Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Spreuken 25

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 25

Proverbs 25:1.

EER EN ROEM, ALS HET RECHTMATIG LOON DER WIJSHEID.

De vrome koning Hizkia riep een aantal bijzonder geleerde en beroemde wijzen van zijnen tijd bijeen, en gaf hun den last, die Spreuken uit den mond van den wijzen koning Salomo, welke in de oudere verzameling (Proverbs 10:1-Proverbs 22:17) nog niet opgenomen, maar toch ontwijfelbaar van Salomo afkomstig, hier en daar in den mond des volks leefden, of in boeken verspreid waren, ook nog te verzamelen en in een tweede boek als echte Spreuken van Salomo te rangschikken. Het resultaat van hunnen arbeid ligt in Proverbs 25:1-29 voor ons. Deze tweede grote verzameling van Spreuken van Salomo, onderscheidt zich zeer scherp van die, welke met Proverbs 10:1 begint, terwijl in laatstgenoemde verzameling uitsluitend tweeregelige verzen voorkomen, waarin bijna altijd sterk sprekende tegenstellingen op den voorgrond treden, bevinden zich in de voor ons liggende tweede verzameling ook twee-, drie-, vier- vijfregelige verzen, die meestal spreuken met vergelijking en beeldspraak bevatten. Terwijl verder de Spreuken der eerste verzameling zich door kortheid en ene raadselachtige opeenhoping van gedachten kenmerken, onderscheidt zich de tweede verzameling door meerdere hartelijkheid, warmte, kracht en duidelijkheid. Terwijl eindelijk de eerste verzameling, overeenkomstig haren inhoud meer voor het volk en de jeugd bestemd is, om hen, voor de wijsheid, welke uit God is, te winnen, richten zich de Spreuken der tweede verzaneling bij voorkeur tot de vorsten en bestuurders, tot allen, die het volk in godsvrucht en wijsheid moeten voorgaan en onderwijzen. De verklaring van dit drievoudige verschil tussen de beide verzamelingen kan niet daarin gezocht worden, dat wellicht slechts de eerste verzameling echte Spreuken van Salomo bevat: want bij den rijkdom en de veelzijdigheid der uitgaven van den wijzen koning heeft hij bij zijne 3000 Spreuken zeker ook de grootste verscheidenheid in vorm en leerwijze aangebracht: maar zij moet daarin gezocht worden, dat de verzamelaars van het tweede gedeelte warme en bevattelijke Spreuken uitkozen, terwijl de vorenstaande meer korte en zinrijke Spreuken waren.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, SPREUKEN 25

Proverbs 25:1.

EER EN ROEM, ALS HET RECHTMATIG LOON DER WIJSHEID.

De vrome koning Hizkia riep een aantal bijzonder geleerde en beroemde wijzen van zijnen tijd bijeen, en gaf hun den last, die Spreuken uit den mond van den wijzen koning Salomo, welke in de oudere verzameling (Proverbs 10:1-Proverbs 22:17) nog niet opgenomen, maar toch ontwijfelbaar van Salomo afkomstig, hier en daar in den mond des volks leefden, of in boeken verspreid waren, ook nog te verzamelen en in een tweede boek als echte Spreuken van Salomo te rangschikken. Het resultaat van hunnen arbeid ligt in Proverbs 25:1-29 voor ons. Deze tweede grote verzameling van Spreuken van Salomo, onderscheidt zich zeer scherp van die, welke met Proverbs 10:1 begint, terwijl in laatstgenoemde verzameling uitsluitend tweeregelige verzen voorkomen, waarin bijna altijd sterk sprekende tegenstellingen op den voorgrond treden, bevinden zich in de voor ons liggende tweede verzameling ook twee-, drie-, vier- vijfregelige verzen, die meestal spreuken met vergelijking en beeldspraak bevatten. Terwijl verder de Spreuken der eerste verzameling zich door kortheid en ene raadselachtige opeenhoping van gedachten kenmerken, onderscheidt zich de tweede verzameling door meerdere hartelijkheid, warmte, kracht en duidelijkheid. Terwijl eindelijk de eerste verzameling, overeenkomstig haren inhoud meer voor het volk en de jeugd bestemd is, om hen, voor de wijsheid, welke uit God is, te winnen, richten zich de Spreuken der tweede verzaneling bij voorkeur tot de vorsten en bestuurders, tot allen, die het volk in godsvrucht en wijsheid moeten voorgaan en onderwijzen. De verklaring van dit drievoudige verschil tussen de beide verzamelingen kan niet daarin gezocht worden, dat wellicht slechts de eerste verzameling echte Spreuken van Salomo bevat: want bij den rijkdom en de veelzijdigheid der uitgaven van den wijzen koning heeft hij bij zijne 3000 Spreuken zeker ook de grootste verscheidenheid in vorm en leerwijze aangebracht: maar zij moet daarin gezocht worden, dat de verzamelaars van het tweede gedeelte warme en bevattelijke Spreuken uitkozen, terwijl de vorenstaande meer korte en zinrijke Spreuken waren.

Vers 1

1. Opschrift: Dit zijn ook nog Spreuken van Salomo, die de wijze mannen van Hizkia, den koning van Juda, op zijn bevel uitgeschreven hebben, om die voor het volk Gods te bewaren (Isaiah 38:20 ).

2.

I. Proverbs 25:2-Proverbs 25:28. Terwijl de wijze koning voor de koningen en hun onderdanen optreedt, spreekt hij eerst van de noodwendige eigenschappen en plichten eens konings (Proverbs 25:2-Proverbs 25:5), waarschuwt dan voor hoogmoed in den opgang met koningen en hun groten (Proverbs 25:6, Proverbs 25:7); verder voor twistgierigheid en snapzucht (Proverbs 25:8-Proverbs 25:10); prijst dan de wijsheid in het spreken, de trouw mildheid en zachtmoedigheid aan (Proverbs 25:11-Proverbs 25:15); waarschuwt verder voor onmatigheid, indringendheid, laster, lichtgelovigheid en lichtvaardigheid (Proverbs 25:16-Proverbs 25:20), vermaant tot liefde jegens de vijanden (Proverbs 25:21, Proverbs 25:22) en bestrijdt eindelijk (Proverbs 25:23-Proverbs 25:28) laster, lust tot twisten, lafheid en gebrek aan zelfbeheersing. Een overheersend denkbeeld is derhalve in het Hoofdstuk niet te vinden; toch zou men de woorden van 1 Petrus 2:17: "Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning" zeer gevoegelijk als motto boven hetzelve kunnen schrijven.

Vers 1

1. Opschrift: Dit zijn ook nog Spreuken van Salomo, die de wijze mannen van Hizkia, den koning van Juda, op zijn bevel uitgeschreven hebben, om die voor het volk Gods te bewaren (Isaiah 38:20 ).

2.

I. Proverbs 25:2-Proverbs 25:28. Terwijl de wijze koning voor de koningen en hun onderdanen optreedt, spreekt hij eerst van de noodwendige eigenschappen en plichten eens konings (Proverbs 25:2-Proverbs 25:5), waarschuwt dan voor hoogmoed in den opgang met koningen en hun groten (Proverbs 25:6, Proverbs 25:7); verder voor twistgierigheid en snapzucht (Proverbs 25:8-Proverbs 25:10); prijst dan de wijsheid in het spreken, de trouw mildheid en zachtmoedigheid aan (Proverbs 25:11-Proverbs 25:15); waarschuwt verder voor onmatigheid, indringendheid, laster, lichtgelovigheid en lichtvaardigheid (Proverbs 25:16-Proverbs 25:20), vermaant tot liefde jegens de vijanden (Proverbs 25:21, Proverbs 25:22) en bestrijdt eindelijk (Proverbs 25:23-Proverbs 25:28) laster, lust tot twisten, lafheid en gebrek aan zelfbeheersing. Een overheersend denkbeeld is derhalve in het Hoofdstuk niet te vinden; toch zou men de woorden van 1 Petrus 2:17: "Eert een iegelijk; hebt de broederschap lief; vreest God; eert den koning" zeer gevoegelijk als motto boven hetzelve kunnen schrijven.

Vers 2

2. Het is Gods (des hemelsen Koning) eer, ene a) zaak, d.i. Zijn eeuwig raadsbesluit, te verbergen en Zijne oordelen en daden, die in een geheimzinnig duister gehuld waren, plotseling te openbaren als een wonder voor het oog der mensen (Isaiah 45:15); maar de eer der aardse koningen ene duistere zaak te doorgronden, en in een helder licht te stellen, om in het algemeen eerst na zorgvuldige beraadslaging en nauwkeurig onderzoek hun bevelen te geven.

a) Romans 11:33.

In Gods bestuur moeten wij niet wijs willen zijn en het waarom willen weten, maar alles geloven, in het wereldlijk bestuur moet een heer weten en vragen, waarom? en niemand vertrouwen.

Vers 2

2. Het is Gods (des hemelsen Koning) eer, ene a) zaak, d.i. Zijn eeuwig raadsbesluit, te verbergen en Zijne oordelen en daden, die in een geheimzinnig duister gehuld waren, plotseling te openbaren als een wonder voor het oog der mensen (Isaiah 45:15); maar de eer der aardse koningen ene duistere zaak te doorgronden, en in een helder licht te stellen, om in het algemeen eerst na zorgvuldige beraadslaging en nauwkeurig onderzoek hun bevelen te geven.

a) Romans 11:33.

In Gods bestuur moeten wij niet wijs willen zijn en het waarom willen weten, maar alles geloven, in het wereldlijk bestuur moet een heer weten en vragen, waarom? en niemand vertrouwen.

Vers 3

3. Aan de hoogte des hemels, en aan de diepte der aarde, en aan het hart der koningen is gene doorgronding. 1) Tegenover hun onderdanen hebben ook de koningen iets van de ondoorgrondelijkheid Gods. Wie zal hun maatregelen beoordelen, wie hun gezindheden kennen?

1) Van drie dingen wordt hier gezegd, dat zij ondoorgrondelijk, niet na te speuren zijn. Vooreerst de hoogte des hemels, dan de diepe afgronden der aarde en eindelijk het hart van den koning. Waarom? Om te vermanen en te waarschuwen tegen al te groot vertrouwen stellen op de gunste des konings. Het kan toch gebeuren en het gebeurt zeer dikwijls, dat, wie heden nog in zijn gunst mag delen, morgen in ongenade valt.

Vers 3

3. Aan de hoogte des hemels, en aan de diepte der aarde, en aan het hart der koningen is gene doorgronding. 1) Tegenover hun onderdanen hebben ook de koningen iets van de ondoorgrondelijkheid Gods. Wie zal hun maatregelen beoordelen, wie hun gezindheden kennen?

1) Van drie dingen wordt hier gezegd, dat zij ondoorgrondelijk, niet na te speuren zijn. Vooreerst de hoogte des hemels, dan de diepe afgronden der aarde en eindelijk het hart van den koning. Waarom? Om te vermanen en te waarschuwen tegen al te groot vertrouwen stellen op de gunste des konings. Het kan toch gebeuren en het gebeurt zeer dikwijls, dat, wie heden nog in zijn gunst mag delen, morgen in ongenade valt.

Vers 4

4. Doe het schuim van het zilver weg, en er zal een vat voor den smelter, den goudsmid uitkomen. Dat wil zeggen:

Vers 4

4. Doe het schuim van het zilver weg, en er zal een vat voor den smelter, den goudsmid uitkomen. Dat wil zeggen:

Vers 5

5. a) Doe den goddeloze, die het welzijn des volks benadeelt, weg van het aangezicht des konings, 1) en b) zijn troon zal door gerechtigheid bevestigd worden. 2)

a) Psalms 101:1. Proverbs 20:8. b) Proverbs 16:12; Proverbs 20:28; Proverbs 29:14.

1) Dit wil niet zozeer zeggen, uit de omgeving, uit den raad des konings, maar verdreven van zijn aangezicht. Wat de wijze koning hier zegt, is een beoefening van hetgeen zijn vader David in Psalms 101:1 uitspreekt.

2) Maar wanneer de goddeloosheid in het hart des konings woont, zo als het schuim in het zilver is, dan baat het niet, wanneer zijne goddeloze vrienden van hem weggedaan worden. Daarom heeft Luther, geheel algemeen, "goddeloos bestaan" vertaald, en den goddeloze in en buiten den koning zamengevat. De smelter echter, die alleen den goddeloze, die den waren koning wil onderdrukken en vervangen, uit het hart kan verdrijven, is volgens Proverbs 17:3. Isaiah 48:10. Psalms 66:10, Hij, die de harten kent en de nieren proeft. Maar-wilt gij, die geen koning zijt, niet ook uw ondoorgrondelijk hart onderzoeken en toezien, of het met u anders gesteld is? Een ieder toch streeft in zijne blindheid naar iets hogers, waardoor hij zijn hart, zich zelven leert begrijpen: nu laat u dan van Boven den sleutel en den hamer toereiken voor de met schuim overdekte diepte uws harten, opdat de zilverglans der kennis van uw ingeschapen beeld Gods, dat nog niet geheel verloren is, en van uwe roeping, om een koning te worden te voorschijn trede; wees daarom getroost, wanneer de Heere wil zitten en louteren. -Hij kan het met al Zijne macht niet bij u tot stand brengen, wanneer gij u niet bekeren en der zonde wilt afsterven. Het geldt loutering, een uitdrijven van den goddeloze voor den geroepen koning-dan worden het ongetwijfeld enkel koningen, slechts vrije, edele heersers, die in den dienst Gods en voor de gerechtigheid werkzaam zijn. Zo zal in gerechtigheid ook uw troon bevestigd worden, en gij zult een wijze zijn te midden van het gewoel der dwazen. Reinig u niet slechts van de gemeenschap met de vaten ter onere daar buiten, maar voornamelijk van de ongerechtigheid, van welke hij, die den Naam des Heeren noemt, afstand moet doen, en gij zult een bruikbaar vat worden voor den groten Heer des huizes, die zo gaarne niets dan koningen en deelgenoten Zijner heerlijkheid uit de goddelozen voor zich wil toebereiden.

Vers 5

5. a) Doe den goddeloze, die het welzijn des volks benadeelt, weg van het aangezicht des konings, 1) en b) zijn troon zal door gerechtigheid bevestigd worden. 2)

a) Psalms 101:1. Proverbs 20:8. b) Proverbs 16:12; Proverbs 20:28; Proverbs 29:14.

1) Dit wil niet zozeer zeggen, uit de omgeving, uit den raad des konings, maar verdreven van zijn aangezicht. Wat de wijze koning hier zegt, is een beoefening van hetgeen zijn vader David in Psalms 101:1 uitspreekt.

2) Maar wanneer de goddeloosheid in het hart des konings woont, zo als het schuim in het zilver is, dan baat het niet, wanneer zijne goddeloze vrienden van hem weggedaan worden. Daarom heeft Luther, geheel algemeen, "goddeloos bestaan" vertaald, en den goddeloze in en buiten den koning zamengevat. De smelter echter, die alleen den goddeloze, die den waren koning wil onderdrukken en vervangen, uit het hart kan verdrijven, is volgens Proverbs 17:3. Isaiah 48:10. Psalms 66:10, Hij, die de harten kent en de nieren proeft. Maar-wilt gij, die geen koning zijt, niet ook uw ondoorgrondelijk hart onderzoeken en toezien, of het met u anders gesteld is? Een ieder toch streeft in zijne blindheid naar iets hogers, waardoor hij zijn hart, zich zelven leert begrijpen: nu laat u dan van Boven den sleutel en den hamer toereiken voor de met schuim overdekte diepte uws harten, opdat de zilverglans der kennis van uw ingeschapen beeld Gods, dat nog niet geheel verloren is, en van uwe roeping, om een koning te worden te voorschijn trede; wees daarom getroost, wanneer de Heere wil zitten en louteren. -Hij kan het met al Zijne macht niet bij u tot stand brengen, wanneer gij u niet bekeren en der zonde wilt afsterven. Het geldt loutering, een uitdrijven van den goddeloze voor den geroepen koning-dan worden het ongetwijfeld enkel koningen, slechts vrije, edele heersers, die in den dienst Gods en voor de gerechtigheid werkzaam zijn. Zo zal in gerechtigheid ook uw troon bevestigd worden, en gij zult een wijze zijn te midden van het gewoel der dwazen. Reinig u niet slechts van de gemeenschap met de vaten ter onere daar buiten, maar voornamelijk van de ongerechtigheid, van welke hij, die den Naam des Heeren noemt, afstand moet doen, en gij zult een bruikbaar vat worden voor den groten Heer des huizes, die zo gaarne niets dan koningen en deelgenoten Zijner heerlijkheid uit de goddelozen voor zich wil toebereiden.

Vers 6

6. Praal niet in hoogmoedig zelfbehagen met uwe gaven en vermeende voorrechten voor het aangezicht des aardsen, zo min als des hemelsen konings; en sta niet eigenmachtig en onbevoegd in de plaats der groten, die voor den koning staan, maar laat u liever die plaats aanwijzen door hem, die er het recht toe heeft.

Vers 6

6. Praal niet in hoogmoedig zelfbehagen met uwe gaven en vermeende voorrechten voor het aangezicht des aardsen, zo min als des hemelsen konings; en sta niet eigenmachtig en onbevoegd in de plaats der groten, die voor den koning staan, maar laat u liever die plaats aanwijzen door hem, die er het recht toe heeft.

Vers 7

7. Want het is u beter, dat men, wanneer gij in nederigheid geringe gedachten van u zelven gekoesterd hebt, tot u zegge: 1) Kom hier boven aan, op deze ereplaats, dan dat men u, wanneer gij u zelven te hoog geplaatst hebt, smadelijk vernedere voor het aangezicht eens prinsen, dien uwe ogen gezien hebben, hetgeen u tot nederigheid had moeten dringen, zodat gij zijne plaats niet had ingenomen.

a) Luke 14:7,Luke 14:8,Luke 14:9 enz.

Alle beschamingen en vernederingen in het uitwendige leven zijn slechts zinnebeeldige waarschuwingen voor die vernedering, welke ten laatste een ieder wacht, die zich zelven verhogen wilde. Voor degene, die hoog van ogen is, zal het eenmaal genoeg zijn, den reinen God als rechter te aanschouwen, om smadelijk verstoten te worden. Indien ik niet eens voor het aangezicht van aardse groten moet pralen, hoeveel minder dan voor het aangezicht des Allerhoogsten, die mij overal ziet en gadeslaat, en dien ik, hoe groot mijne onbeschaamdheid ook zij, alleen in het gericht aanschouwen zal. Christus heeft ons in Luk 14:1-10 onze plaats op een gastmaal aangewezen, om zo als Proverbs 25:11 toont, denzelfden dieperen zin van de zelfvernedering voor God uit te drukken..

Vers 7

7. Want het is u beter, dat men, wanneer gij in nederigheid geringe gedachten van u zelven gekoesterd hebt, tot u zegge: 1) Kom hier boven aan, op deze ereplaats, dan dat men u, wanneer gij u zelven te hoog geplaatst hebt, smadelijk vernedere voor het aangezicht eens prinsen, dien uwe ogen gezien hebben, hetgeen u tot nederigheid had moeten dringen, zodat gij zijne plaats niet had ingenomen.

a) Luke 14:7,Luke 14:8,Luke 14:9 enz.

Alle beschamingen en vernederingen in het uitwendige leven zijn slechts zinnebeeldige waarschuwingen voor die vernedering, welke ten laatste een ieder wacht, die zich zelven verhogen wilde. Voor degene, die hoog van ogen is, zal het eenmaal genoeg zijn, den reinen God als rechter te aanschouwen, om smadelijk verstoten te worden. Indien ik niet eens voor het aangezicht van aardse groten moet pralen, hoeveel minder dan voor het aangezicht des Allerhoogsten, die mij overal ziet en gadeslaat, en dien ik, hoe groot mijne onbeschaamdheid ook zij, alleen in het gericht aanschouwen zal. Christus heeft ons in Luk 14:1-10 onze plaats op een gastmaal aangewezen, om zo als Proverbs 25:11 toont, denzelfden dieperen zin van de zelfvernedering voor God uit te drukken..

Vers 8

8. a) Vaar niet haastelijk, uit hoogmoed, om ijdele eer en met onbedachte woorden voort, om te twisten met uwen naaste, opdat gij misschien in het laatste daarvan niet wat doet, dat u tot schande verstrekt, als uw naaste u zou mogen beschaamd hebben, door voor ieders oog duidelijk aan te tonen, dat gij ongelijk gehad hebt.

a) Proverbs 18:17. 9. Is de strijd werkelijk onvermijdelijk geworden, twistdan uwe twistzaak met uwen naaste op eervolle wijze; maar vermijd alle oneerlijke, lage middelen en openbaar het heimelijke, het u in betere tijden toevertrouwde, van een ander, die thans uw tegenpartijder geworden is, niet;

Al staat uwe zaak nog zo goed, behandel haar dan toch liever in stilte, omdat de rechterlijke uitspraak onzeker is, en indien het mogelijk is, vereffen het verschil tussen u beiden. Maar indien gij het niet eens kunt worden, zo laat haat of gramschap u niet bewegen tot het openbaren van heimelijke dingen, alleen om uwe partij zwart te maken, als ze niet behoren tot het wezen van het geding.

Inderdaad kan zich eerder ieder ander in de openbare mening rehabiliteren, dan hij, die voor een achterklapper geldt, die geen geheim kan bewaren, of wel voor zulk een karakterloze, dat hij, dat, wat verzwegen moest worden, in het openbaar uitbrengt, wanneer hij in zijn eigen belang daarvan gebruik kan maken..

Vers 8

8. a) Vaar niet haastelijk, uit hoogmoed, om ijdele eer en met onbedachte woorden voort, om te twisten met uwen naaste, opdat gij misschien in het laatste daarvan niet wat doet, dat u tot schande verstrekt, als uw naaste u zou mogen beschaamd hebben, door voor ieders oog duidelijk aan te tonen, dat gij ongelijk gehad hebt.

a) Proverbs 18:17. 9. Is de strijd werkelijk onvermijdelijk geworden, twistdan uwe twistzaak met uwen naaste op eervolle wijze; maar vermijd alle oneerlijke, lage middelen en openbaar het heimelijke, het u in betere tijden toevertrouwde, van een ander, die thans uw tegenpartijder geworden is, niet;

Al staat uwe zaak nog zo goed, behandel haar dan toch liever in stilte, omdat de rechterlijke uitspraak onzeker is, en indien het mogelijk is, vereffen het verschil tussen u beiden. Maar indien gij het niet eens kunt worden, zo laat haat of gramschap u niet bewegen tot het openbaren van heimelijke dingen, alleen om uwe partij zwart te maken, als ze niet behoren tot het wezen van het geding.

Inderdaad kan zich eerder ieder ander in de openbare mening rehabiliteren, dan hij, die voor een achterklapper geldt, die geen geheim kan bewaren, of wel voor zulk een karakterloze, dat hij, dat, wat verzwegen moest worden, in het openbaar uitbrengt, wanneer hij in zijn eigen belang daarvan gebruik kan maken..

Vers 10

10. Opdat degene, die het hoort, hoe trouweloos gij zijt, u niet smade en u verwijtingen doe over uwe liefdeloosheid en uw misbruik van vertrouwen, want uw kwaad gerucht, uw kwade naam, zou niet van u afgekeerd worden, en men zou altijd met verachting van u spreken.

Vers 10

10. Opdat degene, die het hoort, hoe trouweloos gij zijt, u niet smade en u verwijtingen doe over uwe liefdeloosheid en uw misbruik van vertrouwen, want uw kwaad gerucht, uw kwade naam, zou niet van u afgekeerd worden, en men zou altijd met verachting van u spreken.

Vers 11

11. Ene wijze rede, op zijn pas 1) gesproken, op vriendelijk, uitlokkenden toon, geheel overeenkomstig de behoeften des hoorders, is als gouden appelen, oranje-appelen en citroenen-even lieflijk door hunnen geur als uitlokkend door hunnen goudglans, in zilverenkunstig gebeelde schalen 2), die door haren zachteren glans het goud der appelen nog meer doen uitkomen.

1) Een rede op zijn pas, is een rede of woord juist geschikt voor plaats en omstandigheden. Zulk een woord wordt hier vergeleken met gouden appelen op zilveren schalen, d.w.z. niet zogenaamde appelen van goud, maar die appelen, die een gouden kleur hebben. Bedoeld zijn hier dus de oranje-appelen. (Ook oranje staat in verband met het Frans or = goud), of sinaasappelen. of citroenen, die niet alleen bekoren door het gezicht, maar ook kortelijk van smaak zijn en een verfrissende werking hebben.

2) De Spreukenuk wil het woord, op zijn pas gesproken, met ene even kostbare, als sierlijke en het oog bekorende gave vergelijken; al zou ook een gierigaard liever de zilveren schaal nemen en zich weinig bekommeren om het goud der appelen, dan heeft toch Salomo gene schuld aan zulk ene dwaasheid, men zou bijna zeggen onnatuurlijkheid, welke zou kunnen vergeleken worden met het beoordelen van een gesproken woord alleen naar zijnen vorm en zijne inkleding, in plaats van zijnen inhoud met gezonden eetlust dankbaar te genieten, hetgeen bij lezers van boeken en hoorders van preken zoveel in zwang is.

Vers 11

11. Ene wijze rede, op zijn pas 1) gesproken, op vriendelijk, uitlokkenden toon, geheel overeenkomstig de behoeften des hoorders, is als gouden appelen, oranje-appelen en citroenen-even lieflijk door hunnen geur als uitlokkend door hunnen goudglans, in zilverenkunstig gebeelde schalen 2), die door haren zachteren glans het goud der appelen nog meer doen uitkomen.

1) Een rede op zijn pas, is een rede of woord juist geschikt voor plaats en omstandigheden. Zulk een woord wordt hier vergeleken met gouden appelen op zilveren schalen, d.w.z. niet zogenaamde appelen van goud, maar die appelen, die een gouden kleur hebben. Bedoeld zijn hier dus de oranje-appelen. (Ook oranje staat in verband met het Frans or = goud), of sinaasappelen. of citroenen, die niet alleen bekoren door het gezicht, maar ook kortelijk van smaak zijn en een verfrissende werking hebben.

2) De Spreukenuk wil het woord, op zijn pas gesproken, met ene even kostbare, als sierlijke en het oog bekorende gave vergelijken; al zou ook een gierigaard liever de zilveren schaal nemen en zich weinig bekommeren om het goud der appelen, dan heeft toch Salomo gene schuld aan zulk ene dwaasheid, men zou bijna zeggen onnatuurlijkheid, welke zou kunnen vergeleken worden met het beoordelen van een gesproken woord alleen naar zijnen vorm en zijne inkleding, in plaats van zijnen inhoud met gezonden eetlust dankbaar te genieten, hetgeen bij lezers van boeken en hoorders van preken zoveel in zwang is.

Vers 12

12. Een wijs bestraffer, of prediker, die tijd en plaats in acht neemt bij een horend oor van iemand, die zich gaarne laat onderrichten (Proverbs 20:12) is even passend als een gouden oorsiersel, en een halssieraad van het fijnste goud (Proverbs 15:31). De halsketen voegt den edelen, geestelijken kampvechter, die in den zwaren strijd met afkerige menschenharten de overwinning weet te behalen ten behoeve der waarheid, in de kracht Gods en overeenkomstig diens wil; de gewillig aangenomen bestraffing of lering is echter voor den horende een oorsiersel. Men zou moeilijk kunnen beslissen, wie van deze beiden, hoorder of onderwijzer de meest wijze is..

Gelijk die twee kleinodiën een schoon geheel vormen, zo ook deze twee, de wijze zedeprediker en een opmerkzaam oor vormen een harmonisch geheel..

Vers 12

12. Een wijs bestraffer, of prediker, die tijd en plaats in acht neemt bij een horend oor van iemand, die zich gaarne laat onderrichten (Proverbs 20:12) is even passend als een gouden oorsiersel, en een halssieraad van het fijnste goud (Proverbs 15:31). De halsketen voegt den edelen, geestelijken kampvechter, die in den zwaren strijd met afkerige menschenharten de overwinning weet te behalen ten behoeve der waarheid, in de kracht Gods en overeenkomstig diens wil; de gewillig aangenomen bestraffing of lering is echter voor den horende een oorsiersel. Men zou moeilijk kunnen beslissen, wie van deze beiden, hoorder of onderwijzer de meest wijze is..

Gelijk die twee kleinodiën een schoon geheel vormen, zo ook deze twee, de wijze zedeprediker en een opmerkzaam oor vormen een harmonisch geheel..

Vers 13

13. a) Een trouw gezant, zo als de wijze, die zijnen heer getrouw dient en de waarheid verkondigt, zo als hij haar van hem ontvangen heeft, is dengenen, die hem zenden, als de koude der sneeuw, 1) die ten dage des oogstes, als het weer heet is, van den Libanon gehaald en in kuilen bewaard wordt, want hij verkwikt zijns heren ziel (Proverbs 10:26; Proverbs 22:21).

a) Proverbs 13:17.

1) Hiermede wordt niet bedoeld, dat een trouw gezant van hem, die hem zendt, gelijk staat met de koude van de sneeuw, die zou neervallen in den oogsttijd, want dit zou een tegenstrijdigheid zijn. Sneeuw in den zomer is eerder een ramp, dan een zegen.

Hier wordt bedoeld de sneeuw van den Libanon gehaald, waarmee wat gedronken werd en door de hitte der Oosterse zon lauw was geworden, weer koel werd gemaakt, zodat het een verfrissende drank werd, en werkelijk kon dienen om den dorst te laven. De sneeuw nam daar dezelfde plaats in als bij ons het ijs in den zomer tot verkoeling van de dranken.

Vers 13

13. a) Een trouw gezant, zo als de wijze, die zijnen heer getrouw dient en de waarheid verkondigt, zo als hij haar van hem ontvangen heeft, is dengenen, die hem zenden, als de koude der sneeuw, 1) die ten dage des oogstes, als het weer heet is, van den Libanon gehaald en in kuilen bewaard wordt, want hij verkwikt zijns heren ziel (Proverbs 10:26; Proverbs 22:21).

a) Proverbs 13:17.

1) Hiermede wordt niet bedoeld, dat een trouw gezant van hem, die hem zendt, gelijk staat met de koude van de sneeuw, die zou neervallen in den oogsttijd, want dit zou een tegenstrijdigheid zijn. Sneeuw in den zomer is eerder een ramp, dan een zegen.

Hier wordt bedoeld de sneeuw van den Libanon gehaald, waarmee wat gedronken werd en door de hitte der Oosterse zon lauw was geworden, weer koel werd gemaakt, zodat het een verfrissende drank werd, en werkelijk kon dienen om den dorst te laven. De sneeuw nam daar dezelfde plaats in als bij ons het ijs in den zomer tot verkoeling van de dranken.

Vers 14

14. Een man, die zich zelven beroemt over ene valse gift, die derhalve veel belooft en weinig geeft, is als lichte wolken en wind, die ze ronddrijft, waar geen regen bij is en die de smachtend naar regen en naar enen zegen van boven uitziende ogen teleurstellen (2 Peter 2:17. Jude 1:1:12).

Hebt gij echter niets ontvangen, zo kunt gij ook niets geven. Die daar zegt, dat hij der wereld de waarheid zal verkondigen, haar heil en vrijheid schenken en verbetering van toestanden voor haar zal aanbrengen, en dit alles is hem van Gods wege zelven nog niet ten deel geworden, die beroemt zich op gaven, die hij niet bezit, en is in dubbelen zin een leugenaar. Van zulke snoevers is de wereld vol; van de valse vromen af tot aan de valse volks- en landbevrijders toe. -De ledige vaten geven den meesten klank en niet alle wolken brengen regen -maar in plaats van de beloofde zegeningen geven zij dikwijls den vernielenden hagel. Laat u door de snoevers waarschuwen, die gouden bergen beloven en niets geven; spiegel u daaraan en doe niet alzo.

Vers 14

14. Een man, die zich zelven beroemt over ene valse gift, die derhalve veel belooft en weinig geeft, is als lichte wolken en wind, die ze ronddrijft, waar geen regen bij is en die de smachtend naar regen en naar enen zegen van boven uitziende ogen teleurstellen (2 Peter 2:17. Jude 1:1:12).

Hebt gij echter niets ontvangen, zo kunt gij ook niets geven. Die daar zegt, dat hij der wereld de waarheid zal verkondigen, haar heil en vrijheid schenken en verbetering van toestanden voor haar zal aanbrengen, en dit alles is hem van Gods wege zelven nog niet ten deel geworden, die beroemt zich op gaven, die hij niet bezit, en is in dubbelen zin een leugenaar. Van zulke snoevers is de wereld vol; van de valse vromen af tot aan de valse volks- en landbevrijders toe. -De ledige vaten geven den meesten klank en niet alle wolken brengen regen -maar in plaats van de beloofde zegeningen geven zij dikwijls den vernielenden hagel. Laat u door de snoevers waarschuwen, die gouden bergen beloven en niets geven; spiegel u daaraan en doe niet alzo.

Vers 15

15. a) Een overste, al ware hij ook vertoornd, wordt door lankmoedigheid, door geduld overreed, zodat hij zich laat terechtwijzen; en ene zachte tong, 1) een zachtmoedig en nederig woord breekt het gebeente, den trots en den toorn van een menselijk hart, al was het zo hard als steen en been. a) Proverbs 15:1; Proverbs 16:14.

1) De zachte tong staat tegenover de opvliegende, scherpe en grove, die den tegenstand, welken zij wil overwinnen, nog meer doet toenemen. Geduld, zegt een Duits spreekwoord, breekt het ijzer, en een ander, geduld is sterker dan diamant. Toorn maakt het kwaad nog erger, lankmoedigheid daarentegen werkt overtuigend..

Vers 15

15. a) Een overste, al ware hij ook vertoornd, wordt door lankmoedigheid, door geduld overreed, zodat hij zich laat terechtwijzen; en ene zachte tong, 1) een zachtmoedig en nederig woord breekt het gebeente, den trots en den toorn van een menselijk hart, al was het zo hard als steen en been. a) Proverbs 15:1; Proverbs 16:14.

1) De zachte tong staat tegenover de opvliegende, scherpe en grove, die den tegenstand, welken zij wil overwinnen, nog meer doet toenemen. Geduld, zegt een Duits spreekwoord, breekt het ijzer, en een ander, geduld is sterker dan diamant. Toorn maakt het kwaad nog erger, lankmoedigheid daarentegen werkt overtuigend..

Vers 16

16. Hebt gij honing gevonden, eet dat u genoeg is, niet meer, opdat gij misschien daarvan niet zat wordt, en dien uitspuwt, omdat hij u begint te walgen.

De zoetheid van den honing begint u tegen te staan, zodra gij er te veel van gebruikt; let er op, dat er in den honing, hoe zoet hij is, licht een angel verborgen is, die u pijn zou kannen doen.

De Spreukendichter spreekt hier niet alleen van den honing als zodanig, maar van alles wat wl is en behaagt. Dit geldt daarom ook van het beoefenen van de wetenschap, van de kunst. In alles de juiste maat te houden is van behoefte. Menigeen heeft uit liefde tot te wetenschap zich overspannen, zodat hij ten leste niets meer kon doen. Wij gebruiken het spreekwoord, dat men van het goeds ook te veel kan hebben.

Vers 16

16. Hebt gij honing gevonden, eet dat u genoeg is, niet meer, opdat gij misschien daarvan niet zat wordt, en dien uitspuwt, omdat hij u begint te walgen.

De zoetheid van den honing begint u tegen te staan, zodra gij er te veel van gebruikt; let er op, dat er in den honing, hoe zoet hij is, licht een angel verborgen is, die u pijn zou kannen doen.

De Spreukendichter spreekt hier niet alleen van den honing als zodanig, maar van alles wat wl is en behaagt. Dit geldt daarom ook van het beoefenen van de wetenschap, van de kunst. In alles de juiste maat te houden is van behoefte. Menigeen heeft uit liefde tot te wetenschap zich overspannen, zodat hij ten leste niets meer kon doen. Wij gebruiken het spreekwoord, dat men van het goeds ook te veel kan hebben.

Vers 17

17. Spaar evenzo uwen voet te rechter tijd van het huis uws naasten, met wien gij bevriend zijt, opdat hij niet zat van u worde, en u hate, want ook de beste vriend wordt lastig, wanneer hij u nooit alleen laat.

Wie gaarne gezien wil zijn, kome zelden. -Wie zelden komt is welkom. Wat zeldzaam is, is aangenaam.

Maar de Spreukenuk des wijzen doelt niet alleen op het te dikwijls bezoeken van elkaar, maar heeft onder dit beeld een veel dieper betekenis: Vermoei het hart uws naasten niet te veel met uwe wijsheid. Wie het juiste ogenblik, waarin de ander ontvankelijk is, en hij zelf van Boven daartoe geroepen en voorbereid is, voor doeltreffende woorden weet te kiezen en de uitkomst af te wachten, zal ondervinden, dat zulk een woord meer uitwerkt, dan altijd te onderrichten of onbezonnen den edelen honing uit te storten, die de ogen verlichten moet. -Kan men den jongen, vurigen beginner in het werk Gods, die zijnen Zender vooruitlopende, terstond alles met zijn woord wil uitwerken beter en wijzer raden, dan hier Salomo doet?

Vers 17

17. Spaar evenzo uwen voet te rechter tijd van het huis uws naasten, met wien gij bevriend zijt, opdat hij niet zat van u worde, en u hate, want ook de beste vriend wordt lastig, wanneer hij u nooit alleen laat.

Wie gaarne gezien wil zijn, kome zelden. -Wie zelden komt is welkom. Wat zeldzaam is, is aangenaam.

Maar de Spreukenuk des wijzen doelt niet alleen op het te dikwijls bezoeken van elkaar, maar heeft onder dit beeld een veel dieper betekenis: Vermoei het hart uws naasten niet te veel met uwe wijsheid. Wie het juiste ogenblik, waarin de ander ontvankelijk is, en hij zelf van Boven daartoe geroepen en voorbereid is, voor doeltreffende woorden weet te kiezen en de uitkomst af te wachten, zal ondervinden, dat zulk een woord meer uitwerkt, dan altijd te onderrichten of onbezonnen den edelen honing uit te storten, die de ogen verlichten moet. -Kan men den jongen, vurigen beginner in het werk Gods, die zijnen Zender vooruitlopende, terstond alles met zijn woord wil uitwerken beter en wijzer raden, dan hier Salomo doet?

Vers 18

18. Een man, tegen zijnen naaste een vals getuigenis sprekende, hetzij in het gericht, of in het dagelijks leven, terwijl hij misschien slechts een deel der waarheid verzwijgt, en daardoor aan de leugen het veld laat, is een a) strijdhamer, die grote pijnen veroorzaakt, en een zwaard, dat dodelijk wondt, en een scherpe pijl, die verraderlijk uit de verte wordt afgeschoten en zijn hart doorboort; enkel zaken, die men ontvlucht, waar men ze vermoedt.

a) Psalms 11:2; Psalms 57:5; Psalms 59:8; Psalms 120:4.

Vers 18

18. Een man, tegen zijnen naaste een vals getuigenis sprekende, hetzij in het gericht, of in het dagelijks leven, terwijl hij misschien slechts een deel der waarheid verzwijgt, en daardoor aan de leugen het veld laat, is een a) strijdhamer, die grote pijnen veroorzaakt, en een zwaard, dat dodelijk wondt, en een scherpe pijl, die verraderlijk uit de verte wordt afgeschoten en zijn hart doorboort; enkel zaken, die men ontvlucht, waar men ze vermoedt.

a) Psalms 11:2; Psalms 57:5; Psalms 59:8; Psalms 120:4.

Vers 19

19. Het vertrouwen op enen trouweloze ten dage der benauwdheid, juist als zijne trouw en hulp zou moeten blijken, is als een gebroken tand en verstuikte voet, die slechts pijn doen en den dienst weigeren, wanneer men ze nodig heeft. Daarom hoed u voor dezulken, die ontrouw zijn jegens hunnen God; zij zullen het evenzeer jegens u zijn.

Zulk een trouweloze is ook de wereld met al hare schijngoederen; ieder, die met haar heult en op haar zijn vertrouwen stelt, zal zeker bedrogen worden..

Het vertrouwen op den getrouwen God in een tijd van gevaar en dood zal geenszins zodanig bevonden worden. In Hem mogen wij derhalve berusten, en op Hem mogen wij gerustelijk, ten allen tijde, onze hope vasthouden en vertrouwen stellen, want Hij zal de zijnen nooit begeven of verlaten..

Vers 19

19. Het vertrouwen op enen trouweloze ten dage der benauwdheid, juist als zijne trouw en hulp zou moeten blijken, is als een gebroken tand en verstuikte voet, die slechts pijn doen en den dienst weigeren, wanneer men ze nodig heeft. Daarom hoed u voor dezulken, die ontrouw zijn jegens hunnen God; zij zullen het evenzeer jegens u zijn.

Zulk een trouweloze is ook de wereld met al hare schijngoederen; ieder, die met haar heult en op haar zijn vertrouwen stelt, zal zeker bedrogen worden..

Het vertrouwen op den getrouwen God in een tijd van gevaar en dood zal geenszins zodanig bevonden worden. In Hem mogen wij derhalve berusten, en op Hem mogen wij gerustelijk, ten allen tijde, onze hope vasthouden en vertrouwen stellen, want Hij zal de zijnen nooit begeven of verlaten..

Vers 20

20. a) Die vrolijke liederen zingt bij een treurig, droefgeestig hart, is onzinnig en dwaas, gelijk hij, die een kleed aflegt ten dage der koude, en als hij, die edik op salpeter of soda giet, waardoor hij ze bederft.

a) Romans 12:15

Edik, een zuur zijnde, heeft de eigenschap, dat hij den salpeter doet opbruisen; evenzo maken ontijdige vreugdebedrijven het hart van enen treurige nog droeviger..

Onder kleed hebben wij het bovenkleed, het opperkleed te verstaan. Leert de Schrift ons met den wenende te wenen, hier wordt hij dan een dwaas een verkeerd gezinde genaamd, die bij een wenende een vrolijk lied zingt. Hij doet daarmee schade, gelijk iemand zich schade aandoet, die bij koude zijn opperkleed aflegt en dus gevaar loopt ziek te worden, of wl edik giet op soda, dewijl de soda er door wordt opgelost en dan tot niets meer nut is.

Vers 20

20. a) Die vrolijke liederen zingt bij een treurig, droefgeestig hart, is onzinnig en dwaas, gelijk hij, die een kleed aflegt ten dage der koude, en als hij, die edik op salpeter of soda giet, waardoor hij ze bederft.

a) Romans 12:15

Edik, een zuur zijnde, heeft de eigenschap, dat hij den salpeter doet opbruisen; evenzo maken ontijdige vreugdebedrijven het hart van enen treurige nog droeviger..

Onder kleed hebben wij het bovenkleed, het opperkleed te verstaan. Leert de Schrift ons met den wenende te wenen, hier wordt hij dan een dwaas een verkeerd gezinde genaamd, die bij een wenende een vrolijk lied zingt. Hij doet daarmee schade, gelijk iemand zich schade aandoet, die bij koude zijn opperkleed aflegt en dus gevaar loopt ziek te worden, of wl edik giet op soda, dewijl de soda er door wordt opgelost en dan tot niets meer nut is.

Vers 21

21. a) Indien dengenen, b) die u haat, hongert, geef hem brood te eten; en zo hij dorstig is, geef hem water te drinken, 1) kom hem in den nood en in moeilijkheden te hulp:

a) Romans 12:20. b) Exodus 23:4,Exodus 23:5.

Men beweert niet zelden dat de zedenleer van het N. Testament vlak tegenover die van het Oude Verbond staat. De zedenleer van het O.V. zou dan zijn, oog om oog en tand om tand, en die des Nieuwen, zijne vijanden lief te hebben. Deze Schriftuur, gelijk zoveel andere, is wel in staat om dat gevoelen te weerspreken.

Onder de ouden, van wie Jezus spreekt in Matthew 5:1 hebben wij te verstaan, de Rabbijnen, die de leer van oog om oog hebben gesystematiseerd.

Vers 21

21. a) Indien dengenen, b) die u haat, hongert, geef hem brood te eten; en zo hij dorstig is, geef hem water te drinken, 1) kom hem in den nood en in moeilijkheden te hulp:

a) Romans 12:20. b) Exodus 23:4,Exodus 23:5.

Men beweert niet zelden dat de zedenleer van het N. Testament vlak tegenover die van het Oude Verbond staat. De zedenleer van het O.V. zou dan zijn, oog om oog en tand om tand, en die des Nieuwen, zijne vijanden lief te hebben. Deze Schriftuur, gelijk zoveel andere, is wel in staat om dat gevoelen te weerspreken.

Onder de ouden, van wie Jezus spreekt in Matthew 5:1 hebben wij te verstaan, de Rabbijnen, die de leer van oog om oog hebben gesystematiseerd.

Vers 22

22. Want gij zult, door u op zulk ene wijze te wreken, vurige kolen op zijn hoofd hopen, die hem zo warm zullen maken en hem zulke gevoelige pijnen zullen veroorzaken, dat hij berouw over zijnen haat zal hebben, zijn verhard gemoed veranderen, en zelfs in liefde jegens u zal ontbranden, en de HEERE zal het u op dezelfde wijze vergelden, door u het goede te schenken, als Hij u om uw kwaad moest straffen (Isaiah 59:16). Wij moeten het beste brood en den verkwikkendsten drank toereiken aan den tegenpartijder, zonder er in de eerste plaats op te letten, dat hij ons haat: zeker niet als lekkerbeten, die zijnen eersten honger en dorst niet zouden stillen, maar ook niet als ene soort van gevangeniskost, wanneer wij hem in onze macht hebben: maar wij moeten de tafel vriendelijk en beschamend voor hem aanrichten, om zijnen haat te ontwapenen. Wij weten zelfs, en moeten zijnen haat als zodanig beschouwen, dat hij als de hater en de vijand juist de arme en nooddruftige is, die de gave der liefde nodig heeft; evenwel, omdat hij dit niet weet, en van ene dergelijke gezindheid niets begrijpt, en daarom niet terstond iets van ons aanneemt, moeten wij verstandig het ogenblik afwachten, dat hij gebrek krijgt. Wanneer hem echter hongert en dorst, dan moeten wij ook des te blijmoediger toesnellen met onze beschamende, verbeterende weldaad. -Zulk ene brandende liefde kan niet uit het geheugen gewist worden, maar zij brandt voort, totdat zij f in het hart doordringt en hetzelve vertedert, f ingeval van versmading het strengste gericht over zulk een verhard hart moet uitspreken.

Wanneer uw vijand berouw begint te krijgen, dan wordt hij ook door het vuur der liefde ontstoken en hij, die vroeger ijskoud en waanzinnig den toorn tegen u in zijn hart voedde, begint u, innerlijk door uwe weldaad ontgloeid, van ganser harte lief te hebben.

De Spreukenuk vordert alzo zich mildadig en vrijgevig jegens den noodlijdenden vijand te betonen en geeft een tweevoudigen grond daarvan aan, vooreerst daarom opdat hij op die wijze tot het bewustzijn komt, dat hij onrecht heeft gedaan en ten tweede om te tonen dat God aan zulk een weldadige liefde tot den vijand een welgevallen heeft, en haar belonen zal. Men bevordert door zulk doen het geluk van den naaste en van zijn eigen..

Vers 22

22. Want gij zult, door u op zulk ene wijze te wreken, vurige kolen op zijn hoofd hopen, die hem zo warm zullen maken en hem zulke gevoelige pijnen zullen veroorzaken, dat hij berouw over zijnen haat zal hebben, zijn verhard gemoed veranderen, en zelfs in liefde jegens u zal ontbranden, en de HEERE zal het u op dezelfde wijze vergelden, door u het goede te schenken, als Hij u om uw kwaad moest straffen (Isaiah 59:16). Wij moeten het beste brood en den verkwikkendsten drank toereiken aan den tegenpartijder, zonder er in de eerste plaats op te letten, dat hij ons haat: zeker niet als lekkerbeten, die zijnen eersten honger en dorst niet zouden stillen, maar ook niet als ene soort van gevangeniskost, wanneer wij hem in onze macht hebben: maar wij moeten de tafel vriendelijk en beschamend voor hem aanrichten, om zijnen haat te ontwapenen. Wij weten zelfs, en moeten zijnen haat als zodanig beschouwen, dat hij als de hater en de vijand juist de arme en nooddruftige is, die de gave der liefde nodig heeft; evenwel, omdat hij dit niet weet, en van ene dergelijke gezindheid niets begrijpt, en daarom niet terstond iets van ons aanneemt, moeten wij verstandig het ogenblik afwachten, dat hij gebrek krijgt. Wanneer hem echter hongert en dorst, dan moeten wij ook des te blijmoediger toesnellen met onze beschamende, verbeterende weldaad. -Zulk ene brandende liefde kan niet uit het geheugen gewist worden, maar zij brandt voort, totdat zij f in het hart doordringt en hetzelve vertedert, f ingeval van versmading het strengste gericht over zulk een verhard hart moet uitspreken.

Wanneer uw vijand berouw begint te krijgen, dan wordt hij ook door het vuur der liefde ontstoken en hij, die vroeger ijskoud en waanzinnig den toorn tegen u in zijn hart voedde, begint u, innerlijk door uwe weldaad ontgloeid, van ganser harte lief te hebben.

De Spreukenuk vordert alzo zich mildadig en vrijgevig jegens den noodlijdenden vijand te betonen en geeft een tweevoudigen grond daarvan aan, vooreerst daarom opdat hij op die wijze tot het bewustzijn komt, dat hij onrecht heeft gedaan en ten tweede om te tonen dat God aan zulk een weldadige liefde tot den vijand een welgevallen heeft, en haar belonen zal. Men bevordert door zulk doen het geluk van den naaste en van zijn eigen..

Vers 23

23. De noordewind scheidt de wolken door zijne scherpheid vaneen, en verdrijft alzo den regen, en een vergramd aangezicht, een gelaat, waarop de verontwaardiging te lezen is, verdrijft op soortgelijke wijze de verborgen tong; welke zich met laster en kwaadspreken bezig houdt.

Door andere vertalers en daaronder ook de Duitse worden de woorden juist omgekeerd, zodat de zin deze is: "Gelijk de Noordewind over het Armenisch gebergte heen waaiende, in Kanan dikwijls onweders en zware regenvlagen veroorzaakt, zo verwekt ook een verborgen tong, die in het geheim lastert, een vertoornd aangezicht hij hem, die in zijne eer benadeeld wordt.".

Vers 23

23. De noordewind scheidt de wolken door zijne scherpheid vaneen, en verdrijft alzo den regen, en een vergramd aangezicht, een gelaat, waarop de verontwaardiging te lezen is, verdrijft op soortgelijke wijze de verborgen tong; welke zich met laster en kwaadspreken bezig houdt.

Door andere vertalers en daaronder ook de Duitse worden de woorden juist omgekeerd, zodat de zin deze is: "Gelijk de Noordewind over het Armenisch gebergte heen waaiende, in Kanan dikwijls onweders en zware regenvlagen veroorzaakt, zo verwekt ook een verborgen tong, die in het geheim lastert, een vertoornd aangezicht hij hem, die in zijne eer benadeeld wordt.".

Vers 24

24. Het is beter te wonen op enen hoek van het platte open dak, waar men eenzaam en aan wind en weer blootgesteld is, dan met ene kijfachtige huisvrouw met haar gestadig druipen, en dat in een huis van gezelschap, waar men anders alle gemakken en aangenaamheden van het gezellig leven genieten kan. Woordelijk gelijkluidend 1) met Proverbs 21:2; vergel. verder Proverbs 19:13; Proverbs 21:19; Proverbs 27:15; Proverbs 17:1.

1) Wij vinden niet alleen in verschillende delen dezer verzameling, maar ook binnen het bereik van enkele afdelingen, spreuken, die geheel of gedeeltelijk woordelijk of gelijkluidend herhaald worden. Wanneer men die spreuken, welke in dezelfde afdeling herhaald worden, met elkaar vergelijkt, dan kan men de opmerking maken, dat de uiterlijke of innerlijke overeenkomst van de voorafgaande en volgende verzen den verzamelaar het meest aanleiding moet gegeven hebben, de ene spreuk hier, de andere daar te plaatsen. Wat echter de gehele of gedeeltelijke herhalingen in verschillende gedeelten der verzameling betreft, zo zijn zij alleen daaruit te verklaren, dat uit de oorspronkelijke Spreuken van Salomo gedurende den loop der tijden in den mond van andere dichters vele nieuwe Spreuken ontstonden, waarin de oorspronkelijke gedachte min of meer veranderd, dikwijls ook uitgebreid was, die echter door de verzamelaars naast de onmiddellijke Spreuken van Salomo, zonder bedenking als middellijke Spreuken van Salomo, opgenomen werden. Voornamelijk bevinden zich in de voor ons liggende Hizkiaansche verzameling vele herhalingen uit de eerste verzameling van Spreuken van Salomo (Proverbs 10:1-22), en men zal moeten toegeven, dat ook in de beide verzamelingen, die tot opschrift voeren: "Spreuken van Salomo", vele slechts middellijke Spreuken van Salomo gevonden worden..

Vers 24

24. Het is beter te wonen op enen hoek van het platte open dak, waar men eenzaam en aan wind en weer blootgesteld is, dan met ene kijfachtige huisvrouw met haar gestadig druipen, en dat in een huis van gezelschap, waar men anders alle gemakken en aangenaamheden van het gezellig leven genieten kan. Woordelijk gelijkluidend 1) met Proverbs 21:2; vergel. verder Proverbs 19:13; Proverbs 21:19; Proverbs 27:15; Proverbs 17:1.

1) Wij vinden niet alleen in verschillende delen dezer verzameling, maar ook binnen het bereik van enkele afdelingen, spreuken, die geheel of gedeeltelijk woordelijk of gelijkluidend herhaald worden. Wanneer men die spreuken, welke in dezelfde afdeling herhaald worden, met elkaar vergelijkt, dan kan men de opmerking maken, dat de uiterlijke of innerlijke overeenkomst van de voorafgaande en volgende verzen den verzamelaar het meest aanleiding moet gegeven hebben, de ene spreuk hier, de andere daar te plaatsen. Wat echter de gehele of gedeeltelijke herhalingen in verschillende gedeelten der verzameling betreft, zo zijn zij alleen daaruit te verklaren, dat uit de oorspronkelijke Spreuken van Salomo gedurende den loop der tijden in den mond van andere dichters vele nieuwe Spreuken ontstonden, waarin de oorspronkelijke gedachte min of meer veranderd, dikwijls ook uitgebreid was, die echter door de verzamelaars naast de onmiddellijke Spreuken van Salomo, zonder bedenking als middellijke Spreuken van Salomo, opgenomen werden. Voornamelijk bevinden zich in de voor ons liggende Hizkiaansche verzameling vele herhalingen uit de eerste verzameling van Spreuken van Salomo (Proverbs 10:1-22), en men zal moeten toegeven, dat ook in de beide verzamelingen, die tot opschrift voeren: "Spreuken van Salomo", vele slechts middellijke Spreuken van Salomo gevonden worden..

Vers 25

25. Ene goede tijding, ene vrolijke boodschap, uit een ver land, b.v. aangaande het welvaren van lieve vrienden en betrekkingen, waarop men lang en smachtend gewacht heeft, is even verfrissend en levenwekkend als koud water op ene dorstige vermoeide ziel (Proverbs 25:13. Proverbs 16:30. Genesis 45:27).

Welke boodschap zou voor hongerige en dorstige, vermoeide en beladene, door den dienst der zonde afgematte zielen verkwikkender zijn, dan de blijde boodschap van Hem, die uit verre landen, uit het door ons verloren Vaderhuis, gekomen is, om te zoeken, wat verloren is?.

Vers 25

25. Ene goede tijding, ene vrolijke boodschap, uit een ver land, b.v. aangaande het welvaren van lieve vrienden en betrekkingen, waarop men lang en smachtend gewacht heeft, is even verfrissend en levenwekkend als koud water op ene dorstige vermoeide ziel (Proverbs 25:13. Proverbs 16:30. Genesis 45:27).

Welke boodschap zou voor hongerige en dorstige, vermoeide en beladene, door den dienst der zonde afgematte zielen verkwikkender zijn, dan de blijde boodschap van Hem, die uit verre landen, uit het door ons verloren Vaderhuis, gekomen is, om te zoeken, wat verloren is?.

Vers 26

26. De rechtvaardige, 1) of wijze, die tot dusverre in Gods wegen gewandeld en velen den weg gewezen heeft, wankelende voor het aangezicht des goddelozen, door toegevendheid, verloochening of inwilliging der zonde, in plaats van vast te staan in de waarheid en gerechtigheid Gods, en die voor de wereld uit te spreken, zodat hij nu zelf de vernederde, de gevallene is, is even treurig om te aanschouwen als ene eerst heldere, daarna beroerde, troebel gemaakte fontein, en verdorven, verontreinigde springader, uit welke vroeger velen levend water schepten, maar dat thans door ieder als ondrinkbaar geschuwd wordt.

1) Als de rechtvaardigen voor het aanschijn der goddelozen in zonden vallen, of iets doen, hetwelk onovereenkomstig is met hun belijdenis, iets, wat in de poorten van Gath, en in de straten van Askelon niet mag verteld worden, zo men de dochters der Filistijnen niet wil horen juichen, of als zij, die om hun wijsheid en hoger aanzienlijkheid zeer geëerd waren, van hun uitmuntendheid uitvallen, zo wordt de bron der deugd bezwalkt en ontroerd, de vromen bedroeven zich er over en de beken der maatschappij worden besmet, of bedorven, door velen aan te steken met het kwaad en anderen te verstouten tot gelijke bedrijven..

Ook is dit te verstaan van een voor het aangezicht der goddelozen niet opkomen voor de ere Gods, en een zich schamen van de goede belijdenis, een zouteloos laten worden van het zout.

Vers 26

26. De rechtvaardige, 1) of wijze, die tot dusverre in Gods wegen gewandeld en velen den weg gewezen heeft, wankelende voor het aangezicht des goddelozen, door toegevendheid, verloochening of inwilliging der zonde, in plaats van vast te staan in de waarheid en gerechtigheid Gods, en die voor de wereld uit te spreken, zodat hij nu zelf de vernederde, de gevallene is, is even treurig om te aanschouwen als ene eerst heldere, daarna beroerde, troebel gemaakte fontein, en verdorven, verontreinigde springader, uit welke vroeger velen levend water schepten, maar dat thans door ieder als ondrinkbaar geschuwd wordt.

1) Als de rechtvaardigen voor het aanschijn der goddelozen in zonden vallen, of iets doen, hetwelk onovereenkomstig is met hun belijdenis, iets, wat in de poorten van Gath, en in de straten van Askelon niet mag verteld worden, zo men de dochters der Filistijnen niet wil horen juichen, of als zij, die om hun wijsheid en hoger aanzienlijkheid zeer geëerd waren, van hun uitmuntendheid uitvallen, zo wordt de bron der deugd bezwalkt en ontroerd, de vromen bedroeven zich er over en de beken der maatschappij worden besmet, of bedorven, door velen aan te steken met het kwaad en anderen te verstouten tot gelijke bedrijven..

Ook is dit te verstaan van een voor het aangezicht der goddelozen niet opkomen voor de ere Gods, en een zich schamen van de goede belijdenis, een zouteloos laten worden van het zout.

Vers 27

27. Veel honigs te eten is, zoals ik u vroeger reeds waarschuwde, Proverbs 25:16 niet goed; maar de onderzoeking van de heerlijkheid van zulke dingen is ere. 1) De Duitse tekst geeft voor het laatste gedeelte van dit vers het volgende: En wie zware dingen, de verborgenheden Gods met te veel ijver en inspanning onderzoekt, dien wordt het te zwaar, hij loopt gevaar, schade aan zijne ziel te lijden, en zijn geest zou den last van de grootheid en heerlijkheid dezer dingen niet kunnen dragen. Daarom wees in het onderzoek van datgene, wat uwe eer en vreugde uitmaakt, matig en voorzichtig, en bedenk uwe zwakheid!

1) In het Hebreeën Weheker Kebodam Kabood. Onze Staten-Overzetters vertalen: maar de onderzoeking van de heerlijkheid van zulke dingen is ere, terwijl zij er bij aantekenen: Te weten als men daarin behoorlijk maat houdt, de rechte lijn der waarheid volgt en het rechte gebruik en doel behoudt. Onder honing verstaan zij dan, de onderzoeking der natuur, der werken Gods, der geschiedenis der wereld enz.

Nu is het wel waar dat honing figuurlijk kan worden opgevat, maar o.i. wordt hier op den echten honing gedoeld, die, mits matig gebruikt, goed en gezond is, maar die bij onmatig gebruik schadelijk wordt. De Spreuken-dichter maakt hier echter een vergelijking, tussen het gebruik van honing en hetgeen moeilijk te doorvorsen is. Vandaar dat men niet moet lezen Mdbk (Kebodam) maar Mdbk (Kebedim). Dezelfde medeklinkers, maar anders gevocaliseerd, en dan vertalen het moeilijke te onderzoeken is ere. Met andere woorden, dat het tot eer verstrekt, indien men vaak moeilijke dingen navorst, om ze tot klaarheid te brengen.

Vers 27

27. Veel honigs te eten is, zoals ik u vroeger reeds waarschuwde, Proverbs 25:16 niet goed; maar de onderzoeking van de heerlijkheid van zulke dingen is ere. 1) De Duitse tekst geeft voor het laatste gedeelte van dit vers het volgende: En wie zware dingen, de verborgenheden Gods met te veel ijver en inspanning onderzoekt, dien wordt het te zwaar, hij loopt gevaar, schade aan zijne ziel te lijden, en zijn geest zou den last van de grootheid en heerlijkheid dezer dingen niet kunnen dragen. Daarom wees in het onderzoek van datgene, wat uwe eer en vreugde uitmaakt, matig en voorzichtig, en bedenk uwe zwakheid!

1) In het Hebreeën Weheker Kebodam Kabood. Onze Staten-Overzetters vertalen: maar de onderzoeking van de heerlijkheid van zulke dingen is ere, terwijl zij er bij aantekenen: Te weten als men daarin behoorlijk maat houdt, de rechte lijn der waarheid volgt en het rechte gebruik en doel behoudt. Onder honing verstaan zij dan, de onderzoeking der natuur, der werken Gods, der geschiedenis der wereld enz.

Nu is het wel waar dat honing figuurlijk kan worden opgevat, maar o.i. wordt hier op den echten honing gedoeld, die, mits matig gebruikt, goed en gezond is, maar die bij onmatig gebruik schadelijk wordt. De Spreuken-dichter maakt hier echter een vergelijking, tussen het gebruik van honing en hetgeen moeilijk te doorvorsen is. Vandaar dat men niet moet lezen Mdbk (Kebodam) maar Mdbk (Kebedim). Dezelfde medeklinkers, maar anders gevocaliseerd, en dan vertalen het moeilijke te onderzoeken is ere. Met andere woorden, dat het tot eer verstrekt, indien men vaak moeilijke dingen navorst, om ze tot klaarheid te brengen.

Vers 28

28. a) Een man, die zijnen geest niet wederhouden kan, zijne hartstochten en begeerlijkheden niet weet te bedwingen, is in gevaar in allerlei zonde en dwaling hulpeloos te vervallen, zo als ene opengebroken stad zonder muur, die door den zwaksten vijand in bedwang kan gehouden worden.

a) Proverbs 16:32.

Heeft echter de wijze enen hogeren geest ontvangen, zo geldt toch voor hem dezelfde regel, en onze Spreukenuk duidt reeds aan, dat de ware geestelijke mens den geest, die in hem is, met bedachtzame gematigdheid wederhouden moet, omdat hij daardoor alleen zijne kracht en vastheid bewaren kan (1 Corinthians 14:32). Altijd eerst onderzoeken, dan onderwijzen-en ook dit slechts gepast en met wijsheid; altijd weer wachten en laten rijpen, dan werken en vrucht voortbrengen. Elk voorbarig en eigenwillig gedrag maakt een bres in de muur, waardoor de vijand binnendringt! Veeleer moeten wij als koningen Gods heersen, overwinnen, veroveren, overal inbreken, waar de leugen en de zonde heerst. Als wij zien, dat de zondaren niets minder dan door zelfbeheersing krachtige helden zijn, -dan willen wij toch uit de waarschuwing van ons den troost halen, dat wij sterker zijn dan zij, en de overhand over hen kunnen verkrijgen.

Vers 28

28. a) Een man, die zijnen geest niet wederhouden kan, zijne hartstochten en begeerlijkheden niet weet te bedwingen, is in gevaar in allerlei zonde en dwaling hulpeloos te vervallen, zo als ene opengebroken stad zonder muur, die door den zwaksten vijand in bedwang kan gehouden worden.

a) Proverbs 16:32.

Heeft echter de wijze enen hogeren geest ontvangen, zo geldt toch voor hem dezelfde regel, en onze Spreukenuk duidt reeds aan, dat de ware geestelijke mens den geest, die in hem is, met bedachtzame gematigdheid wederhouden moet, omdat hij daardoor alleen zijne kracht en vastheid bewaren kan (1 Corinthians 14:32). Altijd eerst onderzoeken, dan onderwijzen-en ook dit slechts gepast en met wijsheid; altijd weer wachten en laten rijpen, dan werken en vrucht voortbrengen. Elk voorbarig en eigenwillig gedrag maakt een bres in de muur, waardoor de vijand binnendringt! Veeleer moeten wij als koningen Gods heersen, overwinnen, veroveren, overal inbreken, waar de leugen en de zonde heerst. Als wij zien, dat de zondaren niets minder dan door zelfbeheersing krachtige helden zijn, -dan willen wij toch uit de waarschuwing van ons den troost halen, dat wij sterker zijn dan zij, en de overhand over hen kunnen verkrijgen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Proverbs 25". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/proverbs-25.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile