Lectionary Calendar
Saturday, May 18th, 2024
Eve of Pentacost
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Hooglied 2

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOOGLIED 2

In dit hoofdstuk

I. Spreekt Christus betreffende zichzelf en betreffende Zijn kerk, Song of Solomon 2:1, Song of Solomon 2:2.

II. Spreekt de kerk,

1. Gedenkende aan het genoegen en de voldoening, die ze had in gemeenschap met Christus, Song of Solomon 2:3,Song of Solomon 2:4.

2.Zich vermakende met de tegenwoordige tekenen van Zijn gunst, en zorgdragende dat er niets zou gebeuren om ze te doen ophouden, Song of Solomon 2:5. -.

3.Juichende in Zijn naderen tot haar Song of Solomon 2:8, Song of Solomon 2:9.

4.De genadige roeping herhalende, die Hij tot haar gericht had om met Hem te wandelen haar nodigende voor de genoegens van de wederkerende lente, Song of Solomon 2:10, Song of Solomon 2:14, en de last die Hij had gegeven aan de dienaren om te vernietigen wat schadelijk zou kunnen zijn voor Zijn wijngaard, Song of Solomon 2:15.

5.Zich verblijdende in haar deel in Hem, Song of Solomon 2:16. 6. Verlangende naar Zijn komst, Song of Solomon 2:17. Zij, wier hart vervuld is van liefde voor Christus en hoop op de hemel, weten het best wat deze dingen betekenen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOOGLIED 2

In dit hoofdstuk

I. Spreekt Christus betreffende zichzelf en betreffende Zijn kerk, Song of Solomon 2:1, Song of Solomon 2:2.

II. Spreekt de kerk,

1. Gedenkende aan het genoegen en de voldoening, die ze had in gemeenschap met Christus, Song of Solomon 2:3,Song of Solomon 2:4.

2.Zich vermakende met de tegenwoordige tekenen van Zijn gunst, en zorgdragende dat er niets zou gebeuren om ze te doen ophouden, Song of Solomon 2:5. -.

3.Juichende in Zijn naderen tot haar Song of Solomon 2:8, Song of Solomon 2:9.

4.De genadige roeping herhalende, die Hij tot haar gericht had om met Hem te wandelen haar nodigende voor de genoegens van de wederkerende lente, Song of Solomon 2:10, Song of Solomon 2:14, en de last die Hij had gegeven aan de dienaren om te vernietigen wat schadelijk zou kunnen zijn voor Zijn wijngaard, Song of Solomon 2:15.

5.Zich verblijdende in haar deel in Hem, Song of Solomon 2:16. 6. Verlangende naar Zijn komst, Song of Solomon 2:17. Zij, wier hart vervuld is van liefde voor Christus en hoop op de hemel, weten het best wat deze dingen betekenen.

Verzen 1-2

Hooglied 2:1-2

1. Het behaagt Christus zich met iets te vergelijken, en zie hier wat het is. Hij is zeer nederbuigend in deze vergelijking, Hij, die de Zoon is van de Allerhoogste, de schitterende morgenster, noemt zich de roos van Saron, en de lelie van de dalen, om Zijn tegenwoordigheid bij Zijn volk in de wereld te kennen te geven, het gemakkelijke van hun toegang tot Hem, en de schoonheid en lieflijkheid die zij in Hem vinden, en, om hen te leren zich met Hem te versieren, zoals herders en herderinnen zich versierden met rozen en lelies en guirlandes van bloemen. Voor schoonheid en geur is de roos de voornaamste bloem, en onze Heiland geeft de voorkeur aan het bekleed zijn van de lelie boven dat van Salomo in al zijn heerlijkheid. Christus is de roos van Saron, waar waarschijnlijk de schoonste rozen groeiden, en in de grootste overvloed, de roos van het veld, zo lezen het sommigen, aanduidende dat de evangeliezaligheid de algemene zaligheid is, zij is open en toegankelijk voor allen, wie wil kan komen en de rozenknoppen van de voorrechten en vertroostingen plukken, die in het verbond van de genade groeien, Hij is niet een roos, die in een hof is opgesloten, allen mogen komen om voordeel van Hem te ontvangen en vertroosting te hebben in Hem. Hij is een lelie door witheid, een lelie van de dalen door lieflijkheid, want die, welke wij zo noemen, ademen een zeer sterke geur uit. Hij is een lelie van de dalen, of van de lage plaatsen, in Zijn vernedering blootgesteld aan belediging, nederige zielen zien de meeste schoonheid in Hem, wat Hij ook moge wezen voor anderen, voor hen, die in de dalen zijn, is Hij een lelie. Hij is de roos, de lelie, er is niemand buiten Hem, welke voortreffelijkheid er is in Christus, zij is in Hem geheel bijzonder, geheel enig en in de hoogste mate.

2. Wat het is waarmee Hij Zijn kerk vergelijkt.

A. Zij is gelijk een lelie. Hij zelf is de lelie, Song of Solomon 2:1, zij is gelijk de lelie, de schoonheid van de gelovigen bestaat in hun gelijkvormigheid met Christus, zij zijn Zijn beminden, en aldus zijn zij Zijn lelies, want diegenen zijn Christus gelijkvormig gemaakt, in wier hart Zijn liefde is uitgestort.

B. Gelijk een lelie onder de doornen, gelijk een lelie, vergeleken met doornen, de kerk van Christus overtreft zo ver alle andere verenigingen van mensen, als een bed van rozen een doornstruik overtreft, gelijk een lelie, omringd door doornen. De goddelozen, de dochters van deze wereld, die geen liefde hebben voor Christus, zijn als doornen, waardeloos en nutteloos, goed voor niets anders dan om een opening toe te stoppen, ja zij zijn schadelijk, zij zijn in de wereld gekomen met de zonde, en zijn een vrucht van de vloek, zij verstikken het goede zaad en zijn een beletsel voor goede vrucht, en hun einde is verbrand te worden. Gods volk zijn gelijk lelies onder hen, gekrabd en gescheurd, in de schaduw gesteld en verduisterd door hen, zij zijn dierbaar aan Christus en toch blootgesteld aan verdrukking en benauwdheid in de wereld, zij moeten dit verwachten, want zij zijn geplant onder doornen, Ezechiël 2:6, maar desniettemin zijn zij Hem dierbaar, Hij onderschat geen van Zijn lelies, ziet er geen van voorbij omdat zij onder doornen zijn. Als zij onder doornen zijn, dan moeten zij toch gelijk lelies wezen, zij moeten hun onschuld bewaren en hun reinheid, en hoewel zij onder doornen zijn, moeten zij toch niet in doornen worden veranderd, moeten zij niet schelden met schelden vergelden, en indien zij aldus hun hoedanigheid in stand houden, dan zullen zij erkend worden gelijkvormig aan Christus te zijn. Genade in de ziel is een lelie onder de doornen, verdorvenheden zijn doornen in het vlees, 2 Corinthiers 12:7, zij zijn als Kananieten voor Gods Israël, Joshua 23:13 maar de lelie, die nu onder de doornen is, zal weldra overgeplant worden uit de woestijn in dat paradijs, waar geen smartende doorn hen zal kwellen, Ezechiël 28:24.

Verzen 1-2

Hooglied 2:1-2

1. Het behaagt Christus zich met iets te vergelijken, en zie hier wat het is. Hij is zeer nederbuigend in deze vergelijking, Hij, die de Zoon is van de Allerhoogste, de schitterende morgenster, noemt zich de roos van Saron, en de lelie van de dalen, om Zijn tegenwoordigheid bij Zijn volk in de wereld te kennen te geven, het gemakkelijke van hun toegang tot Hem, en de schoonheid en lieflijkheid die zij in Hem vinden, en, om hen te leren zich met Hem te versieren, zoals herders en herderinnen zich versierden met rozen en lelies en guirlandes van bloemen. Voor schoonheid en geur is de roos de voornaamste bloem, en onze Heiland geeft de voorkeur aan het bekleed zijn van de lelie boven dat van Salomo in al zijn heerlijkheid. Christus is de roos van Saron, waar waarschijnlijk de schoonste rozen groeiden, en in de grootste overvloed, de roos van het veld, zo lezen het sommigen, aanduidende dat de evangeliezaligheid de algemene zaligheid is, zij is open en toegankelijk voor allen, wie wil kan komen en de rozenknoppen van de voorrechten en vertroostingen plukken, die in het verbond van de genade groeien, Hij is niet een roos, die in een hof is opgesloten, allen mogen komen om voordeel van Hem te ontvangen en vertroosting te hebben in Hem. Hij is een lelie door witheid, een lelie van de dalen door lieflijkheid, want die, welke wij zo noemen, ademen een zeer sterke geur uit. Hij is een lelie van de dalen, of van de lage plaatsen, in Zijn vernedering blootgesteld aan belediging, nederige zielen zien de meeste schoonheid in Hem, wat Hij ook moge wezen voor anderen, voor hen, die in de dalen zijn, is Hij een lelie. Hij is de roos, de lelie, er is niemand buiten Hem, welke voortreffelijkheid er is in Christus, zij is in Hem geheel bijzonder, geheel enig en in de hoogste mate.

2. Wat het is waarmee Hij Zijn kerk vergelijkt.

A. Zij is gelijk een lelie. Hij zelf is de lelie, Song of Solomon 2:1, zij is gelijk de lelie, de schoonheid van de gelovigen bestaat in hun gelijkvormigheid met Christus, zij zijn Zijn beminden, en aldus zijn zij Zijn lelies, want diegenen zijn Christus gelijkvormig gemaakt, in wier hart Zijn liefde is uitgestort.

B. Gelijk een lelie onder de doornen, gelijk een lelie, vergeleken met doornen, de kerk van Christus overtreft zo ver alle andere verenigingen van mensen, als een bed van rozen een doornstruik overtreft, gelijk een lelie, omringd door doornen. De goddelozen, de dochters van deze wereld, die geen liefde hebben voor Christus, zijn als doornen, waardeloos en nutteloos, goed voor niets anders dan om een opening toe te stoppen, ja zij zijn schadelijk, zij zijn in de wereld gekomen met de zonde, en zijn een vrucht van de vloek, zij verstikken het goede zaad en zijn een beletsel voor goede vrucht, en hun einde is verbrand te worden. Gods volk zijn gelijk lelies onder hen, gekrabd en gescheurd, in de schaduw gesteld en verduisterd door hen, zij zijn dierbaar aan Christus en toch blootgesteld aan verdrukking en benauwdheid in de wereld, zij moeten dit verwachten, want zij zijn geplant onder doornen, Ezechiël 2:6, maar desniettemin zijn zij Hem dierbaar, Hij onderschat geen van Zijn lelies, ziet er geen van voorbij omdat zij onder doornen zijn. Als zij onder doornen zijn, dan moeten zij toch gelijk lelies wezen, zij moeten hun onschuld bewaren en hun reinheid, en hoewel zij onder doornen zijn, moeten zij toch niet in doornen worden veranderd, moeten zij niet schelden met schelden vergelden, en indien zij aldus hun hoedanigheid in stand houden, dan zullen zij erkend worden gelijkvormig aan Christus te zijn. Genade in de ziel is een lelie onder de doornen, verdorvenheden zijn doornen in het vlees, 2 Corinthiers 12:7, zij zijn als Kananieten voor Gods Israël, Joshua 23:13 maar de lelie, die nu onder de doornen is, zal weldra overgeplant worden uit de woestijn in dat paradijs, waar geen smartende doorn hen zal kwellen, Ezechiël 28:24.

Verzen 3-7

Hooglied 2:3-7

I. De bruid looft haar liefste en stelt Hem boven alle anderen. Als een appelboom onder de bomen van het woud, die misschien niet zo hoog wordt, noch zijn takken zo wijd uitspreidt als sommige andere bomen, maar nuttig en dienstig is voor de mens, aangename en nuttige vruchten opleverende, terwijl de andere bomen van weinig nut zijn, neen, zelfs de cederen niet, voordat zij omgehakt zijn, zo is mijn liefste onder de zonen, zover overtreft Hij hen allen, al de zonen van God, de engelen op Hem werd een eer gelegd, die nooit voor hen bestemd was Hebrews 1:4, al de zonen van de mensen, Hij is schoner, hoever overtreft Hij allen, zelfs de schoonsten en besten onder hen, Psalms 45:1, 3. Noem welk schepsel gij wilt en gij zult bevinden dat Christus de voorrang heeft boven hen allen. De wereld is een onvruchtbare boom voor een ziel, Christus een vruchtbare.

II. Zij gedenkt aan de overvloedige vertroosting, die zij gesmaakt heeft in gemeenschapsoefening met Hem. Zij zat neer bij Hem met grote zielsverlustiging, zoals herders soms rust nemen en zich met elkaar onderhouden onder een boom. Zij vond er een dubbel voordeel in om zo nabij de Heer Jezus neer te zitten.

1. Een verkwikkende schaduw. Ik zat neer onder Zijn schaduw, om door Hem beschut te worden tegen de verschroeiende hitte van de zon om koel te worden, en aldus enige rust te genieten. Christus is voor de gelovigen als de schaduw van een grote boom, ja van een zware rotssteen in een dorstig land, Isaiah 32:2, Isaiah 25:4. Als een arme ziel verschroeid en verschrompeld is door overtuiging van zonde en de verschrikkingen van de wet, zoals David, Psalms 32:4, vermoeid is door de moeite en benauwdheden van deze wereld, zoals Elia toen hij onder de jeneverboom zat, 1 Kings 19:4, dan vinden zij datgene in Christus, in Zijn naam, Zijn genade, Zijn vertroostingen en Zijn werk voor arme zondaren, hetwelk hen verkwikt en opwekt en hen voor bezwijken behoedt, zij, die vermoeid en belast zijn, kunnen in Christus rust vinden. Het is niet genoeg om voorbij deze schaduw te gaan, wij moeten er onder neerzitten, hier zal ik wonen, want ik heb het begeerd, en wij zullen bevinden dat die boom niet is zoals Jona's jeneverboom, die spoedig verdord was en hem aan de hitte liet blootgesteld, inwendig zowel als uitwendig, maar als de boom des levens, welks bladeren niet alleen waren ter beschutting, maar tot genezing van de volken. Wij moeten onder deze schaduw met grote lust nederzitten, volkomen vertrouwen stellen in de bescherming en beschutting ervan, zoals Judges 9:15, en een volkomen verlustiging vinden in de verkwikking ervan. Maar dat is nog niet alles.

2. Hier is aangename, voedzame spijs, deze boom laat zijn vruchten vallen voor hen, die onder zijn schaduw zitten, en zij zijn welkom om ze te eten, en zij zullen bevinden dat zij hun gehemelte zoet zijn, wat zij ook voor anderen zijn mogen, de gelovigen hebben gesmaakt dat de Heer Jezus goedertieren is, 1 Peter 2:3. Zijn vruchten zijn al de dierbare voorrechten van het Nieuwe Testament, verkregen door Zijn bloed en meegedeeld door Zijn Geest. Beloften zijn zoet voor de gelovige, ja en ook bevelen zijn dit. Ik heb een vermaak in de wet Gods naar de inwendigen mens. Vergeving van zonde is zoet, en vrede van de consciëntie is zoet verzekeringen van Gods liefde, blijdschap van de Heilige Geest, de hoop op het eeuwige leven en de tegenwoordige voorsmaak en het onderpand ervan zijn zoet, alleen zoet voor hen, wier geestelijke zintuigen geoefend zijn. Als wij geen smaak meer hebben in de genietingen van de zonde dan zullen goddelijke vertroostingen ons gehemelte zoet wezen, ja zoeter dan honing en honingzeem. III. Zij erkent zich verplicht aan Jezus Christus voor al de weldaden en de vertroostingen, die zij had in gemeenschap met Hem, Song of Solomon 2:4. Ik zat onder de appelboom, blij om daar te zijn maar Hij liet mij toe, ja Hij drong mij, in nog inniger gemeenschap met Hem: Kom in, gij gezegende des Heeren, waarom zoudt gij buiten staan. Hij bracht mij in het wijnhuis, de plaats waar Hij Zijn bijzondere vrienden onthaalde, van lagere naar hogere trappen van vertroosting, van de vruchten van de appelboom naar de nog edeler vruchten van de wijnstok. Aan Hem, die de goddelijke genietingen, die hij heeft waardeert, zal meer gegeven worden. En van de rabbijnen verstaat onder het wijnhuis de tabernakel van de vergadering, waar de verklaring van de wet werd gegeven, en dan voorzeker kunnen wij het toepassen op de christelijke vergaderingen, waar het evangelie wordt gepredikt en de evangelie-inzettingen worden bediend, inzonderheid het avondmaal des Heeren, die maaltijd met wijn, inzonderheid het innerlijke van die inzettingen, de gemeenschap met God erin.

Merk op:

1. Hoe zij ingeleid werd. "Hij voerde mij, werkte in mij de neiging om tot God te naderen, hielp mij heen over mijn ontmoedigingen, nam mij bij de hand, voerde en leidde mij, en gaf mij toegang met vrijmoedigheid tot God als een Vader", Efeziers 2:18. Wij zouden nooit in het wijnhuis gekomen zijn, nooit bekend zijn geworden met geestelijke genietingen, indien Christus er ons niet in gevoerd had door een nieuwe en levende weg voor ons te openen, en in ons een nieuwe en levende fontein te openen."

2. Hoe zij onthaald werd: de liefde is Zijn banier over mij, Hij bracht mij binnen met ontrolde banier boven mijn hoofd, niet als n over wie Hij juichte, maar in wie Hij juichte, en die Hij altijd met Hem en in Hem doet triomferen, 2 Corinthiers 2:14. Het evangelie wordt vergeleken bij een banier, Isaiah 11:12, en wat op deze banier is voorgesteld, er op geschreven is in letters van goud, in letters van bloed, is liefde, liefde, en dit is het onthaal in het wijnhuis. Christus is de overste leidsman van onze zaligheid, en al Zijn krijgsknechten schaart Hij onder de banier van liefde, daarin hebben zij hun middelpunt, daarop moeten zij voortdurend het oog hebben om er door bezield en aangevuurd te worden, de liefde van Christus moet hen dringen om manmoedig te strijden. Als een stad werd ingenomen, dan richtte de overwinnaar er zijn standaard in op. "Hij heeft mij overwonnen door Zijn liefde overwonnen door Zijn goedheid en vriendelijkheid, en dat is Zijn banier over mij." Daarvan spreekt zij als van hetgeen zij vroeger had ervaren, en zij gedenkt er aan met zielsverlustiging. Het gegeten brood moet niet vergeten worden, maar met dankbaarheid aan God herdacht worden, die ons in deze woestijn met manna heeft gespijzigd.

IV. Zij belijdt haar sterke genegenheid en innige, vurige liefde voor Jezus Christus, Song of Solomon 2:5. Ik ben ziek van liefde, ik ben er door overweldigd. David geeft hier een verklaring van, als hij zegt: "Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen," Psalms 119:20, en Song of Solomon 2:81, "mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil", bezwijkt van zorg om het vast en zeker te maken, en vrees van er in achter te blijven. De bruid was nu misschien afwezig van haar liefste, wachtende op Zijn terugkomst en zij kan de smart van het uitstel niet dragen. O hoeveel beter is het met de ziel, als zij ziek is van liefde voor Christus, dan wanneer zij oververzadigd is met de liefde van deze wereld! Zij roept om hartsterkingen: "Ondersteunt gijlieden mij met de flessen, of met balsems, of met bloemen, met iets dat opwekkend is, versterkt mij met de appelen, met de vruchten van die appelboom, namelijk Christus, Song of Solomon 2:3, met de verdienste en het middelaarschap van Christus en de bewustheid van Zijn liefde voor mijne ziel." Zij, die ziek zijn van liefde voor Christus zullen geen gebrek hebben aan geestelijke ondersteuning, terwijl zij nog wachtende zijn op geestelijke vertroostingen.

V. Zij ervaart de kracht en de tederheid van de Goddelijke genade, haar ondersteunend in haar tegenwoordige zwakheid, Song of Solomon 2:6. Hoewel Hij zich teruggetrokken scheen te hebben, wat Hij toch zelfs toen bevonden een krachtige hulp te zijn in benauwdheid

1. Om de van liefde zieke ziel te ondersteunen en haar voor bezwijken te behoeden. Zijn linkerhand is onder mijn hoofd, Song of Solomon 2:6, om het op te houden, ja als een hoofdkussen om het er gemakkelijk op neer te vlijen." David ervoer dat Gods hand hem ondersteunde toen zijn ziel God achteraan kleefde, Psalms 63:9, en toen Job in een toestand van verlatenheid was, bevond hij dat God kracht in hem legde, Job 23:6. Al Zijn heiligen zijn in Zijn hand, die tederlijk hun smartend hoofd vasthoudt.

2. Om de van liefde zieke ziel aan te moedigen om op Zijn terugkomst te blijven wachten "Want intussen omhelst mij Zijn rechterhand, en hierdoor geeft Hij mij de ontwijfelbare zekerheid van Zijn liefde." De gelovigen zijn al hun kracht en vertroosting verschuldigd aan de ondersteunende linkerhand en de omhelzende rechterhand van de Heer Jezus.

Vl. Bevindende dat haar liefste haar aldus nabij was, is zij in zorg dat haar gemeenschap met Hem niet gestoord zal worden, Song of Solomon 2:7. Ik bezweer u, gij dochteren Jeruzalems. Jeruzalem, de moeder van ons allen, bezweert al haar dochteren, de kerk bezweert al haar leden, de gelovige ziel bezweert al haar gaven en vermogens, de bruid bezweert zichzelf en allen die haar omringen, de liefde niet op te wekken, noch wakker te maken, totdat het Hem behaagt, nu Hij slaapt in haar armen, gelijk zij ondersteund was door de Zijne, Song of Solomon 2:6. Zij bezweert hen dit bij de reeën of bij de hinden des velde, bij alles wat lieflijk is in hun ogen, en hun dierbaar is, zoals de lieflijke hinde en de aangename ree. "Mijn liefde is dierbaarder aan mij, dan deze aan u kunnen zijn, en zal, evenals zij, door een klein gedruis worden gestoord." Zij, die de lieflijkheid ervaren van gemeenschap met Christus en de merkbare tekenen van Zijn liefde, kunnen niet anders dan er de voortduur van begeren, Petrus had tabernakelen willen maken op de berg, Matthew 17:4.

1. Maar Christus zal, als het Hem behaagt, deze buitengewone mededelingen van zichzelf doen ophouden, want Hij is vrij, en, evenals de wind, blaast de Geest waar en wanneer Hij wil, en het betaamt ons in Zijn wil en welbehagen te berusten.

2. Maar wij moeten niets doen, dat Hem er toe zou kunnen brengen om zich terug te trekken en Zijn aangezicht te verbergen. Wij moeten zorgvuldig waken over ons hart, en zelfs de gedachte onderdrukken, die Zijn goede Geest smart zou kunnen aandoen. Laat hen, die vertroosting hebben, bevreesd zijn om haar te verkondigen.

Verzen 3-7

Hooglied 2:3-7

I. De bruid looft haar liefste en stelt Hem boven alle anderen. Als een appelboom onder de bomen van het woud, die misschien niet zo hoog wordt, noch zijn takken zo wijd uitspreidt als sommige andere bomen, maar nuttig en dienstig is voor de mens, aangename en nuttige vruchten opleverende, terwijl de andere bomen van weinig nut zijn, neen, zelfs de cederen niet, voordat zij omgehakt zijn, zo is mijn liefste onder de zonen, zover overtreft Hij hen allen, al de zonen van God, de engelen op Hem werd een eer gelegd, die nooit voor hen bestemd was Hebrews 1:4, al de zonen van de mensen, Hij is schoner, hoever overtreft Hij allen, zelfs de schoonsten en besten onder hen, Psalms 45:1, 3. Noem welk schepsel gij wilt en gij zult bevinden dat Christus de voorrang heeft boven hen allen. De wereld is een onvruchtbare boom voor een ziel, Christus een vruchtbare.

II. Zij gedenkt aan de overvloedige vertroosting, die zij gesmaakt heeft in gemeenschapsoefening met Hem. Zij zat neer bij Hem met grote zielsverlustiging, zoals herders soms rust nemen en zich met elkaar onderhouden onder een boom. Zij vond er een dubbel voordeel in om zo nabij de Heer Jezus neer te zitten.

1. Een verkwikkende schaduw. Ik zat neer onder Zijn schaduw, om door Hem beschut te worden tegen de verschroeiende hitte van de zon om koel te worden, en aldus enige rust te genieten. Christus is voor de gelovigen als de schaduw van een grote boom, ja van een zware rotssteen in een dorstig land, Isaiah 32:2, Isaiah 25:4. Als een arme ziel verschroeid en verschrompeld is door overtuiging van zonde en de verschrikkingen van de wet, zoals David, Psalms 32:4, vermoeid is door de moeite en benauwdheden van deze wereld, zoals Elia toen hij onder de jeneverboom zat, 1 Kings 19:4, dan vinden zij datgene in Christus, in Zijn naam, Zijn genade, Zijn vertroostingen en Zijn werk voor arme zondaren, hetwelk hen verkwikt en opwekt en hen voor bezwijken behoedt, zij, die vermoeid en belast zijn, kunnen in Christus rust vinden. Het is niet genoeg om voorbij deze schaduw te gaan, wij moeten er onder neerzitten, hier zal ik wonen, want ik heb het begeerd, en wij zullen bevinden dat die boom niet is zoals Jona's jeneverboom, die spoedig verdord was en hem aan de hitte liet blootgesteld, inwendig zowel als uitwendig, maar als de boom des levens, welks bladeren niet alleen waren ter beschutting, maar tot genezing van de volken. Wij moeten onder deze schaduw met grote lust nederzitten, volkomen vertrouwen stellen in de bescherming en beschutting ervan, zoals Judges 9:15, en een volkomen verlustiging vinden in de verkwikking ervan. Maar dat is nog niet alles.

2. Hier is aangename, voedzame spijs, deze boom laat zijn vruchten vallen voor hen, die onder zijn schaduw zitten, en zij zijn welkom om ze te eten, en zij zullen bevinden dat zij hun gehemelte zoet zijn, wat zij ook voor anderen zijn mogen, de gelovigen hebben gesmaakt dat de Heer Jezus goedertieren is, 1 Peter 2:3. Zijn vruchten zijn al de dierbare voorrechten van het Nieuwe Testament, verkregen door Zijn bloed en meegedeeld door Zijn Geest. Beloften zijn zoet voor de gelovige, ja en ook bevelen zijn dit. Ik heb een vermaak in de wet Gods naar de inwendigen mens. Vergeving van zonde is zoet, en vrede van de consciëntie is zoet verzekeringen van Gods liefde, blijdschap van de Heilige Geest, de hoop op het eeuwige leven en de tegenwoordige voorsmaak en het onderpand ervan zijn zoet, alleen zoet voor hen, wier geestelijke zintuigen geoefend zijn. Als wij geen smaak meer hebben in de genietingen van de zonde dan zullen goddelijke vertroostingen ons gehemelte zoet wezen, ja zoeter dan honing en honingzeem. III. Zij erkent zich verplicht aan Jezus Christus voor al de weldaden en de vertroostingen, die zij had in gemeenschap met Hem, Song of Solomon 2:4. Ik zat onder de appelboom, blij om daar te zijn maar Hij liet mij toe, ja Hij drong mij, in nog inniger gemeenschap met Hem: Kom in, gij gezegende des Heeren, waarom zoudt gij buiten staan. Hij bracht mij in het wijnhuis, de plaats waar Hij Zijn bijzondere vrienden onthaalde, van lagere naar hogere trappen van vertroosting, van de vruchten van de appelboom naar de nog edeler vruchten van de wijnstok. Aan Hem, die de goddelijke genietingen, die hij heeft waardeert, zal meer gegeven worden. En van de rabbijnen verstaat onder het wijnhuis de tabernakel van de vergadering, waar de verklaring van de wet werd gegeven, en dan voorzeker kunnen wij het toepassen op de christelijke vergaderingen, waar het evangelie wordt gepredikt en de evangelie-inzettingen worden bediend, inzonderheid het avondmaal des Heeren, die maaltijd met wijn, inzonderheid het innerlijke van die inzettingen, de gemeenschap met God erin.

Merk op:

1. Hoe zij ingeleid werd. "Hij voerde mij, werkte in mij de neiging om tot God te naderen, hielp mij heen over mijn ontmoedigingen, nam mij bij de hand, voerde en leidde mij, en gaf mij toegang met vrijmoedigheid tot God als een Vader", Efeziers 2:18. Wij zouden nooit in het wijnhuis gekomen zijn, nooit bekend zijn geworden met geestelijke genietingen, indien Christus er ons niet in gevoerd had door een nieuwe en levende weg voor ons te openen, en in ons een nieuwe en levende fontein te openen."

2. Hoe zij onthaald werd: de liefde is Zijn banier over mij, Hij bracht mij binnen met ontrolde banier boven mijn hoofd, niet als n over wie Hij juichte, maar in wie Hij juichte, en die Hij altijd met Hem en in Hem doet triomferen, 2 Corinthiers 2:14. Het evangelie wordt vergeleken bij een banier, Isaiah 11:12, en wat op deze banier is voorgesteld, er op geschreven is in letters van goud, in letters van bloed, is liefde, liefde, en dit is het onthaal in het wijnhuis. Christus is de overste leidsman van onze zaligheid, en al Zijn krijgsknechten schaart Hij onder de banier van liefde, daarin hebben zij hun middelpunt, daarop moeten zij voortdurend het oog hebben om er door bezield en aangevuurd te worden, de liefde van Christus moet hen dringen om manmoedig te strijden. Als een stad werd ingenomen, dan richtte de overwinnaar er zijn standaard in op. "Hij heeft mij overwonnen door Zijn liefde overwonnen door Zijn goedheid en vriendelijkheid, en dat is Zijn banier over mij." Daarvan spreekt zij als van hetgeen zij vroeger had ervaren, en zij gedenkt er aan met zielsverlustiging. Het gegeten brood moet niet vergeten worden, maar met dankbaarheid aan God herdacht worden, die ons in deze woestijn met manna heeft gespijzigd.

IV. Zij belijdt haar sterke genegenheid en innige, vurige liefde voor Jezus Christus, Song of Solomon 2:5. Ik ben ziek van liefde, ik ben er door overweldigd. David geeft hier een verklaring van, als hij zegt: "Mijn ziel is verbroken vanwege het verlangen naar Uw oordelen," Psalms 119:20, en Song of Solomon 2:81, "mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil", bezwijkt van zorg om het vast en zeker te maken, en vrees van er in achter te blijven. De bruid was nu misschien afwezig van haar liefste, wachtende op Zijn terugkomst en zij kan de smart van het uitstel niet dragen. O hoeveel beter is het met de ziel, als zij ziek is van liefde voor Christus, dan wanneer zij oververzadigd is met de liefde van deze wereld! Zij roept om hartsterkingen: "Ondersteunt gijlieden mij met de flessen, of met balsems, of met bloemen, met iets dat opwekkend is, versterkt mij met de appelen, met de vruchten van die appelboom, namelijk Christus, Song of Solomon 2:3, met de verdienste en het middelaarschap van Christus en de bewustheid van Zijn liefde voor mijne ziel." Zij, die ziek zijn van liefde voor Christus zullen geen gebrek hebben aan geestelijke ondersteuning, terwijl zij nog wachtende zijn op geestelijke vertroostingen.

V. Zij ervaart de kracht en de tederheid van de Goddelijke genade, haar ondersteunend in haar tegenwoordige zwakheid, Song of Solomon 2:6. Hoewel Hij zich teruggetrokken scheen te hebben, wat Hij toch zelfs toen bevonden een krachtige hulp te zijn in benauwdheid

1. Om de van liefde zieke ziel te ondersteunen en haar voor bezwijken te behoeden. Zijn linkerhand is onder mijn hoofd, Song of Solomon 2:6, om het op te houden, ja als een hoofdkussen om het er gemakkelijk op neer te vlijen." David ervoer dat Gods hand hem ondersteunde toen zijn ziel God achteraan kleefde, Psalms 63:9, en toen Job in een toestand van verlatenheid was, bevond hij dat God kracht in hem legde, Job 23:6. Al Zijn heiligen zijn in Zijn hand, die tederlijk hun smartend hoofd vasthoudt.

2. Om de van liefde zieke ziel aan te moedigen om op Zijn terugkomst te blijven wachten "Want intussen omhelst mij Zijn rechterhand, en hierdoor geeft Hij mij de ontwijfelbare zekerheid van Zijn liefde." De gelovigen zijn al hun kracht en vertroosting verschuldigd aan de ondersteunende linkerhand en de omhelzende rechterhand van de Heer Jezus.

Vl. Bevindende dat haar liefste haar aldus nabij was, is zij in zorg dat haar gemeenschap met Hem niet gestoord zal worden, Song of Solomon 2:7. Ik bezweer u, gij dochteren Jeruzalems. Jeruzalem, de moeder van ons allen, bezweert al haar dochteren, de kerk bezweert al haar leden, de gelovige ziel bezweert al haar gaven en vermogens, de bruid bezweert zichzelf en allen die haar omringen, de liefde niet op te wekken, noch wakker te maken, totdat het Hem behaagt, nu Hij slaapt in haar armen, gelijk zij ondersteund was door de Zijne, Song of Solomon 2:6. Zij bezweert hen dit bij de reeën of bij de hinden des velde, bij alles wat lieflijk is in hun ogen, en hun dierbaar is, zoals de lieflijke hinde en de aangename ree. "Mijn liefde is dierbaarder aan mij, dan deze aan u kunnen zijn, en zal, evenals zij, door een klein gedruis worden gestoord." Zij, die de lieflijkheid ervaren van gemeenschap met Christus en de merkbare tekenen van Zijn liefde, kunnen niet anders dan er de voortduur van begeren, Petrus had tabernakelen willen maken op de berg, Matthew 17:4.

1. Maar Christus zal, als het Hem behaagt, deze buitengewone mededelingen van zichzelf doen ophouden, want Hij is vrij, en, evenals de wind, blaast de Geest waar en wanneer Hij wil, en het betaamt ons in Zijn wil en welbehagen te berusten.

2. Maar wij moeten niets doen, dat Hem er toe zou kunnen brengen om zich terug te trekken en Zijn aangezicht te verbergen. Wij moeten zorgvuldig waken over ons hart, en zelfs de gedachte onderdrukken, die Zijn goede Geest smart zou kunnen aandoen. Laat hen, die vertroosting hebben, bevreesd zijn om haar te verkondigen.

Verzen 8-13

Hooglied 2:8-13

De kerk verlustigt zich hier ten zeerste in de gedachte van nog verder gemeenschap te hebben met Christus, nadat zij van haar zwakheld hersteld is.

1. Zij verheugt zich in zijn nadering, Song of Solomon 2:8. Zij hoort Hem spreken, "Dat is de stem van mijn liefste, mij roepende, om mij te zeggen dat Hij komt." Als n van Zijn schapen kent zij Zijn stem, eer zij Hem nog ziet, en kan haar gemakkelijk onderscheiden van die van een vreemde John 10:4, John 10:5, en als een getrouwe vriendin van de Bruidegom verblijdt zij zich met blijdschap om de stem van de bruidegom, John 3:29. Met welk een triomf en gejuich roept zij: "Dat is de stem van mijn liefste, het kan de stem wezen van niemand anders, want niemand buiten Hem kan tot het hart spreken, om dit te doen branden."

A. Ze ziet Hem komen, ziet de gangen van haar God, haar koning, Psalms 68:24. Zie, Hij komt. Dit kan zeer goed toegepast worden op het vooruitzicht, dat de oud-testamentische heiligen hadden op de komst van Christus in het vlees. Abraham heeft van verre zijn dag gezien, en was verblijd. Hoe naderbij de tijd kwam, hoe helderder ontdekkingen ervan gedaan werden, en zij, die uitzagen naar de vertroosting Israëls met het oog van het geloof, zagen Hem komen en verheugden zich in dat gezicht. Zie, Hij komt, want zij hadden Hem horen zeggen: Zie, Ik kom, Psalms 40:8, waaraan hun geloof hier zijn zegel hecht. Zie, Hij komt, zoals Hij beloofd had.

a. Hij komt vrolijk, en met grote snelheid, Hij komt, springende en huppelende als een ree, en als een welp van de herten Song of Solomon 2:9, als n die genoegen heeft en vermaak schept in zijn eigen onderneming, en er zijn hart op gezet heeft, en Zijn vermakingen waren met de mensenkinderen. Toen Hij gedoopt stond te worden met de doop des bloeds hoe werd Hij toen geperst totdat het volbracht was! Luke 12:50.

b. Hij komt, al de moeilijkheden, die op Zijn weg liggen, gering achtende en ze teboven komende, Hij komt, springende over de bergen en huppelende over de hemelen, zo lezen het sommigen, de ontmoedigingen niet tellende, waar Hij doorheen moest gaan. De vloek van de wet, de dood aan het kruis moeten ondergaan worden, met al de machten van de duisternis moet worden gestreden, Naar voor het vastberaden besluit van Zijn liefde worden deze bergen tot vlakten. Welke tegenstand er ook te eniger tijd geboden wordt aan de verlossing van Gods kerk, Christus zal er doorheen breken, zal ze teboven komen.

c. Hij komt haastig, als een ree, als een welp van de herten, zij vonden de tijd lang iedere dag als een jaar maar in werkelijkheid haastte Hij, toen zoals nu, zeker Hij komt haastig, Hij die staat te komen, zal komen en niet toeven. Als Hij komt ter verlossing van Zijn volk, vliegt Hij op een wolk en blijft nooit weg over Zijn tijd, die de beste tijd is. Wij kunnen dit toepassen op particuliere gelovigen, die bevinden dat zelfs wanneer Christus merkbare voorrechten en vertroostingen terughoudt en schijnt hen verlaten te hebben, het toch slechts voor een klein ogenblik is, en dat Hij spoedig zal wederkeren met eeuwige goedertierenheid.

2. Zij verblijdt zich in de blik, die zij van Hem heeft, en in de stralen van Zijn gunst. Hij staat achter ons maar, ik weet dat Hij daar is, want soms ziet Hij door de vensters, of ziet er door naar binnen, en vertoont zich door de traliën. Zo was de toestand van de oud-testamentische kerk terwijl zij in de verwachting was van de komst van de Messias, de ceremoniële wet wordt een middelmuur des afscheidsels genoemd, Efeziers 2:1-4, een deksel 2 Corinthiers 3:13, maar Christus stond achter die muur, zij hadden Hem nabij zich, hoewel zij Hem niet duidelijk konden zien, Hij, die het wezen was, was niet ver van de schaduw, Coloss. 2:17. Zij zagen Hem, kijkende door de vensters van de ceremoniële inzettingen, en glimlachende door de tralies, in hun offeranden en reinigingen ontdekte Christus zich aan hen en gaf hun aanduidingen en onderpanden van Zijn genade, beide om hen aan te sporen en aan te moedigen in hun verlangen naar Hem en naar Zijn komst. Zo is onze toestand in vergelijking met wat hij zijn zal bij Christus wederkomst, thans zien wij Hem door een spiegel in een duistere rede, het lichaam is een muur tussen ons en Hem, door welks vensteren wij nu en dan een gezicht op Hem hebben, maar niet van aangezicht tot aangezicht, zoals wij hopen Hem weldra te zullen zien. In de sacramenten is Christus nabij ons, maar het is achter de muur van uitwendige tekenen, door die traliën openbaart Hij zich aan ons, maar weldra zullen wij Hem zien gelijk Hij is. Sommigen verstaan dit van de staat van een gelovige als hij onder een wolk is, Christus is buiten het gezicht, en toch niet ver weg. Zie Job 34:14 en vergelijk Job 23:8. Zij noemt de muur, die tussen haar en haar liefste is onze muur, omdat het zonde is en niets andere die scheiding maakt tussen ons en God, en dat is een muur, die wij zelf hebben opgeworpen, Isaiah 59:1, daar achter staat Hij, als wachtende om genadig te zijn, en gereed en bereid om met ons verzoend te zijn op ons berouw. Dan ziet Hij door het venster naar binnen, beschouwt de gezindheid van ons hart en de werkingen van onze ziel, Hij ziet door het venster, en toont zich door hun vertroosting te schenken, opdat zij op Zijn terugkomst zullen blijven hopen.

3. Zij herhaalt de vriendelijke uitnodiging, die Hij haar had gegeven om met Hem te komen wandelen, Song of Solomon 2:10. Zij gedenkt aan hetgeen haar liefste tot haar gezegd had, want het had een zeer aangename en krachtige indruk op haar gemaakt, en het woord, dat ons levend heeft gemaakt, zullen wij nooit vergeten. Zij vertelt het tot aanmoediging van anderen, hun vertellende wat Hij aan haar ziel gezegd en gedaan heeft, Psalms 66:16.

A. Hij noemde haar Zijn vriendin, Zijn schone, wat zij ook moge wezen voor anderen, voor Hem is zij aangenaam, en in Zijn ogen is zij beminnelijk. Zij, die Christus aannemen voor hun liefste, zullen door Hem erkend worden als de Zijnen, nooit was liefde verloren of verspild, die aan Christus werd gegeven. Door Zijn liefde uit te drukken voor de gelovigen, nodigt Christus hen om Hem te volgen, en moedigt hen daartoe aan.

B. Hij riep haar om op te staan en te komen, Song of Solomon 2:10, en wederom, Song of Solomon 2:13. De herhaling geeft achterlijkheid in haar te kennen, (wij hebben het nodig om dikwijls geroepen te worden om te komen tot Jezus Christus, gebod op gebod, en regel op regel) maar het geeft vurigheid te kennen in Hem, zozeer is Zijn hart gezet op het welzijn van kostelijke zielen, dat Hij hen dringt tot hetgeen goed voor hen is.

C. Als reden gaf Hij het weerkeren van de lente op en de lieflijkheid van het weer, hetgeen sierlijk beschreven wordt in een grote verscheidenheid van uitdrukkingen.

a. De winter is voorbij de donkere, koude en onvruchtbare winter, de lange en harde winters waren ten slotte voorbij, zij duren niet eeuwiglijk. En de lente zou zo aangenaam niet zijn als zij is, indien zij niet volgde op de winter, als een tegenhanger van haar schoonheid, Ecclesiastes 7:14. Het gelaat van de hemel noch dat van de aarde is altijd hetzelfde, maar is onderworpen aan voortdurende wisselvalligheid, dagelijkse en jaarlijkse. De winter is voorbij, maar niet voorbij voor altijd, hij zal terugkomen, en wij moeten er voor voorzien in de zomer, Proverbs 6:6, Wij moeten wenen in de winter en ons verblijden in de zomer, als niet wenende en als niet blij zijnde, want beide gaan voorbij. b. De plasregen is over, hij is overgegaan, de winterregen, de koude, stormachtige regen is nu voorbij, en de dauw is als de dauw van de kruiden. Zelfs de regen, die de wereld heeft overstroomd, was ten slotte voorbij Genesis 8:1, en God heeft beloofd, de aarde niet meer door een algemene overstroming te verwoesten, hetgeen een type en afschaduwing was van het verbond van de genade, Isaiah 54:9.

c. De bloemen worden gezien in het land. De hele winter zijn zij dood en begraven in haar wortels, en er is geen teken van ze, maar in de lente herleven zij, en vertonen zij zich in een verwonderlijke verscheidenheid, en gelijk de dauw, die ze voortbrengt, die naar geen mens wacht, Micah 5:6. Zij verschijnen, maar spoedig zullen zij weer verdwijnen, en hierin is de mens gelijk de bloem des velds, Job. 14:2.

d. De zangtijd genaakt. De vogeltjes, die de gehele winter in hun schuilhoeken verborgen waren, en nauwelijks nog leven als de lente weerkeert, vergeten al de rampen van de winter, en zingen naar hun beste vermogen de lof van hun Schepper. Hij, die de vogelen verstaat, als zij in hun nood tot Hem roepen, Psalms 147:9, neemt ongetwijfeld ook nota van hen, die zingen van vreugde, Psalms 104:3. Het zingen van de vogels kan ons beschamen als wij zwijgen van Gods lof, ons, die, beter gevoed zijn dan zij, Matthew 6:26, en beter onderwezen, Job 35:11, en van meer waarde zijn, daar wij vele musjes teboven gaan. Zij leven zonder overmatig bezorgd te zijn, Matthew 6:26, en daarom zingen zij, terwijl wij murmureren.

e. De stem van de tortelduif wordt gehoord in ons land, zij is n van de vogels van het jaargetijde, vermeld in Jeremiah 8:7, die de tijd opmerken van hun komst, en de tijd van hun zingen, en aldus ons beschamen die het recht des Heeren niet weten, de tijden niet verstaan, noch datgene doen wat schoon is op zijn tijd, in de zangtijd niet zingen.

f. De vijgeboom brengt zijn jonge vijgjes voort, waaraan wij weten dat de zomer nabij is, Matthew 24:32, wanneer de jonge vijgjes rijpe vijgen zullen zijn en geschikt om genuttigd te worden, en de wijnstokken geven reuk met hun jonge druifjes. De aarde brengt niet slechts bloemen voort, Song of Solomon 2:12, maar vruchten, en de reuk van de vruchten, die nuttig zijn is verre te verkiezen boven de reuk van de bloemen, die alleen voor de uiterlijke schijn en voor vermaak zijn. Men zegt dat slangen verjaagd worden door de reuk van wijnstokken, en wie de oude slang is en wie de ware wijnstok is weten wij zeer wel.

Deze beschrijving nu van de terugkerende lente als een reden om op te staan en tot Christus te komen, is van toepassing:

Ten eerste. Op de inleiding van het evangelie in de plaats van de oud-testamentische bedeling, gedurende welke het wintertijd is geweest voor de kerk. Christus Evangelie verwarmt hetgeen koud is, maakt datgene vruchtbaar, hetwelk tevoren dood en onvruchtbaar was, als het tot enigerlei plaats komt, brengt het schoonheid en heerlijkheid aan die plaats, 2 Corinthiers 3:7, 8 en geeft aan de leraren reden tot blijdschap. De lente is een aangename tijd en dat is ook de evangelietijd, zie Psalm 96:l. Sta dan op en gebruik deze lentetijd, kom weg van de wereld en het vlees, kom in gemeenschap met Christus, 1 Corinthiers 1:9.

Ten tweede. Op de verlossing van de kerk van de macht van vervolgende vijanden, en de herstelling van vrijheid en vrede voor haar na een strenge winter van lijden en bedwang. Als de stormen van beroering en benauwdheid voorbij zijn, als de stem van de tortelduif, het blijde geklank van het evangelie van Christus weer gehoord wordt en de inzettingen in vrijheid bijgewoond kunnen worden, sta dan op en kom om van dit gelukkige tijdperk gebruik te maken. Wandel in het licht des Heeren, zing op de weg des Heeren toen de gemeenten vrede hadden werden zin gesticht. Acts 9:31.

Ten derde. Op de bekering van zondaars van de natuurlijke staat tot de staat van de genade, die gezegende verandering is als het weerkeren van de lente, het is een algemene verandering en een zeer aangename, het is een nieuwe schepping, het is wedergeboren worden. De ziel, die hard en koud en bevroren was, en onnut zoals de aarde in de winter, wordt vruchtbaar zoals de aarde in de lente, en evenals zij, brengt zij haar vruchten trapsgewijze tot volkomenheid. Deze gezegende verandering is zuiver en alleen te danken aan de nadering en de invloeden van de Zon van de gerechtigheid, die van de hemel tot ons roept om op te staan en te komen, kom, en vergader in de zomer.

Ten vierde. Op de vertroostingen van de heiligen na een staat van inwendige gedruktheid en moedeloosheid. Een kind van God onder twijfel en vrees is als de aarde in de winter, zijn nachten zijn lang, zijn dagen donker, goede neigingen zijn verkild, er wordt niets gedaan, niets verkregen, de hand is verzegeld. Maar er zal weer lieflijkheid, vertroosting komen, de vogels zullen weer zingen en de bloemen ontluiken, sta dan op, arme, kwijnende ziel, en kom tot uw Liefste. Sta op, schudt u uit het stof, Isaiah 52:2. Maak u op, word verlicht, want uw licht komt, Isaiah 60:1, wandel in dat licht, Isaiah 2:1, 5.

Ten vierde. Op de opstanding van het lichaam op de laatste dag en de heerlijkheid, die geopenbaard zal worden. De beenderen, die in het graf lagen zoals de wortels van de planten des winters in de grond liggen, zullen groenen als het tere gras, Isaiah 66:14, Isaiah 26:19. Dat zal een eeuwig vaarwel zijn aan de winter, en een blijde ingang tot een eeuwige lente.

Verzen 8-13

Hooglied 2:8-13

De kerk verlustigt zich hier ten zeerste in de gedachte van nog verder gemeenschap te hebben met Christus, nadat zij van haar zwakheld hersteld is.

1. Zij verheugt zich in zijn nadering, Song of Solomon 2:8. Zij hoort Hem spreken, "Dat is de stem van mijn liefste, mij roepende, om mij te zeggen dat Hij komt." Als n van Zijn schapen kent zij Zijn stem, eer zij Hem nog ziet, en kan haar gemakkelijk onderscheiden van die van een vreemde John 10:4, John 10:5, en als een getrouwe vriendin van de Bruidegom verblijdt zij zich met blijdschap om de stem van de bruidegom, John 3:29. Met welk een triomf en gejuich roept zij: "Dat is de stem van mijn liefste, het kan de stem wezen van niemand anders, want niemand buiten Hem kan tot het hart spreken, om dit te doen branden."

A. Ze ziet Hem komen, ziet de gangen van haar God, haar koning, Psalms 68:24. Zie, Hij komt. Dit kan zeer goed toegepast worden op het vooruitzicht, dat de oud-testamentische heiligen hadden op de komst van Christus in het vlees. Abraham heeft van verre zijn dag gezien, en was verblijd. Hoe naderbij de tijd kwam, hoe helderder ontdekkingen ervan gedaan werden, en zij, die uitzagen naar de vertroosting Israëls met het oog van het geloof, zagen Hem komen en verheugden zich in dat gezicht. Zie, Hij komt, want zij hadden Hem horen zeggen: Zie, Ik kom, Psalms 40:8, waaraan hun geloof hier zijn zegel hecht. Zie, Hij komt, zoals Hij beloofd had.

a. Hij komt vrolijk, en met grote snelheid, Hij komt, springende en huppelende als een ree, en als een welp van de herten Song of Solomon 2:9, als n die genoegen heeft en vermaak schept in zijn eigen onderneming, en er zijn hart op gezet heeft, en Zijn vermakingen waren met de mensenkinderen. Toen Hij gedoopt stond te worden met de doop des bloeds hoe werd Hij toen geperst totdat het volbracht was! Luke 12:50.

b. Hij komt, al de moeilijkheden, die op Zijn weg liggen, gering achtende en ze teboven komende, Hij komt, springende over de bergen en huppelende over de hemelen, zo lezen het sommigen, de ontmoedigingen niet tellende, waar Hij doorheen moest gaan. De vloek van de wet, de dood aan het kruis moeten ondergaan worden, met al de machten van de duisternis moet worden gestreden, Naar voor het vastberaden besluit van Zijn liefde worden deze bergen tot vlakten. Welke tegenstand er ook te eniger tijd geboden wordt aan de verlossing van Gods kerk, Christus zal er doorheen breken, zal ze teboven komen.

c. Hij komt haastig, als een ree, als een welp van de herten, zij vonden de tijd lang iedere dag als een jaar maar in werkelijkheid haastte Hij, toen zoals nu, zeker Hij komt haastig, Hij die staat te komen, zal komen en niet toeven. Als Hij komt ter verlossing van Zijn volk, vliegt Hij op een wolk en blijft nooit weg over Zijn tijd, die de beste tijd is. Wij kunnen dit toepassen op particuliere gelovigen, die bevinden dat zelfs wanneer Christus merkbare voorrechten en vertroostingen terughoudt en schijnt hen verlaten te hebben, het toch slechts voor een klein ogenblik is, en dat Hij spoedig zal wederkeren met eeuwige goedertierenheid.

2. Zij verblijdt zich in de blik, die zij van Hem heeft, en in de stralen van Zijn gunst. Hij staat achter ons maar, ik weet dat Hij daar is, want soms ziet Hij door de vensters, of ziet er door naar binnen, en vertoont zich door de traliën. Zo was de toestand van de oud-testamentische kerk terwijl zij in de verwachting was van de komst van de Messias, de ceremoniële wet wordt een middelmuur des afscheidsels genoemd, Efeziers 2:1-4, een deksel 2 Corinthiers 3:13, maar Christus stond achter die muur, zij hadden Hem nabij zich, hoewel zij Hem niet duidelijk konden zien, Hij, die het wezen was, was niet ver van de schaduw, Coloss. 2:17. Zij zagen Hem, kijkende door de vensters van de ceremoniële inzettingen, en glimlachende door de tralies, in hun offeranden en reinigingen ontdekte Christus zich aan hen en gaf hun aanduidingen en onderpanden van Zijn genade, beide om hen aan te sporen en aan te moedigen in hun verlangen naar Hem en naar Zijn komst. Zo is onze toestand in vergelijking met wat hij zijn zal bij Christus wederkomst, thans zien wij Hem door een spiegel in een duistere rede, het lichaam is een muur tussen ons en Hem, door welks vensteren wij nu en dan een gezicht op Hem hebben, maar niet van aangezicht tot aangezicht, zoals wij hopen Hem weldra te zullen zien. In de sacramenten is Christus nabij ons, maar het is achter de muur van uitwendige tekenen, door die traliën openbaart Hij zich aan ons, maar weldra zullen wij Hem zien gelijk Hij is. Sommigen verstaan dit van de staat van een gelovige als hij onder een wolk is, Christus is buiten het gezicht, en toch niet ver weg. Zie Job 34:14 en vergelijk Job 23:8. Zij noemt de muur, die tussen haar en haar liefste is onze muur, omdat het zonde is en niets andere die scheiding maakt tussen ons en God, en dat is een muur, die wij zelf hebben opgeworpen, Isaiah 59:1, daar achter staat Hij, als wachtende om genadig te zijn, en gereed en bereid om met ons verzoend te zijn op ons berouw. Dan ziet Hij door het venster naar binnen, beschouwt de gezindheid van ons hart en de werkingen van onze ziel, Hij ziet door het venster, en toont zich door hun vertroosting te schenken, opdat zij op Zijn terugkomst zullen blijven hopen.

3. Zij herhaalt de vriendelijke uitnodiging, die Hij haar had gegeven om met Hem te komen wandelen, Song of Solomon 2:10. Zij gedenkt aan hetgeen haar liefste tot haar gezegd had, want het had een zeer aangename en krachtige indruk op haar gemaakt, en het woord, dat ons levend heeft gemaakt, zullen wij nooit vergeten. Zij vertelt het tot aanmoediging van anderen, hun vertellende wat Hij aan haar ziel gezegd en gedaan heeft, Psalms 66:16.

A. Hij noemde haar Zijn vriendin, Zijn schone, wat zij ook moge wezen voor anderen, voor Hem is zij aangenaam, en in Zijn ogen is zij beminnelijk. Zij, die Christus aannemen voor hun liefste, zullen door Hem erkend worden als de Zijnen, nooit was liefde verloren of verspild, die aan Christus werd gegeven. Door Zijn liefde uit te drukken voor de gelovigen, nodigt Christus hen om Hem te volgen, en moedigt hen daartoe aan.

B. Hij riep haar om op te staan en te komen, Song of Solomon 2:10, en wederom, Song of Solomon 2:13. De herhaling geeft achterlijkheid in haar te kennen, (wij hebben het nodig om dikwijls geroepen te worden om te komen tot Jezus Christus, gebod op gebod, en regel op regel) maar het geeft vurigheid te kennen in Hem, zozeer is Zijn hart gezet op het welzijn van kostelijke zielen, dat Hij hen dringt tot hetgeen goed voor hen is.

C. Als reden gaf Hij het weerkeren van de lente op en de lieflijkheid van het weer, hetgeen sierlijk beschreven wordt in een grote verscheidenheid van uitdrukkingen.

a. De winter is voorbij de donkere, koude en onvruchtbare winter, de lange en harde winters waren ten slotte voorbij, zij duren niet eeuwiglijk. En de lente zou zo aangenaam niet zijn als zij is, indien zij niet volgde op de winter, als een tegenhanger van haar schoonheid, Ecclesiastes 7:14. Het gelaat van de hemel noch dat van de aarde is altijd hetzelfde, maar is onderworpen aan voortdurende wisselvalligheid, dagelijkse en jaarlijkse. De winter is voorbij, maar niet voorbij voor altijd, hij zal terugkomen, en wij moeten er voor voorzien in de zomer, Proverbs 6:6, Wij moeten wenen in de winter en ons verblijden in de zomer, als niet wenende en als niet blij zijnde, want beide gaan voorbij. b. De plasregen is over, hij is overgegaan, de winterregen, de koude, stormachtige regen is nu voorbij, en de dauw is als de dauw van de kruiden. Zelfs de regen, die de wereld heeft overstroomd, was ten slotte voorbij Genesis 8:1, en God heeft beloofd, de aarde niet meer door een algemene overstroming te verwoesten, hetgeen een type en afschaduwing was van het verbond van de genade, Isaiah 54:9.

c. De bloemen worden gezien in het land. De hele winter zijn zij dood en begraven in haar wortels, en er is geen teken van ze, maar in de lente herleven zij, en vertonen zij zich in een verwonderlijke verscheidenheid, en gelijk de dauw, die ze voortbrengt, die naar geen mens wacht, Micah 5:6. Zij verschijnen, maar spoedig zullen zij weer verdwijnen, en hierin is de mens gelijk de bloem des velds, Job. 14:2.

d. De zangtijd genaakt. De vogeltjes, die de gehele winter in hun schuilhoeken verborgen waren, en nauwelijks nog leven als de lente weerkeert, vergeten al de rampen van de winter, en zingen naar hun beste vermogen de lof van hun Schepper. Hij, die de vogelen verstaat, als zij in hun nood tot Hem roepen, Psalms 147:9, neemt ongetwijfeld ook nota van hen, die zingen van vreugde, Psalms 104:3. Het zingen van de vogels kan ons beschamen als wij zwijgen van Gods lof, ons, die, beter gevoed zijn dan zij, Matthew 6:26, en beter onderwezen, Job 35:11, en van meer waarde zijn, daar wij vele musjes teboven gaan. Zij leven zonder overmatig bezorgd te zijn, Matthew 6:26, en daarom zingen zij, terwijl wij murmureren.

e. De stem van de tortelduif wordt gehoord in ons land, zij is n van de vogels van het jaargetijde, vermeld in Jeremiah 8:7, die de tijd opmerken van hun komst, en de tijd van hun zingen, en aldus ons beschamen die het recht des Heeren niet weten, de tijden niet verstaan, noch datgene doen wat schoon is op zijn tijd, in de zangtijd niet zingen.

f. De vijgeboom brengt zijn jonge vijgjes voort, waaraan wij weten dat de zomer nabij is, Matthew 24:32, wanneer de jonge vijgjes rijpe vijgen zullen zijn en geschikt om genuttigd te worden, en de wijnstokken geven reuk met hun jonge druifjes. De aarde brengt niet slechts bloemen voort, Song of Solomon 2:12, maar vruchten, en de reuk van de vruchten, die nuttig zijn is verre te verkiezen boven de reuk van de bloemen, die alleen voor de uiterlijke schijn en voor vermaak zijn. Men zegt dat slangen verjaagd worden door de reuk van wijnstokken, en wie de oude slang is en wie de ware wijnstok is weten wij zeer wel.

Deze beschrijving nu van de terugkerende lente als een reden om op te staan en tot Christus te komen, is van toepassing:

Ten eerste. Op de inleiding van het evangelie in de plaats van de oud-testamentische bedeling, gedurende welke het wintertijd is geweest voor de kerk. Christus Evangelie verwarmt hetgeen koud is, maakt datgene vruchtbaar, hetwelk tevoren dood en onvruchtbaar was, als het tot enigerlei plaats komt, brengt het schoonheid en heerlijkheid aan die plaats, 2 Corinthiers 3:7, 8 en geeft aan de leraren reden tot blijdschap. De lente is een aangename tijd en dat is ook de evangelietijd, zie Psalm 96:l. Sta dan op en gebruik deze lentetijd, kom weg van de wereld en het vlees, kom in gemeenschap met Christus, 1 Corinthiers 1:9.

Ten tweede. Op de verlossing van de kerk van de macht van vervolgende vijanden, en de herstelling van vrijheid en vrede voor haar na een strenge winter van lijden en bedwang. Als de stormen van beroering en benauwdheid voorbij zijn, als de stem van de tortelduif, het blijde geklank van het evangelie van Christus weer gehoord wordt en de inzettingen in vrijheid bijgewoond kunnen worden, sta dan op en kom om van dit gelukkige tijdperk gebruik te maken. Wandel in het licht des Heeren, zing op de weg des Heeren toen de gemeenten vrede hadden werden zin gesticht. Acts 9:31.

Ten derde. Op de bekering van zondaars van de natuurlijke staat tot de staat van de genade, die gezegende verandering is als het weerkeren van de lente, het is een algemene verandering en een zeer aangename, het is een nieuwe schepping, het is wedergeboren worden. De ziel, die hard en koud en bevroren was, en onnut zoals de aarde in de winter, wordt vruchtbaar zoals de aarde in de lente, en evenals zij, brengt zij haar vruchten trapsgewijze tot volkomenheid. Deze gezegende verandering is zuiver en alleen te danken aan de nadering en de invloeden van de Zon van de gerechtigheid, die van de hemel tot ons roept om op te staan en te komen, kom, en vergader in de zomer.

Ten vierde. Op de vertroostingen van de heiligen na een staat van inwendige gedruktheid en moedeloosheid. Een kind van God onder twijfel en vrees is als de aarde in de winter, zijn nachten zijn lang, zijn dagen donker, goede neigingen zijn verkild, er wordt niets gedaan, niets verkregen, de hand is verzegeld. Maar er zal weer lieflijkheid, vertroosting komen, de vogels zullen weer zingen en de bloemen ontluiken, sta dan op, arme, kwijnende ziel, en kom tot uw Liefste. Sta op, schudt u uit het stof, Isaiah 52:2. Maak u op, word verlicht, want uw licht komt, Isaiah 60:1, wandel in dat licht, Isaiah 2:1, 5.

Ten vierde. Op de opstanding van het lichaam op de laatste dag en de heerlijkheid, die geopenbaard zal worden. De beenderen, die in het graf lagen zoals de wortels van de planten des winters in de grond liggen, zullen groenen als het tere gras, Isaiah 66:14, Isaiah 26:19. Dat zal een eeuwig vaarwel zijn aan de winter, en een blijde ingang tot een eeuwige lente.

Verzen 14-17

Hooglied 2:14-17

Hier is:

I. De aanmoedigende uitnodiging, die Christus geeft aan de kerk en aan iedere gelovige ziel, om in gemeenschap met Hem te komen, Song of Solomon 2:1.

A. Zijn vriendin is nu zijn duif. David had de kerk "Gods tortelduif" genoemd, Psalms 74:19, en zo wordt zij hier genoemd, een duif voor schoonheid, haar vleugels zijn overdekt met zilver, Psalms 68:14, voor onschuld en argeloosheid, een vriendelijke aard is als die van een duif, die kalmte en reinheid bemint, getrouw is aan Christus, zoals de tortelduif aan haar partner. De Geest is op Christus neergedaald als een duif, en zo daalt Hij neer op alle christenen, makende dat zij van een nederige, zachtmoedige geest zijn. Zij is Christus duif, want Hij erkent haar en verlustigt zich in haar, zij kan geen rust vinden, dan in Hem en Zijn ark, en daarom keert zij tot Hem weer als haar Noach.

B. Mijn duif is in de rotskloof, in de schuilhoek van de bergwand. Dit duidt aan, hetzij:

a. Haar lof. Christus is de Rotssteen, tot wie zij de toevlucht neemt en in wie alleen zij zich veilig kan achten en zich gerust kan gevoelen zoals een duif in de kloof van een rots als de roofvogels haar vervolgen, Jeremiah 48:28. Mozes werd verborgen in de kloof van de rots, om iets van Gods heerlijkheid te kunnen zien, waarvan hij anders de schittering niet had kunnen dragen. Zij trekt zich terug in het verborgene van de klof, waar zij alleen kan wezen, en ongestoord en aldus des te beter tot haar eigen hart kan spreken. Goede Christenen zullen tijd vinden om alleen te zijn. Christus heeft zich dikwijls teruggetrokken op een berg om alleen te zijn en te bidden.

b. Haar blaam. Zij kroop in de kloven van de steenrots en in het verborgene van de bergwand uit vrees en omdat zij zich schaamde, overal wilde zij gaan, waar het ook zij, om haar hoofd te verbergen daar zij geheel ontmoedigd was, zelfs de aanblik schuwende van haar Liefste, daar zij zich van haar ongeschiktheid en onwaardigheid bewust was om in Zijn tegenwoordigheid te komen en tot Hem te spreken, trok zij zich terug, en was zij als een onnozele duif zonder verstand: Hosea 7:11.

C. Christus, roept haar vriendelijk om uit haar afzondering te komen. Kom, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen. Zij kirde als een duif, Isaiah 38:14, zich beklagende als de duiven van de dalen, waar zij nabij de kloven van de overhangende rotsen zijn, kermende om haar ongerechtigheid, Ezechiël 7, 16, en weigerende om vertroost te worden. Maar Christus roept haar, om haar aangezicht op te heffen uit de gebreken, gereinigd zijnde van het kwade geweten, Job 11:15, Job 22:26, vrijmoedig te komen tot de troon van de genade, een grote Hogepriester daar hebbende, Hebrews 4:16, om Hem te zeggen wat haar bede is en wat haar verzoek is. Doe mij uw stem horen, doe mij horen wat gij te zeggen hebt, wat wilt gij dat Ik u doen zal? Spreek met vrijmoedigheid, en vrees geen veronachtzaming, geen bestraffing, geen afwijzing.

D. Ter harer bemoediging zegt Hij haar welke goede gedachten Hij van haar had, wat zij ook van zichzelve mocht denken, uw stem is zoet, uw biddende stem, ofschoon gij slechts kunt piepen als een kraanvogel of zwaluw, Isaiah 38:14, zij is muziek in Gods oren, Hij heeft ons verzekerd, dat het gebed van de oprechten Zijn verlustiging is Hij rook een lieflijker reuk van Noachs offerande, en de geestelijke offeranden zijn Hem niet minder aangenaam 1 Peter 2:5. Dit looft niet zozeer onze diensten, als wel Gods genadig aannemen ervan en de kracht van het vele reukwerk, dat met de gebeden van de heiligen geofferd wordt, Revelation 8:3. "Deze uw gedaante, waarover gij u schaamt, is lieflijk, hoewel gij nu treurig zijt en nog veel meer zal zij lieflijk zijn, als gij blijmoedig wordt." De stem van het gebed is dan zoet en aangenaam aan God, als onze gedaante, de wandel, waarin wij ons tonen aan de mensen, heilig is, en dus in overeenstemming is met onze belijdenis, die geheiligd zijn hebben de beste lieflijkheid.

2. De last, die Christus geeft aan Zijn dienstknechten, om datgene tegen te staan en te onderdrukken, hetwelk een verschrikking is voor Zijn kerk, en haar als een arme, beangstigde duif heendrijft naar de kloven van de steenrots, en een belemmering en nadeel is voor de belangen van Zijn koninkrijk in deze wereld en in het hart, Song of Solomon 2:15. Vangt gijlieden ons de vossen vangt ze voor ons, want het is een goede dienst beide aan Christus en aan de kerk de kleine vossen, die ongemerkt binnensluipen, want of schoon zij klein zijn, doen zij toch groot kwaad, zij beschadigen de wijnstokken, hetgeen hun volstrekt niet toegelaten moet worden om te eniger tijd te doen, maar inzonderheid nu niet: nu de wijngaarden jonge druifjes hebben, die beschermd moeten worden, of de wijnoogst zou falen. Gelovigen zijn als wijnstokken, zwakke, maar nuttige planten hun vruchten zijn als jonge druifjes in het eerst, die tijd moeten hebben om tot rijpheid te komen. Deze last, om de vossen te vangen, is:

a. Een last aan particuliere gelovigen om hun eigen bederf te doden, hun zondige lusten en hartstochten, die als vossen zijn, kleine vossen, die hun genadegaven verderven en hun vertroostingen, hun goed begin vernietigen, zodat het niet tot uitvoering kan komen. Vangt de kleine vossen, onderdrukt het eerste opkomen van de zonde, de kinderkens van Babel, Psalms 137:9, de zonden, die klein schijnen, want dikwijls blijken zij zeer gevaarlijk te zijn. Alles wat wij een verhindering in ons bevinden van hetgeen goed is, moeten wij wegdoen.

b. Een last aan allen in hun plaats en omgeving om het verspreiden tegen te gaan van alle meningen en praktijken, welke strekken om van de mensen oordeel te verderven, hun geweten te verkrachten, verwarring te brengen in hun geest, hen te ontmoedigen in hun neiging tot deugd en godsvrucht. Vervolgers zijn vossen, Luke 13:32, valse profeten zijn vossen, Ezechiël 13:4. Zij, die het onkruid van ketterij en scheuring zaaien, en evenals Diotrefes de vrede van de kerk verstoren en de voortgang van het evangelie verhinderen, zij zijn de vossen, de kleine vossen, die niet neergeveld moeten worden Christus is niet gekomen om van de mensen leven te verderven maar gevangen, ten einde getemd te worden, of anders weerhouden moeten worden van kwaad te doen.

3. De gelovige belijdenis van de kerk van haar betrekking tot Christus, en de voldoening, die zij smaakt in haar deel aan Hem en in haar gemeenschap met Hem, Song of Solomon 2:16. Hij had haar geroepen om op te staan en tot Hem te komen, Hem haar gedaante, of haar aangezicht, te laten zien en haar stem te doen horen. Dit nu is haar antwoord op die oproep, waarin zij, hoewel thans in duisternis en op een afstand, zich vertroost met de gedachten aan wederzijdse betrekking tussen haar en haar liefste. Mijn liefste aan mij, en ik aan Hem, zo is de krachtige lezing van het oorspronkelijke, het beknopte van de taal duidt de grootte en de wijdte aan van haar genegenheid. "Wat Hij aan mij is en ik aan Hem ben, kan beter bevat dan beschreven worden." Het is het onuitsprekelijk voorrecht van al de ware gelovigen, dat Christus van hun is, mijn liefste is mijn, dit duidt niet slechts eigendom aan "ik heb recht op Hem" maar bezit. "Ik ontvang van Hem volheid, " gelovigen zijn deelgenoten van Christus, zij hebben niet slechts deel in Hem, maar het genot van Hem, zijn niet slechts opgenomen in het verbond met Hem, maar ook in gemeenschap met Hem. Al de voordelen van Zijn heerlijke onderneming als Middelaar zijn hun toegekend. Hij is datgene voor hen, wat de wereld niet voor hen is, noch voor hen zijn kan, al hetgeen zij nodig hebben en begeren, en hen volkomen gelukkig kan maken. Al wat Hij is, is het hun, en al wat Hij heeft al wat Hij gedaan heeft en doet, al wat Hij beloofd heeft in het evangelie al wat Hij bereid heeft in de hemel, het is alles het uwe. Het is de ontwijfelbare hoedanigheid van alle ware gelovigen, dat zij van Christus zijn, en dan, en dan alleen, is Hij van hun, zij hebben zichzelf aan Christus gegeven, 2 Corinthiers 8:5, zij nemen Zijn leer aan en gehoorzamen Zijn wet, zij dragen Zijn beeld, en omhelzen Zijn belangen, zij behoren Christus toe. Als wij de Zijnen zijn, alleen de Zijnen, voor eeuwig de Zijnen, dan kunnen wij de vertroosting smaken dat Hij de onze is. Zij vertroost zich met de gedachte van de mededelingen van Zijn genade aan Zijn volk: Hij weidt onder de lelies. Als zij de tekenen begeert van Zijn gunst jegens haar in het bijzonder, dan verblijdt zij zich in de verzekering van Zijn tegenwoordigheid bij al de gelovigen in het algemeen, die als lelies zijn in Zijn ogen. Hij weidt onder hen, Hij heeft evenveel behagen in hen en hun vergaderingen, als iemand behagen heeft in zijn tafel, of in zijn hof, want Hij wandelt in het midden van de gouden kandelaren, Hij verlustigt zich er in om met hen te spreken, en hun goed te doen.

4. De hoop van de kerk op Christus' komst, en haar gebed, dat hierop gegrond is.

A. Zij twijfelt niet of de dag zal aankomen, en de schaduwen zullen wegvlieden. De evangeliedag zal komen, en de schaduwen van de ceremoniële wet zullen wegvlieden. Het was de troost van de oud-testamentische kerk, dat na de lange nacht van die duistere bedeling de opgang uit de hoogte hen ten laatste zou bezoeken, om licht te geven aan hen, die in duisternis zijn gezeten. Als de zon opgaat, verdwijnen de schaduwen van de nacht, en zo verdwijnen ook de schaduwen van de dag als het wezen, de substantie, komt. Na een nacht van verlatenheid zal de dag van de vertroosting komen. Het kan ook zien op de wederkomst van Christus en de eeuwige gelukzaligheid van de heiligen. De schaduwen van onze tegenwoordige staat zullen wegvlieden, onze duisternis en onze twijfelingen, onze smarten en al onze grieven, en een heerlijke dag zal aanbreken, een morgen, wanneer de oprechten heerschappij zullen hebben, een dag, waarop geen nacht zal volgen.

B. Zij bidt om de tegenwoordigheid van haar liefste middelerwijl, om haar te ondersteunen en te vertroosten. Keer om, mijn liefste wend U tot mij, kom en bezoek mij, en geef mij verlichting, wees altijd met mij tot aan het einde van de tijd. Ten dage dat ik in de uitersten nood ben haast U om mij te helpen, vertoef niet, kom zelfs over de bergen, een lieflijke voorsmaak van dat licht en deze liefde.

C. Zij bidt, dat Hij zich niet slechts thans tot haar zou keren, maar zich zal haasten om te komen en haar tot zich te nemen. "Ja Heer Jezus, ja kom haastelijk. Hoewel er bergen in de weg zijn, Gij kunt als een ree, of een welp van de herten er gemakkelijk over heen komen. O toon U aan mij, of neem mij op tot U."

Verzen 14-17

Hooglied 2:14-17

Hier is:

I. De aanmoedigende uitnodiging, die Christus geeft aan de kerk en aan iedere gelovige ziel, om in gemeenschap met Hem te komen, Song of Solomon 2:1.

A. Zijn vriendin is nu zijn duif. David had de kerk "Gods tortelduif" genoemd, Psalms 74:19, en zo wordt zij hier genoemd, een duif voor schoonheid, haar vleugels zijn overdekt met zilver, Psalms 68:14, voor onschuld en argeloosheid, een vriendelijke aard is als die van een duif, die kalmte en reinheid bemint, getrouw is aan Christus, zoals de tortelduif aan haar partner. De Geest is op Christus neergedaald als een duif, en zo daalt Hij neer op alle christenen, makende dat zij van een nederige, zachtmoedige geest zijn. Zij is Christus duif, want Hij erkent haar en verlustigt zich in haar, zij kan geen rust vinden, dan in Hem en Zijn ark, en daarom keert zij tot Hem weer als haar Noach.

B. Mijn duif is in de rotskloof, in de schuilhoek van de bergwand. Dit duidt aan, hetzij:

a. Haar lof. Christus is de Rotssteen, tot wie zij de toevlucht neemt en in wie alleen zij zich veilig kan achten en zich gerust kan gevoelen zoals een duif in de kloof van een rots als de roofvogels haar vervolgen, Jeremiah 48:28. Mozes werd verborgen in de kloof van de rots, om iets van Gods heerlijkheid te kunnen zien, waarvan hij anders de schittering niet had kunnen dragen. Zij trekt zich terug in het verborgene van de klof, waar zij alleen kan wezen, en ongestoord en aldus des te beter tot haar eigen hart kan spreken. Goede Christenen zullen tijd vinden om alleen te zijn. Christus heeft zich dikwijls teruggetrokken op een berg om alleen te zijn en te bidden.

b. Haar blaam. Zij kroop in de kloven van de steenrots en in het verborgene van de bergwand uit vrees en omdat zij zich schaamde, overal wilde zij gaan, waar het ook zij, om haar hoofd te verbergen daar zij geheel ontmoedigd was, zelfs de aanblik schuwende van haar Liefste, daar zij zich van haar ongeschiktheid en onwaardigheid bewust was om in Zijn tegenwoordigheid te komen en tot Hem te spreken, trok zij zich terug, en was zij als een onnozele duif zonder verstand: Hosea 7:11.

C. Christus, roept haar vriendelijk om uit haar afzondering te komen. Kom, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen. Zij kirde als een duif, Isaiah 38:14, zich beklagende als de duiven van de dalen, waar zij nabij de kloven van de overhangende rotsen zijn, kermende om haar ongerechtigheid, Ezechiël 7, 16, en weigerende om vertroost te worden. Maar Christus roept haar, om haar aangezicht op te heffen uit de gebreken, gereinigd zijnde van het kwade geweten, Job 11:15, Job 22:26, vrijmoedig te komen tot de troon van de genade, een grote Hogepriester daar hebbende, Hebrews 4:16, om Hem te zeggen wat haar bede is en wat haar verzoek is. Doe mij uw stem horen, doe mij horen wat gij te zeggen hebt, wat wilt gij dat Ik u doen zal? Spreek met vrijmoedigheid, en vrees geen veronachtzaming, geen bestraffing, geen afwijzing.

D. Ter harer bemoediging zegt Hij haar welke goede gedachten Hij van haar had, wat zij ook van zichzelve mocht denken, uw stem is zoet, uw biddende stem, ofschoon gij slechts kunt piepen als een kraanvogel of zwaluw, Isaiah 38:14, zij is muziek in Gods oren, Hij heeft ons verzekerd, dat het gebed van de oprechten Zijn verlustiging is Hij rook een lieflijker reuk van Noachs offerande, en de geestelijke offeranden zijn Hem niet minder aangenaam 1 Peter 2:5. Dit looft niet zozeer onze diensten, als wel Gods genadig aannemen ervan en de kracht van het vele reukwerk, dat met de gebeden van de heiligen geofferd wordt, Revelation 8:3. "Deze uw gedaante, waarover gij u schaamt, is lieflijk, hoewel gij nu treurig zijt en nog veel meer zal zij lieflijk zijn, als gij blijmoedig wordt." De stem van het gebed is dan zoet en aangenaam aan God, als onze gedaante, de wandel, waarin wij ons tonen aan de mensen, heilig is, en dus in overeenstemming is met onze belijdenis, die geheiligd zijn hebben de beste lieflijkheid.

2. De last, die Christus geeft aan Zijn dienstknechten, om datgene tegen te staan en te onderdrukken, hetwelk een verschrikking is voor Zijn kerk, en haar als een arme, beangstigde duif heendrijft naar de kloven van de steenrots, en een belemmering en nadeel is voor de belangen van Zijn koninkrijk in deze wereld en in het hart, Song of Solomon 2:15. Vangt gijlieden ons de vossen vangt ze voor ons, want het is een goede dienst beide aan Christus en aan de kerk de kleine vossen, die ongemerkt binnensluipen, want of schoon zij klein zijn, doen zij toch groot kwaad, zij beschadigen de wijnstokken, hetgeen hun volstrekt niet toegelaten moet worden om te eniger tijd te doen, maar inzonderheid nu niet: nu de wijngaarden jonge druifjes hebben, die beschermd moeten worden, of de wijnoogst zou falen. Gelovigen zijn als wijnstokken, zwakke, maar nuttige planten hun vruchten zijn als jonge druifjes in het eerst, die tijd moeten hebben om tot rijpheid te komen. Deze last, om de vossen te vangen, is:

a. Een last aan particuliere gelovigen om hun eigen bederf te doden, hun zondige lusten en hartstochten, die als vossen zijn, kleine vossen, die hun genadegaven verderven en hun vertroostingen, hun goed begin vernietigen, zodat het niet tot uitvoering kan komen. Vangt de kleine vossen, onderdrukt het eerste opkomen van de zonde, de kinderkens van Babel, Psalms 137:9, de zonden, die klein schijnen, want dikwijls blijken zij zeer gevaarlijk te zijn. Alles wat wij een verhindering in ons bevinden van hetgeen goed is, moeten wij wegdoen.

b. Een last aan allen in hun plaats en omgeving om het verspreiden tegen te gaan van alle meningen en praktijken, welke strekken om van de mensen oordeel te verderven, hun geweten te verkrachten, verwarring te brengen in hun geest, hen te ontmoedigen in hun neiging tot deugd en godsvrucht. Vervolgers zijn vossen, Luke 13:32, valse profeten zijn vossen, Ezechiël 13:4. Zij, die het onkruid van ketterij en scheuring zaaien, en evenals Diotrefes de vrede van de kerk verstoren en de voortgang van het evangelie verhinderen, zij zijn de vossen, de kleine vossen, die niet neergeveld moeten worden Christus is niet gekomen om van de mensen leven te verderven maar gevangen, ten einde getemd te worden, of anders weerhouden moeten worden van kwaad te doen.

3. De gelovige belijdenis van de kerk van haar betrekking tot Christus, en de voldoening, die zij smaakt in haar deel aan Hem en in haar gemeenschap met Hem, Song of Solomon 2:16. Hij had haar geroepen om op te staan en tot Hem te komen, Hem haar gedaante, of haar aangezicht, te laten zien en haar stem te doen horen. Dit nu is haar antwoord op die oproep, waarin zij, hoewel thans in duisternis en op een afstand, zich vertroost met de gedachten aan wederzijdse betrekking tussen haar en haar liefste. Mijn liefste aan mij, en ik aan Hem, zo is de krachtige lezing van het oorspronkelijke, het beknopte van de taal duidt de grootte en de wijdte aan van haar genegenheid. "Wat Hij aan mij is en ik aan Hem ben, kan beter bevat dan beschreven worden." Het is het onuitsprekelijk voorrecht van al de ware gelovigen, dat Christus van hun is, mijn liefste is mijn, dit duidt niet slechts eigendom aan "ik heb recht op Hem" maar bezit. "Ik ontvang van Hem volheid, " gelovigen zijn deelgenoten van Christus, zij hebben niet slechts deel in Hem, maar het genot van Hem, zijn niet slechts opgenomen in het verbond met Hem, maar ook in gemeenschap met Hem. Al de voordelen van Zijn heerlijke onderneming als Middelaar zijn hun toegekend. Hij is datgene voor hen, wat de wereld niet voor hen is, noch voor hen zijn kan, al hetgeen zij nodig hebben en begeren, en hen volkomen gelukkig kan maken. Al wat Hij is, is het hun, en al wat Hij heeft al wat Hij gedaan heeft en doet, al wat Hij beloofd heeft in het evangelie al wat Hij bereid heeft in de hemel, het is alles het uwe. Het is de ontwijfelbare hoedanigheid van alle ware gelovigen, dat zij van Christus zijn, en dan, en dan alleen, is Hij van hun, zij hebben zichzelf aan Christus gegeven, 2 Corinthiers 8:5, zij nemen Zijn leer aan en gehoorzamen Zijn wet, zij dragen Zijn beeld, en omhelzen Zijn belangen, zij behoren Christus toe. Als wij de Zijnen zijn, alleen de Zijnen, voor eeuwig de Zijnen, dan kunnen wij de vertroosting smaken dat Hij de onze is. Zij vertroost zich met de gedachte van de mededelingen van Zijn genade aan Zijn volk: Hij weidt onder de lelies. Als zij de tekenen begeert van Zijn gunst jegens haar in het bijzonder, dan verblijdt zij zich in de verzekering van Zijn tegenwoordigheid bij al de gelovigen in het algemeen, die als lelies zijn in Zijn ogen. Hij weidt onder hen, Hij heeft evenveel behagen in hen en hun vergaderingen, als iemand behagen heeft in zijn tafel, of in zijn hof, want Hij wandelt in het midden van de gouden kandelaren, Hij verlustigt zich er in om met hen te spreken, en hun goed te doen.

4. De hoop van de kerk op Christus' komst, en haar gebed, dat hierop gegrond is.

A. Zij twijfelt niet of de dag zal aankomen, en de schaduwen zullen wegvlieden. De evangeliedag zal komen, en de schaduwen van de ceremoniële wet zullen wegvlieden. Het was de troost van de oud-testamentische kerk, dat na de lange nacht van die duistere bedeling de opgang uit de hoogte hen ten laatste zou bezoeken, om licht te geven aan hen, die in duisternis zijn gezeten. Als de zon opgaat, verdwijnen de schaduwen van de nacht, en zo verdwijnen ook de schaduwen van de dag als het wezen, de substantie, komt. Na een nacht van verlatenheid zal de dag van de vertroosting komen. Het kan ook zien op de wederkomst van Christus en de eeuwige gelukzaligheid van de heiligen. De schaduwen van onze tegenwoordige staat zullen wegvlieden, onze duisternis en onze twijfelingen, onze smarten en al onze grieven, en een heerlijke dag zal aanbreken, een morgen, wanneer de oprechten heerschappij zullen hebben, een dag, waarop geen nacht zal volgen.

B. Zij bidt om de tegenwoordigheid van haar liefste middelerwijl, om haar te ondersteunen en te vertroosten. Keer om, mijn liefste wend U tot mij, kom en bezoek mij, en geef mij verlichting, wees altijd met mij tot aan het einde van de tijd. Ten dage dat ik in de uitersten nood ben haast U om mij te helpen, vertoef niet, kom zelfs over de bergen, een lieflijke voorsmaak van dat licht en deze liefde.

C. Zij bidt, dat Hij zich niet slechts thans tot haar zou keren, maar zich zal haasten om te komen en haar tot zich te nemen. "Ja Heer Jezus, ja kom haastelijk. Hoewel er bergen in de weg zijn, Gij kunt als een ree, of een welp van de herten er gemakkelijk over heen komen. O toon U aan mij, of neem mij op tot U."

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Song of Solomon 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/song-of-solomon-2.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile