woont opdat de bekendheid onderhouden kan worden en wederzijdse vriendelijkheid kan worden bewezen. Het is ook goed om inzonderheid acht te slaan op hen, die vrienden waren van onze familie: "Verlaat uw vriend niet, inzonderheid niet als hij ook uws vriend is geweest, laat niet na hem te dienen, en van hem gebruik te maken als er aanleiding toe is. Hij is een beproefd vriend hij kent uw zaken, hij stelt bijzonder belang in u, laat u dus door hem raden." Het is een plicht, die wij onze ouders verschuldigd zijn, om als zij heengegaan zijn hun vrienden lief te hebben en met hen te rade te gaan. Salomo's zoon heeft zich in het verderf gestort door de raad van de vrienden zijn vaders te verlaten.

2. Een goede reden gegeven, waarom wij aldus ware vriendschap op prijs moeten stellen, en voor de keus ervan.

A. Vanwege het aangename ervan. Er is zeer veel lieflijkheid in het omgaan met en het raadplegen van een hartelijke vriend, het is als olie en reukwerk, die zeer aangenaam zien zijn voor de geest, het verblijdt het half, de last van de zorgen wordt lichter door ons hart uit te storten voor een vriend, en het is ons een grote voldoening om zijn gevoelens omtrent onze zaken te kennen. De lieflijkheid van de vriendschap ligt niet in hartelijk lachen, maar in hartelijke raad, de raad van de ziel, getrouwe raad, in oprechtheid gegeven en zonder vleierij, de raad van de ziel, die ingaat in de zaak en doordringt tot het hart, raad omtrent zielsaangelegenheden, Psalms 66:1-17. Wij behoren die gesprekken het aangenaamst te vinden, die over geestelijke dingen gehouden worden en het welvaren van de ziel bevorderen.

B. Vanwege het nut en voordeel ervan, inzonderheid op de dag van de tegenspoed, wanneer wij, naar ons hier wordt aangeraden, niet in het huis van een broeder moeten gaan, geen hulp moeten verwachten van een bloedverwant alleen maar omdat hij een bloedverwant is, want de verplichting daarvan gaat gewoonlijk weinig verder dan iemand neef te noemen, en faalt als het er op aankomt om een werkelijke vriendelijkheid te bewijzen, maar ons dan veeleer tot onze naburen te wenden, die dicht bij zijn en bereid zijn ons te helpen als de nood aan de man komt. Het is wijsheid om hen aan ons te verbinden door ons vriendelijke, hulpvaardige naburen te betonen, dan zullen wij daar het nut en voordeel van hebben als wij in benauwdheid zijn, daar wij hen dan vriendelijk en hulpvaardig zullen bevinden voor ons, Hoofdst. 18:24.

Verzen 9-10

Spreuken 27:9-10

1. Hier wordt ons bevolen trouw te zijn aan onze vrienden, vertrouwelijk met hen te blijven en bereid te zijn hun alle goede diensten te bewijzen, die in onze macht zijn. Het is goed een vriend te hebben, een boezemvriend, met wie wij vrij kunnen omgaan, van wie wij raad kunnen ontvangen en aan wie wij raad kunnen mededelen. Deze vriend behoeft geen bloedverwant te zijn, hoewel het het gelukkigst is, als wij onder onze bloedverwanten een hebben, van wie wij een vriend kunnen maken. Petrus en Andreas waren broeders, en dat waren ook Jakobus en Johannes, maar Salomo maakt dikwijls verschil tussen een vriend en een broeder. Maar het is raadzaam om iemand tot onze vriend te kiezen, die in onze nabijheid woont opdat de bekendheid onderhouden kan worden en wederzijdse vriendelijkheid kan worden bewezen. Het is ook goed om inzonderheid acht te slaan op hen, die vrienden waren van onze familie: "Verlaat uw vriend niet, inzonderheid niet als hij ook uws vriend is geweest, laat niet na hem te dienen, en van hem gebruik te maken als er aanleiding toe is. Hij is een beproefd vriend hij kent uw zaken, hij stelt bijzonder belang in u, laat u dus door hem raden." Het is een plicht, die wij onze ouders verschuldigd zijn, om als zij heengegaan zijn hun vrienden lief te hebben en met hen te rade te gaan. Salomo's zoon heeft zich in het verderf gestort door de raad van de vrienden zijn vaders te verlaten.

2. Een goede reden gegeven, waarom wij aldus ware vriendschap op prijs moeten stellen, en voor de keus ervan.

A. Vanwege het aangename ervan. Er is zeer veel lieflijkheid in het omgaan met en het raadplegen van een hartelijke vriend, het is als olie en reukwerk, die zeer aangenaam zien zijn voor de geest, het verblijdt het half, de last van de zorgen wordt lichter door ons hart uit te storten voor een vriend, en het is ons een grote voldoening om zijn gevoelens omtrent onze zaken te kennen. De lieflijkheid van de vriendschap ligt niet in hartelijk lachen, maar in hartelijke raad, de raad van de ziel, getrouwe raad, in oprechtheid gegeven en zonder vleierij, de raad van de ziel, die ingaat in de zaak en doordringt tot het hart, raad omtrent zielsaangelegenheden, Psalms 66:1-17. Wij behoren die gesprekken het aangenaamst te vinden, die over geestelijke dingen gehouden worden en het welvaren van de ziel bevorderen.

B. Vanwege het nut en voordeel ervan, inzonderheid op de dag van de tegenspoed, wanneer wij, naar ons hier wordt aangeraden, niet in het huis van een broeder moeten gaan, geen hulp moeten verwachten van een bloedverwant alleen maar omdat hij een bloedverwant is, want de verplichting daarvan gaat gewoonlijk weinig verder dan iemand neef te noemen, en faalt als het er op aankomt om een werkelijke vriendelijkheid te bewijzen, maar ons dan veeleer tot onze naburen te wenden, die dicht bij zijn en bereid zijn ons te helpen als de nood aan de man komt. Het is wijsheid om hen aan ons te verbinden door ons vriendelijke, hulpvaardige naburen te betonen, dan zullen wij daar het nut en voordeel van hebben als wij in benauwdheid zijn, daar wij hen dan vriendelijk en hulpvaardig zullen bevinden voor ons, Hoofdst. 18:24.

Vers 11

Spreuken 27:11

Kinderen worden hier vermaand om wijs en goed te zijn.

1. Opdat zij een troost mogen wezen voor hun ouders, en hun hart mogen verblijden, zelfs wanneer de kwade dagen komen, en hen aldus hun zorg en moeite te vergelden, Hoofdst. 23:15.

2. Opdat zij hun tot eer zijn: "opdat ik mijn smader wat te antwoorden hebbe, mijn smader, die mij verwijt al te streng en strikt te zijn geweest in de opvoeding mijner kinderen, een verkeerde methode met hen gevolgd te hebben, door hen te beteugelen in de vrijheid, die andere jonge lieden zich veroorloven. Wees wijs, mijn zoon, dan zal het in de uitkomst blijken dat ik op de verstandigste manier te werk ben gegaan met mijn kinderen." Zij, die gezegend werden met een godsdienstige opvoeding, moeten zich in alles zo gedragen dat zij hun opvoeding eer aandoen, en diegenen het zwegen opleggen die zeggen een jonge heilige, een oude duivel, en bewijzen dat het tegenovergestelde waar is: een jonge heilige, een oude engel.

Vers 11

Spreuken 27:11

Kinderen worden hier vermaand om wijs en goed te zijn.

1. Opdat zij een troost mogen wezen voor hun ouders, en hun hart mogen verblijden, zelfs wanneer de kwade dagen komen, en hen aldus hun zorg en moeite te vergelden, Hoofdst. 23:15.

2. Opdat zij hun tot eer zijn: "opdat ik mijn smader wat te antwoorden hebbe, mijn smader, die mij verwijt al te streng en strikt te zijn geweest in de opvoeding mijner kinderen, een verkeerde methode met hen gevolgd te hebben, door hen te beteugelen in de vrijheid, die andere jonge lieden zich veroorloven. Wees wijs, mijn zoon, dan zal het in de uitkomst blijken dat ik op de verstandigste manier te werk ben gegaan met mijn kinderen." Zij, die gezegend werden met een godsdienstige opvoeding, moeten zich in alles zo gedragen dat zij hun opvoeding eer aandoen, en diegenen het zwegen opleggen die zeggen een jonge heilige, een oude duivel, en bewijzen dat het tegenovergestelde waar is: een jonge heilige, een oude engel.

Vers 12

Spreuken 27:12

Dit hadden wij tevoren, Hoofdst. 22:3. Kwaad kan voorzien worden. Waar verzoeking is, is het gemakkelijk te voorzien dat er, zo wij er ons in begeven, zonde zal zijn, en even gemakkelijk te voorzien dat, zo wij ons aan het kwaad van de zonde wagen, het kwaad van de straf er op zal volgen, en gewoonlijk waarschuwt God eer Hij wondt, wachters over ons gesteld hebbende, Jeremiah 6:17.

Het zal goed of slecht met ons zijn, al naar wij van ons voorzien van het kwaad, dat voor ons is, gebruik maken of geen gebruik maken. De kloekzinnige voorziet het kwaad, en neemt daarnaar zijn maatregelen, hij verbergt zich, maar de verstandeloze is, of zo dom dat hij het niet voorziet, of zo eigenzinnig en traag dat hij geen moeite doet om het te ontwijken, en zo gaat hij in alle gerustheid voorbij, en wordt gestraft, Wij handelen goed voor onszelf, als wij zorgen voor hiernamaals.

Vers 12

Spreuken 27:12

Dit hadden wij tevoren, Hoofdst. 22:3. Kwaad kan voorzien worden. Waar verzoeking is, is het gemakkelijk te voorzien dat er, zo wij er ons in begeven, zonde zal zijn, en even gemakkelijk te voorzien dat, zo wij ons aan het kwaad van de zonde wagen, het kwaad van de straf er op zal volgen, en gewoonlijk waarschuwt God eer Hij wondt, wachters over ons gesteld hebbende, Jeremiah 6:17.

Het zal goed of slecht met ons zijn, al naar wij van ons voorzien van het kwaad, dat voor ons is, gebruik maken of geen gebruik maken. De kloekzinnige voorziet het kwaad, en neemt daarnaar zijn maatregelen, hij verbergt zich, maar de verstandeloze is, of zo dom dat hij het niet voorziet, of zo eigenzinnig en traag dat hij geen moeite doet om het te ontwijken, en zo gaat hij in alle gerustheid voorbij, en wordt gestraft, Wij handelen goed voor onszelf, als wij zorgen voor hiernamaals.

Vers 13

Spreuken 27:13

Ook dit hadden wij tevoren, Hoofdst. 20:16.

1. Het toont aan wie het zijn, die zich heenspoeden naar armoede: zij, die zo onnadenkend zijn dat zij voor ieder, die het hun vraagt, borg wilden blijven, en zij, die zich aan slechte vrouwen overgeven. De zodanigen zullen geld opnemen zolang zij nog maar even krediet hebben, maar zij zullen ten slotte hun schu1deischers gewis bedriegen, ja zij bedriegen hen reeds. Een eerlijk man kan tot de bedelstaf gebracht worden, maar hij is geen eerlijk man, die zichzelf tot de bedelstaf brengt.

2. Het geeft ons de raad om zo voorzichtig te zijn in het regelen van onze zaken, dat wij geen geld lenen aan hen, die blijkbaar hun goed verkwisten, tenzij zij er goede borgstelling voor geven. Een onverstandig lenen is een onrechtvaardigheid jegens ons gezin. Hij zegt niet: "Zie een ander te krijgen om borg voor hem te zijn, want hij, die zo gereed is om voor iedereen borg te blijven, zal daar dan iemand voor nemen, die even insolvent is als hij zelf. Daarom neem zijn kleed.

Vers 13

Spreuken 27:13

Ook dit hadden wij tevoren, Hoofdst. 20:16.

1. Het toont aan wie het zijn, die zich heenspoeden naar armoede: zij, die zo onnadenkend zijn dat zij voor ieder, die het hun vraagt, borg wilden blijven, en zij, die zich aan slechte vrouwen overgeven. De zodanigen zullen geld opnemen zolang zij nog maar even krediet hebben, maar zij zullen ten slotte hun schu1deischers gewis bedriegen, ja zij bedriegen hen reeds. Een eerlijk man kan tot de bedelstaf gebracht worden, maar hij is geen eerlijk man, die zichzelf tot de bedelstaf brengt.

2. Het geeft ons de raad om zo voorzichtig te zijn in het regelen van onze zaken, dat wij geen geld lenen aan hen, die blijkbaar hun goed verkwisten, tenzij zij er goede borgstelling voor geven. Een onverstandig lenen is een onrechtvaardigheid jegens ons gezin. Hij zegt niet: "Zie een ander te krijgen om borg voor hem te zijn, want hij, die zo gereed is om voor iedereen borg te blijven, zal daar dan iemand voor nemen, die even insolvent is als hij zelf. Daarom neem zijn kleed.

Vers 14

Spreuken 27:14

1. Het is een grote dwaasheid om buitensporig te zijn in het loven zelfs van onze beste vrienden en weldoeners. Het is onze plicht om aan ieder de lof te geven, die hem toekomt, hen toe te juichen, die uitmunten in kennis, deugd en nuttigheid, en om met dankbaarheid de vriendelijkheid te erkennen, die ons aangedaan werd. Maar, dit te doen met luider stem, zich `s morgens vroeg opmakende, in alle gezelschappen altijd op datzelfde aambeeld te slaan, zelfs in het bijzijn van onze vriend, of zo, dat hij het wel moet horen, dit te doen met opzet, zonale wij doen hetgeen waar wij vroeg voor opstaan, de verdiensten van onze vriend bovenmate te verheerlijken, is walglijk en riekt naar geveinsdheid en nevenbedoelingen. De mensen te prijzen voor hetgeen zij gedaan hebben, geschiedt slechts om nog meer uit hen te krijgen en iedereen komt tot de slotsom, dat de tafelschuimer wel goed beloond zal worden voor zijn lofredenen. Wij moeten aan onze vriend de lof niet geven, die alleen aan God toekomt, hetgeen, naar sommigen denken, te kennen wordt gegeven in het zich vroeg opmaken om dit te doen, want in de morgen moet God geloofd worden. Wij moeten niet te veel haast maken om de mensen te prijzen, zo wordt het door sommigen verstaan, de mensen niet te spoedig loven voor hun bekwaamheden en verrichtingen maar deze nog eerst eens op de proef stellen, opdat zij zich niet in hoogmoed verheffen en zich in luiheid te slapen leggen.

2. Nog groter dwaasheid is het om zelf op buitensporige lof gesteld te zijn, een wijs man zal dit eerder een vloek achten, een afkeurende aanmerking op hem, niet alleen bedoeld als een aanslag op zijn beurs, maar het is iets dat hem wezenlijk schade en nadeel zal toebrengen. Bescheiden lof naar een groot man heeft opgemerkt lokt van hen, die tegenwoordig zijn, instemming er mee uit, maar bovenmatige, buitensporige lof prikkelt hen tot tegenstand, zal hen de persoon doen laken, aan wie zo overmatige lof werd toegezwaaid. Daar komt nog bij dat men iemand, door hem zo buitensporig te prijzen, tot een voorwerp van afgunst maakt. Iedereen maakt aanspraak op lof en eer voor zichzelf, en men acht zich dus benadeeld, indien een ander zich al de lof toeëigent, al de eer voor zich neemt, of meer ervan ontvangt dan hem toekomt. En het grootste gevaar van dit alles is, dat het een verzoeking is tot hoogmoed. De mensen zijn licht geneigd om hoger van zichzelf te denken dan betamelijk is, indien anderen meer tot hun lof zeggen dan betamelijk is. Zie hoe grote zorg Paulus aanwendde om niet overschat te worden, 2 Corinthiers 12:6.

Vers 14

Spreuken 27:14

1. Het is een grote dwaasheid om buitensporig te zijn in het loven zelfs van onze beste vrienden en weldoeners. Het is onze plicht om aan ieder de lof te geven, die hem toekomt, hen toe te juichen, die uitmunten in kennis, deugd en nuttigheid, en om met dankbaarheid de vriendelijkheid te erkennen, die ons aangedaan werd. Maar, dit te doen met luider stem, zich `s morgens vroeg opmakende, in alle gezelschappen altijd op datzelfde aambeeld te slaan, zelfs in het bijzijn van onze vriend, of zo, dat hij het wel moet horen, dit te doen met opzet, zonale wij doen hetgeen waar wij vroeg voor opstaan, de verdiensten van onze vriend bovenmate te verheerlijken, is walglijk en riekt naar geveinsdheid en nevenbedoelingen. De mensen te prijzen voor hetgeen zij gedaan hebben, geschiedt slechts om nog meer uit hen te krijgen en iedereen komt tot de slotsom, dat de tafelschuimer wel goed beloond zal worden voor zijn lofredenen. Wij moeten aan onze vriend de lof niet geven, die alleen aan God toekomt, hetgeen, naar sommigen denken, te kennen wordt gegeven in het zich vroeg opmaken om dit te doen, want in de morgen moet God geloofd worden. Wij moeten niet te veel haast maken om de mensen te prijzen, zo wordt het door sommigen verstaan, de mensen niet te spoedig loven voor hun bekwaamheden en verrichtingen maar deze nog eerst eens op de proef stellen, opdat zij zich niet in hoogmoed verheffen en zich in luiheid te slapen leggen.

2. Nog groter dwaasheid is het om zelf op buitensporige lof gesteld te zijn, een wijs man zal dit eerder een vloek achten, een afkeurende aanmerking op hem, niet alleen bedoeld als een aanslag op zijn beurs, maar het is iets dat hem wezenlijk schade en nadeel zal toebrengen. Bescheiden lof naar een groot man heeft opgemerkt lokt van hen, die tegenwoordig zijn, instemming er mee uit, maar bovenmatige, buitensporige lof prikkelt hen tot tegenstand, zal hen de persoon doen laken, aan wie zo overmatige lof werd toegezwaaid. Daar komt nog bij dat men iemand, door hem zo buitensporig te prijzen, tot een voorwerp van afgunst maakt. Iedereen maakt aanspraak op lof en eer voor zichzelf, en men acht zich dus benadeeld, indien een ander zich al de lof toeëigent, al de eer voor zich neemt, of meer ervan ontvangt dan hem toekomt. En het grootste gevaar van dit alles is, dat het een verzoeking is tot hoogmoed. De mensen zijn licht geneigd om hoger van zichzelf te denken dan betamelijk is, indien anderen meer tot hun lof zeggen dan betamelijk is. Zie hoe grote zorg Paulus aanwendde om niet overschat te worden, 2 Corinthiers 12:6.

Verzen 15-16

Spreuken 27:15-16

Evenals tevoren bejammert Salomo hier de toestand van hem, die een gemelijke hartstochtelijke vrouw heeft, welke altijd kijft en berispt en zichzelf en allen die haar omringen het leven onaangenaam maakt.

1. Het is een verdriet, waaraan geen ontkomen is, want het is als een gestadig druipen ten dage van de slagregen. De twist van een buurman kan als een stortbui zijn, lastig voor het ogenblik, maar terwijl die bui duurt, kan men er tegen gaan schuilen, maar het twisten van een vrouw is als een voortdurende, doordringende regen, waaraan niets te doen of te verhelpen is, waartegen men zich slechts wapenen kan met geduld. Zie Hoofdst. 19:13.

2. Het is een verdriet, dat men niet kan verbergen. Een wijs man zou het verbergen, indien hij kon, om de wille van zijn eigen goede naam en van die van zijn vrouw, maar hij kan het niet, evenmin als hij het gebulder van de wind kan verbergen als het stormt, of de geur van een sterke specerij. Zij, die gemelijk en kijfachtig zijn maken hun eigen schande openbaar, zelfs als hun vrienden, uit goedheid voor hen, haar zouden willen bedekken.

Verzen 15-16

Spreuken 27:15-16

Evenals tevoren bejammert Salomo hier de toestand van hem, die een gemelijke hartstochtelijke vrouw heeft, welke altijd kijft en berispt en zichzelf en allen die haar omringen het leven onaangenaam maakt.

1. Het is een verdriet, waaraan geen ontkomen is, want het is als een gestadig druipen ten dage van de slagregen. De twist van een buurman kan als een stortbui zijn, lastig voor het ogenblik, maar terwijl die bui duurt, kan men er tegen gaan schuilen, maar het twisten van een vrouw is als een voortdurende, doordringende regen, waaraan niets te doen of te verhelpen is, waartegen men zich slechts wapenen kan met geduld. Zie Hoofdst. 19:13.

2. Het is een verdriet, dat men niet kan verbergen. Een wijs man zou het verbergen, indien hij kon, om de wille van zijn eigen goede naam en van die van zijn vrouw, maar hij kan het niet, evenmin als hij het gebulder van de wind kan verbergen als het stormt, of de geur van een sterke specerij. Zij, die gemelijk en kijfachtig zijn maken hun eigen schande openbaar, zelfs als hun vrienden, uit goedheid voor hen, haar zouden willen bedekken.

Vers 17

Spreuken 27:17

Dit geeft zowel het genoegen als het voordeel van een vriendschappelijke omgang te kennen. Een man is niemand en het lezen van een boekje in een hoekje zal iemand de kennis en het inzicht niet geven, die men verkrijgt door het bestuderen van mensen. Wijze en nuttige gesprekken scherpen het verstand, en al heeft iemand nog zoveel verstand, kan hij het door de omgang met anderen nog vermeerderen. Het scherpt van de mensen blikken, en door de geest op te wekken komt er levendigheid en glans op het gelaat, krijgt men iets in zijn voorkomen, dat aantoont dat men zelf genoegen smaakt en aan anderen genoegen geeft. De gaven en eigenschappen van goede mensen worden opgewekt en verlevendigd door de omgang met goede mensen, en de lusten en hartstochten van slechte mensen worden sterker door de omgang met slechte mensen, zoals men ijzer met ijzer, vooral met een vijl, scherpt. De mensen worden gevijld, glad gemaakt, glad en blinkend, en geschikt voor zaken (die ruw en dof en onwerkzaam waren) door omgang en gesprekken. Dit is bedoeld:

1. Om ons dit hulpmiddel om ons te scherpen aan te bevelen, maar met de waarschuwing om wel toe te zien wie wij verkiezen om mee om te gaan, omdat de invloed, die hetzij ten goede of ten kwade, er door geoefend wordt op ons zo groot is.

2. Om ons te besturen in hetgeen wij op het oog moeten hebben in onze omgang, namelijk beide onszelf en anderen te verbeteren, niet om de tijd te verdrijven, of om met elkaar te schertsen, maar om elkaar op te wekken tot liefde en goede werken, en elkaar aldus wijzer en beter te maken.

Vers 17

Spreuken 27:17

Dit geeft zowel het genoegen als het voordeel van een vriendschappelijke omgang te kennen. Een man is niemand en het lezen van een boekje in een hoekje zal iemand de kennis en het inzicht niet geven, die men verkrijgt door het bestuderen van mensen. Wijze en nuttige gesprekken scherpen het verstand, en al heeft iemand nog zoveel verstand, kan hij het door de omgang met anderen nog vermeerderen. Het scherpt van de mensen blikken, en door de geest op te wekken komt er levendigheid en glans op het gelaat, krijgt men iets in zijn voorkomen, dat aantoont dat men zelf genoegen smaakt en aan anderen genoegen geeft. De gaven en eigenschappen van goede mensen worden opgewekt en verlevendigd door de omgang met goede mensen, en de lusten en hartstochten van slechte mensen worden sterker door de omgang met slechte mensen, zoals men ijzer met ijzer, vooral met een vijl, scherpt. De mensen worden gevijld, glad gemaakt, glad en blinkend, en geschikt voor zaken (die ruw en dof en onwerkzaam waren) door omgang en gesprekken. Dit is bedoeld:

1. Om ons dit hulpmiddel om ons te scherpen aan te bevelen, maar met de waarschuwing om wel toe te zien wie wij verkiezen om mee om te gaan, omdat de invloed, die hetzij ten goede of ten kwade, er door geoefend wordt op ons zo groot is.

2. Om ons te besturen in hetgeen wij op het oog moeten hebben in onze omgang, namelijk beide onszelf en anderen te verbeteren, niet om de tijd te verdrijven, of om met elkaar te schertsen, maar om elkaar op te wekken tot liefde en goede werken, en elkaar aldus wijzer en beter te maken.

Vers 18

Spreuken 27:18

Dit is bedoeld om vlijt, getrouwheid en standvastigheid, zelfs in nederig, gering werk, aan te moedigen. Al is het beroep zwaar en gering, zullen zij toch, die er zich aan houden, bevinden dat er iets door te verkrijgen is.

1. Laat de arme hovenier, die de vijgenboom bewaart, niet mismoedig zijn, al is er ook aanhoudende zorg en oplettendheid voor nodig om vijgenbomen op te kweken, en als zij opgegroeid zijn om ze in goede orde te houden, en er op zijn tijd de vijgen van in te zamelen, hij zal voor zijn moeite worden beloond, hij zal er de vrucht van eten, 1 Corinthiers 9:7.

2. Ja laat een arme dienstknecht niet denken dat hij niet voorspoedig kan zijn of tot bevordering kan komen, want als hij naarstig is om zijn heer waar te nemen, op zijn wenken let, hem gehoorzaam is, indien hij zijn heer bewaart, of houdt zo luidt het oorspronkelijke indien hij alles doet wat hij kan om zijn persoon en zijn eer te bewaren, zorg draagt voor zijn goederen, opdat die niet verspild of geschaad worden, dan zal hij geëerd worden, hij zal niet alleen een goed woord krijgen, maar beloond en bevorderd worden. God is een Meester, die zich verbonden heeft om hen te eren, die Hem getrouwelijk dienen, John 1:1-2, 26.

Vers 18

Spreuken 27:18

Dit is bedoeld om vlijt, getrouwheid en standvastigheid, zelfs in nederig, gering werk, aan te moedigen. Al is het beroep zwaar en gering, zullen zij toch, die er zich aan houden, bevinden dat er iets door te verkrijgen is.

1. Laat de arme hovenier, die de vijgenboom bewaart, niet mismoedig zijn, al is er ook aanhoudende zorg en oplettendheid voor nodig om vijgenbomen op te kweken, en als zij opgegroeid zijn om ze in goede orde te houden, en er op zijn tijd de vijgen van in te zamelen, hij zal voor zijn moeite worden beloond, hij zal er de vrucht van eten, 1 Corinthiers 9:7.

2. Ja laat een arme dienstknecht niet denken dat hij niet voorspoedig kan zijn of tot bevordering kan komen, want als hij naarstig is om zijn heer waar te nemen, op zijn wenken let, hem gehoorzaam is, indien hij zijn heer bewaart, of houdt zo luidt het oorspronkelijke indien hij alles doet wat hij kan om zijn persoon en zijn eer te bewaren, zorg draagt voor zijn goederen, opdat die niet verspild of geschaad worden, dan zal hij geëerd worden, hij zal niet alleen een goed woord krijgen, maar beloond en bevorderd worden. God is een Meester, die zich verbonden heeft om hen te eren, die Hem getrouwelijk dienen, John 1:1-2, 26.

Vers 19

Spreuken 27:19

Dit toont ons dat er een middel is:

1. Om onszelf te kennen, gelijk het water een spiegel is, waarin wij door terugkaatsing ons aangezicht zien, zo zijn er spiegels door welke het hart van de mens aan een mens ontdekt wordt, namelijk aan hemzelf. Laat een mens zijn eigen geweten onderzoeken, zijn gedachten, zijn neigingen en zijn bedoelingen. Laat hem zijn aangeboren aangezicht aanschouwen in de spiegel van de Goddelijke wet, James 1:23, dan kan hij bespeuren wat soort van man hij is en wat zijn ware aard is, dit te weten zal voor ieder mens van groot nut wezen.

2. Om naar onszelf elkaar te kennen want zoals er een gelijkenis is tussen het aangezicht van een mens en de weerkaatsing ervan in het water, zo is er ook een tussen het hart van de ene mens en dat van een ander, want God heeft van de mensen hart gelijk geformeerd, en in vele gevallen kunnen wij anderen beoordelen naar onszelf, hetgeen een van de grondslagen is, waarop de regel gebouwd is om aan anderen te doen wat wij wensen, dat aan ons gedaan zal worden, Exodus 23:9. Het ene bedorven hart is gelijk een ander, en dat is ook een geheiligd hart, want het eerste draagt hetzelfde beeld van de aardse, het laatste hetzelfde beeld van de hemelse.

Vers 19

Spreuken 27:19

Dit toont ons dat er een middel is:

1. Om onszelf te kennen, gelijk het water een spiegel is, waarin wij door terugkaatsing ons aangezicht zien, zo zijn er spiegels door welke het hart van de mens aan een mens ontdekt wordt, namelijk aan hemzelf. Laat een mens zijn eigen geweten onderzoeken, zijn gedachten, zijn neigingen en zijn bedoelingen. Laat hem zijn aangeboren aangezicht aanschouwen in de spiegel van de Goddelijke wet, James 1:23, dan kan hij bespeuren wat soort van man hij is en wat zijn ware aard is, dit te weten zal voor ieder mens van groot nut wezen.

2. Om naar onszelf elkaar te kennen want zoals er een gelijkenis is tussen het aangezicht van een mens en de weerkaatsing ervan in het water, zo is er ook een tussen het hart van de ene mens en dat van een ander, want God heeft van de mensen hart gelijk geformeerd, en in vele gevallen kunnen wij anderen beoordelen naar onszelf, hetgeen een van de grondslagen is, waarop de regel gebouwd is om aan anderen te doen wat wij wensen, dat aan ons gedaan zal worden, Exodus 23:9. Het ene bedorven hart is gelijk een ander, en dat is ook een geheiligd hart, want het eerste draagt hetzelfde beeld van de aardse, het laatste hetzelfde beeld van de hemelse.

Vers 20

Spreuken 27:20

Van twee dingen wordt hier gezegd dat zij onverzadelijk zijn, en het zijn twee dingen, die na aan elkaar verwant zijn, dood en zonde.

1. De dood is onverzadelijk, de eerste dood en de tweede dood, beide zijn het. Het graf is niet overladen met de menigte van dode lichamen, die er dagelijks in geworpen worden, maar is nog een geopend graf, dat roept: "Geef, geef". Ook de hel heeft zich uitgebreid, en heeft nog plaats voor de veroordeelde geesten, die aan deze gevangenis worden overgegeven. "De vuurhaard is diep en wijd gemaakt", Isaiah 30:33.

2. De zonde is onverzadelijk. De ogen des mensen worden niet verzadigd, evenmin als de begeerte van de vleselijke mens naar gewin en genot. Het oog wordt niet verzadigd van te zien, en hij die geld liefheeft wordt het geld niet zat. De mensen arbeiden voor hetgeen oververzadigd, maar niet verzadigt, ja onvoldaan maakt, tot zo'n voortdurende onrust zijn de mensen rechtvaardig veroordeeld, van dat onze eerste ouders niet tevreden waren met al de bomen van Eden, maar er de verboden boom bij wilden hebben. Zij, wier ogen altijd op de Heer zijn, zijn in Hem verzadigd, en zullen het altijd blijven.

Vers 20

Spreuken 27:20

Van twee dingen wordt hier gezegd dat zij onverzadelijk zijn, en het zijn twee dingen, die na aan elkaar verwant zijn, dood en zonde.

1. De dood is onverzadelijk, de eerste dood en de tweede dood, beide zijn het. Het graf is niet overladen met de menigte van dode lichamen, die er dagelijks in geworpen worden, maar is nog een geopend graf, dat roept: "Geef, geef". Ook de hel heeft zich uitgebreid, en heeft nog plaats voor de veroordeelde geesten, die aan deze gevangenis worden overgegeven. "De vuurhaard is diep en wijd gemaakt", Isaiah 30:33.

2. De zonde is onverzadelijk. De ogen des mensen worden niet verzadigd, evenmin als de begeerte van de vleselijke mens naar gewin en genot. Het oog wordt niet verzadigd van te zien, en hij die geld liefheeft wordt het geld niet zat. De mensen arbeiden voor hetgeen oververzadigd, maar niet verzadigt, ja onvoldaan maakt, tot zo'n voortdurende onrust zijn de mensen rechtvaardig veroordeeld, van dat onze eerste ouders niet tevreden waren met al de bomen van Eden, maar er de verboden boom bij wilden hebben. Zij, wier ogen altijd op de Heer zijn, zijn in Hem verzadigd, en zullen het altijd blijven.

Vers 21

Spreuken 27:21

Dit geeft ons een toetssteen, waarmee wij onszelf kunnen beproeven. Zilver en goud worden getoetst door ze in de smeltkroes en de oven te doen, zo wordt een mens getoetst door hem te loven. Laat hem hogelijk geprezen en bevorderd worden, dan zal hij tonen wat hij is.

1. Als een man door de lof, die men hem toezwaait, trots wordt en verwaand en minachtend, als hij de eer voor zichzelf neemt, die hij Gode moest toebrengen, zoals Herodes gedaan heeft, indien hij, hoe meer hij geprezen wordt er hoe minder om geeft wat hij zegt of doet, als hij tot aan de middag in zijn bed ligt, omdat hij de naam heeft van op te zijn, dan blijkt hier uit, dat hij een ijdel, dwaas man is, een man, in wien, hoewel hij geprezen wordt, toch niets prijzenswaardig is.

2. Indien daarentegen een mens door de lof, die hem wordt gegeven, meer dankbaar wordt gemaakt aan God, meer eerbiedig jegens zijn vrienden, meer waakzaam tegen alles, dat een smet zou kunnen werpen op zijn eer en zijn goede naam, meer naarstig om vorderingen te maken in het goede en in het goeddoen aan anderen, ten einde aan de verwachtingen, die zijn vrienden van hem koesteren, te beantwoorden, dan zal hieruit blijken dat hij een wijs en goed man is. Hij heeft een goede geestesgezindheid, die door kwaad gerucht en door goed gerucht heengaat en dezelfde blijft, 2 Corinthiers 6:8.

Vers 21

Spreuken 27:21

Dit geeft ons een toetssteen, waarmee wij onszelf kunnen beproeven. Zilver en goud worden getoetst door ze in de smeltkroes en de oven te doen, zo wordt een mens getoetst door hem te loven. Laat hem hogelijk geprezen en bevorderd worden, dan zal hij tonen wat hij is.

1. Als een man door de lof, die men hem toezwaait, trots wordt en verwaand en minachtend, als hij de eer voor zichzelf neemt, die hij Gode moest toebrengen, zoals Herodes gedaan heeft, indien hij, hoe meer hij geprezen wordt er hoe minder om geeft wat hij zegt of doet, als hij tot aan de middag in zijn bed ligt, omdat hij de naam heeft van op te zijn, dan blijkt hier uit, dat hij een ijdel, dwaas man is, een man, in wien, hoewel hij geprezen wordt, toch niets prijzenswaardig is.

2. Indien daarentegen een mens door de lof, die hem wordt gegeven, meer dankbaar wordt gemaakt aan God, meer eerbiedig jegens zijn vrienden, meer waakzaam tegen alles, dat een smet zou kunnen werpen op zijn eer en zijn goede naam, meer naarstig om vorderingen te maken in het goede en in het goeddoen aan anderen, ten einde aan de verwachtingen, die zijn vrienden van hem koesteren, te beantwoorden, dan zal hieruit blijken dat hij een wijs en goed man is. Hij heeft een goede geestesgezindheid, die door kwaad gerucht en door goed gerucht heengaat en dezelfde blijft, 2 Corinthiers 6:8.

Vers 22

Spreuken 27:22

Salomo had gezegd, Hoofdst. 22:15 :De dwaasheid, die in het hart van de jongen gebonden is, zal door de roede van de tucht verre van hem weggedaan worden, want dan kan het hart nog gekneed worden, daar de slechte gewoonten nog niet zijn ingeworteld, maar hier toont hij aan dat, zo het dan niet gedaan wordt, het zo goed als onmogelijk is, dat het later gedaan zal worden, als de ziekte ingeworteld is, dan is er gevaar, dat zij ongeneeslijk is. Zal ook een neger zijn huid veranderen?

Merk op:

1. Sommigen zijn zo slecht, dat ruwe en strenge maatregelen bij hen aangewend moeten worden, nadat het bleek dat de zachtere niets op hen vermochten. Zij moeten met een stamper in een vijzel worden gestoten. God zal die wijze van doen met hen volgen door Zijn oordelen, de magistraten moeten het doen door de strengheid van de wet op hen toe te passen. Bij hen, die zich niet willen laten regeren door verstand en liefde en hun eigen belang, moet geweld worden gebruikt.

2. Sommigen zijn zo wanhopig slecht, dat zelfs deze ruwe en strenge maatregelen niet aan het doel beantwoorden, hun dwaasheid zal van hen niet afwijken, zo is het half in hen vol om kwaad te doen, dat zij dikwijls onder de roede zijn, en toch niet verootmoedigd worden, in de smeltkroes worden gebracht, en toch niet worden gelouterd, maar evenals Achaz, des overtreders tegen de Heer nog meer maken, 2 Chronicles 28:22. En wat blijft er dan anders over, dan hen als verworpen zilver te verwerpen?

Vers 22

Spreuken 27:22

Salomo had gezegd, Hoofdst. 22:15 :De dwaasheid, die in het hart van de jongen gebonden is, zal door de roede van de tucht verre van hem weggedaan worden, want dan kan het hart nog gekneed worden, daar de slechte gewoonten nog niet zijn ingeworteld, maar hier toont hij aan dat, zo het dan niet gedaan wordt, het zo goed als onmogelijk is, dat het later gedaan zal worden, als de ziekte ingeworteld is, dan is er gevaar, dat zij ongeneeslijk is. Zal ook een neger zijn huid veranderen?

Merk op:

1. Sommigen zijn zo slecht, dat ruwe en strenge maatregelen bij hen aangewend moeten worden, nadat het bleek dat de zachtere niets op hen vermochten. Zij moeten met een stamper in een vijzel worden gestoten. God zal die wijze van doen met hen volgen door Zijn oordelen, de magistraten moeten het doen door de strengheid van de wet op hen toe te passen. Bij hen, die zich niet willen laten regeren door verstand en liefde en hun eigen belang, moet geweld worden gebruikt.

2. Sommigen zijn zo wanhopig slecht, dat zelfs deze ruwe en strenge maatregelen niet aan het doel beantwoorden, hun dwaasheid zal van hen niet afwijken, zo is het half in hen vol om kwaad te doen, dat zij dikwijls onder de roede zijn, en toch niet verootmoedigd worden, in de smeltkroes worden gebracht, en toch niet worden gelouterd, maar evenals Achaz, des overtreders tegen de Heer nog meer maken, 2 Chronicles 28:22. En wat blijft er dan anders over, dan hen als verworpen zilver te verwerpen?

Verzen 23-27

Spreuken 27:23-27

1. Hier wordt een gebod gegeven om naarstig te zijn in ons beroep. Het wordt gericht tot landbouwers en herders en hen, die in vee _handelen, maar het kan uitgestrekt worden tot ieder ander wettig beroep, waarin ons werk ook bestaat, hetzij in huis of buitenshuis, wij moeten er ons met geheel ons hart op toeleggen. Dit gebod geeft te kennen:

a. Dat wij enigerlei zaak om handen moeten hebben in deze wereld, en niet in luiheid en ledigheid moeten leven.

b. Dat wij ons werk goed en ten volle moeten verstaan, moeten weten wat wij te doen hebben, en ons niet moeten inlaten met hetgeen waar wij geen verstand van hebben.

c. Wij moeten er zelf het oog op hebben, en niet al de zorg ervan aan anderen overlaten, wij moeten zelf de toestand van onze kudde nagaan, het is het oog des meesters, dat ze vet maakt.

d. Wij moeten voorzichtigheid en overleg hebben in het bestuur Onder zaken, van alles de toestand kennen, alles goed nagaan, opdat niets teloor ga, geen gelegenheid laten voorbijgaan maar alles op de bestemde tijd en orde doen ten einde er het meeste voordeel uit te trekken.

e. Wij moeten vlijtig zijn en ons moeite geven, niet neerzitten en bedenken, maar opstaan en aan het werk gaan. "Stel uw hart op uw kudden als iemand, die in zorg er over is, sla uw handen aan het werk."

2. De redenen om aan dit gebod kracht bij te zetten. Denk aan:

A. De onzekerheid van wereldlijken rijkdom, Proverbs 27:24. De schat is niet tot in eeuwigheid.

a. Andere rijkdommen zijn niet zo duurzaam als deze. "Geef wel acht op uw kudden, op uw bezitting op het veld, want die zijn in erfopvolging tot in eeuwigheid, terwijl schatten in de handel, koopwaren, dit niet zijn, de kroon zelf is misschien niet zo vast in uw geslacht als het bezit uwer kudden".

b. Zelfs deze bezitting zal teniet gaan als er niet goed voor gezorgd wordt. Al had men een kasteel met rijke inkomsten er bij, en men was verkwistend en onachtzaam, neen zou spoedig door die rijke bezitting heen komen, zelfs de kroon en de inkomsten ervan zouden schade lijden, en als men ze niet zeer goed bestuurt, zullen zij niet van geslacht tot geslacht blijven. Hoewel David de kroon door erfrecht in zijn geslacht heeft doen overgaan, heeft hij toch goed voor zijn kudden gezorgd, 1 Chronicles 27:19, 1 Chronicles 27:31.

B. De milddadigheid van de natuur, of liever van de God van de natuur, en Zijn voorzienigheid, Proverbs 27:25. als het gras verdwenen is en het etgroen zich vertoont hebt gij voldoende voor uw levensonderhoud. Voor de verzorging van de kudden wordt geen zware arbeid vereist, geen ploegen of zaaien, hun voedsel is het spontane voortbrengsel van de grond, gij hebt niets anders te doen dan ze er des zomers heen te brengen, als het gras zich openbaart, en de kruiden van de bergen te verzamelen voor de winter. God heeft het Zijne gedaan, gij zijt ondankbaar jegens Hem en weigert onrechtvaardig Zijn voorzienigheid te dienen indien gij het uw niet doet." Er is een gelegenheid, die waargenomen en gebruikt moet worden, een tijd, wanneer het gras zich openbaart, maar indien gij die tijd ongebruikt laat voorbijgaan, zal het zoveel erger zijn voor uw kudden. Evenals voor onszelf, moeten wij ook voor ons vee met de mier spijs bereiden in de zomer."

C. Het voordeel van een goed huishoudelijk bestuur voor een gezin. Onderhoud uw schapen, en uw schapen zullen helpen om u te onderhouden. Gij zult spijs hebben voor uw kinderen en uw dienstboden, genoegzaamheid van geitenmelk, Proverbs 27:27, en genoeg is zo goed als een feestmaal. Gij zult ook klederen hebben, de wol van de lammeren zal zijn tot uw kleding. Gij zult geld hebben om uw pacht te betalen, de bokken, die gij zult hebben te verkopen, zullen de prijs des velds zijn, ja, zoals sommigen het verstaan: Gij zult een koper worden, en land knopen om aan uw kinderen na te laten, Proverbs 27:26. Als wij voedsel en klederen hebben en aan ieder het zijne kunnen geven, dan hebben wij genoeg en behoren niet alleen tevreden, maar ook dankbaar te zijn. Hoofden van gezinnen moeten niet alleen voorzien voor zichzelf, maar ook voor hun gezin, en zorgen dat hun dienstboden het nodige hebben. Eenvoudig voedsel en eenvoudige klederen, die voldoen aan de behoefte, is alles waar wij het oog op moeten hebben. Acht uzelf goed verzorgd, indien gij met eigen geweven lijnwaad gekleed wordt, met de wol van uw eigen lammeren, en gevoed wordt met geitenmelk, laat u tot voedsel dienen, wat ook tot voedsel voor uw gezin strekt, tot spits van uw huis en leeftocht uwer maagden, begeer geen lekkernijen, die van verre gehaald en duur gekocht zijn. Dit moet er ons toe aanmoedigen om zorgzaam en vlijtig te zijn voor onze zaken, waardoor wij een genoegzaam levensonderhoud verkrijgen voor ons gezin, dan zullen wij de arbeid van onze handen eten.

Verzen 23-27

Spreuken 27:23-27

1. Hier wordt een gebod gegeven om naarstig te zijn in ons beroep. Het wordt gericht tot landbouwers en herders en hen, die in vee _handelen, maar het kan uitgestrekt worden tot ieder ander wettig beroep, waarin ons werk ook bestaat, hetzij in huis of buitenshuis, wij moeten er ons met geheel ons hart op toeleggen. Dit gebod geeft te kennen:

a. Dat wij enigerlei zaak om handen moeten hebben in deze wereld, en niet in luiheid en ledigheid moeten leven.

b. Dat wij ons werk goed en ten volle moeten verstaan, moeten weten wat wij te doen hebben, en ons niet moeten inlaten met hetgeen waar wij geen verstand van hebben.

c. Wij moeten er zelf het oog op hebben, en niet al de zorg ervan aan anderen overlaten, wij moeten zelf de toestand van onze kudde nagaan, het is het oog des meesters, dat ze vet maakt.

d. Wij moeten voorzichtigheid en overleg hebben in het bestuur Onder zaken, van alles de toestand kennen, alles goed nagaan, opdat niets teloor ga, geen gelegenheid laten voorbijgaan maar alles op de bestemde tijd en orde doen ten einde er het meeste voordeel uit te trekken.

e. Wij moeten vlijtig zijn en ons moeite geven, niet neerzitten en bedenken, maar opstaan en aan het werk gaan. "Stel uw hart op uw kudden als iemand, die in zorg er over is, sla uw handen aan het werk."

2. De redenen om aan dit gebod kracht bij te zetten. Denk aan:

A. De onzekerheid van wereldlijken rijkdom, Proverbs 27:24. De schat is niet tot in eeuwigheid.

a. Andere rijkdommen zijn niet zo duurzaam als deze. "Geef wel acht op uw kudden, op uw bezitting op het veld, want die zijn in erfopvolging tot in eeuwigheid, terwijl schatten in de handel, koopwaren, dit niet zijn, de kroon zelf is misschien niet zo vast in uw geslacht als het bezit uwer kudden".

b. Zelfs deze bezitting zal teniet gaan als er niet goed voor gezorgd wordt. Al had men een kasteel met rijke inkomsten er bij, en men was verkwistend en onachtzaam, neen zou spoedig door die rijke bezitting heen komen, zelfs de kroon en de inkomsten ervan zouden schade lijden, en als men ze niet zeer goed bestuurt, zullen zij niet van geslacht tot geslacht blijven. Hoewel David de kroon door erfrecht in zijn geslacht heeft doen overgaan, heeft hij toch goed voor zijn kudden gezorgd, 1 Chronicles 27:19, 1 Chronicles 27:31.

B. De milddadigheid van de natuur, of liever van de God van de natuur, en Zijn voorzienigheid, Proverbs 27:25. als het gras verdwenen is en het etgroen zich vertoont hebt gij voldoende voor uw levensonderhoud. Voor de verzorging van de kudden wordt geen zware arbeid vereist, geen ploegen of zaaien, hun voedsel is het spontane voortbrengsel van de grond, gij hebt niets anders te doen dan ze er des zomers heen te brengen, als het gras zich openbaart, en de kruiden van de bergen te verzamelen voor de winter. God heeft het Zijne gedaan, gij zijt ondankbaar jegens Hem en weigert onrechtvaardig Zijn voorzienigheid te dienen indien gij het uw niet doet." Er is een gelegenheid, die waargenomen en gebruikt moet worden, een tijd, wanneer het gras zich openbaart, maar indien gij die tijd ongebruikt laat voorbijgaan, zal het zoveel erger zijn voor uw kudden. Evenals voor onszelf, moeten wij ook voor ons vee met de mier spijs bereiden in de zomer."

C. Het voordeel van een goed huishoudelijk bestuur voor een gezin. Onderhoud uw schapen, en uw schapen zullen helpen om u te onderhouden. Gij zult spijs hebben voor uw kinderen en uw dienstboden, genoegzaamheid van geitenmelk, Proverbs 27:27, en genoeg is zo goed als een feestmaal. Gij zult ook klederen hebben, de wol van de lammeren zal zijn tot uw kleding. Gij zult geld hebben om uw pacht te betalen, de bokken, die gij zult hebben te verkopen, zullen de prijs des velds zijn, ja, zoals sommigen het verstaan: Gij zult een koper worden, en land knopen om aan uw kinderen na te laten, Proverbs 27:26. Als wij voedsel en klederen hebben en aan ieder het zijne kunnen geven, dan hebben wij genoeg en behoren niet alleen tevreden, maar ook dankbaar te zijn. Hoofden van gezinnen moeten niet alleen voorzien voor zichzelf, maar ook voor hun gezin, en zorgen dat hun dienstboden het nodige hebben. Eenvoudig voedsel en eenvoudige klederen, die voldoen aan de behoefte, is alles waar wij het oog op moeten hebben. Acht uzelf goed verzorgd, indien gij met eigen geweven lijnwaad gekleed wordt, met de wol van uw eigen lammeren, en gevoed wordt met geitenmelk, laat u tot voedsel dienen, wat ook tot voedsel voor uw gezin strekt, tot spits van uw huis en leeftocht uwer maagden, begeer geen lekkernijen, die van verre gehaald en duur gekocht zijn. Dit moet er ons toe aanmoedigen om zorgzaam en vlijtig te zijn voor onze zaken, waardoor wij een genoegzaam levensonderhoud verkrijgen voor ons gezin, dan zullen wij de arbeid van onze handen eten.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 27". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-27.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile