Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Song of Solomon 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/song-of-solomon-3.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Song of Solomon 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 3Song of Solomon 3:1.
CHRISTUS, DE KRACHTIGE BESCHERMER ZIJNER KERK.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 3Song of Solomon 3:1.
CHRISTUS, DE KRACHTIGE BESCHERMER ZIJNER KERK.
Vers 1
1. Ik zocht, 1) toen ik eens des nachts dromend op mijn leger lag, hem, dien mijne ziel lief heeft, ik zocht hem aan alle plaatsen, die de droom mij voortoverde, maar ik vond hem niet; 2) ik zei:1) Daar de Hebreewse grondtekst woordelijk aldus luidt: "Op mijn leger in de nachten. Ik zocht hem, enz." en alzo het zoeken door een sterk scheidingsteken duidelijk van het voorgaande wordt gescheiden, kan ene verbinding tussen de eerste en de tweede zinsnede voor geheel onmogelijk worden gehouden. Ook zou ene zedelijke aanstotelijkheid liggen in den zin: "Ik zocht hem, dien mijne ziele liefheeft des nachts op mijn leger," terwijl Sulamith toch nog bruid is, en overal zulk ene hoogte van zielekuisheid vertoont. De eerste zinsnede is slechts bestemd om aan te duiden, wanneer en hoe zij Salomo gezocht heeft, namelijk des nachts in den droom..
Heeft Sulamith in het voorgaande gemeld, wat zij wakende heeft ervaren als Salomo tot haar kwam, hier beschrijft zij een anderen toestand, dien zij in den nacht als in een droom doorleefd heeft, ervaren tengevolge het smachten harer ziele naar de liefde van haar Bruidegom.
2) Grote genietingen, buitengewone gestalten, ongemene ontdekkingen Gods aan Zijne kinderen duren niet altijd. Gelijk in de natuur de dag en de nacht, licht en duisternis, zomer en winter, warmte en koude, zonneschijn en wolkige tijden, gedurig verwisselen met elkaar, zo gaat het ook in de genade. Zelden is het voor des Heeren volk lang mooi weer. Zijn hare gestalten eens in de hoogte, zij zakken welhaast wederom eens in de laagte. Is het eens zeer licht in de ziel het wordt wel wederom eens duister. Is Jezus eens nabij, hij staat ook wel eens van ver..
Velen zijn van oordeel dat de Bruid hier veeleer leefde in den zorgelozen toestand, dat zij op het bed van zorgeloosheid lag uitgestrekt. Dit is echter niet te bewijzen.
Het is toch de ervaring, dat de Heere niet zelden zich aan de zijnen met Zijne gevoelige aandoeningen onttrekt, opdat straks des te meer naar Zijne nabijheid zou gewenst worden, opdat er alzo een sterk verlangen naar Zijne komst zou worden gewekt.
En zo moeten we ons ook hier de bruid voorstellen. De Bruidegom is weggegaan, opdat de bruid het wel zou verstaan, dat zonder Hem het leven geen wezenlijke waarde heeft.
Vers 1
1. Ik zocht, 1) toen ik eens des nachts dromend op mijn leger lag, hem, dien mijne ziel lief heeft, ik zocht hem aan alle plaatsen, die de droom mij voortoverde, maar ik vond hem niet; 2) ik zei:1) Daar de Hebreewse grondtekst woordelijk aldus luidt: "Op mijn leger in de nachten. Ik zocht hem, enz." en alzo het zoeken door een sterk scheidingsteken duidelijk van het voorgaande wordt gescheiden, kan ene verbinding tussen de eerste en de tweede zinsnede voor geheel onmogelijk worden gehouden. Ook zou ene zedelijke aanstotelijkheid liggen in den zin: "Ik zocht hem, dien mijne ziele liefheeft des nachts op mijn leger," terwijl Sulamith toch nog bruid is, en overal zulk ene hoogte van zielekuisheid vertoont. De eerste zinsnede is slechts bestemd om aan te duiden, wanneer en hoe zij Salomo gezocht heeft, namelijk des nachts in den droom..
Heeft Sulamith in het voorgaande gemeld, wat zij wakende heeft ervaren als Salomo tot haar kwam, hier beschrijft zij een anderen toestand, dien zij in den nacht als in een droom doorleefd heeft, ervaren tengevolge het smachten harer ziele naar de liefde van haar Bruidegom.
2) Grote genietingen, buitengewone gestalten, ongemene ontdekkingen Gods aan Zijne kinderen duren niet altijd. Gelijk in de natuur de dag en de nacht, licht en duisternis, zomer en winter, warmte en koude, zonneschijn en wolkige tijden, gedurig verwisselen met elkaar, zo gaat het ook in de genade. Zelden is het voor des Heeren volk lang mooi weer. Zijn hare gestalten eens in de hoogte, zij zakken welhaast wederom eens in de laagte. Is het eens zeer licht in de ziel het wordt wel wederom eens duister. Is Jezus eens nabij, hij staat ook wel eens van ver..
Velen zijn van oordeel dat de Bruid hier veeleer leefde in den zorgelozen toestand, dat zij op het bed van zorgeloosheid lag uitgestrekt. Dit is echter niet te bewijzen.
Het is toch de ervaring, dat de Heere niet zelden zich aan de zijnen met Zijne gevoelige aandoeningen onttrekt, opdat straks des te meer naar Zijne nabijheid zou gewenst worden, opdat er alzo een sterk verlangen naar Zijne komst zou worden gewekt.
En zo moeten we ons ook hier de bruid voorstellen. De Bruidegom is weggegaan, opdat de bruid het wel zou verstaan, dat zonder Hem het leven geen wezenlijke waarde heeft.
Vers 2
2. Ik zal nu opstaan, zei ik tot mijzelve in den droom, in den angst mijner ziel, om hem, den geliefden man, te verliezen, en ik zal in de stad omgaan, in de wijken (juister: markten), en in de straten 1) der Koningsstad; ik zal hem zoeken, dien mijne ziel liefheeft: 2) ik zocht hem overal, maar ik vond hem niet. 3) 1) Als ene dromende en in den krachtigen drang der liefde bedacht zij natuurlijk niet hoe ongepast voor ene zedige jonkvrouw een nachtelijk rondwandelen in de straten was..De bruid toont hier dat zij weet waar zij haren bruidegom vinden moet: niet in het veld maar in de stad. Daar zal zij hem straks ook vinden.
Zo ook: wil de gelovige ziele Jezus vinden, dan heeft zij Hem te zoeken in Zijne woning en in Zijne instellingen, binnen de Kerk.
2) Al vond zij zich hier nu onder gemis, Jezus blijft echter dien hare ziele liefheeft, het grote voorwerp harer achting, harer begeerte, harer vergenoeging, harer gedienstigheid. Al raakt de ziele in nog zulk een lage gestalte, de oprechte liefde blijft echter altijd op den grond van het hart. Jezus blijft evenwel in keuze dierbaar boven alles. Ja niet zelden wordt de keuze door gemis sterker en zij verwacht Hem daardoor des meer..
3) Zocht zij Hem dan niet van ganser harte? Zocht zij hem dan niet, zoals het behoorde? Nooit was er vuriger, inniger gezocht. Nooit was er meer op de rechte wijze gezocht. Maar de Bruidegom liet zich nog niet vinden, opdat het verlangen nog sterker, het gevoel van gemis nog hartgrondiger zou worden.
De Heere laat zich vinden door dengenen, die Hem zoeken, maar op Zijn tijd, en die tijd is de tijd des welbehagens.
Vers 2
2. Ik zal nu opstaan, zei ik tot mijzelve in den droom, in den angst mijner ziel, om hem, den geliefden man, te verliezen, en ik zal in de stad omgaan, in de wijken (juister: markten), en in de straten 1) der Koningsstad; ik zal hem zoeken, dien mijne ziel liefheeft: 2) ik zocht hem overal, maar ik vond hem niet. 3) 1) Als ene dromende en in den krachtigen drang der liefde bedacht zij natuurlijk niet hoe ongepast voor ene zedige jonkvrouw een nachtelijk rondwandelen in de straten was..De bruid toont hier dat zij weet waar zij haren bruidegom vinden moet: niet in het veld maar in de stad. Daar zal zij hem straks ook vinden.
Zo ook: wil de gelovige ziele Jezus vinden, dan heeft zij Hem te zoeken in Zijne woning en in Zijne instellingen, binnen de Kerk.
2) Al vond zij zich hier nu onder gemis, Jezus blijft echter dien hare ziele liefheeft, het grote voorwerp harer achting, harer begeerte, harer vergenoeging, harer gedienstigheid. Al raakt de ziele in nog zulk een lage gestalte, de oprechte liefde blijft echter altijd op den grond van het hart. Jezus blijft evenwel in keuze dierbaar boven alles. Ja niet zelden wordt de keuze door gemis sterker en zij verwacht Hem daardoor des meer..
3) Zocht zij Hem dan niet van ganser harte? Zocht zij hem dan niet, zoals het behoorde? Nooit was er vuriger, inniger gezocht. Nooit was er meer op de rechte wijze gezocht. Maar de Bruidegom liet zich nog niet vinden, opdat het verlangen nog sterker, het gevoel van gemis nog hartgrondiger zou worden.
De Heere laat zich vinden door dengenen, die Hem zoeken, maar op Zijn tijd, en die tijd is de tijd des welbehagens.
Vers 3
3. De wachters, die des nachts in de straten der stad omgingen, vonden mij. Ik zei, haastig en beangstigd riep ik hun toe: Hebt gij dien niet gezien, dien mijne ziel liefheeft?Vers 3
3. De wachters, die des nachts in de straten der stad omgingen, vonden mij. Ik zei, haastig en beangstigd riep ik hun toe: Hebt gij dien niet gezien, dien mijne ziel liefheeft?Vers 4
4. Toen ik, zonder een antwoord van hen gekregen te hebben, nauwelijks een weinigje van hen weggegaan was, daar vond ik hem, dien mijne ziel liefheeft; ik hield hem vast en liet hem niet gaan, totdat ik hem in mijner moeders huis, d.i. in mijne ouderlijke woning gebracht had, en in de binnenste kamer, in het vrouwenvertrek van degene, die mij gebaard heeft, opdat hij daar in vereniging met haar, die ik nevens hem liefheb, mijne moeder, altijd bij mij bleve.Duidelijk staat haar nog dat angstvolle en toch zo zalige ogenblik van haar vroeger verkeer met den koninklijken beminde voor ogen, dien zij, wel is waar in den droom, maar toch met hartroerende kracht beleed, dat zij zonder hem niet meer kon leven, dat zij geen ogenblik van hem gescheiden kon zijn, zonder het smartelijkst verlangen naar hem te gevoelen, en dat dit minnend uitzien en verlangen van nu af niet meer zou ophouden, tenzij dan dat zij hem mocht verkrijgen en behouden en dat zij geheel en voor altijd met hem verenigd mocht worden.
De laatste woorden van het verhaal uit den mond van Sulamith: "Ik hield hem vast en liet hem niet gaan, totdat ik hem bracht" zijn tegelijkertijd van hare tegenwoordige zielsgesteldheid, weshalve zij ook in de opvatting, alsof zij hier in het tegenwoordige spreekt hun recht behouden. Gelijk in de woorden (Song of Solomon 2:16): "Mijn liefste is mijn en ik ben de zijne" zo verkrijgt ook in deze woorden de uitdrukking van het verlangen en van de liefde haars harten haar hoogste toppunt. -Het is de uitdrukking der voleindigde liefde tussen Christus en Zijne Gemeente, dier liefde, die sterker is dan de dood. Dien God, dien ik met de handen des geloofs heb aangegrepen, wil ik niet meer loslaten, totdat Hij in mijne binnenkamer in mijn eigen hart gekomen zij. Dit zal echter eerst dan geschieden, wanneer het tot dien toestand is teruggekeerd, waarin het van den aanvang was.
Zij wijst hiermede aan haren onveranderlijken toeleg om met een voornemen des harten bij den Heere te blijven. Hare aanhoudendheid in het aankleven aan en achter den Heere Jezus. Hare volstandigheid bij Hem, met hare meditatiën, met hare belijdenis, met hare aanklevende liefde, met haar nabijleven. Gaan lokaas van de wereld, geen moeilijkheid van den weg achter Jezus, hadden haar ooit kunnen doen besluiten een haarbreed van achter Jezus af te wijken en zijne gemeenschap op te zeggen..
Vers 4
4. Toen ik, zonder een antwoord van hen gekregen te hebben, nauwelijks een weinigje van hen weggegaan was, daar vond ik hem, dien mijne ziel liefheeft; ik hield hem vast en liet hem niet gaan, totdat ik hem in mijner moeders huis, d.i. in mijne ouderlijke woning gebracht had, en in de binnenste kamer, in het vrouwenvertrek van degene, die mij gebaard heeft, opdat hij daar in vereniging met haar, die ik nevens hem liefheb, mijne moeder, altijd bij mij bleve.Duidelijk staat haar nog dat angstvolle en toch zo zalige ogenblik van haar vroeger verkeer met den koninklijken beminde voor ogen, dien zij, wel is waar in den droom, maar toch met hartroerende kracht beleed, dat zij zonder hem niet meer kon leven, dat zij geen ogenblik van hem gescheiden kon zijn, zonder het smartelijkst verlangen naar hem te gevoelen, en dat dit minnend uitzien en verlangen van nu af niet meer zou ophouden, tenzij dan dat zij hem mocht verkrijgen en behouden en dat zij geheel en voor altijd met hem verenigd mocht worden.
De laatste woorden van het verhaal uit den mond van Sulamith: "Ik hield hem vast en liet hem niet gaan, totdat ik hem bracht" zijn tegelijkertijd van hare tegenwoordige zielsgesteldheid, weshalve zij ook in de opvatting, alsof zij hier in het tegenwoordige spreekt hun recht behouden. Gelijk in de woorden (Song of Solomon 2:16): "Mijn liefste is mijn en ik ben de zijne" zo verkrijgt ook in deze woorden de uitdrukking van het verlangen en van de liefde haars harten haar hoogste toppunt. -Het is de uitdrukking der voleindigde liefde tussen Christus en Zijne Gemeente, dier liefde, die sterker is dan de dood. Dien God, dien ik met de handen des geloofs heb aangegrepen, wil ik niet meer loslaten, totdat Hij in mijne binnenkamer in mijn eigen hart gekomen zij. Dit zal echter eerst dan geschieden, wanneer het tot dien toestand is teruggekeerd, waarin het van den aanvang was.
Zij wijst hiermede aan haren onveranderlijken toeleg om met een voornemen des harten bij den Heere te blijven. Hare aanhoudendheid in het aankleven aan en achter den Heere Jezus. Hare volstandigheid bij Hem, met hare meditatiën, met hare belijdenis, met hare aanklevende liefde, met haar nabijleven. Gaan lokaas van de wereld, geen moeilijkheid van den weg achter Jezus, hadden haar ooit kunnen doen besluiten een haarbreed van achter Jezus af te wijken en zijne gemeenschap op te zeggen..
Vers 5
5. Zo droomde ik destijds; maar wanneer zal het eindelijk daartoe komen, dat ik eeuwig ongescheiden met hem verenigd worde? O, ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, die bij de lieflijke reeën of bij de hinden des velds zijt, de zinnebeelden van ware liefde, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt; maar stil wacht, totdat het haar luste. (Song of Solomon 2:7).1) Ook hier wederom als bij Song of Solomon 2:7 hebben de Staten-Overzetters, die en zijt, er bij gevoegd. Het wil echter zeggen, zoals zij ook zelf aantekenen: Zo lief als u de reeën of hinden des velds zijn.
2) Deze waarschuwing, gericht tot de haar in den geest voor ogen staande vrouwen, drukt zij des te liever in dezelfde woorden uit, die zij destijds voor de eerste maal gebruikte, toen deze waarlijk tegenwoordig waren, daar zij zo even aan enen droom uit dien tijd had gedacht. Als met een refrein sluit zich hiermede de tweede even als de eerste akte. De grondgedachte van de gehele akte, gelijk zij zich bijzonder in de dubbele betuiging: "Mijn liefste is mijn en ik ben de zijne" en "Ik hield hem vast en liet hem niet gaan" uitgesproken werd, ligt duidelijk in de tot in den dood getrouwe liefde, die niet kan rusten, totdat haar verlangen naar voller en blijvende vereniging met den geliefde gestild is, in het trouwe vasthouden der bruid aan den vriend harer ziel ook gedurende ene langere scheiding, waarin zij dag noch nacht, wakend noch dromend, hare gedachten van haren Uitverkorene van zich kan verwijderen. Voor den Christen betekent het minnend verlangen ener bruid, die zonder haren bruidegom niet meer kan leven, die zich geheel de zijne weet, gelijk hij de hare is, en die zich eerst dan bevredigd gevoelt als zijn huis het hare en haar huis het zijne geworden is, -zulk een bruidsverlangen betekent voor den Christen niets anders dan ene krachtige vermaning om naar voller en blijvender vereniging met den Heiland, als den waren Zielebruidegom te trachten en Hem niet los te laten, totdat Hij met de volheid Zijner hemelse gaven in het huis gelijk in het hart Zijnen intrek genomen hebbe. De Christen worde niet moede naar de komst des Heeren in zijn hart te verlangen en daarom te bidden, totdat hij als Zijn eigendom geworden, kan zeggen: "Mijn liefste is mijn, en ik ben de Zijne," en totdat hij zijne ziel met Hem verloofd wete, gelijk de bruid met haren bruidegom (John 14:23; John 17:21,. En gelijk de Kerk, in zover zij de rechte en ware Bruid des Heeren is, niet kan ophouden naar Zijne heerlijke verschijning te verlangen, waardoor zij eeuwiglijk n vlees met Hem zijn zal (Ephesians 5:32. 2 Corinthians 11:2. 5:32 2Co 11:2 Revelation 2:17) zo moet ook de enkele Christenziel ten alle tijde met vurig gebed van teder verlangende liefde tot haren hemelsen Bruidegom spreken: "Kom, Heere Jezus, ja kom haastelijk!"
6.
C. In de derde akte (Song of Solomon 3:6-Hoofdst 5:1) wordt Sulamiths smachtend wachtend vervuld en wordt het feestelijk binnenhalen der bruid door Salomo en de bruiloft te Jeruzalem voorgesteld. Wederom moet men zich ene lange tijdruimte als verstreken denken van dien tijd af, toen Sulamith in de tweede akte met reikhalzend verlangen de komst van haren bruidegom verwachtte. Eindelijk verschijnt hij met een eervol geleide naar Oud-testamentische bruiloftsgewoonte (1 Makk. 9:37,39) in het huis van Sulamiths moeder, om zijne bruid naar Jeruzalem af te halen en haar daar tot koningin en tot zijne boven alle andere bevoorrechte echtgenoot te verheffen. De akte wordt dien ten gevolge verdeeld in twee tonelen, waarvan het eerste (Song of Solomon 3:6-Song of Solomon 3:11) den feestelijken intocht van het bruidspaar in Jeruzalem, het tweede (Hoofdst 3:1-5:1) den bruiloftsmaaltijd in het koninklijk paleis voorstelt.
I. Song of Solomon 3:6-Song of Solomon 3:11. Wij vinden ons hier verplaatst aan ene openbare plaats bij ene der poorten van Jeruzalem, van waar men de noord-oostelijk zich naar Jericho uitstrekkende woeste landstreek overziet. In de verte ziet men een feestelijken talrijken stoet uit die streek zich naar Jeruzalem bewegen op den gewonen groten weg, die uit het noorden des lands door de Jordaanvlakte over Jericho naar Jeruzalem voert. Het is een bruiloftstoet van zo verbazende pracht, dat het voor de poort verzamelde koor van Salomo's hofvrouwen, die de gezamenlijke bewoners, of althans alle vrouwen van Jeruzalem vertegenwoordigen, telkenmale opnieuw hare bewondering in jubelende kreten uiten. Door deze horen wij den stoet beschrijven. Wolken van kostelijk reukwerk gaan reeds op verren afstand voor en kondigen de nabijheid aan der heerlijke, schoon versierde bruid. In het midden van den stoet is een prachtig draagbed te zien, omgeven en beschermd door 60 uitgelezen helden, waarin de glansrijke bruidegom is gezeten, thans niet met ene koningskroon, maar het hoofd met een feestelijken krans versierd, immers het is heden zijn bruilofstdag. Nevens hem zit de beminnelijke bruid. Voor en achter deze gaat de menigte van het heden bijzonder rijk versierde koninklijk gevolg. Als de stoet nabij komt, beschrijven anderen uit het vrouwenkoor bij de poort de wonderbare heerlijkheid van het koninklijke draagbed, dat Salomo voor dezen dag tot eer der bruid heeft laten vervaardigen, en dat door de dochteren van Jeruzalem uit liefde tot hem met haar handwerk is versierd geworden. Eindelijk beweegt de stoet zich langzaam door de poort, en het gehele koor der vrouwen jubelt nog eenmaal het bruidspaar tegemoet, alle vrouwen oproepende om den heerlijken opgetooiden koning en zijne lieflijke bruid te bewonderen. -Ofschoon in dit toneel alleen het staande koor der dochteren Jeruzalems spreekt, terwijl alle andere personen slechts gezien worden, en wederom in het volgende toneel alleen het bruidspaar in gesprekken met elkaar verdiept is, zo munten toch beide tonelen boven al de andere in aanschouwelijkheid en levendigheid van schildering uit, hetgeen vooral hiermede in verband staat, dat de handeling van het Hooglied in deze bedrijven haar middel- en hoogtepunt bereikt.
Vers 5
5. Zo droomde ik destijds; maar wanneer zal het eindelijk daartoe komen, dat ik eeuwig ongescheiden met hem verenigd worde? O, ik bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, die bij de lieflijke reeën of bij de hinden des velds zijt, de zinnebeelden van ware liefde, dat gij de liefde niet opwekt, noch wakker maakt; maar stil wacht, totdat het haar luste. (Song of Solomon 2:7).1) Ook hier wederom als bij Song of Solomon 2:7 hebben de Staten-Overzetters, die en zijt, er bij gevoegd. Het wil echter zeggen, zoals zij ook zelf aantekenen: Zo lief als u de reeën of hinden des velds zijn.
2) Deze waarschuwing, gericht tot de haar in den geest voor ogen staande vrouwen, drukt zij des te liever in dezelfde woorden uit, die zij destijds voor de eerste maal gebruikte, toen deze waarlijk tegenwoordig waren, daar zij zo even aan enen droom uit dien tijd had gedacht. Als met een refrein sluit zich hiermede de tweede even als de eerste akte. De grondgedachte van de gehele akte, gelijk zij zich bijzonder in de dubbele betuiging: "Mijn liefste is mijn en ik ben de zijne" en "Ik hield hem vast en liet hem niet gaan" uitgesproken werd, ligt duidelijk in de tot in den dood getrouwe liefde, die niet kan rusten, totdat haar verlangen naar voller en blijvende vereniging met den geliefde gestild is, in het trouwe vasthouden der bruid aan den vriend harer ziel ook gedurende ene langere scheiding, waarin zij dag noch nacht, wakend noch dromend, hare gedachten van haren Uitverkorene van zich kan verwijderen. Voor den Christen betekent het minnend verlangen ener bruid, die zonder haren bruidegom niet meer kan leven, die zich geheel de zijne weet, gelijk hij de hare is, en die zich eerst dan bevredigd gevoelt als zijn huis het hare en haar huis het zijne geworden is, -zulk een bruidsverlangen betekent voor den Christen niets anders dan ene krachtige vermaning om naar voller en blijvender vereniging met den Heiland, als den waren Zielebruidegom te trachten en Hem niet los te laten, totdat Hij met de volheid Zijner hemelse gaven in het huis gelijk in het hart Zijnen intrek genomen hebbe. De Christen worde niet moede naar de komst des Heeren in zijn hart te verlangen en daarom te bidden, totdat hij als Zijn eigendom geworden, kan zeggen: "Mijn liefste is mijn, en ik ben de Zijne," en totdat hij zijne ziel met Hem verloofd wete, gelijk de bruid met haren bruidegom (John 14:23; John 17:21,. En gelijk de Kerk, in zover zij de rechte en ware Bruid des Heeren is, niet kan ophouden naar Zijne heerlijke verschijning te verlangen, waardoor zij eeuwiglijk n vlees met Hem zijn zal (Ephesians 5:32. 2 Corinthians 11:2. 5:32 2Co 11:2 Revelation 2:17) zo moet ook de enkele Christenziel ten alle tijde met vurig gebed van teder verlangende liefde tot haren hemelsen Bruidegom spreken: "Kom, Heere Jezus, ja kom haastelijk!"
6.
C. In de derde akte (Song of Solomon 3:6-Hoofdst 5:1) wordt Sulamiths smachtend wachtend vervuld en wordt het feestelijk binnenhalen der bruid door Salomo en de bruiloft te Jeruzalem voorgesteld. Wederom moet men zich ene lange tijdruimte als verstreken denken van dien tijd af, toen Sulamith in de tweede akte met reikhalzend verlangen de komst van haren bruidegom verwachtte. Eindelijk verschijnt hij met een eervol geleide naar Oud-testamentische bruiloftsgewoonte (1 Makk. 9:37,39) in het huis van Sulamiths moeder, om zijne bruid naar Jeruzalem af te halen en haar daar tot koningin en tot zijne boven alle andere bevoorrechte echtgenoot te verheffen. De akte wordt dien ten gevolge verdeeld in twee tonelen, waarvan het eerste (Song of Solomon 3:6-Song of Solomon 3:11) den feestelijken intocht van het bruidspaar in Jeruzalem, het tweede (Hoofdst 3:1-5:1) den bruiloftsmaaltijd in het koninklijk paleis voorstelt.
I. Song of Solomon 3:6-Song of Solomon 3:11. Wij vinden ons hier verplaatst aan ene openbare plaats bij ene der poorten van Jeruzalem, van waar men de noord-oostelijk zich naar Jericho uitstrekkende woeste landstreek overziet. In de verte ziet men een feestelijken talrijken stoet uit die streek zich naar Jeruzalem bewegen op den gewonen groten weg, die uit het noorden des lands door de Jordaanvlakte over Jericho naar Jeruzalem voert. Het is een bruiloftstoet van zo verbazende pracht, dat het voor de poort verzamelde koor van Salomo's hofvrouwen, die de gezamenlijke bewoners, of althans alle vrouwen van Jeruzalem vertegenwoordigen, telkenmale opnieuw hare bewondering in jubelende kreten uiten. Door deze horen wij den stoet beschrijven. Wolken van kostelijk reukwerk gaan reeds op verren afstand voor en kondigen de nabijheid aan der heerlijke, schoon versierde bruid. In het midden van den stoet is een prachtig draagbed te zien, omgeven en beschermd door 60 uitgelezen helden, waarin de glansrijke bruidegom is gezeten, thans niet met ene koningskroon, maar het hoofd met een feestelijken krans versierd, immers het is heden zijn bruilofstdag. Nevens hem zit de beminnelijke bruid. Voor en achter deze gaat de menigte van het heden bijzonder rijk versierde koninklijk gevolg. Als de stoet nabij komt, beschrijven anderen uit het vrouwenkoor bij de poort de wonderbare heerlijkheid van het koninklijke draagbed, dat Salomo voor dezen dag tot eer der bruid heeft laten vervaardigen, en dat door de dochteren van Jeruzalem uit liefde tot hem met haar handwerk is versierd geworden. Eindelijk beweegt de stoet zich langzaam door de poort, en het gehele koor der vrouwen jubelt nog eenmaal het bruidspaar tegemoet, alle vrouwen oproepende om den heerlijken opgetooiden koning en zijne lieflijke bruid te bewonderen. -Ofschoon in dit toneel alleen het staande koor der dochteren Jeruzalems spreekt, terwijl alle andere personen slechts gezien worden, en wederom in het volgende toneel alleen het bruidspaar in gesprekken met elkaar verdiept is, zo munten toch beide tonelen boven al de andere in aanschouwelijkheid en levendigheid van schildering uit, hetgeen vooral hiermede in verband staat, dat de handeling van het Hooglied in deze bedrijven haar middel- en hoogtepunt bereikt.
Vers 6
6. Enige uit het koor der dochteren Jeruzalems (Song of Solomon 1:3 ), die aan de poort staan en met verwondering en verbazen wijzen op den uit de verte naderenden feeststoet, voornamelijk op de boven allen uitmuntende glansrijke bruid: a) Wie is zij, die daar zo heerlijk en prachtig versierd naar de stad opkomt uit de woestijn, daar onder aan gene zijde van den Olijfberg 1) statig en met kostbaar reukwerk omgeven als rookpilaren, hoog zich verheffend, den slanken palmboom voorbij strevend, berookt met mirre en wierook, en met allerlei welriekende poeder des kruideniers 1)?a) Song of Solomon 8:5.
1) De naaste omgeving van Jeruzalem was wel is waar rijk aan tuinen en plantsoen, maar verder aan de andere zijde van Bethanië op den weg naar Jericho breidde zich ene stille, onbewoonbare woestijn met doorngewas en steenhopen uit. Toen eenmaal de kinderen Israëls uit de woestijn optrokken, en met Jozua, den zoon van Nun, den Jordaan doortraden, toen vroegen de volkeren der aarde: Welk is dat uitverkoren volk, dat uit de woestijn opkomt, welriekend van geur des wierooks, gesterkt door Gods arm, om der verdiensten wille van Abraham, die God gehoorzaamde en op den berg Moria tot hem smeekte; glanzend van heilige zalfolie om der gerechtigheids wille van Izak, die gebonden werd op den berg des heiligdoms; begeleid van wonderen, om der barmhartigheids wille van Jacob, die met den Heere worstelde tot den dageraad en hen overmocht en alzo zelf te zamen met zijn twaalf stammen verlost werd?
Evenzo zal eenmaal de tweede Jozua, Jezus Christus met Zijn heerlijken bruiloftstoet uittrekken, om Zijne dan reine en heerlijke bruid, door Hem zelven met alle goud en zilver overtreffende deugden versierd, uit hare aardse woonplaats tot de bruiloft en eeuwige zalige gemeenschap der koninklijke heerlijkheid met Hem af te halen, en uit de woestijn en zonnehitte der aanvechtingen dezes levens op te voeren naar het nieuwe Jeruzalem. Dan zal ook hare schoonheid en heerlijkheid openbaar worden voor alle volkeren op aarde en door hen met verstomming bewonderd worden, als de glans en de majesteit van haren verheerlijkten Heere en Bruidegom haar weer van het aangezicht zal stralen. En gelijk Sulamith in hare schoonheid en haar van Salomo geschonken sieraad staat in tegenoverstelling van de woestijn, zodat de vrouwen in verbazing vragen: Hoe is het mogelijk, dat zulke schoonheid uit de woestijn opkomt, zo ook zullen eenmaal de volken der aarde niet begrijpen en zich verwonderen dat de nederige, door hen zo verachte, mishandelde en vervolgde bruid des Heeren zulk ene verheven schoonheid, zulk een glans der eeuwigheid bezit, en dat zij uit ellende en droefheid des levens in de woestijn der wereld zulke heerlijkheid meebrengt. Want uit de woestijn (Revelation 2:6) zal haar Bruidegom haar halen en toch zal zij in wit, rein lijnwaad gekleed zijn. (Revelation 9:8; Revelation 21:2)..
2) In het Oosten was het ene geliefkoosde gewoonte om bij feestelijke optochten, zo als bij ene bruiloft, niet slechts de klederen enz. met hartverkwikkende reukwerken te vervullen maar ook v r den stoet uit edel reukwerk te branden, gelijk het ook aan het Turkse hof te Konstantinopel vroeger nog de gewoonte was om bij de geestelijke ontvangst van vreemde gezantschappen aloë en wierook in gloeiende zilveren schalen te branden. Deze gewoonte, als ook de omstandigheid, dat zowel Salomo als Sulamith hier en reeds vroeger altijd met welriekende geuren rijkelijk omgeven zijn, heeft ene diepe zin. Elke onaangename reuk is het zinnebeeld van zonde, dood, verrotting, eeuwig verderf; de welriekende geuren daarentegen zijn het zinnebeeld van de verwijdering van zonde, schuld, dood en verderf, en van de vervulling met reinheid en gerechtigheid, met vergankelijk, eeuwig leven, waarop de dood geen macht meer heeft. De Bruid des Heeren, Zijn eigen heilig lichaam, zal ook geheel doordrongen en omgeven zijn van alle welriekende geuren der eeuwige heerlijkheid, en zij, die haar in hare heerlijkheid aan de hand haars Verlossers zullen zien opgaan ter bruiloftsmaal, zullen ook reeds uit de verte een gevoel en ene duidelijke ervaring hebben van de stromen des eeuwigen levens, dat zijn geur uit haar verspreidt. -Thans leeft de begenadigde ziel (gelijk de gehele gemeente van Christus) nog in de woestijn, in den vreemde temidden van wilde gedierten en duivelen. Ofschoon zij nu hier geheel van haren Bruidegom verlaten is, wordt zij toch, zolang zij nog in het vlees leeft, nog niet tot het volkomen aanschouwen van Hem toegelaten, maar wordt door Hem door woeste streken en verzoekingen geleid. Ja zo lang zij nog niet met Hem heerst, schijnt zij van Hem verlaten te zijn. Daarom tobt zij voortdurend om tot Hem uit te gaan, opdat hoe langer hoe meer bemerke hoe lief zij hem heeft.
Als de Bruid hier wordt voorgesteld als komende uit de woestijn, en de verwondering daarover gegeven wordt, dan is ook de woestijn typisch op te vatten als beeld van verdrukking en onvruchtbaarheid en knechtschap, en het opkomen uit de woestijn, als een komen tot de vrijheid.
Van de woestijn is geen verwachting. Maar daarom wordt ook duidelijk te kennen gegeven, dat al wat de bruid is en heeft, zij al dat heeft door en van haar bruidegom.
Vers 6
6. Enige uit het koor der dochteren Jeruzalems (Song of Solomon 1:3 ), die aan de poort staan en met verwondering en verbazen wijzen op den uit de verte naderenden feeststoet, voornamelijk op de boven allen uitmuntende glansrijke bruid: a) Wie is zij, die daar zo heerlijk en prachtig versierd naar de stad opkomt uit de woestijn, daar onder aan gene zijde van den Olijfberg 1) statig en met kostbaar reukwerk omgeven als rookpilaren, hoog zich verheffend, den slanken palmboom voorbij strevend, berookt met mirre en wierook, en met allerlei welriekende poeder des kruideniers 1)?a) Song of Solomon 8:5.
1) De naaste omgeving van Jeruzalem was wel is waar rijk aan tuinen en plantsoen, maar verder aan de andere zijde van Bethanië op den weg naar Jericho breidde zich ene stille, onbewoonbare woestijn met doorngewas en steenhopen uit. Toen eenmaal de kinderen Israëls uit de woestijn optrokken, en met Jozua, den zoon van Nun, den Jordaan doortraden, toen vroegen de volkeren der aarde: Welk is dat uitverkoren volk, dat uit de woestijn opkomt, welriekend van geur des wierooks, gesterkt door Gods arm, om der verdiensten wille van Abraham, die God gehoorzaamde en op den berg Moria tot hem smeekte; glanzend van heilige zalfolie om der gerechtigheids wille van Izak, die gebonden werd op den berg des heiligdoms; begeleid van wonderen, om der barmhartigheids wille van Jacob, die met den Heere worstelde tot den dageraad en hen overmocht en alzo zelf te zamen met zijn twaalf stammen verlost werd?
Evenzo zal eenmaal de tweede Jozua, Jezus Christus met Zijn heerlijken bruiloftstoet uittrekken, om Zijne dan reine en heerlijke bruid, door Hem zelven met alle goud en zilver overtreffende deugden versierd, uit hare aardse woonplaats tot de bruiloft en eeuwige zalige gemeenschap der koninklijke heerlijkheid met Hem af te halen, en uit de woestijn en zonnehitte der aanvechtingen dezes levens op te voeren naar het nieuwe Jeruzalem. Dan zal ook hare schoonheid en heerlijkheid openbaar worden voor alle volkeren op aarde en door hen met verstomming bewonderd worden, als de glans en de majesteit van haren verheerlijkten Heere en Bruidegom haar weer van het aangezicht zal stralen. En gelijk Sulamith in hare schoonheid en haar van Salomo geschonken sieraad staat in tegenoverstelling van de woestijn, zodat de vrouwen in verbazing vragen: Hoe is het mogelijk, dat zulke schoonheid uit de woestijn opkomt, zo ook zullen eenmaal de volken der aarde niet begrijpen en zich verwonderen dat de nederige, door hen zo verachte, mishandelde en vervolgde bruid des Heeren zulk ene verheven schoonheid, zulk een glans der eeuwigheid bezit, en dat zij uit ellende en droefheid des levens in de woestijn der wereld zulke heerlijkheid meebrengt. Want uit de woestijn (Revelation 2:6) zal haar Bruidegom haar halen en toch zal zij in wit, rein lijnwaad gekleed zijn. (Revelation 9:8; Revelation 21:2)..
2) In het Oosten was het ene geliefkoosde gewoonte om bij feestelijke optochten, zo als bij ene bruiloft, niet slechts de klederen enz. met hartverkwikkende reukwerken te vervullen maar ook v r den stoet uit edel reukwerk te branden, gelijk het ook aan het Turkse hof te Konstantinopel vroeger nog de gewoonte was om bij de geestelijke ontvangst van vreemde gezantschappen aloë en wierook in gloeiende zilveren schalen te branden. Deze gewoonte, als ook de omstandigheid, dat zowel Salomo als Sulamith hier en reeds vroeger altijd met welriekende geuren rijkelijk omgeven zijn, heeft ene diepe zin. Elke onaangename reuk is het zinnebeeld van zonde, dood, verrotting, eeuwig verderf; de welriekende geuren daarentegen zijn het zinnebeeld van de verwijdering van zonde, schuld, dood en verderf, en van de vervulling met reinheid en gerechtigheid, met vergankelijk, eeuwig leven, waarop de dood geen macht meer heeft. De Bruid des Heeren, Zijn eigen heilig lichaam, zal ook geheel doordrongen en omgeven zijn van alle welriekende geuren der eeuwige heerlijkheid, en zij, die haar in hare heerlijkheid aan de hand haars Verlossers zullen zien opgaan ter bruiloftsmaal, zullen ook reeds uit de verte een gevoel en ene duidelijke ervaring hebben van de stromen des eeuwigen levens, dat zijn geur uit haar verspreidt. -Thans leeft de begenadigde ziel (gelijk de gehele gemeente van Christus) nog in de woestijn, in den vreemde temidden van wilde gedierten en duivelen. Ofschoon zij nu hier geheel van haren Bruidegom verlaten is, wordt zij toch, zolang zij nog in het vlees leeft, nog niet tot het volkomen aanschouwen van Hem toegelaten, maar wordt door Hem door woeste streken en verzoekingen geleid. Ja zo lang zij nog niet met Hem heerst, schijnt zij van Hem verlaten te zijn. Daarom tobt zij voortdurend om tot Hem uit te gaan, opdat hoe langer hoe meer bemerke hoe lief zij hem heeft.
Als de Bruid hier wordt voorgesteld als komende uit de woestijn, en de verwondering daarover gegeven wordt, dan is ook de woestijn typisch op te vatten als beeld van verdrukking en onvruchtbaarheid en knechtschap, en het opkomen uit de woestijn, als een komen tot de vrijheid.
Van de woestijn is geen verwachting. Maar daarom wordt ook duidelijk te kennen gegeven, dat al wat de bruid is en heeft, zij al dat heeft door en van haar bruidegom.
Vers 7
7. Andere vrouwen uit hetzelfde koor aan de poort, bij het aanschouwen van het statiebed in het midden van den optocht, als hij reeds gans in de nabijheid gekomen is: Ziet, het bed, dat Salomo heeft! 1) en welk een glansrijke omgeving! daar zijn als erewacht zestig krijgshelden rondom, van de 600 helden van Israël, 2) welke David reeds als staande eregarde uit de kern van het leger zich als de edelste en getrouwste zijner dienaren uitverkoren had (2 Samuel 15:18 ; 2 Samuel 16:6; 2 Samuel 20:7; 2 Samuel 23:8,.1) Is het wonder, dat het geestelijk huwelijk tussen de Kerk en Jezus, hetwelk alle de volmaaktheden van menselijke huwelijken oneindig overklimt, ook niet ontzet zij van deze zo passende evenmatigheid? Het is waar, in zichzelve is zijne Bruid van een lagen, verachten, armen, walgelijken staat en gestalte. Maar als zij nu door de genade Hem tot ene Bruid wordt opgesierd, zo komt er ook ene koninklijke luister, ene Geest der heerlijkheid op haar, en zo wordt zij ook een weluitgedoste Bruid. Bij zulk ene Bruid past niet minder een Bruidegom veel schoner dan de mensenkinderen met majesteit en heerlijkheid (Psalms 45:3,Psalms 45:4,Psalms 45:10,Psalms 45:14)..
Zij, die de rust in Christus vinden, hebben niet alleen alle gemak en gerustheid, maar zij wonen ook in alle veiligheid en zekerheid en hun heilige onbekommerdheid steunt op een heilige en onverwinlijke hoede en bescherming..
2) Dit duidt aan de zekerheid en veiligheid van de Kerk van Christus. Kon Elisa zeggen: die bij ons zijn, zijn meer, dan die bij hen zijn, dit geldt te allen tijde ten opzichte van de zaligheid der gelovigen. Dat de wachters daar stonden was niet om den Bruidegom, maar om de Bruid, d.w.z. opdat zij gerust en veilig zich zou weten.
Vers 7
7. Andere vrouwen uit hetzelfde koor aan de poort, bij het aanschouwen van het statiebed in het midden van den optocht, als hij reeds gans in de nabijheid gekomen is: Ziet, het bed, dat Salomo heeft! 1) en welk een glansrijke omgeving! daar zijn als erewacht zestig krijgshelden rondom, van de 600 helden van Israël, 2) welke David reeds als staande eregarde uit de kern van het leger zich als de edelste en getrouwste zijner dienaren uitverkoren had (2 Samuel 15:18 ; 2 Samuel 16:6; 2 Samuel 20:7; 2 Samuel 23:8,.1) Is het wonder, dat het geestelijk huwelijk tussen de Kerk en Jezus, hetwelk alle de volmaaktheden van menselijke huwelijken oneindig overklimt, ook niet ontzet zij van deze zo passende evenmatigheid? Het is waar, in zichzelve is zijne Bruid van een lagen, verachten, armen, walgelijken staat en gestalte. Maar als zij nu door de genade Hem tot ene Bruid wordt opgesierd, zo komt er ook ene koninklijke luister, ene Geest der heerlijkheid op haar, en zo wordt zij ook een weluitgedoste Bruid. Bij zulk ene Bruid past niet minder een Bruidegom veel schoner dan de mensenkinderen met majesteit en heerlijkheid (Psalms 45:3,Psalms 45:4,Psalms 45:10,Psalms 45:14)..
Zij, die de rust in Christus vinden, hebben niet alleen alle gemak en gerustheid, maar zij wonen ook in alle veiligheid en zekerheid en hun heilige onbekommerdheid steunt op een heilige en onverwinlijke hoede en bescherming..
2) Dit duidt aan de zekerheid en veiligheid van de Kerk van Christus. Kon Elisa zeggen: die bij ons zijn, zijn meer, dan die bij hen zijn, dit geldt te allen tijde ten opzichte van de zaligheid der gelovigen. Dat de wachters daar stonden was niet om den Bruidegom, maar om de Bruid, d.w.z. opdat zij gerust en veilig zich zou weten.
Vers 8
8. Die allemaal zwaarden houden gewapend met zwaarden ten oorlog, geoefend in den krijg, elk hebbende zijn zwaard aan zijne heup, 1) van wege den schrik des nachts, 2) waarmee zij op den langen tocht door woeste streken alle storing en verschrikking van de slapenden in den nacht verre moesten houden.1) Altegaarder omschrijvingen van enen recht toegerusten, enen recht geoefenden, enen rechtvaardigen, enen recht onverschrokken held..
2) De duistere tijden, waarin gij leeft, tijden van zo vele zonden, van zo vele doorbrekende dwalingen, van zo vele zorgeloosheden roepen ons te meer, om met het zwaard in de hand voor `s konings belangen uit te komen. Nachten van verschrikkingen, van verzoekingen, van rampspoeden, die u zelfs overkomen, vereisen wel, dat hij wel gewapend en wel ten oorlog geleerd zijn. Hoe zult gij anders staande blijven in den bozen dag?.
Daar de reis van Sunem tot Jeruzalem, in rechtstreeksen afstand, 12 mijlen bedraagt, en alzo minstens eens, zo niet twee malen, overnachten noodzakelijk maakte, en dat wel in een wild eenzaam oord, zo was een dergelijk militair geleide geenszins overtollig. Ook stelt Sulamith later, als zij tot terugkeer naar hare geboorteplaats opwekt (Song of Solomon 7:11,Song of Solomon 7:12) op den weg derwaarts een herhaald overnachten in de dorpen voor.
-Gelijk Salomo zijne uitverkorene bruid in een pracht-rustbank, omgeven van 60 krijgshelden, naar het huis haalt, zo zal de Heere, als Hij Zijne gemeente verlossen en ter bruiloft zal afhalen, zelf met grote heerlijkheid verschijnen, en omringd zijn door de schare van alle heilige engelen, de sterke helden, die Zijn woord doen, en die wel bij machte zijn om de verschrikking van de macht des satans en van het gezamenlijk rijk der duisternis af te houden van de Bruid des Lams, om ze daarna voor altijd te vernietigen..
Vers 8
8. Die allemaal zwaarden houden gewapend met zwaarden ten oorlog, geoefend in den krijg, elk hebbende zijn zwaard aan zijne heup, 1) van wege den schrik des nachts, 2) waarmee zij op den langen tocht door woeste streken alle storing en verschrikking van de slapenden in den nacht verre moesten houden.1) Altegaarder omschrijvingen van enen recht toegerusten, enen recht geoefenden, enen rechtvaardigen, enen recht onverschrokken held..
2) De duistere tijden, waarin gij leeft, tijden van zo vele zonden, van zo vele doorbrekende dwalingen, van zo vele zorgeloosheden roepen ons te meer, om met het zwaard in de hand voor `s konings belangen uit te komen. Nachten van verschrikkingen, van verzoekingen, van rampspoeden, die u zelfs overkomen, vereisen wel, dat hij wel gewapend en wel ten oorlog geleerd zijn. Hoe zult gij anders staande blijven in den bozen dag?.
Daar de reis van Sunem tot Jeruzalem, in rechtstreeksen afstand, 12 mijlen bedraagt, en alzo minstens eens, zo niet twee malen, overnachten noodzakelijk maakte, en dat wel in een wild eenzaam oord, zo was een dergelijk militair geleide geenszins overtollig. Ook stelt Sulamith later, als zij tot terugkeer naar hare geboorteplaats opwekt (Song of Solomon 7:11,Song of Solomon 7:12) op den weg derwaarts een herhaald overnachten in de dorpen voor.
-Gelijk Salomo zijne uitverkorene bruid in een pracht-rustbank, omgeven van 60 krijgshelden, naar het huis haalt, zo zal de Heere, als Hij Zijne gemeente verlossen en ter bruiloft zal afhalen, zelf met grote heerlijkheid verschijnen, en omringd zijn door de schare van alle heilige engelen, de sterke helden, die Zijn woord doen, en die wel bij machte zijn om de verschrikking van de macht des satans en van het gezamenlijk rijk der duisternis af te houden van de Bruid des Lams, om ze daarna voor altijd te vernietigen..
Vers 9
9. Wederom andere vrouwen uit het koor: De koning Salomo heeft zich, en voor Sulamith op dezen zijnen bruiloftsdag ene bijzondere prachtige koets, een statiebed (Song of Solomon 3:7) gemaakt, laten maken van allerlei kostbaar hout van het hout van Libanon, als ceder- en cipressehout.De wagen betekent het Verbond der genade, het plan der verlossing, gelijk het in den eeuwigen raad Gods is besloten en ons in de Schrift is geopenbaard. Het is het werk van Christus zelven, waarin de heerlijkheid van Zijne liefde en genade zich op het uitnemendst vertoont, en dat Hem in de ogen der gelovigen beminnelijk bewonderingswaardig maakt. In dit verbond worden zij in de volkomenheid der goddelijke liefde gedragen en rijden zij als het ware in triomf. Wonderbaar schoon is het ontworpen en daargesteld, zo tot ere van Christus als tot troost voor de gelovigen. Het is in alles wel geordineerd en bewaard, 2 Samuel 23:5 2 Samuel 23:5 Zijne pilaren kunnen noch wankelen noch buigen. Het is gemaakt van het hout van den Libanon, dat niet verrot. Het voetstuk er van was goud, het duurzaamst metaal. Het bloed des verbonds, dat heerlijk purper, is het bedeksel van dien wagen, waarin de gelovigen beveiligd zijn voor den wind en de stormen van den toorn Gods en voor de smarten dezer wereld. Maar het binnenst er van en wat er het alles in allen van uitmaakt, is de liefde, de liefde van Christus, die alle verstand te boven gaat, welker uitgestrektheid onmetelijk is. Dat is het, waarom gelovigen hebben te rusten..
Vers 9
9. Wederom andere vrouwen uit het koor: De koning Salomo heeft zich, en voor Sulamith op dezen zijnen bruiloftsdag ene bijzondere prachtige koets, een statiebed (Song of Solomon 3:7) gemaakt, laten maken van allerlei kostbaar hout van het hout van Libanon, als ceder- en cipressehout.De wagen betekent het Verbond der genade, het plan der verlossing, gelijk het in den eeuwigen raad Gods is besloten en ons in de Schrift is geopenbaard. Het is het werk van Christus zelven, waarin de heerlijkheid van Zijne liefde en genade zich op het uitnemendst vertoont, en dat Hem in de ogen der gelovigen beminnelijk bewonderingswaardig maakt. In dit verbond worden zij in de volkomenheid der goddelijke liefde gedragen en rijden zij als het ware in triomf. Wonderbaar schoon is het ontworpen en daargesteld, zo tot ere van Christus als tot troost voor de gelovigen. Het is in alles wel geordineerd en bewaard, 2 Samuel 23:5 2 Samuel 23:5 Zijne pilaren kunnen noch wankelen noch buigen. Het is gemaakt van het hout van den Libanon, dat niet verrot. Het voetstuk er van was goud, het duurzaamst metaal. Het bloed des verbonds, dat heerlijk purper, is het bedeksel van dien wagen, waarin de gelovigen beveiligd zijn voor den wind en de stormen van den toorn Gods en voor de smarten dezer wereld. Maar het binnenst er van en wat er het alles in allen van uitmaakt, is de liefde, de liefde van Christus, die alle verstand te boven gaat, welker uitgestrektheid onmetelijk is. Dat is het, waarom gelovigen hebben te rusten..
Vers 10
10. Deuteronomy 1:1) sierlijke pilaren van deze, waarmee zij versierd is, maakte hij van zilver, haren vloer, (beter: hare leuning) van goud, haar gehemelte of: haar peluw van purper, het binnenste was gespreid met de liefde van de dochteren van Jeruzalem 2) (juister: was fijn gestikt door de liefde van de dochteren van Jeruzalem) die het den koning als geschenk hadden aangeboden.1) De nauwkeurige beschrijving van de pracht der reiskoets moet duidelijk dienen om aan te tonen, dat Salomo zijne geliefde bruid thans uit de nederigheid van een eenvoudig, onbekend landmeisje tot de hoogheid en majesteit van een volkomen koninginnestaat had verheven. In de bijzondere kostbare delen van den draagstoel moet de heerlijkheid der bruid alzo voor allen openbaar worden. Men kan derhalve de verschillende delen en stoffen er van, niet nog in het bijzonder verklaren, gelijk de allegorische uitleggers doen. Het is daarenboven een voldoend verhevene gedachte, dat even als Sulamith, zo ook de gemeente Gods, in het Oude Testament uit de dienstbaarheid en vernedering in Egypte tot de heerlijkheid van een volk van koningen en priesters is verheven, en in het nieuwe Testament uit de armoede van een arm zondaarsvolk, dat in Bethlehems stal het eerst zijn Bruidegom aanbad, is opgevoerd tot de hoogheid van ene door het geloof en Gods woord de wereld overwinnende en beheersende koningin en eenmaal in deze thans nog onder kruis en knechtsgestalte verborgene heerlijkheid ook den vijanden zal openbaar worden..
2) Dit zal willen zeggen, dat de verheerlijkte Koning in zijnen zaligen ruststaat, op zijn glansrijke koetse evenwel is en blijft het grote voorwerp van de liefde der gelovigen, dat die hem daarop als gedurig bespreiden, overdekken, overstromen met hun liefde, dat die ook zijn binnenste, zijn hart in die zijne erekoets nog gedurig doen branden en ontsteken door hun liefde, welke zij op aarde tot Hem hebben, en zo door die hun liefde ook gedurig ontsteken en brandende houden. Maar gelijk ik liefst wil, past men het op de liefde van den Heere Jezus tot Jeruzalem's dochters, dan vertoont ons dit het hart van Jezus in den hemel tot Zijn volk hier op aarde, dat Zijne liefde op Zijn koetse van eer niet is verminderd noch ophoudt, maar dat die Zijne koetse nog rondom als bespreid is en tot haar binnenste geheim heeft ene overklimmende liefde van Jezus tot de zijnen..
Wij hebben de opvatting van Henry (Song of Solomon 3:9) en Dchsel laten staan, hoewel wij van mening zijn, dat hier niet van een draagstoel, maar van een bed, van een statiebed sprake is. Bij een draagkoets behoren toch handbomen en bij een reiswagen paarden. En hier is van geen van beide sprake.
Van oude tijden af zijn dan ook de gevoelens verschillend. De een vertaalt door koets, de ander door bed. Wij zijn van oordeel, dat hier van het zelfde bed sprake is als waarvan Song of Solomon 3:7 meldt. Werd daar echter gewezen in hoofdzaak op de wacht, die het bed omringde, hier wordt het bed zelf beschreven en daarmee de hoedanigheden van het bed.
Geestelijk opgevat wordt hier de heerlijkheid van den meerdere dan Salomo beschreven, de glans van Zijne heerlijkheid in den hemel ten behoeve van Zijne gemeente.
Alles aan dit pronkbed is koninklijk en geeft tevens aan een rustigen koninklijken staat.
Welnu, Christus Jezus is den hemel ingegaan, om in koninklijke heerlijkheid, rustende van de overwinning over alle zijne vijanden, toch al de Zijnen die heerlijkheid deelachtig te maken.
Want gelijk Salomo dit bed had gemaakt, om het te delen met zijne uitverkorene bruid, alzo heeft de meerdere dan Salomo, de Christus der heerlijkheid, Zijne overwinning gehaald, opdat geheel Zijne Kerk in al die heerlijkheid zou delen.
Vers 10
10. Deuteronomy 1:1) sierlijke pilaren van deze, waarmee zij versierd is, maakte hij van zilver, haren vloer, (beter: hare leuning) van goud, haar gehemelte of: haar peluw van purper, het binnenste was gespreid met de liefde van de dochteren van Jeruzalem 2) (juister: was fijn gestikt door de liefde van de dochteren van Jeruzalem) die het den koning als geschenk hadden aangeboden.1) De nauwkeurige beschrijving van de pracht der reiskoets moet duidelijk dienen om aan te tonen, dat Salomo zijne geliefde bruid thans uit de nederigheid van een eenvoudig, onbekend landmeisje tot de hoogheid en majesteit van een volkomen koninginnestaat had verheven. In de bijzondere kostbare delen van den draagstoel moet de heerlijkheid der bruid alzo voor allen openbaar worden. Men kan derhalve de verschillende delen en stoffen er van, niet nog in het bijzonder verklaren, gelijk de allegorische uitleggers doen. Het is daarenboven een voldoend verhevene gedachte, dat even als Sulamith, zo ook de gemeente Gods, in het Oude Testament uit de dienstbaarheid en vernedering in Egypte tot de heerlijkheid van een volk van koningen en priesters is verheven, en in het nieuwe Testament uit de armoede van een arm zondaarsvolk, dat in Bethlehems stal het eerst zijn Bruidegom aanbad, is opgevoerd tot de hoogheid van ene door het geloof en Gods woord de wereld overwinnende en beheersende koningin en eenmaal in deze thans nog onder kruis en knechtsgestalte verborgene heerlijkheid ook den vijanden zal openbaar worden..
2) Dit zal willen zeggen, dat de verheerlijkte Koning in zijnen zaligen ruststaat, op zijn glansrijke koetse evenwel is en blijft het grote voorwerp van de liefde der gelovigen, dat die hem daarop als gedurig bespreiden, overdekken, overstromen met hun liefde, dat die ook zijn binnenste, zijn hart in die zijne erekoets nog gedurig doen branden en ontsteken door hun liefde, welke zij op aarde tot Hem hebben, en zo door die hun liefde ook gedurig ontsteken en brandende houden. Maar gelijk ik liefst wil, past men het op de liefde van den Heere Jezus tot Jeruzalem's dochters, dan vertoont ons dit het hart van Jezus in den hemel tot Zijn volk hier op aarde, dat Zijne liefde op Zijn koetse van eer niet is verminderd noch ophoudt, maar dat die Zijne koetse nog rondom als bespreid is en tot haar binnenste geheim heeft ene overklimmende liefde van Jezus tot de zijnen..
Wij hebben de opvatting van Henry (Song of Solomon 3:9) en Dchsel laten staan, hoewel wij van mening zijn, dat hier niet van een draagstoel, maar van een bed, van een statiebed sprake is. Bij een draagkoets behoren toch handbomen en bij een reiswagen paarden. En hier is van geen van beide sprake.
Van oude tijden af zijn dan ook de gevoelens verschillend. De een vertaalt door koets, de ander door bed. Wij zijn van oordeel, dat hier van het zelfde bed sprake is als waarvan Song of Solomon 3:7 meldt. Werd daar echter gewezen in hoofdzaak op de wacht, die het bed omringde, hier wordt het bed zelf beschreven en daarmee de hoedanigheden van het bed.
Geestelijk opgevat wordt hier de heerlijkheid van den meerdere dan Salomo beschreven, de glans van Zijne heerlijkheid in den hemel ten behoeve van Zijne gemeente.
Alles aan dit pronkbed is koninklijk en geeft tevens aan een rustigen koninklijken staat.
Welnu, Christus Jezus is den hemel ingegaan, om in koninklijke heerlijkheid, rustende van de overwinning over alle zijne vijanden, toch al de Zijnen die heerlijkheid deelachtig te maken.
Want gelijk Salomo dit bed had gemaakt, om het te delen met zijne uitverkorene bruid, alzo heeft de meerdere dan Salomo, de Christus der heerlijkheid, Zijne overwinning gehaald, opdat geheel Zijne Kerk in al die heerlijkheid zou delen.
Vers 11
11. Het gezamenlijke koor der vrouwen, luide jubelend, terwijl de stoet zelf de stad binnentrekt: zo gaat nu uit, uit de stad, en aanschouwt, gij dochteren van Zion! den koning Salomo, met de kroon (juister: (den bruiloftskrans) waarmee hem zijne moeder Bathseba kroonde op den huidigen dag zijner bruiloft, en op den dag der vreugde zijns harten.Dat juist Salomo's moeder hem dezen krans heeft opgezet, zal wel te verklaren zijn uit ene bijzondere bruiloftsgewoonte, waarbij de moeder, tot teken van hare goedkeuring der door haren zoon gesloten echtverbintenis, hem eigenhandig met een feestkroon versierde.
In ene doornenkroon, het teken des vloeks, heeft de Heere Zijne Bruid, de verlorene wereld, opgezocht; in ene glansrijke kroon der heerlijkheid met het opschrift "Getrouw en Waarachtig" zal Hij ze wederhalen..
Worden in Song of Solomon 3:10 de vrouwen van Jeruzalem genoemd in onderscheiding van de Galilese vrouwen, hier wordt gesproken van de dochteren van Zion, de gewone erenaam voor de Jeruzalemse vrouwen.
Vragen we nu, wat we onder kroon hebben te verstaan. dan is geen andere uitlegging mogelijk, dan Zijne koninklijke heerschappij aan `s Vaders rechterhand, Zijne koninklijke heerlijkheid, welke de Vader Hem heeft gegeven, nadat Hij Zijne ziele tot een schuldoffer had gesteld.
De heerlijkheid van een koning toch blonk veel meer uit door zijn kroon. Niet een prachtig paleis, niet een prachtig kleed stempelde hem tot koning, maar in de eerste plaats de kroon.
De kroon, waarmee zijne moeder, wat het vlees betrof, d.i. Israël, hem kroonde, was een kroon van doornen, was lijden en smart, maar de kroon, welke de Vader Hem op het hoofd heeft gezet, was eeuwige eer en heerlijkheid. -
Vers 11
11. Het gezamenlijke koor der vrouwen, luide jubelend, terwijl de stoet zelf de stad binnentrekt: zo gaat nu uit, uit de stad, en aanschouwt, gij dochteren van Zion! den koning Salomo, met de kroon (juister: (den bruiloftskrans) waarmee hem zijne moeder Bathseba kroonde op den huidigen dag zijner bruiloft, en op den dag der vreugde zijns harten.Dat juist Salomo's moeder hem dezen krans heeft opgezet, zal wel te verklaren zijn uit ene bijzondere bruiloftsgewoonte, waarbij de moeder, tot teken van hare goedkeuring der door haren zoon gesloten echtverbintenis, hem eigenhandig met een feestkroon versierde.
In ene doornenkroon, het teken des vloeks, heeft de Heere Zijne Bruid, de verlorene wereld, opgezocht; in ene glansrijke kroon der heerlijkheid met het opschrift "Getrouw en Waarachtig" zal Hij ze wederhalen..
Worden in Song of Solomon 3:10 de vrouwen van Jeruzalem genoemd in onderscheiding van de Galilese vrouwen, hier wordt gesproken van de dochteren van Zion, de gewone erenaam voor de Jeruzalemse vrouwen.
Vragen we nu, wat we onder kroon hebben te verstaan. dan is geen andere uitlegging mogelijk, dan Zijne koninklijke heerschappij aan `s Vaders rechterhand, Zijne koninklijke heerlijkheid, welke de Vader Hem heeft gegeven, nadat Hij Zijne ziele tot een schuldoffer had gesteld.
De heerlijkheid van een koning toch blonk veel meer uit door zijn kroon. Niet een prachtig paleis, niet een prachtig kleed stempelde hem tot koning, maar in de eerste plaats de kroon.
De kroon, waarmee zijne moeder, wat het vlees betrof, d.i. Israël, hem kroonde, was een kroon van doornen, was lijden en smart, maar de kroon, welke de Vader Hem op het hoofd heeft gezet, was eeuwige eer en heerlijkheid. -