Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Song of Solomon 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/song-of-solomon-2.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Song of Solomon 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 2Song of Solomon 2:1.
LIEF EN LEED ZIJN CHRISTUS EN ZIJNE BRUID GEMEEN.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 2Song of Solomon 2:1.
LIEF EN LEED ZIJN CHRISTUS EN ZIJNE BRUID GEMEEN.
Vers 1
1. Sulamith, na een wijle stilzwijgen, gedurende hetwelk zij peinst over hare zaligheid en de liefde des konings en over het raadsel, waarom de koning juist op haar, op het eenvoudig landmeisje, wier wensen en neigingen zo weinig bij de haar thans omgevende pracht passen, zijne liefde heeft gevestigd, en terwijl zij de menigvuldige sierlijke planten van het park beschouwt: Ik ben slechts ene geringe, nederige en in `t verborgen bloeiende, zij het tevens lieflijke geurige roos. (beter: korenbloem); gelijk de narcissen en tulpen ginds in mijn land in de vlakte van Saron 1), ene lelie der dalen (Matthew 6:28), zo als die in de valleien van ons land bij duizenden bloeien; ik kan mij zelf alzo niet vergelijken bij de schoonheden van uw hof en bij de andere vrouwen en pas ook weinig in al deze heerlijkheid.1) Er zijn drie vlakten van Saron, alle evenzeer door rijkdom van bloemen uitstekend. 1. De bekende vlakte Saron aan de kust van de Middellandse zee tussen Cesarea en Joppe (Acts 9:35); 2. ene vlakte aan deze zijde van den Jordaan (1 Chronicles 5:16); 3. ene vlakte tussen den berg Thabor en het meer Gennesareth. Hier wordt wel de laatste bedoeld, daar zij in de nabijheid van Sunem is gelegen..
2) Het Hebreeën Synyan of Syosynana (waarvan de vrouwennaam: Suzanna, Luther: roos) is ene in Palestina veelvuldig voorkomende en ook zonder kweking groeiende welriekende bloem, met zesbladige, klokvormige, aan de spits omgebogen kroon van sneeuwwitte kleur, lilium can didum (Matthew 6:28). Op alle plaatsen, waar zij in de Heilige Schrift voorkomt, past het best de bij ons als sierplant gekweekte bloem, de witte lelie..
In het volgende vers zou ook om die reden de roos niet passen, omdat de doornen hier als een beeld van wat lelijk en lastig is dienen moeten, terwijl zij juist de roos als versiering dienen.
Sulamith denkt nederig van zich zelf, want bij des Konings schoonheid verdwijnt de hare, maar toch niet te nederig, want door des konings gunst ziet zij zich, de bloem des velds, de roos van het dal, hoog verhoogd..
Gelijk nu Salomo zijne geliefde uit enen nederigen stand opheft, en dat uit zuivere liefde en aangetrokken door hare schoonheid en beminnelijkheid, evenzo heeft de Heere aan de in ellende en armoede verzonken menscheid ene verhoging geschonken, waarvoor gene andere oorzaak ten gronde ligt dan Zijne liefde, Zijne vrije persoonlijke toegenegenheid tot ons geslacht, dat Hij tot Zijne goddelijke heerlijkheid en zaligheid geenszins van node had; want: "Niets, niets heeft U gedreven. Tot ons in onze ellend. Dat Gij U ons woudt geven. Dan liefde zonder end. `t Was uit Uw welbehagen, Dat Gij op aarde kwaamt, En onze smart en plagen, gewillig op U naamt."
Vers 1
1. Sulamith, na een wijle stilzwijgen, gedurende hetwelk zij peinst over hare zaligheid en de liefde des konings en over het raadsel, waarom de koning juist op haar, op het eenvoudig landmeisje, wier wensen en neigingen zo weinig bij de haar thans omgevende pracht passen, zijne liefde heeft gevestigd, en terwijl zij de menigvuldige sierlijke planten van het park beschouwt: Ik ben slechts ene geringe, nederige en in `t verborgen bloeiende, zij het tevens lieflijke geurige roos. (beter: korenbloem); gelijk de narcissen en tulpen ginds in mijn land in de vlakte van Saron 1), ene lelie der dalen (Matthew 6:28), zo als die in de valleien van ons land bij duizenden bloeien; ik kan mij zelf alzo niet vergelijken bij de schoonheden van uw hof en bij de andere vrouwen en pas ook weinig in al deze heerlijkheid.1) Er zijn drie vlakten van Saron, alle evenzeer door rijkdom van bloemen uitstekend. 1. De bekende vlakte Saron aan de kust van de Middellandse zee tussen Cesarea en Joppe (Acts 9:35); 2. ene vlakte aan deze zijde van den Jordaan (1 Chronicles 5:16); 3. ene vlakte tussen den berg Thabor en het meer Gennesareth. Hier wordt wel de laatste bedoeld, daar zij in de nabijheid van Sunem is gelegen..
2) Het Hebreeën Synyan of Syosynana (waarvan de vrouwennaam: Suzanna, Luther: roos) is ene in Palestina veelvuldig voorkomende en ook zonder kweking groeiende welriekende bloem, met zesbladige, klokvormige, aan de spits omgebogen kroon van sneeuwwitte kleur, lilium can didum (Matthew 6:28). Op alle plaatsen, waar zij in de Heilige Schrift voorkomt, past het best de bij ons als sierplant gekweekte bloem, de witte lelie..
In het volgende vers zou ook om die reden de roos niet passen, omdat de doornen hier als een beeld van wat lelijk en lastig is dienen moeten, terwijl zij juist de roos als versiering dienen.
Sulamith denkt nederig van zich zelf, want bij des Konings schoonheid verdwijnt de hare, maar toch niet te nederig, want door des konings gunst ziet zij zich, de bloem des velds, de roos van het dal, hoog verhoogd..
Gelijk nu Salomo zijne geliefde uit enen nederigen stand opheft, en dat uit zuivere liefde en aangetrokken door hare schoonheid en beminnelijkheid, evenzo heeft de Heere aan de in ellende en armoede verzonken menscheid ene verhoging geschonken, waarvoor gene andere oorzaak ten gronde ligt dan Zijne liefde, Zijne vrije persoonlijke toegenegenheid tot ons geslacht, dat Hij tot Zijne goddelijke heerlijkheid en zaligheid geenszins van node had; want: "Niets, niets heeft U gedreven. Tot ons in onze ellend. Dat Gij U ons woudt geven. Dan liefde zonder end. `t Was uit Uw welbehagen, Dat Gij op aarde kwaamt, En onze smart en plagen, gewillig op U naamt."
Vers 2
2. Salomo, op deze kinderlijke bescheidene belijdenis met des te groter lofspraak antwoordend: Gelijk ene lelie midden onder degemene, onooglijke doornen, 1) alzo is mijne vriendin onder de dochteren; 2) onder alle overige vrouwen staat zij als mijne enig uitverkorene daar (Song of Solomon 6:9).1) Sulamith heeft zich zelf vergeleken bij de roos, of de korenbloem van Saron en bij de lelie der dalen, om daarmee hare nederige gestalte tegenover den koning aan te duiden. De koning echter herinnert, dat zij een lelie is onder de doornen, om daarmee aan te duiden, hoe lieflijk en heerlijk zij is in zijne ogen.
Want toch hoe lieflijk prijkt de witte lelie te midden van hare doornachtige omgeving. Al wat haar omringt is ten dode opgeschreven, om straks gemaaid, ten vure gedoemd te worden, maar zij zelf zal dan juist in al haar schoonheid pronken.
Meer nog, zij heeft het reeds vroeger gezegd, dat het niet ontbroken had aan verdrukkingen, zo ook geven de doornen de vijanden aan, die haar omringen. Maar ziet, eenmaal zal al wat niet-lelie is weggemaaid worden, en zij zelf zal heerlijk prijken. Dan juist zal al hare schoonheid te meer uitkomen.
2) Hoe dierbaar de vromen ook bij God en Christus zijn, zij blijven toch aan velerlei smaadheden en gevaren onderworpen, en moeten verwachten, dat de doornen van verdriet en vernieling hen kwellen en steken in deze wereld. De genade in de ziele is als een lelie onder de doornen, maar het verderf door de begeerlijkheden ingekankerd is als een doorn in het vlees..
Vers 2
2. Salomo, op deze kinderlijke bescheidene belijdenis met des te groter lofspraak antwoordend: Gelijk ene lelie midden onder degemene, onooglijke doornen, 1) alzo is mijne vriendin onder de dochteren; 2) onder alle overige vrouwen staat zij als mijne enig uitverkorene daar (Song of Solomon 6:9).1) Sulamith heeft zich zelf vergeleken bij de roos, of de korenbloem van Saron en bij de lelie der dalen, om daarmee hare nederige gestalte tegenover den koning aan te duiden. De koning echter herinnert, dat zij een lelie is onder de doornen, om daarmee aan te duiden, hoe lieflijk en heerlijk zij is in zijne ogen.
Want toch hoe lieflijk prijkt de witte lelie te midden van hare doornachtige omgeving. Al wat haar omringt is ten dode opgeschreven, om straks gemaaid, ten vure gedoemd te worden, maar zij zelf zal dan juist in al haar schoonheid pronken.
Meer nog, zij heeft het reeds vroeger gezegd, dat het niet ontbroken had aan verdrukkingen, zo ook geven de doornen de vijanden aan, die haar omringen. Maar ziet, eenmaal zal al wat niet-lelie is weggemaaid worden, en zij zelf zal heerlijk prijken. Dan juist zal al hare schoonheid te meer uitkomen.
2) Hoe dierbaar de vromen ook bij God en Christus zijn, zij blijven toch aan velerlei smaadheden en gevaren onderworpen, en moeten verwachten, dat de doornen van verdriet en vernieling hen kwellen en steken in deze wereld. De genade in de ziele is als een lelie onder de doornen, maar het verderf door de begeerlijkheden ingekankerd is als een doorn in het vlees..
Vers 3
3. Sulamith, in lofspraak van hare wederkerige liefde met hem wedijverend: Als een appelboom met zoete vruchten (Joel 1:12 ), onder de wilde bomen des wouds, zo is ook mij mijn liefste onder de zonen, alle mannen des lands. Ik heb groten lust in zijne verkwikkende, verfrissende schaduw, en zit er onder, en zijne vrucht is mijn gehemelte zoet.Als een appelboom. Het woord hier door "appelboom" vertaald, betekent waarschijnlijk den citroenboom. Appelbomen zijn schaars in Egypte en Palestina en de vrucht er van onsmakelijk. De citroen daarentegen is een zeer schone boom, die ene aanmerkelijke hoogte bereikt. Hij vervult de lucht met lieflijke geuren, biedt ene verkwikkende schaduw aan, terwijl zijn donker groen gebladert met rijke gulden vruchten er tussen in hem een zeer lieflijk aanzien geeft. De vrucht zelf is van een zeer aangenamen smaak en het sap er van bij uitnemendheid verfrissend..
Christus Jezus is voor alle gelovigen, in elke omstandigheid des levens, de boom, die onder zijne schaduw verkwikking en vertroosting biedt, maar die ook met de vrucht zijner gerechtigheid en waarheid het zieleleven voedt en onderhoudt. Als een ziele onder de overtuiging van zonde en onder den schrik der wet nergens geen uitkomst ziet, maar de Heilige Geest haar doet zoeken de schaduw van Christus gerechtigheid, zal zij ervaren, dat zij alles heeft en geniet, om tot vrede en tot rust te komen.
Vers 3
3. Sulamith, in lofspraak van hare wederkerige liefde met hem wedijverend: Als een appelboom met zoete vruchten (Joel 1:12 ), onder de wilde bomen des wouds, zo is ook mij mijn liefste onder de zonen, alle mannen des lands. Ik heb groten lust in zijne verkwikkende, verfrissende schaduw, en zit er onder, en zijne vrucht is mijn gehemelte zoet.Als een appelboom. Het woord hier door "appelboom" vertaald, betekent waarschijnlijk den citroenboom. Appelbomen zijn schaars in Egypte en Palestina en de vrucht er van onsmakelijk. De citroen daarentegen is een zeer schone boom, die ene aanmerkelijke hoogte bereikt. Hij vervult de lucht met lieflijke geuren, biedt ene verkwikkende schaduw aan, terwijl zijn donker groen gebladert met rijke gulden vruchten er tussen in hem een zeer lieflijk aanzien geeft. De vrucht zelf is van een zeer aangenamen smaak en het sap er van bij uitnemendheid verfrissend..
Christus Jezus is voor alle gelovigen, in elke omstandigheid des levens, de boom, die onder zijne schaduw verkwikking en vertroosting biedt, maar die ook met de vrucht zijner gerechtigheid en waarheid het zieleleven voedt en onderhoudt. Als een ziele onder de overtuiging van zonde en onder den schrik der wet nergens geen uitkomst ziet, maar de Heilige Geest haar doet zoeken de schaduw van Christus gerechtigheid, zal zij ervaren, dat zij alles heeft en geniet, om tot vrede en tot rust te komen.
Vers 4
4. Hij voert mij, heeft mij gevoerd in het wijnhuis, 1) juister: wijnvertrek, wijnzaal van zijn paleis, waar hij met zijne aanzienlijken gastmalen placht te houden, d.i. hij heeft met de bewijzen van zijne innige liefde mij zo overstelpt, dat ik er gans dronken van geworden ben,en de liefde is zijne beschuttende en vertroostende banier, die hij over mij 2) wuift, wanneer hij bij mij is."Uw liefdegloed Sterkt mijn gemoed, Als gij mij wilt aanschouwen. `t Onrustig hart Vergeet de smart, Als `t zich U mag betrouwen. (Zielebruidegom., 2. van A. Drese). `k Mag bij Hem in het wijnhuis zijn. Daar laaft Hij mij met zoeten wijn, Die voortstroomt uit Zijn wonden. En daar, terwijl `k mijzelf vergeet, Is dit het enigst dat ik weet: Hij stierf voor mijne zonden."
Opdat men niet zou denken, dat er in zijne gemeenschap zo maar een sober bestaan was, gaat de Bruid nu ook over, om onder een andere vergelijking te vertonen, dat zij boven het noodzakelijke, ook bij Hem vond enen allerrijkelijksten overvloed van verkwikkelijke genade. Zo toont zij het toppunt van geluk, waartoe des Heeren volk in Zijne gemeenschap hier in dezen tijd al wordt opgevoerd. En in de samenvoeging met het vorige, dat de gelovige gebruikmaking van den Heere Jezus de weg is tot gevoelige en verkwikkelijke genietingen..
2) Hiermede verklaart de Bruid, dat bij al wat haar bekommeren mag en beangst maken, bij al wat haar bestrijdt, zij een veilige toevlucht heeft. En die veilige toevlucht is de Banier van haar Bruidegom. Een Banier, die niet alleen liefde tot opschrift heeft, maar die de liefde van haar Koning zelf is.
Vers 4
4. Hij voert mij, heeft mij gevoerd in het wijnhuis, 1) juister: wijnvertrek, wijnzaal van zijn paleis, waar hij met zijne aanzienlijken gastmalen placht te houden, d.i. hij heeft met de bewijzen van zijne innige liefde mij zo overstelpt, dat ik er gans dronken van geworden ben,en de liefde is zijne beschuttende en vertroostende banier, die hij over mij 2) wuift, wanneer hij bij mij is."Uw liefdegloed Sterkt mijn gemoed, Als gij mij wilt aanschouwen. `t Onrustig hart Vergeet de smart, Als `t zich U mag betrouwen. (Zielebruidegom., 2. van A. Drese). `k Mag bij Hem in het wijnhuis zijn. Daar laaft Hij mij met zoeten wijn, Die voortstroomt uit Zijn wonden. En daar, terwijl `k mijzelf vergeet, Is dit het enigst dat ik weet: Hij stierf voor mijne zonden."
Opdat men niet zou denken, dat er in zijne gemeenschap zo maar een sober bestaan was, gaat de Bruid nu ook over, om onder een andere vergelijking te vertonen, dat zij boven het noodzakelijke, ook bij Hem vond enen allerrijkelijksten overvloed van verkwikkelijke genade. Zo toont zij het toppunt van geluk, waartoe des Heeren volk in Zijne gemeenschap hier in dezen tijd al wordt opgevoerd. En in de samenvoeging met het vorige, dat de gelovige gebruikmaking van den Heere Jezus de weg is tot gevoelige en verkwikkelijke genietingen..
2) Hiermede verklaart de Bruid, dat bij al wat haar bekommeren mag en beangst maken, bij al wat haar bestrijdt, zij een veilige toevlucht heeft. En die veilige toevlucht is de Banier van haar Bruidegom. Een Banier, die niet alleen liefde tot opschrift heeft, maar die de liefde van haar Koning zelf is.
Vers 5
5. Ondersteunt gijlieden mij, o dochters van Jeruzalem 1) met de flessen, 2) (Hosea 3:1 Hosea 3:1); versterkt mij, laaft mij met de zoete appelen, want ik ben ziek van liefde. (Song of Solomon 5:8);1) Tot deze, niet tot haren geliefde richt Sulamith hare bede om versterking in de machtige aangrijping en verschijning van haar van liefde gloeiend hart; want de grondtekst heeft duidelijk de 2 pers. meerv..
2) In het Hebreeën Baschischoth. Beter: met druivenkoeken, met in den vorm van koeken geperste druiven. In het tweede lid wordt van appelen gesproken. Beide moesten dienen tot opwekking en versterking. De Bruid is ziek van liefde, zoals zij in het laatste gedeelte van dit vers uitspreekt. Zij had zulk een hoge mate van liefde voor haar Bruidegom, dat hare kracht er door als bezweek en zij behoefte gevoelde aan wat versterken kon.
Ongetwijfeld worden door deze versterkende middelen het Woord en de Sacramenten bedoeld, de genademiddelen der Kerk, al wat haar in hare liefde tot den Heere kan bevestigen.
Vers 5
5. Ondersteunt gijlieden mij, o dochters van Jeruzalem 1) met de flessen, 2) (Hosea 3:1 Hosea 3:1); versterkt mij, laaft mij met de zoete appelen, want ik ben ziek van liefde. (Song of Solomon 5:8);1) Tot deze, niet tot haren geliefde richt Sulamith hare bede om versterking in de machtige aangrijping en verschijning van haar van liefde gloeiend hart; want de grondtekst heeft duidelijk de 2 pers. meerv..
2) In het Hebreeën Baschischoth. Beter: met druivenkoeken, met in den vorm van koeken geperste druiven. In het tweede lid wordt van appelen gesproken. Beide moesten dienen tot opwekking en versterking. De Bruid is ziek van liefde, zoals zij in het laatste gedeelte van dit vers uitspreekt. Zij had zulk een hoge mate van liefde voor haar Bruidegom, dat hare kracht er door als bezweek en zij behoefte gevoelde aan wat versterken kon.
Ongetwijfeld worden door deze versterkende middelen het Woord en de Sacramenten bedoeld, de genademiddelen der Kerk, al wat haar in hare liefde tot den Heere kan bevestigen.
Vers 6
6. Want zijne linkerhand zij onder mijn hoofd, en zijne rechterhand omhelze mij, 2) aan deze zijne overstelpende liefdebewijzen heb ik de grootste behoefte. (Song of Solomon 8:3).1) Hiermede spreekt de Bruid het uit, dat zij, ja behoefte gevoelt aan de versterkende middelen, die zij in Song of Solomon 2:5 heeft opgegeven, maar dat zij toch de allermeeste behoefte heeft aan de zalige omhelzing van haar Bruidegom, aan de mededeling van zijn eigen volle persoonlijkheid. Zo ook op geestelijk gebied. Woord en Sacrament, gebed en al wat de Heere geeft, dient om het geloof te versterken, maar het oefent geen invloed uit, zo Hij niet zelf door Zijn H. Geest de kracht van dit alles in de ziele uitstort. Ook hier geldt het niet in de eerste plaats de genadegaven, maar den Heere zelf, in Zijne volle ontferming en mededelende werkingen Zijns Geestes. -
Vers 6
6. Want zijne linkerhand zij onder mijn hoofd, en zijne rechterhand omhelze mij, 2) aan deze zijne overstelpende liefdebewijzen heb ik de grootste behoefte. (Song of Solomon 8:3).1) Hiermede spreekt de Bruid het uit, dat zij, ja behoefte gevoelt aan de versterkende middelen, die zij in Song of Solomon 2:5 heeft opgegeven, maar dat zij toch de allermeeste behoefte heeft aan de zalige omhelzing van haar Bruidegom, aan de mededeling van zijn eigen volle persoonlijkheid. Zo ook op geestelijk gebied. Woord en Sacrament, gebed en al wat de Heere geeft, dient om het geloof te versterken, maar het oefent geen invloed uit, zo Hij niet zelf door Zijn H. Geest de kracht van dit alles in de ziele uitstort. Ook hier geldt het niet in de eerste plaats de genadegaven, maar den Heere zelf, in Zijne volle ontferming en mededelende werkingen Zijns Geestes. -
Vers 7
7. Ik Sulamith 1) bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, (Song of Solomon 2:3 ) die bij de bevallige, lieflijke reeën (juister: gazellen), of bij de hinden des velds, de zinnebeelden van tedere innige liefde zijt, 1) dat gij die liefde, de verterende vlam der liefde, die mij ziek maakt, niet moedwillig en voorbarig opwekt, noch wakker maakt, doet ontgloeien, totdat het haar luste, God den rechten tijd en de rechte gezindheid beschikt om te ontwaken en dan als ene heilige vlam op te stijgen.1) Ongetwijfeld spreekt hier nog steeds Sulamith, die ook Song of Solomon 2:5 de hofvrouwen reeds heeft toegesproken en haar hare liefdekrankheid heeft beleden. Even duidelijk komen deze zelfde woorden in Song of Solomon 3:5, Song of Solomon 5:8 uit haren mond. -In deze woorden, die zich als refrein dikwijls herhalen, ligt echter de hoofdleer van het gehele lied kostelijk uitgesproken, namelijk dat de Godsvlam van ware liefde door God zelven, die de eeuwige liefde is, uit Wien alle ware liefde voortvloeit, moet worden ontstoken, dat in deze, gelijk in Gods eigene liefde, vrijheid en noodzakelijkheid op het nauwste verbonden zijn, dat zij op natuurlijke wijze, onbewust, in onbelemmerde vrijheid moet ontstaan, maar dan ook met goddelijke noodzakelijkheid moet groeien; en daarentegen dat het gevaarlijk, ja verderfelijk is, dezen verterenden gloed opzettelijk door uiterlijke, kunstmatige middelen te doen ontbranden; want ware liefde geeft zaligheid, maar de valse vleselijke liefde stort in het eeuwig verderf. Bijzonder schoon echter is het, dat deze diepe waarheid in den mond gelegd wordt van Sulamith, die hier als voorbeeld verschijnt van ware vrouwelijke gezindheid en ware, kuise, reine vrouwenliefde. In de reinheid en heiligheid harer liefde is Sulamith bovenal een voorbeeld (type) van de heilige vurige liefde der kerk tot haren hemelsen Bruidegom..
2) In het dagelijks leven zweert men bij die voorwerpen, die juist het onderwerp van het gesprek uitmaken, of die den sprekenden bijzonder dierbaar zijn. Gelijk alzo de krijgsman zweert bij het zwaard, alzo hier Sulamith bij de lieflijke gazellen waar zij van de liefde spreekt..
2) De woordjes die en zijt zijn ter nadere verklaring door de Staten-Overzetters er bijgevoegd. In den grondtekst staat: Ik bezweer u bij de reeën of bij de hinden des velds, en terecht tekent Henry aan: "Zij bezweert haar bij de reeën en bij de hinden des velds, bij alles wat in hare ogen beminnelijk en voor hare zielen dierbaar is, om zich stille te houden." Onder de liefde hebben wij te verstaan, die enige liefde, waarvan zij ziek was, d.i. de liefde van de Bruid en den Bruidegom onderling. Die liefde bezweert ze niet te storen, aan dien toestand niet een einde te maken, totdat het haar lust, totdat het ogenblik daar is, dat de Bruidegom zich in de volheid Zijner liefde openbare. Al haar verwachting is van Hem, die haar heeft liefgehad. Hij heeft haar liefde ingestort. Hij ook alleen kan die liefde volkomen beantwoorden.
Vers 7
7. Ik Sulamith 1) bezweer u, gij dochteren van Jeruzalem, (Song of Solomon 2:3 ) die bij de bevallige, lieflijke reeën (juister: gazellen), of bij de hinden des velds, de zinnebeelden van tedere innige liefde zijt, 1) dat gij die liefde, de verterende vlam der liefde, die mij ziek maakt, niet moedwillig en voorbarig opwekt, noch wakker maakt, doet ontgloeien, totdat het haar luste, God den rechten tijd en de rechte gezindheid beschikt om te ontwaken en dan als ene heilige vlam op te stijgen.1) Ongetwijfeld spreekt hier nog steeds Sulamith, die ook Song of Solomon 2:5 de hofvrouwen reeds heeft toegesproken en haar hare liefdekrankheid heeft beleden. Even duidelijk komen deze zelfde woorden in Song of Solomon 3:5, Song of Solomon 5:8 uit haren mond. -In deze woorden, die zich als refrein dikwijls herhalen, ligt echter de hoofdleer van het gehele lied kostelijk uitgesproken, namelijk dat de Godsvlam van ware liefde door God zelven, die de eeuwige liefde is, uit Wien alle ware liefde voortvloeit, moet worden ontstoken, dat in deze, gelijk in Gods eigene liefde, vrijheid en noodzakelijkheid op het nauwste verbonden zijn, dat zij op natuurlijke wijze, onbewust, in onbelemmerde vrijheid moet ontstaan, maar dan ook met goddelijke noodzakelijkheid moet groeien; en daarentegen dat het gevaarlijk, ja verderfelijk is, dezen verterenden gloed opzettelijk door uiterlijke, kunstmatige middelen te doen ontbranden; want ware liefde geeft zaligheid, maar de valse vleselijke liefde stort in het eeuwig verderf. Bijzonder schoon echter is het, dat deze diepe waarheid in den mond gelegd wordt van Sulamith, die hier als voorbeeld verschijnt van ware vrouwelijke gezindheid en ware, kuise, reine vrouwenliefde. In de reinheid en heiligheid harer liefde is Sulamith bovenal een voorbeeld (type) van de heilige vurige liefde der kerk tot haren hemelsen Bruidegom..
2) In het dagelijks leven zweert men bij die voorwerpen, die juist het onderwerp van het gesprek uitmaken, of die den sprekenden bijzonder dierbaar zijn. Gelijk alzo de krijgsman zweert bij het zwaard, alzo hier Sulamith bij de lieflijke gazellen waar zij van de liefde spreekt..
2) De woordjes die en zijt zijn ter nadere verklaring door de Staten-Overzetters er bijgevoegd. In den grondtekst staat: Ik bezweer u bij de reeën of bij de hinden des velds, en terecht tekent Henry aan: "Zij bezweert haar bij de reeën en bij de hinden des velds, bij alles wat in hare ogen beminnelijk en voor hare zielen dierbaar is, om zich stille te houden." Onder de liefde hebben wij te verstaan, die enige liefde, waarvan zij ziek was, d.i. de liefde van de Bruid en den Bruidegom onderling. Die liefde bezweert ze niet te storen, aan dien toestand niet een einde te maken, totdat het haar lust, totdat het ogenblik daar is, dat de Bruidegom zich in de volheid Zijner liefde openbare. Al haar verwachting is van Hem, die haar heeft liefgehad. Hij heeft haar liefde ingestort. Hij ook alleen kan die liefde volkomen beantwoorden.
Vers 8
8. B. Tussen de tweede akte (Song of Solomon 2:8-Song of Solomon 3:5) en de eerste moet men denken aan een langer verstreken tijdruimte. Het heimwee naar hare landelijke geboorteplaats heeft eindelijk bij Sulamith gezegepraald, en zij is uit de vreemde koninklijke heerlijkheid naar huis teruggekeerd. Hier in hare ouderlijke woning te Sunem in den stam van Issaschar, in de nabijheid van het gebergte Gilboa en van den kleinen Hermon, kan zij zich nu wel is waar weer geheel aan het gewone vroegere vrije leven op de bergen met hare kudden, en aan het ganse vrolijke dwalen in veld en woud en wijngaard overgeven, maar de liefde tot haren heerlijken bruidegom, naar wien zij ziek is, verslindt alle andere belangen: des daags en des nachts in hare dromen ligt hij haar nabij aan het harte en zij gevoelt welke verandering de liefde reeds in haar heeft bewerkt, en hoe zij niet meer zonder hem kan leven. Vol verlangen ziet zij uit naar zijn komst, want zij gevoelt het, Hij moet het eerst weer tot haar komen. Hij moet zich weer opmaken om haar te zoeken, opdat zij vrijmoedigheid hebbe zich weer aan Hem te geven. Zij hoopt, zij verlangt. En deze hoop wordt niet beschaamd. Hij komt.8. Sulamith alleen, bij het vernemen van een geruis in hare nabijheid: Hoor! Dat is de stem mijns langgewensten liefsten!Terwijl zij zich de eerste komst van haren geliefde in haar land en zijn eersten groet aan haar herinnert: Ziet hem, hij komt, springende als de gazellen, op de jacht, voor hem vluchtend op over de bergen, huppelende op over de heuvelen. 1)
1) Hiermede wordt aangeduid niet alleen de bereidwilligheid, maar ook het spoedige van des Heeren komen tot Zijne Bruid. Sulamith hoort zijne stem, maar ook haar oog ziet hem komen over de bergen, springende over de heuvelen. Waar zij naar Hem verlangde en Hem niet had, daar openbaarde Hij de volheid Zijne liefde, om haar weer op te zoeken en haar te dringen, zich volkomen aan hem over te geven. Hij is niet alleen degene, die begint, maar die ook voortzet, maar die ook voleindigt. Maar merkt dan ook op, hoe zij het hier uitspreekt, dat zij een geestelijk oor heeft ontvangen en een geestelijk oog, om Zijn stem te horen en Hem in Zijne schoonheid en beminnelijkheid te zien. Mijne schapen horen Mijne stem en zij volgen mij, zegt de Heere, in de gelijkenis van den goeden Herder. Hier wordt het evenzeer geopenbaard.
Vers 8
8. B. Tussen de tweede akte (Song of Solomon 2:8-Song of Solomon 3:5) en de eerste moet men denken aan een langer verstreken tijdruimte. Het heimwee naar hare landelijke geboorteplaats heeft eindelijk bij Sulamith gezegepraald, en zij is uit de vreemde koninklijke heerlijkheid naar huis teruggekeerd. Hier in hare ouderlijke woning te Sunem in den stam van Issaschar, in de nabijheid van het gebergte Gilboa en van den kleinen Hermon, kan zij zich nu wel is waar weer geheel aan het gewone vroegere vrije leven op de bergen met hare kudden, en aan het ganse vrolijke dwalen in veld en woud en wijngaard overgeven, maar de liefde tot haren heerlijken bruidegom, naar wien zij ziek is, verslindt alle andere belangen: des daags en des nachts in hare dromen ligt hij haar nabij aan het harte en zij gevoelt welke verandering de liefde reeds in haar heeft bewerkt, en hoe zij niet meer zonder hem kan leven. Vol verlangen ziet zij uit naar zijn komst, want zij gevoelt het, Hij moet het eerst weer tot haar komen. Hij moet zich weer opmaken om haar te zoeken, opdat zij vrijmoedigheid hebbe zich weer aan Hem te geven. Zij hoopt, zij verlangt. En deze hoop wordt niet beschaamd. Hij komt.8. Sulamith alleen, bij het vernemen van een geruis in hare nabijheid: Hoor! Dat is de stem mijns langgewensten liefsten!Terwijl zij zich de eerste komst van haren geliefde in haar land en zijn eersten groet aan haar herinnert: Ziet hem, hij komt, springende als de gazellen, op de jacht, voor hem vluchtend op over de bergen, huppelende op over de heuvelen. 1)
1) Hiermede wordt aangeduid niet alleen de bereidwilligheid, maar ook het spoedige van des Heeren komen tot Zijne Bruid. Sulamith hoort zijne stem, maar ook haar oog ziet hem komen over de bergen, springende over de heuvelen. Waar zij naar Hem verlangde en Hem niet had, daar openbaarde Hij de volheid Zijne liefde, om haar weer op te zoeken en haar te dringen, zich volkomen aan hem over te geven. Hij is niet alleen degene, die begint, maar die ook voortzet, maar die ook voleindigt. Maar merkt dan ook op, hoe zij het hier uitspreekt, dat zij een geestelijk oor heeft ontvangen en een geestelijk oog, om Zijn stem te horen en Hem in Zijne schoonheid en beminnelijkheid te zien. Mijne schapen horen Mijne stem en zij volgen mij, zegt de Heere, in de gelijkenis van den goeden Herder. Hier wordt het evenzeer geopenbaard.
Vers 9
9. Ja, mijn liefste is vol aanminnigheid en aanzienlijkheidgelijk ene ree, ene edele gazelle, of een welp der herten. Reeds zie ik hem daar uit de verte ijlend naderen. Ziet hem daar, hij komt, hij staat reeds achter onzen muur van het huis, kijkende met zijne lieflijke gedaante uit de vensteren, blinkende uit de traliën, ziende door de traliën, die het venster besluiten (Judges 5:28 ) namelijk in het binnenste van het huis.In de Sacramenten is Christus nabij ons, maar het is achter het bedeksel dezer uitwendige tekenen: en door deze schaduwbeelden en kleine openingen Zijner volmaakte liefde, laat Hij ons de flikkeringen Zijner onuitdrukkelijke genade toestralen, terwijl Hij onze verlangens uitlokt, om Hem eerlang te zien, gelijk Hij is..
Vers 9
9. Ja, mijn liefste is vol aanminnigheid en aanzienlijkheidgelijk ene ree, ene edele gazelle, of een welp der herten. Reeds zie ik hem daar uit de verte ijlend naderen. Ziet hem daar, hij komt, hij staat reeds achter onzen muur van het huis, kijkende met zijne lieflijke gedaante uit de vensteren, blinkende uit de traliën, ziende door de traliën, die het venster besluiten (Judges 5:28 ) namelijk in het binnenste van het huis.In de Sacramenten is Christus nabij ons, maar het is achter het bedeksel dezer uitwendige tekenen: en door deze schaduwbeelden en kleine openingen Zijner volmaakte liefde, laat Hij ons de flikkeringen Zijner onuitdrukkelijke genade toestralen, terwijl Hij onze verlangens uitlokt, om Hem eerlang te zien, gelijk Hij is..
Vers 10
10. Mijn liefste antwoordt, en zegt 1) tot mij: Sta op, mijne vriendin, mijne schone, en kom uit het huis tot mij. 1) De liefde des Heeren Jezus neemt inderdaad allerlei vormen en gedaanten aan. Soms openbaart Hij zich als een Vriend, soms als een Broeder, soms als een Bruidegom, soms als een Echtvriend.Niet alleen vertoont zich de Bruidegom, zodat zijne Sulamith hem kon zien in zijne schoonheid en heerlijkheid, maar hij nodigt haar uit met de liefste namen en de lieflijkste schilderingen. Hij noemt haar zijne vriendin, zijne schone. Hij zegt het haar, dat de winter voorbij is, dat het nu de tijd is, om te genieten.
Duidelijk is hier het zaligmakend werk der genade te herkennen.
Zeker, alleen het gezicht van Jezus schoonheid moest de ziele dringen, zich aan Hem te geven, maar hoe dikwijls huivert de gelovige nog. Daarom voegt Hij het woord en de overtuiging in het Evangelie er bij, opdat het zou worden verstaan, dat st waarlijk de gepaste Zaligmaker is.
En waar de Kerk, ziende op haar eigen gebrek, op hare melaatsheid, op hare zwarte gedaante van wege de zonde en schuld, geen vrijmoedigheid zou hebben, om tot Hem te gaan, daar noemt Hij haar Zijn schone, Zijne vriendin.
Vers 10
10. Mijn liefste antwoordt, en zegt 1) tot mij: Sta op, mijne vriendin, mijne schone, en kom uit het huis tot mij. 1) De liefde des Heeren Jezus neemt inderdaad allerlei vormen en gedaanten aan. Soms openbaart Hij zich als een Vriend, soms als een Broeder, soms als een Bruidegom, soms als een Echtvriend.Niet alleen vertoont zich de Bruidegom, zodat zijne Sulamith hem kon zien in zijne schoonheid en heerlijkheid, maar hij nodigt haar uit met de liefste namen en de lieflijkste schilderingen. Hij noemt haar zijne vriendin, zijne schone. Hij zegt het haar, dat de winter voorbij is, dat het nu de tijd is, om te genieten.
Duidelijk is hier het zaligmakend werk der genade te herkennen.
Zeker, alleen het gezicht van Jezus schoonheid moest de ziele dringen, zich aan Hem te geven, maar hoe dikwijls huivert de gelovige nog. Daarom voegt Hij het woord en de overtuiging in het Evangelie er bij, opdat het zou worden verstaan, dat st waarlijk de gepaste Zaligmaker is.
En waar de Kerk, ziende op haar eigen gebrek, op hare melaatsheid, op hare zwarte gedaante van wege de zonde en schuld, geen vrijmoedigheid zou hebben, om tot Hem te gaan, daar noemt Hij haar Zijn schone, Zijne vriendin.
Vers 11
11. Want zie, de koude winter is voorbij, delangdurige, droevige plasregen is over, hij is overgegaan; daarom ontvlied het huis en kom tot mij.Vers 11
11. Want zie, de koude winter is voorbij, delangdurige, droevige plasregen is over, hij is overgegaan; daarom ontvlied het huis en kom tot mij.Vers 12
12. De bloemen worden gezien in het land, de zangtijd, (woordelijk: de tijd der vrolijke liederen), de lente genaakt, is gekomen en de stem der tortelduif, die uit warmere landen tot ons teruggekeerd is, wordt weer gehoord in ons land (Jeremiah 8:7).Vers 12
12. De bloemen worden gezien in het land, de zangtijd, (woordelijk: de tijd der vrolijke liederen), de lente genaakt, is gekomen en de stem der tortelduif, die uit warmere landen tot ons teruggekeerd is, wordt weer gehoord in ons land (Jeremiah 8:7).Vers 13
13. De vijgeboom brengt zijn jonge vijgjes voort, (juister: kruidt zich) maakt zijne vruchten zoet en welriekend, namelijk de kleine najaarsvijgen, die hij in den herfst voortbrengt, maar die tot in de lente rijpen en enen welriekenden geur aannemen, en de wijnstokken staan in bloei en geven reuk met hun jonge druifjes. 1) Daarom sta op, mijne vriendin, mijne schone, en kom in de vrije natuur tot mij.1) Dit alles is beeld van de lente, die voor den droeven winter plaats maakt.
Zonder Christus is het voor de Kerk in het algemeen en voor den gelovige in het bijzonder winter, dorre winter, maar in en door Christus is de winter van zonde en ellende vervangen door de lente van verlossing en vertroosting.
Vers 13
13. De vijgeboom brengt zijn jonge vijgjes voort, (juister: kruidt zich) maakt zijne vruchten zoet en welriekend, namelijk de kleine najaarsvijgen, die hij in den herfst voortbrengt, maar die tot in de lente rijpen en enen welriekenden geur aannemen, en de wijnstokken staan in bloei en geven reuk met hun jonge druifjes. 1) Daarom sta op, mijne vriendin, mijne schone, en kom in de vrije natuur tot mij.1) Dit alles is beeld van de lente, die voor den droeven winter plaats maakt.
Zonder Christus is het voor de Kerk in het algemeen en voor den gelovige in het bijzonder winter, dorre winter, maar in en door Christus is de winter van zonde en ellende vervangen door de lente van verlossing en vertroosting.
Vers 14
14. Gij mijne duive! zijnde in de kloven der steenrotsen, in het verborgen ener steile plaats 1) gij, lieflijke, die hier ontrukt aan het werelds verkeer, in het verborgene tussen steile bergengten woont, kom uit tot mij en toon mij uwe heerlijke gedaante, laat mij in vrolijke liederen uwe stem horen; a) want uwe stem is zoet, en uwe gedaante is lieflijk.a) Song of Solomon 5:13,Song of Solomon 5:14. 1) Salomo kan tot deze beeldspraak geleid zijn door de rots- en bergachtige omgeving met hare menigte van duiven, van Sulamiths woonplaats; tevens kon Sulamith zelf, achter de venstertraliën verborgen en slechts ten halve zichtbaar, wel bij ene duif in ene spleet vergeleken worden. In het Oosten, waar de lente plotseling invalt, waar, als de regentijd voorbij is, de natuur ontwaakt en dikwijls op enen morgen plotseling ene geheel andere wereld vertoont, is deze schildering trek voor trek naar waarheid..
Daar breken de nieuwe bladeren door eer de oude zijn afgevallen, van daar dat de meeste bomen niet eerst botten.
Gelijk hier Salomo de in de rotsspleet verscholen duif Sulamith voor de eerste maal zag en hare liefde verwierf, zo kwam de hemelse Bruidegom Christus na den langen wintertijd der zonde en godverzaking uit Zijne heerlijkheid in nederigheid en armoede, geboren uit de maagd, om Zich de in misdaden verzonken mensheid tot Zijne bruid te verwerven. Met zachte, vriendelijke bruidegomstem lokt Hij de verborgene, verachte en nederige, maar nog eenvoudige duivenzielen Zijner eerste discipelen en van vrouwen als Martha, Maria en Magdalena enz. tot Zich, dat zij uit de diepte van zondengevoel, uit het juk der voorvaderlijke inzettingen en van de zwaar drukkende Mozaïsche wet uitkwamen tot het licht der verrezen zon haars hemelsen Bruidegoms, tot de lentewarmte van het genaderijke Evangelie. En zij hoorden de tedere stem: "Komt herwaarts tot Mij, gij die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u ruste geven," en verzamelden zich om Hem en zongen Hem lofliederen. En gelijk Hem toen voor `t eerst, Zich zelven vergetend, de liefde zocht van hen, die hongerden en dorstten, alzo spreekt Hij nog tot de ziel, die Hem nog niet kent: "Sta op, mijne vriendin, mijne schone, en kom," d.i. sta op uit de afgodische ijdelheden der wereld, sta op uit het vergankelijke, gij die nog vermoeid en beladen zijt, dewijl gij u nog bezorgd maakt om het wereldse. Kom over het wereldse henen, tot Mij, die de wereld heb overwonnen. Kom nader tot Mij in het heerlijk sieraad des onvergankelijken levens, als ene duive, zachtmoedig en deemoedig, geheel vervuld met hemelse genade. Sta op uit de doden, sta op uit de banden, waardoor gij zijt omgeven en in de duisternis rondtast. Laat de banden der boosheid los. Kom, want de strik is reeds verbroken. De maagd heeft gebaard, een Zoon is uit de Maagd geboren. Kom getroost tot Mij, want door de traliën kunt gij Mij niet zien. Van aangezicht tot aangezicht zult gij in Mijne armen de zoetigheden der liefde drinken..
Er is zulk een kontrast tussen de zwakheid en de vreesachtigheid van de duif, en de steile, sterke schuilplaats in het reusachtig rotsgevaarte! Daar zit gij veilig. Geen brandende straal der middagzon, geen koude, ruwe windvlaag, geen stortregen van den donderstorm, geen aanval van het roofgedierte, die haar kan bereiken. In hare eigene lieflijke taal prijst zij haren Schepper, gereed om, als zij haar loflied heeft geëindigd, hare vleugelen uit te slaan en henen te vliegen. Beminde des Heeren Jezus, dit is voor u. Broos en zwak en hulpeloos gelijk gij zijt, zijt gij evenwel veilig met ene veiligheid, verre boven uwe gedachten, en welke gij meer behoordet te bedenken, opdat uw geloof en vertrouwen gesterkt en uwe dankbaarheid vermeerderd wierde. 15. En ik stond op, en onwederstaanbaar door hem aangetrokken, kwam ik tot hem uit en zong hem, het wijngaardlied, dat ik als wijngaarderin zo dikwijls in onze wijngaarden placht te zingen: Vangt gijlieden ons de a) vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven; want onze wijngaarden hebben jonge druifjes.
a) Ezekiel 13:4. Luke 13:32.
Wijngaardverdervers worden de vossen geheten, niet omdat zij het op de rijpe druiven zelf gemunt hebben, maar omdat zij door hun gangen en holen de muren der wijnbergen ondermijnen en de wijngaarden aan hun wortelen beschadigen, en ook wel aan de wijnstokken en jonge loten knagen. Van daar de noodzakelijkheid om in het voorjaar, in den tijd van den wijngaardbloei, de wijnbergen tegen deze ongenodigde gasten te beschermen; en dit te meer, daar juist het voorjaar de tijd is waarin de jonge vossen uit hun holen te voorschijn komen.
Wij hebben hier ongetwijfeld een oud Hebreeuws wijngaardeniers volkslied, dat ten tijde van Salomo algemeen bekend was en in de lente placht gezongen te worden. "Het hangt noch met het voorgaande noch met het volgende zamen; het is een verschrikkingslied, zo als men jacht- en oogst-, krijgs- en visschersliederen heeft." Maar hierdoor, dat het liedje, zij het toevallig, zij het door ene kleine, op het ogenblik door Sulamith opzettelijk gemaakte verandering, met dezelfde woorden sluit als Salomo's toespraak verkrijgt het onwillekeurig ene geestige toepassing op de liefde des konings, gelijk die zich uit zijnen groet uitspreekt. "De wijnberg in jeugdigen welriekenden bloei, dat is hun wederkerige liefde, en de kleine vossen, die dezen wijnberg konden verderven, zijn een beeld van de kleine en grote wederwaardigheden, die aan de liefde in haren bloeitijd knagen en haar dreigen te verstoren." Zo geeft Sulamith door het zingen van het lied aan den koning te kennen, dat zij zijne genegenheid beantwoord, en duidt zij door de herhaling zijner eigene woorden aan, dat haar wijnberg voortaan voor hem zal bloeien..
Onder de kleine vossen hebben wij ongetwijfeld te verstaan, al wat de gemeenschap tussen Christus en Zijne gelovigen kan bederven en verdonkeren. Niet ten onrechte worden bij die kleine vossen vergeleken de ketterijen en dwaalleringen, maar ook de zonden en zwakheden.
Sulamith gevoelt dit zeer goed en daarom, terwijl zij dit lied zingt, roept zij het uit, om die kleine vossen te vangen, terwijl zij er ogenblikkelijk op laat volgen: Mijn liefste is mijn en ik ben de zijne, waarmee zij het duidelijk uitspreekt, hoe zij verzekerd is, dat niets, niets haar zal kunnen scheiden van de liefde van haar Bruidegom.
Vers 14
14. Gij mijne duive! zijnde in de kloven der steenrotsen, in het verborgen ener steile plaats 1) gij, lieflijke, die hier ontrukt aan het werelds verkeer, in het verborgene tussen steile bergengten woont, kom uit tot mij en toon mij uwe heerlijke gedaante, laat mij in vrolijke liederen uwe stem horen; a) want uwe stem is zoet, en uwe gedaante is lieflijk.a) Song of Solomon 5:13,Song of Solomon 5:14. 1) Salomo kan tot deze beeldspraak geleid zijn door de rots- en bergachtige omgeving met hare menigte van duiven, van Sulamiths woonplaats; tevens kon Sulamith zelf, achter de venstertraliën verborgen en slechts ten halve zichtbaar, wel bij ene duif in ene spleet vergeleken worden. In het Oosten, waar de lente plotseling invalt, waar, als de regentijd voorbij is, de natuur ontwaakt en dikwijls op enen morgen plotseling ene geheel andere wereld vertoont, is deze schildering trek voor trek naar waarheid..
Daar breken de nieuwe bladeren door eer de oude zijn afgevallen, van daar dat de meeste bomen niet eerst botten.
Gelijk hier Salomo de in de rotsspleet verscholen duif Sulamith voor de eerste maal zag en hare liefde verwierf, zo kwam de hemelse Bruidegom Christus na den langen wintertijd der zonde en godverzaking uit Zijne heerlijkheid in nederigheid en armoede, geboren uit de maagd, om Zich de in misdaden verzonken mensheid tot Zijne bruid te verwerven. Met zachte, vriendelijke bruidegomstem lokt Hij de verborgene, verachte en nederige, maar nog eenvoudige duivenzielen Zijner eerste discipelen en van vrouwen als Martha, Maria en Magdalena enz. tot Zich, dat zij uit de diepte van zondengevoel, uit het juk der voorvaderlijke inzettingen en van de zwaar drukkende Mozaïsche wet uitkwamen tot het licht der verrezen zon haars hemelsen Bruidegoms, tot de lentewarmte van het genaderijke Evangelie. En zij hoorden de tedere stem: "Komt herwaarts tot Mij, gij die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u ruste geven," en verzamelden zich om Hem en zongen Hem lofliederen. En gelijk Hem toen voor `t eerst, Zich zelven vergetend, de liefde zocht van hen, die hongerden en dorstten, alzo spreekt Hij nog tot de ziel, die Hem nog niet kent: "Sta op, mijne vriendin, mijne schone, en kom," d.i. sta op uit de afgodische ijdelheden der wereld, sta op uit het vergankelijke, gij die nog vermoeid en beladen zijt, dewijl gij u nog bezorgd maakt om het wereldse. Kom over het wereldse henen, tot Mij, die de wereld heb overwonnen. Kom nader tot Mij in het heerlijk sieraad des onvergankelijken levens, als ene duive, zachtmoedig en deemoedig, geheel vervuld met hemelse genade. Sta op uit de doden, sta op uit de banden, waardoor gij zijt omgeven en in de duisternis rondtast. Laat de banden der boosheid los. Kom, want de strik is reeds verbroken. De maagd heeft gebaard, een Zoon is uit de Maagd geboren. Kom getroost tot Mij, want door de traliën kunt gij Mij niet zien. Van aangezicht tot aangezicht zult gij in Mijne armen de zoetigheden der liefde drinken..
Er is zulk een kontrast tussen de zwakheid en de vreesachtigheid van de duif, en de steile, sterke schuilplaats in het reusachtig rotsgevaarte! Daar zit gij veilig. Geen brandende straal der middagzon, geen koude, ruwe windvlaag, geen stortregen van den donderstorm, geen aanval van het roofgedierte, die haar kan bereiken. In hare eigene lieflijke taal prijst zij haren Schepper, gereed om, als zij haar loflied heeft geëindigd, hare vleugelen uit te slaan en henen te vliegen. Beminde des Heeren Jezus, dit is voor u. Broos en zwak en hulpeloos gelijk gij zijt, zijt gij evenwel veilig met ene veiligheid, verre boven uwe gedachten, en welke gij meer behoordet te bedenken, opdat uw geloof en vertrouwen gesterkt en uwe dankbaarheid vermeerderd wierde. 15. En ik stond op, en onwederstaanbaar door hem aangetrokken, kwam ik tot hem uit en zong hem, het wijngaardlied, dat ik als wijngaarderin zo dikwijls in onze wijngaarden placht te zingen: Vangt gijlieden ons de a) vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven; want onze wijngaarden hebben jonge druifjes.
a) Ezekiel 13:4. Luke 13:32.
Wijngaardverdervers worden de vossen geheten, niet omdat zij het op de rijpe druiven zelf gemunt hebben, maar omdat zij door hun gangen en holen de muren der wijnbergen ondermijnen en de wijngaarden aan hun wortelen beschadigen, en ook wel aan de wijnstokken en jonge loten knagen. Van daar de noodzakelijkheid om in het voorjaar, in den tijd van den wijngaardbloei, de wijnbergen tegen deze ongenodigde gasten te beschermen; en dit te meer, daar juist het voorjaar de tijd is waarin de jonge vossen uit hun holen te voorschijn komen.
Wij hebben hier ongetwijfeld een oud Hebreeuws wijngaardeniers volkslied, dat ten tijde van Salomo algemeen bekend was en in de lente placht gezongen te worden. "Het hangt noch met het voorgaande noch met het volgende zamen; het is een verschrikkingslied, zo als men jacht- en oogst-, krijgs- en visschersliederen heeft." Maar hierdoor, dat het liedje, zij het toevallig, zij het door ene kleine, op het ogenblik door Sulamith opzettelijk gemaakte verandering, met dezelfde woorden sluit als Salomo's toespraak verkrijgt het onwillekeurig ene geestige toepassing op de liefde des konings, gelijk die zich uit zijnen groet uitspreekt. "De wijnberg in jeugdigen welriekenden bloei, dat is hun wederkerige liefde, en de kleine vossen, die dezen wijnberg konden verderven, zijn een beeld van de kleine en grote wederwaardigheden, die aan de liefde in haren bloeitijd knagen en haar dreigen te verstoren." Zo geeft Sulamith door het zingen van het lied aan den koning te kennen, dat zij zijne genegenheid beantwoord, en duidt zij door de herhaling zijner eigene woorden aan, dat haar wijnberg voortaan voor hem zal bloeien..
Onder de kleine vossen hebben wij ongetwijfeld te verstaan, al wat de gemeenschap tussen Christus en Zijne gelovigen kan bederven en verdonkeren. Niet ten onrechte worden bij die kleine vossen vergeleken de ketterijen en dwaalleringen, maar ook de zonden en zwakheden.
Sulamith gevoelt dit zeer goed en daarom, terwijl zij dit lied zingt, roept zij het uit, om die kleine vossen te vangen, terwijl zij er ogenblikkelijk op laat volgen: Mijn liefste is mijn en ik ben de zijne, waarmee zij het duidelijk uitspreekt, hoe zij verzekerd is, dat niets, niets haar zal kunnen scheiden van de liefde van haar Bruidegom.
Vers 16
16. Mijn liefste is mijn, en ik ben zijne, het is geschied, wat mijne ziel niet durfde hopen, noch verwachten; hij heeft mij opgezocht, ik ben de zijne, zodat gene macht ons meer zal kunnen scheiden; ja ik ben de zijne, van hem, die weidt onder de lelies (Song of Solomon 1:7 ), die, waar hij ook zij, steeds lieflijkheid en vreugde verspreidt. Dit woord, uit het bewustzijn van het tegenwoordige, door Sulamith in het genot van `s konings liefde uitgesproken, is in waarheid de rechte uitdrukking voor de liefde, die twee harten tot n maakt, en die zich op het hoogste geopenbaard heeft, waar de Heere Zijnen troon verliet en Zijne Bruid, Zijne kerk in innigste liefde met Zich verenigde, zodat Hij haar zelfs Zijn lichaam en Zijn bloed in het Sakrament te eten en te drinken geeft, en daarin het woord in den diepsten zin zijne vervulling verkrijgt: "Daarom zal een mens zijnen vader en zijne moeder verlaten, en zal zijne vrouw aanhangen; en zij twee zullen tot n vlees zijn." (Ephesians 5:31). -Weg met u dan, zegt nu de kerk, de Bruid, gij schadelijke vossen, die mij listiglijk van Christus wilt scheiden. Want ik blijve mijnen Bruidegom Christus getrouw, dat ik geen ander buiten hem beminne, en Hij blijft mij getrouw, dat Hij geen nevens mij bemint.Het is het onuitputtelijk voorrecht van alle ware gelovigen, dat Christus hun toebehoort en dat zij Zijn eigendom en Hij hun Meester, Broeder en Vriend en Bruidegom en Man is. In Hem leven zij en van Hem ontvangen zij alle volheid van genade. Alle de weldaden van Zijn Middelaarschap en alle de goederen des heilrijken verbonds behoren met en nevens alle geestelijke en hemelse aan hen, aan hen in volle eigendom toe, zodat al hun geluk, al hun zaligheid in Hem alleen gelegen is. Het is ook het ontwijfelbaar kenmerk van alle gelovigen, dat zij aan Christus toebehoren, want zij zijn het, die zich aan Hem hebben overgegeven..
Vers 16
16. Mijn liefste is mijn, en ik ben zijne, het is geschied, wat mijne ziel niet durfde hopen, noch verwachten; hij heeft mij opgezocht, ik ben de zijne, zodat gene macht ons meer zal kunnen scheiden; ja ik ben de zijne, van hem, die weidt onder de lelies (Song of Solomon 1:7 ), die, waar hij ook zij, steeds lieflijkheid en vreugde verspreidt. Dit woord, uit het bewustzijn van het tegenwoordige, door Sulamith in het genot van `s konings liefde uitgesproken, is in waarheid de rechte uitdrukking voor de liefde, die twee harten tot n maakt, en die zich op het hoogste geopenbaard heeft, waar de Heere Zijnen troon verliet en Zijne Bruid, Zijne kerk in innigste liefde met Zich verenigde, zodat Hij haar zelfs Zijn lichaam en Zijn bloed in het Sakrament te eten en te drinken geeft, en daarin het woord in den diepsten zin zijne vervulling verkrijgt: "Daarom zal een mens zijnen vader en zijne moeder verlaten, en zal zijne vrouw aanhangen; en zij twee zullen tot n vlees zijn." (Ephesians 5:31). -Weg met u dan, zegt nu de kerk, de Bruid, gij schadelijke vossen, die mij listiglijk van Christus wilt scheiden. Want ik blijve mijnen Bruidegom Christus getrouw, dat ik geen ander buiten hem beminne, en Hij blijft mij getrouw, dat Hij geen nevens mij bemint.Het is het onuitputtelijk voorrecht van alle ware gelovigen, dat Christus hun toebehoort en dat zij Zijn eigendom en Hij hun Meester, Broeder en Vriend en Bruidegom en Man is. In Hem leven zij en van Hem ontvangen zij alle volheid van genade. Alle de weldaden van Zijn Middelaarschap en alle de goederen des heilrijken verbonds behoren met en nevens alle geestelijke en hemelse aan hen, aan hen in volle eigendom toe, zodat al hun geluk, al hun zaligheid in Hem alleen gelegen is. Het is ook het ontwijfelbaar kenmerk van alle gelovigen, dat zij aan Christus toebehoren, want zij zijn het, die zich aan Hem hebben overgegeven..
Vers 17
17. O, laat mij uwe nabijheid niet missen, haast u tot mij, a) totdat de dag aankomt 1), en de schaduwen vlieden: keer om, uit uwe verwijdering tot mij, mijn liefste! Word gij gelijk ene ree, of een vluchtend welp der herten, op de bergen van Bether, 2) de ons scheidende bergen.a) Song of Solomon 4:6.
1) Gelijk Sulamith, zo smacht de Kerk altijd door naar den eindelijken terugkeer haars hemelsen Bruidegoms, dat Hij haar uit de eenzaamheid der woestijn ter bruiloft in het hemels Jeruzalem af hale. De Geliefde is lichamelijk van ons gescheiden, toen Hij na Zijne opstanding ten hemel voer. Eenmaal echter zal Hij wederkeren, als Hij aan het einde der wereld, na de opwekking van aller mensen lichamen ten gerichte zal geopenbaard worden. Om deze openbaring bidden, naar haar verlangen alle begenadigde zielen. Dan zal Christus, gelijk ene ree of een jeugdig hert verschijnen over de bergen der scheiding; want in dezelfde menschengestalte, welke hij van Zijne Kerk genomen heeft, toch Hij in nederigheid werd geboren, zal Hij wederkomen. Dan zal Hij boven alle bergtoppen, die zich in de kerk in het huis Gods verheffen, verheven zijn.
2) In het Hebreeën hwpyv de (Ad schjafoeach). Beter: totdat de dag koel worde, d.i. aan den avond. De Bruid roept hier den Bruidegom toe, om spoedig, zo spoedig mogelijk, terug te keren, als hij denkt heen te gaan. Zij spreekt daarmee uit, dat zij Zijne gemeenschap, Zijnen omgang niet kan ontberen. Zij weet, dat Hij haar heeft opgezocht, dat Hij haar tot Zijn Bruid heeft uitverkoren, maar zij voelt ook behoefte, om dit met de welsprekendste woorden te kennen te geven.
De bergen van Bether zijn de bergen van scheiding. In het Hooglied komen n de bergen van Bether voor n de bergen der specerijen. Onder de bergen van Bether worden verstaan de gedurige scheidingen tussen Christus en Zijne gelovigen. Dit is hier aan deze zijde des grafs gedurig de ervaring. De bergen der specerijen zijn de bergen der volmaakte en volkomene zaligheid. Hier aan deze zijde des grafs bekleden de bergen van Bether een grote plaats van wege de zonde en de zwakheid des geloofs. Hiernamaals zal het altijd zijn een genieten op de bergen der specerijen.
Vers 17
17. O, laat mij uwe nabijheid niet missen, haast u tot mij, a) totdat de dag aankomt 1), en de schaduwen vlieden: keer om, uit uwe verwijdering tot mij, mijn liefste! Word gij gelijk ene ree, of een vluchtend welp der herten, op de bergen van Bether, 2) de ons scheidende bergen.a) Song of Solomon 4:6.
1) Gelijk Sulamith, zo smacht de Kerk altijd door naar den eindelijken terugkeer haars hemelsen Bruidegoms, dat Hij haar uit de eenzaamheid der woestijn ter bruiloft in het hemels Jeruzalem af hale. De Geliefde is lichamelijk van ons gescheiden, toen Hij na Zijne opstanding ten hemel voer. Eenmaal echter zal Hij wederkeren, als Hij aan het einde der wereld, na de opwekking van aller mensen lichamen ten gerichte zal geopenbaard worden. Om deze openbaring bidden, naar haar verlangen alle begenadigde zielen. Dan zal Christus, gelijk ene ree of een jeugdig hert verschijnen over de bergen der scheiding; want in dezelfde menschengestalte, welke hij van Zijne Kerk genomen heeft, toch Hij in nederigheid werd geboren, zal Hij wederkomen. Dan zal Hij boven alle bergtoppen, die zich in de kerk in het huis Gods verheffen, verheven zijn.
2) In het Hebreeën hwpyv de (Ad schjafoeach). Beter: totdat de dag koel worde, d.i. aan den avond. De Bruid roept hier den Bruidegom toe, om spoedig, zo spoedig mogelijk, terug te keren, als hij denkt heen te gaan. Zij spreekt daarmee uit, dat zij Zijne gemeenschap, Zijnen omgang niet kan ontberen. Zij weet, dat Hij haar heeft opgezocht, dat Hij haar tot Zijn Bruid heeft uitverkoren, maar zij voelt ook behoefte, om dit met de welsprekendste woorden te kennen te geven.
De bergen van Bether zijn de bergen van scheiding. In het Hooglied komen n de bergen van Bether voor n de bergen der specerijen. Onder de bergen van Bether worden verstaan de gedurige scheidingen tussen Christus en Zijne gelovigen. Dit is hier aan deze zijde des grafs gedurig de ervaring. De bergen der specerijen zijn de bergen der volmaakte en volkomene zaligheid. Hier aan deze zijde des grafs bekleden de bergen van Bether een grote plaats van wege de zonde en de zwakheid des geloofs. Hiernamaals zal het altijd zijn een genieten op de bergen der specerijen.