Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Hooglied 1

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOOGLIED 1

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET HOOGLIED VAN SALOMO.

Al de Schrift, dies zijn wij zeker, is van God ingegeven, en is nuttig ter ondersteuning en bevordering van de belangen van Zijn koninkrijk onder de mensen, en zij is er dit niet minder om wijl er sommige dingen in gevonden worden, die zwaar zijn om te verstaan, die de ongeleerde en onvaste mensen verdraaien lot hun eigen verderf. In ons geloof beide van de Goddelijke herkomst en van de geestelijke opvatting van dit boek worden wij bevestigd door het aloude standvastige en overeenstemmende getuigenis zowel van de kerk der Joden, aan wie de woorden Gods zijn toebetrouwd, en die nooit enigerlei twijfel geopperd hebben aan het gezag van dit boek, als van de Christelijke kerk, die hen gelukkig is opgevolgd in het bewaren van dit toebetrouwde pand en in die ere.

I. Het moet van den enen kant erkend worden, dat zo aan hem, die dit boek zelden leest, gevraagd werd wat aan den kamerling gevraagd werd: Verstaat gij ook hetgeen gij leest? hij meer reden zal hebben dan deze gehad heeft om te zeggen: Hoe zou ik toch kunnen, zo mij niet iemand onderricht? De historische en profetische boeken der Schrift gelijken zeer veel op elkaar; maar dit hooglied van Salomo is zeer ongelijk aan de liederen van zijn vader David; de naam van God komt er niet in voor; het wordt nooit aangehaald in het Nieuwe Testament; wij vinden er gene uitdrukkingen in van den natuurlijken Godsdienst, geen vrome gebeden; neen, en het wordt ook niet ingeleid door een visioen, of enigerlei kenteken van een onmiddellijke openbaring; het schijnt even moeilijk als enig ander deel van de Schrift tot een reuk des levens ten leven gemaakt te kunnen worden, ja voor hen, die het gaan lezen meteen vleselijken zin en verdorven neigingen, is het in gevaar om tot een reuk des doods ten dode te worden; het is ene bloem, waaruit zij vergif halen, en daarom hebben de Joodse leraren aan hun lieden aangeraden, om het niet te lezen voor zij dertig jaren oud waren, opdat niet door het misbruik van hetgeen uiterst rein en heilig is (horrendum dictu afschuwelijk om het te zeggen!) de vlam der lusten ontstoken zou worden met vuur van den hemel, dat alleen voor het altaar bestemd is, maar,

II. Van den anderen kant moet erkend worden dat, met de hulp van de vele getrouwe gidsen, die wij hebben voor het begrijpen van dit boek, het een zeer krachtige en heldere straal schijnt te zijn van hemels licht, bewonderenswaardig geschikt om Godvruchtige gedachten en aandoeningen op te wekken in heilige zielen, om hun begeerten naar God te doen uitgaan, hun verlustiging in Hem te doen toenemen, hun bekendheid en gemeenschapsoefening met Hem te verbeteren. Het is een allegorie, waarvan de letter hen, die daarbij blijven en niet verder zien, doodt, maar waarvan de geest leven geeft, 2 Corinthians 3:6; John 6:63. Het is ene gelijkenis, die Goddelijke dingen voor hen, die ze niet beminnen, moeilijker maakt, maar duidelijker en aangenamer voor hen, die ze liefhebben, Matthew 13:14, Matthew 13:16. Ervaren Christenen vinden hier een tegenbeeld van hun ervaringen, en voor hen is het verstaanbaar, terwijl diegenen, die part noch deel aan de zaak hebben, het noch kunnen verstaan, noch kunnen genieten. Het is een lied, een epithalamium, of bruiloftsdicht, waarin door de uitdrukkingen van liefde tussen een bruidegom en zijne bruid, de wederzijdse genegenheden tussen God en een onderscheiden deel van het mensdom worden voorgesteld en verklaard, of opgehelderd. Het is een herderszang; ter meerdere voorstelling van nederigheid en onschuld, treden bruidegom en bruid op als een herder en zijne herderin.

1. Dit lied kon gemakkelijk in geestelijken zin opgevat worden door de Joodse kerk, voor welker gebruik het het eerst werd samengesteld, en door welke het ook aldus werd opgevat, zoals blijkt uit de Chaldeeuwse parafrase en de oudste Joodse Schriftuitleggers. God heeft zich het volk van Israël ondertrouwd, Hij heeft een verbond met hen gemaakt, en het was een huwelijksverbond. Hij had overvloedige bewijzen gegeven van Zijne liefde voor hen, en Hij eiste van hen dat zij Hem zouden liefhebben met geheel hun hart en geheel hun ziel. Van afgoderij werd dikwijls gesproken als van geestelijk overspel; en om het verzot zijn op afgoden te voorkomen, werd dit lied geschreven, het welbehagen voorstellende, dat God had in Israël, en dat Israël behoorde te hebben in God, en hen aanmoedigende om Hem getrouw te blijven, al schijnt Hij zich ook soms van hen terug te trekken en voor hen te verbergen, en te wachten op Zijn nadere openbaring van zich zelven in den beloofden Messias.

2. Het kan nog gemakkelijker in geestelijken zin genomen worden door de Christelijke kerk, omdat de mededelingen van Goddelijke liefde rijker en vrijer schijnen te zijn onder het evangelie dan zij onder de wet zijn geweest, en de gemeenschap tussen hemel en aarde vertrouwelijker was geworden. God heeft soms van zich zelven gesproken als van den Man der Joodse kerk, Isaiah 54:5; Hosea 2:16, Hosea 2:19, en zich in haar verblijd als Zijne bruid, Isaiah 62:4, Isaiah 62:5. Maar meer dikwijls wordt Christus voorgesteld als de Bruidegom Zijner kerk, Matthew 25:1; Romans 7:4 :2 Corinthians 11:2; Ephesians 5:32, en de kerk als de bruid, de vrouw van het Lam, Revelation 19:7; Revelation 21:2, Revelation 21:9. Naar deze metafoor spreken Christus en de kerk in het algemeen, Christus en afzonderlijke gelovigen, met elkaar, en drukken overvloedig hun achting en genegenheid voor elkaar uit. De beste sleutel tot dit boek is Psalms 45:1, die wij in het Nieuwe Testament op Christus zien toegepast, en daarom behoort ook dit lied op Heen toegepast te worden. Er wordt enige moeite vereist om te ontdekken wat de bedoeling van den Heiligen Geest in de onderscheidene delen van dit boek. Gelijk vele van David's liederen bevattelijk zijn voor het kleinste verstand, en er ondiepten in zijn, waarin een lam nog kan waden, zo zal dit lied van Salomo de oefening van het verstand der geleerdsten in aanspraak nemen, en er zijn diepten in, waarin een olifant zou kunnen zwemmen. Maar waar de betekenis ontdekt wordt, daar zal zij van uitnemend nut zijn om Godvruchtige gevoelens en gewaarwordingen in ons op te wekken, en dezelfde waarheden. die in andere Schriftuurplaatsen duidelijk worden uitgedrukt, zullen, als zij hier ontdekt worden, met des te aangenamer kracht tot de ziel lopen. Als wij ons tot de studie van dit boek begeven, dan moeten wij niet alleen met Mozes en Jozua onze schoenen uittrekken van onze voeten, en zelfs vergeten dat wij lichamen hebben, omdat de plaats waar wij op staan heilig land is, maar wij moeten met Johannes hier op komen, onze vleugels uitspreiden om een edele vlucht te nemen, opwaarts vliegen, totdat wij door geloof en heilige liefde ingaan in het heilige der heiligen, want dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels. Na de titel van het hoek Song of Solomon 1:1, hebben wij in dit hoofdstuk Christus en Zijn kerk, Christus en een gelovige, hun achting voor elkaar uitdrukkende.

I. De bruid, de kerk, spreekt tot de Bruidegom Song of Solomon 1:2, tot de dochters van Jeruzalem, Song of Solomon 1:5, Song of Solomon 1:6 en dan weer tot de Bruidegom. Vers 7.

II. Christus de Bruidegom, spreekt in antwoord Op de klacht er, het verzoek van Zijn bruid, Song of Solomon 1:8.

III. De kerk spreekt haar grote waardering uit van Christus en de verlustiging, die zij smaakt in de gemeenschapsoefening met Hem, Song of Solomon 1:12.

IV. Christus looft de schoonheid van de kerk Song of Solomon 1:15.

V. De kerk van haar zijde looft en prijst Hem, Song of Solomon 1:16, Song of Solomon 1:17. Waar een vuur van ware liefde voor Christus in het hart is zal dit van nut zijn, om het tot een vlam aan te blazen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOOGLIED 1

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET HOOGLIED VAN SALOMO.

Al de Schrift, dies zijn wij zeker, is van God ingegeven, en is nuttig ter ondersteuning en bevordering van de belangen van Zijn koninkrijk onder de mensen, en zij is er dit niet minder om wijl er sommige dingen in gevonden worden, die zwaar zijn om te verstaan, die de ongeleerde en onvaste mensen verdraaien lot hun eigen verderf. In ons geloof beide van de Goddelijke herkomst en van de geestelijke opvatting van dit boek worden wij bevestigd door het aloude standvastige en overeenstemmende getuigenis zowel van de kerk der Joden, aan wie de woorden Gods zijn toebetrouwd, en die nooit enigerlei twijfel geopperd hebben aan het gezag van dit boek, als van de Christelijke kerk, die hen gelukkig is opgevolgd in het bewaren van dit toebetrouwde pand en in die ere.

I. Het moet van den enen kant erkend worden, dat zo aan hem, die dit boek zelden leest, gevraagd werd wat aan den kamerling gevraagd werd: Verstaat gij ook hetgeen gij leest? hij meer reden zal hebben dan deze gehad heeft om te zeggen: Hoe zou ik toch kunnen, zo mij niet iemand onderricht? De historische en profetische boeken der Schrift gelijken zeer veel op elkaar; maar dit hooglied van Salomo is zeer ongelijk aan de liederen van zijn vader David; de naam van God komt er niet in voor; het wordt nooit aangehaald in het Nieuwe Testament; wij vinden er gene uitdrukkingen in van den natuurlijken Godsdienst, geen vrome gebeden; neen, en het wordt ook niet ingeleid door een visioen, of enigerlei kenteken van een onmiddellijke openbaring; het schijnt even moeilijk als enig ander deel van de Schrift tot een reuk des levens ten leven gemaakt te kunnen worden, ja voor hen, die het gaan lezen meteen vleselijken zin en verdorven neigingen, is het in gevaar om tot een reuk des doods ten dode te worden; het is ene bloem, waaruit zij vergif halen, en daarom hebben de Joodse leraren aan hun lieden aangeraden, om het niet te lezen voor zij dertig jaren oud waren, opdat niet door het misbruik van hetgeen uiterst rein en heilig is (horrendum dictu afschuwelijk om het te zeggen!) de vlam der lusten ontstoken zou worden met vuur van den hemel, dat alleen voor het altaar bestemd is, maar,

II. Van den anderen kant moet erkend worden dat, met de hulp van de vele getrouwe gidsen, die wij hebben voor het begrijpen van dit boek, het een zeer krachtige en heldere straal schijnt te zijn van hemels licht, bewonderenswaardig geschikt om Godvruchtige gedachten en aandoeningen op te wekken in heilige zielen, om hun begeerten naar God te doen uitgaan, hun verlustiging in Hem te doen toenemen, hun bekendheid en gemeenschapsoefening met Hem te verbeteren. Het is een allegorie, waarvan de letter hen, die daarbij blijven en niet verder zien, doodt, maar waarvan de geest leven geeft, 2 Corinthians 3:6; John 6:63. Het is ene gelijkenis, die Goddelijke dingen voor hen, die ze niet beminnen, moeilijker maakt, maar duidelijker en aangenamer voor hen, die ze liefhebben, Matthew 13:14, Matthew 13:16. Ervaren Christenen vinden hier een tegenbeeld van hun ervaringen, en voor hen is het verstaanbaar, terwijl diegenen, die part noch deel aan de zaak hebben, het noch kunnen verstaan, noch kunnen genieten. Het is een lied, een epithalamium, of bruiloftsdicht, waarin door de uitdrukkingen van liefde tussen een bruidegom en zijne bruid, de wederzijdse genegenheden tussen God en een onderscheiden deel van het mensdom worden voorgesteld en verklaard, of opgehelderd. Het is een herderszang; ter meerdere voorstelling van nederigheid en onschuld, treden bruidegom en bruid op als een herder en zijne herderin.

1. Dit lied kon gemakkelijk in geestelijken zin opgevat worden door de Joodse kerk, voor welker gebruik het het eerst werd samengesteld, en door welke het ook aldus werd opgevat, zoals blijkt uit de Chaldeeuwse parafrase en de oudste Joodse Schriftuitleggers. God heeft zich het volk van Israël ondertrouwd, Hij heeft een verbond met hen gemaakt, en het was een huwelijksverbond. Hij had overvloedige bewijzen gegeven van Zijne liefde voor hen, en Hij eiste van hen dat zij Hem zouden liefhebben met geheel hun hart en geheel hun ziel. Van afgoderij werd dikwijls gesproken als van geestelijk overspel; en om het verzot zijn op afgoden te voorkomen, werd dit lied geschreven, het welbehagen voorstellende, dat God had in Israël, en dat Israël behoorde te hebben in God, en hen aanmoedigende om Hem getrouw te blijven, al schijnt Hij zich ook soms van hen terug te trekken en voor hen te verbergen, en te wachten op Zijn nadere openbaring van zich zelven in den beloofden Messias.

2. Het kan nog gemakkelijker in geestelijken zin genomen worden door de Christelijke kerk, omdat de mededelingen van Goddelijke liefde rijker en vrijer schijnen te zijn onder het evangelie dan zij onder de wet zijn geweest, en de gemeenschap tussen hemel en aarde vertrouwelijker was geworden. God heeft soms van zich zelven gesproken als van den Man der Joodse kerk, Isaiah 54:5; Hosea 2:16, Hosea 2:19, en zich in haar verblijd als Zijne bruid, Isaiah 62:4, Isaiah 62:5. Maar meer dikwijls wordt Christus voorgesteld als de Bruidegom Zijner kerk, Matthew 25:1; Romans 7:4 :2 Corinthians 11:2; Ephesians 5:32, en de kerk als de bruid, de vrouw van het Lam, Revelation 19:7; Revelation 21:2, Revelation 21:9. Naar deze metafoor spreken Christus en de kerk in het algemeen, Christus en afzonderlijke gelovigen, met elkaar, en drukken overvloedig hun achting en genegenheid voor elkaar uit. De beste sleutel tot dit boek is Psalms 45:1, die wij in het Nieuwe Testament op Christus zien toegepast, en daarom behoort ook dit lied op Heen toegepast te worden. Er wordt enige moeite vereist om te ontdekken wat de bedoeling van den Heiligen Geest in de onderscheidene delen van dit boek. Gelijk vele van David's liederen bevattelijk zijn voor het kleinste verstand, en er ondiepten in zijn, waarin een lam nog kan waden, zo zal dit lied van Salomo de oefening van het verstand der geleerdsten in aanspraak nemen, en er zijn diepten in, waarin een olifant zou kunnen zwemmen. Maar waar de betekenis ontdekt wordt, daar zal zij van uitnemend nut zijn om Godvruchtige gevoelens en gewaarwordingen in ons op te wekken, en dezelfde waarheden. die in andere Schriftuurplaatsen duidelijk worden uitgedrukt, zullen, als zij hier ontdekt worden, met des te aangenamer kracht tot de ziel lopen. Als wij ons tot de studie van dit boek begeven, dan moeten wij niet alleen met Mozes en Jozua onze schoenen uittrekken van onze voeten, en zelfs vergeten dat wij lichamen hebben, omdat de plaats waar wij op staan heilig land is, maar wij moeten met Johannes hier op komen, onze vleugels uitspreiden om een edele vlucht te nemen, opwaarts vliegen, totdat wij door geloof en heilige liefde ingaan in het heilige der heiligen, want dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels. Na de titel van het hoek Song of Solomon 1:1, hebben wij in dit hoofdstuk Christus en Zijn kerk, Christus en een gelovige, hun achting voor elkaar uitdrukkende.

I. De bruid, de kerk, spreekt tot de Bruidegom Song of Solomon 1:2, tot de dochters van Jeruzalem, Song of Solomon 1:5, Song of Solomon 1:6 en dan weer tot de Bruidegom. Vers 7.

II. Christus de Bruidegom, spreekt in antwoord Op de klacht er, het verzoek van Zijn bruid, Song of Solomon 1:8.

III. De kerk spreekt haar grote waardering uit van Christus en de verlustiging, die zij smaakt in de gemeenschapsoefening met Hem, Song of Solomon 1:12.

IV. Christus looft de schoonheid van de kerk Song of Solomon 1:15.

V. De kerk van haar zijde looft en prijst Hem, Song of Solomon 1:16, Song of Solomon 1:17. Waar een vuur van ware liefde voor Christus in het hart is zal dit van nut zijn, om het tot een vlam aan te blazen.

Vers 1

Hooglied 1:1

Wij hebben hier de titel van het boek, aantonende:

1. De aard ervan. Het is een lied, opdat het des te beter aan de bedoeling zou beantwoorden, welke is: de genegenheden op te wekken, ze te verwarmen, en daartoe kan poëzie zeer dienstig zijn. Het onderwerp is aangenaam, en daarom voegt om in een lied te worden behandeld, in het zingen waarvan wij de Heer kunnen psalmzingen in ons hart. Het is evangelisch, en evangelietijden behoren tijden te zijn van blijdschap, want evangeliegenade geeft een nieuw lied in onze mond. Psalms 98:1.

2, De waardigheid ervan, het is het lied van de liederen, een zeer uitnemend lied, niet alleen boven ieder menselijk gedicht of boven alle andere liederen, die Salomo geschreven heeft, maar zelfs boven de andere liederen in de Schrift, daar er meer van Christus in is.

3. De schrijver ervan. Het is van Salomo. Het is niet het lied van dwazen, zoals vele minnezangen dit zijn, maar het lied van de wijste van de mensen, en niemand kan een beter bewijs geven van zijn wijsheid dan door de liefde van God te bezingen voor het mensdom, en zijn eigen liefde tot God op te wekken, en daarmee ook die van anderen. Salomo's liederen waren duizend en vijf, 1 Kings 4:32, zij die iets anders tot onderwerp hadden, zijn verloren gegaan, maar dit lied van hemelse liefde blijft, en zal in wezen blijven tot aan het einde des tijds. Evenals zijn veder was Salomo een beminnaar en beoefenaar van poëzie, en waarin van de mensen gaven en talenten ook bestaan zij moeten trachten er God door te verheerlijken en de kerk er mee te stichten. En van de namen van Salomo was Jedidjah, beminde des Heeren, 2 Samuel 12:25, en niemand was zo geschikt om over de liefde des Heeren te schrijven als hij, die er zo grotelijks in deelde, geen van de apostelen heeft zoveel geschreven over de liefde, als hij, die de beminde discipel was en aan Christus' borst heeft gerust. Als koning had Salomo grote en gewichtige zaken te besturen en te behartigen, die zijn gedachten bezighielden, en veel van zijn tijd in beslag namen, toch had hij lust in en vond hij tijd voor deze en andere godsdienstige oefeningen. Mensen van zaken behoren vrome mensen te zijn, en zij moeten niet denken dat hun drukke zaken hen vrijstellen van hetgeen voor alle mensen de grote zaak is: gemeenschap te onderhouden met God. Het is niet zeker wanneer Salomo dit gewijde lied geschreven heeft. Sommigen denken dat hij het schreef nadat hij door de genade van God opgericht was van zijn diepe val, zijn afval van God, als een verder bewijs van zijn berouw, en alsof hij door aan velen goed te doen met dit lied, vergoeding wilde bieden voor het kwaad dat hij misschien aan velen gedaan had met loszinnige, ijdele minneliederen, toen hij vele vreemde vrouwen liefhad, nu gebruikte hij zijn vernuft op de juiste wijze. Het is meer waarschijnlijk dat hij het schreef in het begin van zijn tijd, toen hij zich nog dicht aan God hield en zijn gemeenschap met Hem bleef onderhouden, en misschien heeft hij dit lied met de psalmen van zijn vader in de hand van de opperzangmeester gegeven voor de tempeldienst, niet zonder een sleutel er toe voor het juiste verstaan ervan. Sommigen denken dat het geschreven was bij gelegenheid van zijn huwelijk met Farao's dochter, maar dat is onzeker, de toren van Libanon, waarvan melding wordt gemaakt in dit boek, Song of Solomon 7:4, was niet gebouwd, naar men veronderstelt dan lang na dit huwelijk. Wij kunnen redelijkerwijs denken dat hij op de hoogte van zijn voorspoed, de Heer liefhad, 1 Kings 3:3. Aldus diende hij de Heer met vrolijkheid en goedheid des harten vanwege de veelheid van alles. Het kan aldus worden overgezet: Het lied van de liederen betreffende Salomo, die als de zoon en opvolger van David, op wie het verbond van het koninkrijk bij erfrecht was overgegaan, als de stichter van de tempel, en als een man die voortreffelijk was in wijsheid en daarbij zeer rijk was, een type van Christus is geweest, in wie al de schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn, en die een meerdere is dan Salomo, daarom is dit een lied betreffende Hem. Het is hier gevoegelijk geplaatst na de Prediker, want als wij door dat boek door en door overtuigd zijn geworden van de ijdelheid van de wereld, de ijdelheid van het schepsel en zijn ongenoegzaamheid om ons voldoening te schenken en ons gelukkig te maken, dan zullen wij opgewekt worden om ons geluk te zoeken in de liefde van God, de liefde van Christus, en het ware, alles overtreffende genot, dat alleen gevonden wordt in gemeenschap met God door Hem. De stem in de woestijn, die de weg voor Christus moest bereiden riep: Alle vlees is gras.

Vers 1

Hooglied 1:1

Wij hebben hier de titel van het boek, aantonende:

1. De aard ervan. Het is een lied, opdat het des te beter aan de bedoeling zou beantwoorden, welke is: de genegenheden op te wekken, ze te verwarmen, en daartoe kan poëzie zeer dienstig zijn. Het onderwerp is aangenaam, en daarom voegt om in een lied te worden behandeld, in het zingen waarvan wij de Heer kunnen psalmzingen in ons hart. Het is evangelisch, en evangelietijden behoren tijden te zijn van blijdschap, want evangeliegenade geeft een nieuw lied in onze mond. Psalms 98:1.

2, De waardigheid ervan, het is het lied van de liederen, een zeer uitnemend lied, niet alleen boven ieder menselijk gedicht of boven alle andere liederen, die Salomo geschreven heeft, maar zelfs boven de andere liederen in de Schrift, daar er meer van Christus in is.

3. De schrijver ervan. Het is van Salomo. Het is niet het lied van dwazen, zoals vele minnezangen dit zijn, maar het lied van de wijste van de mensen, en niemand kan een beter bewijs geven van zijn wijsheid dan door de liefde van God te bezingen voor het mensdom, en zijn eigen liefde tot God op te wekken, en daarmee ook die van anderen. Salomo's liederen waren duizend en vijf, 1 Kings 4:32, zij die iets anders tot onderwerp hadden, zijn verloren gegaan, maar dit lied van hemelse liefde blijft, en zal in wezen blijven tot aan het einde des tijds. Evenals zijn veder was Salomo een beminnaar en beoefenaar van poëzie, en waarin van de mensen gaven en talenten ook bestaan zij moeten trachten er God door te verheerlijken en de kerk er mee te stichten. En van de namen van Salomo was Jedidjah, beminde des Heeren, 2 Samuel 12:25, en niemand was zo geschikt om over de liefde des Heeren te schrijven als hij, die er zo grotelijks in deelde, geen van de apostelen heeft zoveel geschreven over de liefde, als hij, die de beminde discipel was en aan Christus' borst heeft gerust. Als koning had Salomo grote en gewichtige zaken te besturen en te behartigen, die zijn gedachten bezighielden, en veel van zijn tijd in beslag namen, toch had hij lust in en vond hij tijd voor deze en andere godsdienstige oefeningen. Mensen van zaken behoren vrome mensen te zijn, en zij moeten niet denken dat hun drukke zaken hen vrijstellen van hetgeen voor alle mensen de grote zaak is: gemeenschap te onderhouden met God. Het is niet zeker wanneer Salomo dit gewijde lied geschreven heeft. Sommigen denken dat hij het schreef nadat hij door de genade van God opgericht was van zijn diepe val, zijn afval van God, als een verder bewijs van zijn berouw, en alsof hij door aan velen goed te doen met dit lied, vergoeding wilde bieden voor het kwaad dat hij misschien aan velen gedaan had met loszinnige, ijdele minneliederen, toen hij vele vreemde vrouwen liefhad, nu gebruikte hij zijn vernuft op de juiste wijze. Het is meer waarschijnlijk dat hij het schreef in het begin van zijn tijd, toen hij zich nog dicht aan God hield en zijn gemeenschap met Hem bleef onderhouden, en misschien heeft hij dit lied met de psalmen van zijn vader in de hand van de opperzangmeester gegeven voor de tempeldienst, niet zonder een sleutel er toe voor het juiste verstaan ervan. Sommigen denken dat het geschreven was bij gelegenheid van zijn huwelijk met Farao's dochter, maar dat is onzeker, de toren van Libanon, waarvan melding wordt gemaakt in dit boek, Song of Solomon 7:4, was niet gebouwd, naar men veronderstelt dan lang na dit huwelijk. Wij kunnen redelijkerwijs denken dat hij op de hoogte van zijn voorspoed, de Heer liefhad, 1 Kings 3:3. Aldus diende hij de Heer met vrolijkheid en goedheid des harten vanwege de veelheid van alles. Het kan aldus worden overgezet: Het lied van de liederen betreffende Salomo, die als de zoon en opvolger van David, op wie het verbond van het koninkrijk bij erfrecht was overgegaan, als de stichter van de tempel, en als een man die voortreffelijk was in wijsheid en daarbij zeer rijk was, een type van Christus is geweest, in wie al de schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn, en die een meerdere is dan Salomo, daarom is dit een lied betreffende Hem. Het is hier gevoegelijk geplaatst na de Prediker, want als wij door dat boek door en door overtuigd zijn geworden van de ijdelheid van de wereld, de ijdelheid van het schepsel en zijn ongenoegzaamheid om ons voldoening te schenken en ons gelukkig te maken, dan zullen wij opgewekt worden om ons geluk te zoeken in de liefde van God, de liefde van Christus, en het ware, alles overtreffende genot, dat alleen gevonden wordt in gemeenschap met God door Hem. De stem in de woestijn, die de weg voor Christus moest bereiden riep: Alle vlees is gras.

Verzen 2-6

Hooglied 1:2-6

In dit dramatisch gedicht wordt de bruid hier eerst ingeleid, zich wendende tot de bruidegom en daarna tot de dochters van Jeruzalem

I. Tot de bruidegom. Zij geeft Hem geen naam of titel, maar begint plotseling: Hij kusse mij, zoals Maria Magdalena plotseling tot de veronderstelden hovenier zei: Heer, indien gij Hem weggedragen hebt, bedoelende Christus maar Hem niet noemende. Het hart was tevoren vervuld geweest van de gedachten aan Hem, en daarop hebben deze gedachten betrekking, het hart gaf deze goede rede op, Psalms 45:2. Zij, die zelf vervuld zijn van Christus, denken geredelijk dat anderen het ook moeten wezen. De bruid begeert twee dingen, en zij verlustigt zich in de gedachte eraan.

1. De vriendschap van de bruidegom, Song of Solomon 1:2. "Hij kusse mij met de kussen Zijns monds, Hij zij met mij verzoend en Hij doe mij weten dat Hij dit is, Hij late mij de tekenen hebben van Zijn gunst." Zo heeft de Oud-Testamentische kerk begeerd dat Christus geopenbaard zou worden in het vlees, dat zij niet langer onder de wet zou zijn als onder een tuchtmeester, onder de bedeling van de dienstbaarheid en verschrikking, maar de mededeling zou ontvangen van de goddelijke genade in het evangelie, waarin God de wereld met zich verzoende, verbindende en genezende wat door de wet gescheurd en geslagen was, zoals de moeder het kind kust, dat zij gestraft heeft. Laat Hem niet langer anderen tot mij zenden, maar zelf tot mij komen, niet langer spreken door engelen en profeten, maar laat mij de woorden hebben van Zijn eigen mond, die aangename woorden, Luke 4:22, die mij zullen zijn als de kussen Zijns monds, zulke tekenen van verzoening, zoals Ezau's kussen van Jakob geweest is." Geheel de evangelieplicht is opgesomd in ons kussen van de Zoon, Psalms 2:12 ja en zo is alle evangeliegenade begrepen in Zijn kussen van ons, zoals de vader de verloren zoon kuste, toen deze berouwhebbend tot hem was weergekeerd. Het is een kus des vredes. Kussen zijn gesteld tegenover wonden, Proverbs 27:6, en zo staan de kussen van de genade tegenover de woede van de wet. Aldus begeren alle ware gelovigen ernstig de openbaring van Christus' liefde aan hun ziel, zij verlangen niets meer om hen gelukkig te maken dan de verzekering van Zijn gunst, het verheffen van het licht Zijns aanschijns over hen, Psalms 4:7, Psalms 4:8, en de kennis van deze Zijn liefde, die alle verstand teboven gaat, dat is het een ding, hetwelk zij van de Heer begeren, Psalms 27:4. Zij zijn bereid om de openbaring van Christus' liefde aan hun ziel door Zijn Geest welkom te heten, en die van hun zijde te betonen in hun nederige betuiging van hun liefde voor Hem en van hun welgevallen in Hem. "De vrucht van Zijn lippen is vrede," Isaiah 57:19.

Zij geeft verscheidene redenen op voor deze begeerte.

A. Vanwege haar grote waardering van Zijn liefde. Uw uitnemende liefde is beter dan wijn. Wijn verheugt het hart, wekt de verflauwende moed op, maar godvruchtige zielen vinden meer genot in Christus lief te hebben en door Hem te worden bemind, in de vruchten en gaven van Zijn liefde en in de onderpanden en verzekeringen ervan, dan ooit een mens gevonden heeft in de oosterse genietingen van de zinnen, en zij is meer opwekkend voor hen dan de krachtigste hartsterking voor iemand, die op het punt was van te bezwijken.

a. Christus' liefde is in zichzelve en in de schatting van al de heiligen kostelijker en meer begerenswaardig dan het beste vermaak, dat de wereld kan geven. b. Alleen diegenen kunnen de kussen verwachten van Christus' mond en de troostrijke tekenen van Zijn gunst, die Zijn liefde verkiezen boven al de genietingen en verlustigingen van de kinderen van de mensen, liever deze genietingen zouden willen missen dan Zijn gunst te verbeuren en verlustiging vinden in geestelijke blijdschap meer dan in enigerlei lichamelijke verkwikking. Let hier op de verandering van de persoon: Hij kusse mij, daar spreekt zij van Hem als zijnde afwezig, of alsof zij schroomde tot Hem te spreken, maar in de volgende woorden ziet zij Hem nabij, en daarom richt zij haar spreker tot Hem. "Uw liefde, Uw liefden (zo staat het in het Hebreeuws), Die ik zo vurig begeer, omdat ik haar zo hogelijk waardeer."

B. Vanwege de verspreide geur van Zijn liefde en de vruchten ervan, Song of Solomon 1:3. Uw oliën zijn goed tot reuk, vanwege het lieflijke en aangename van Uw genade en Uw vertroostingen voor allen, die ze goed begrijpen en zichzelf goed begrijpen, Uw naam is een olie, die uitgestort wordt, Gij zijt dit, en alles is dit, waarmee Gij U bekend gemaakt hebt. Uw naam is dierbaar aan alle heiligen, hij is als een welriekende olie, die het hert verblijdt." De ontvouwing van Christus' naam is als het openen van een fles met kostelijke zalf, met welker geur de kamer vervuld wordt. De prediking van Zijn Evangelie was het openbaar maken van de reuk van Zijn kennis in alle plaatsen, 2 Corinthiers 2:14. De Geest was de olie van de vreugde, waarmee Christus gezalfd was, Hebrews 1:9, en alle ware gelovigen hebben die zalf ontvangen, 1 John 2:27, zodat Hij hun dierbaar is, en zij aan Hem dierbaar zijn, en aan elkaar. Een goede naam is beter dan goede olie, maar Christus' naam is geuriger de iedere andere. Wijsheid doet, evenals olie, het aangezicht glinsteren, maar de Verlosser overtreft alle anderen in schoonheid. De naam van Christus is thans niet als een zalf of olie, die verzegeld is, zoals hij gedurende lange tijd geweest is, (Wat vraagt gij naar mijn naam, daar die toch geheim, of verborgen is, Judges 13:18,) maar gelijk olie, die uitgestort is, hetgeen beide het vrije en het overvloedige, of de volheid aanduidt van de mededelingen van Zijn genade door het evangelie.

C. Vanwege de algemene genegenheid, die alle heilige zielen voor Hem koesteren. Daarom hebben U de matigden lief. Het is Christus' liefde, uitgestort in onze harten, die ze doet uitgaan in liefde tot Hem, allen, die rein zijn van het bederf van de zonde, die de kuisheid bewaren van hun eigen geest, en getrouw zijn aan de geloften, waarmee zij zich aan God gewild hebben, die het zelfs niet kunnen dragen om aangezocht te worden door de wereld en het vlees om hen lief te hebben, die allen zijn de maagden, die Jezus Christus liefhebben en Hem volgen waar Hij ook heengaat, Revelation 14:4. En omdat Christus de lieveling is van al de reinenvan hart, laat Hem ook onze lieveling zijn, en laat onze begeerten uitgaan naar Hem en naar de kussen van zijn mond.

2. De gemeenschap van de Bruidegom, Song of Solomon 1:4. Let hier:

A. Op haar bede om goddelijke genade: Trek mij. Dit duidt een bewustheid aan van op een afstand van Hem te zijn en een begeerte naar vereniging met Hem. "Trek mij tot U, trek mij nader tot U, trek mij thuis bij U." Zij had gebeden dat Hij zou naderen tot haar, Song of Solomon 1:2, en te dien einde bidt zij dat Hij haar tot zich zal trekken. Trek mij, niet alleen door de zedelijke overreding, welke gelegen is in de geur van de kostelijke olie, niet alleen door de aantrekkelijkheid van die naam, die als een uitgestorte olie is, maar door bovennatuurlijke genade, met mensenbande, met koorden van de liefde, Hosea 11:4. Christus heeft ons gezegd dat niemand tot Hem komt, dan de zodanigen die de Vader trekt, John 6:44. Wij zijn niet alleen zwak, zodat wij van onszelf niet verder kunnen komen dan wij geholpen worden, maar wij zijn er van nature afkerig van om te komen, en daarom moeten wij bidden om de invloeden en werkingen van de Geest, door wiens kracht wij van onwillig gewillig gemaakt worden, Psalms 110:3. "trek mij, want anders beweeg ik mij niet, overweldig de wereld en het vlees, die mij van U zouden willen aftrekken." Wij worden niet tot Christus gedreven, maar tot Hem getrokken op een wijze, die voor redelijke schepselen voegt.

B. Haar belofte om die genade goed te gebruiken: Trek mij, en dan zullen wij U nalopen. Zie hoe de leer van bijzondere en krachtige genade bestaanbaar is met onze plicht, een krachtige aansporing en aanmoediging ertoe is, en toch al de eer van al het goede, dat in ons is, aan God alleen voorbehoudt.

Merk op:

a. Het uitgaan van de ziel naar Christus en haar gerede onderwerping aan Hem zijn de uitwerking van Zijn genade, wij zouden Hem niet kunnen nalopen, indien Hij ons niet trok, 2 Corinthiers 3:5, Filipp. 4:13.

b. Wij moeten de genade, die God ons schenkt, vlijtig gebruiken, als Christus door Zijn Geest ons trekt, dan moeten wij met onze geest Hem nalopen. Gelijk God zegt, Ik zal, en gij zult, Ezechiël 36:27, zo moeten wij zeggen: "Gij zult, en wij zullen, Gij zult beide het willen en het werken in ons werken, en daarom zullen wij onze zaligheid werken, Filipp. 2:12, 13, wij zullen niet slechts U nawandelen maar U nalopen, dit geeft vurigheid van begeerte te kennen, bereidheid van genegenheid kracht in het najagen en vlugheid van beweging. Als Gij mijn hart verwijd zult hebben, dan zal ik de weg van Uw geboden lopen, Psalms 11:32. Als Uw rechterhand mij ondersteunt, dan kleeft mijn ziel U achteraan, Psalms 63:9. Als Hij ons trekt met goedertierenheid, Jeremiah 31:3, dan moeten wij in liefde tot Hem Hem nalopen Isaiah 40:31. Let op het verschil tussen de bede en de belofte: "Trek mij, en wij zullen lopen." Als Christus Zijn Geest uitstort over Zijn kerk in het algemeen, die Zijn bruid is dan ondergaan al de leden ervan levendmakende opwekkende invloeden, zodat zij met te meer blijmoedigheid tot Hem lopen, Isaiah 55:5. Of "Trek mij," zegt de gelovige ziel, "dan zei niet alleen ik U zo spoedig als ik kan volgen maar ik zal ook al de mijnen medebrengen Wij zullen U nalopen, ik, en de mensen, die U liefhebben, Song of Solomon 1:3, ik, en allen op wie ik invloed heb, ik en man huis, Joshua 24:1, 15, ik en de overtreders, die ik Uw wegen zal leren Psalms 51:15. Zij, die door de genade Gods ijverig zijn in Zijn dienst, zullen vele anderen opwekken, 2 Corinthiers 9:2. Zij, die levendig en opgewekt zijn, zullen ijverig werkzaam wezen Toen Filippus tot Christus was getrokken, trok hij Nathanaël, en zij zullen voorbeelden wezen, en zo zullen zij hen winnen, die zich niet door het woord wilden laten winnen.

C. De onmiddellijke verhoring van de bede. De Koning heeft mij getrokken, heeft mij gebracht in Zijn binnenkamers. Het is niet zozeer een verhoring, verkregen door het geloof In het woord van Christus, genade, als wel een verhoring in de ervaring van de werkingen van Zijn genade. Als wij goed achtgeven op de verhoring van ons gebed, dan kunnen wij bevinden dat Christus soms hoort, terwijl wij nog spreken, Isaiah 65:1. 24. De Bruidegom is een Koning, zoveel treffender is dus Zijn nederbuigende goedheid in de uitnodiging, die Hij ons geeft, en het onthaal dat Hij ons bereidt, en zoveel temeer reden hebben wij om Zijn uitnodigingen aan te nemen en Hem na te lopen. God is de Koning, die het bruiloftsmaal bereid heeft voor Zijn Zoon, Matthew 22:2, en zelfs de armen en de kreupelen er toe inbrengt, en zelfs de beschroomdsten worden gedwongen om in te komen. Zij, die tot Christus getrokken worden, worden niet slechts in Zijn voorhoven, in Zijn paleis geleid, Psalms 45:16, maar in Zijn binnenkamers, waar Zijn verborgenheid met hen is, Psalms 25:14, en waar Hij zich aan hen openbaart, John 14:21, en waar zij veilig zijn in Zijn hut, Psalms 27:5, Isaiah 26:20. Zij, die waken aan de poort van de wijsheid, zullen in haar kamers geleid worden, zij zullen geleid worden in waarheid en vertroosting.

D. Het grote welbehagen, dat de bruid heeft in de eer, welke haar door de Koning wordt aangedaan. In de binnenkamers gebracht zijnde:

a. Hebben wij wat wij begeerden, onze begeerten zijn vervuld door onuitsprekelijke verlustigingen, al onze smarten zijn verdwenen en wij zullen ons verheugen en verblijden. Indien n dag in Zijn voorhoven beter is dan duizend elders, dan is n uur in Zijn binnenkamers voorzeker beter dan tien duizend elders." Zij die door genade in verbond en gemeenschap met God gebracht zijn, hebben reden om hun weg te reizen met blijdschap, zoals de kamerling, Acts 8:39, en die blijdschap zal ons hart verruimen en onze sterkte wezen, Nehemiah 8:11.

b. Al onze blijdschap zal zich concentreren in God: Wij zullen ons verheugen, niet in de olies, of in de binnenkamers, maar in U. Het is alleen God, die de blijdschap van onze verheuging is, Psalms 43:4. Wij hebben geen blijdschap dan in Christus, en die wij aan Hem te danken hebben." "Gaudiam in Domino" Blijdschap in de Heer, was de aloude begroeting, en "Salus in Domino sempiterna eeuwige zaligheid in de Heer".

c. Wij zullen de geur en smaak van deze Uw vriendelijkheid behouden, en haar nooit vergeten. Wij zullen Uw uitnemende liefde gedenken meer dan wijn, niet alleen Uw liefde zelf, Song of Solomon 1:2, maar de herinnering eraan zal ons aangenamer wezen dan de krachtigste hartversterking, of de fijnste, smakelijkste likeur. "Wij zullen gedenken om dankzegging te doen voor Uw liefde, en zij zal een duurzamer indruk op ons maken dan iets, wat het ook zij, in deze wereld."

E. De gemeenschap, die een godvruchtige ziel heeft met al de heiligen in deze gemeenschap met Christus. In de binnenkamers, waarin wij gebracht zijn, ontmoeten wij niet alleen Hem, maar ook elkaar, 1 John 17:1, De oprechten hebben U lief, de vergadering, het geslacht van de oprechten hebben U lief. Wat anderen ook mogen doen, allen die waarlijk Israëlieten zijn en getrouw zijn aan God, zullen Jezus Christus liefhebben. Welke verschillen van opvatting en neiging er ook mogen wezen onder de christenen ten opzichte van andere zaken, hierin komen zij allen overeen, dat Jezus Christus hun dierbaar is. De oprechten hier zijn dezelfden als de maagden, Song of Solomon 1:3. Allen, die zijn liefde gedenken meer dan wan, zullen Hem liefhebben met een alles overtreffende liefde. En geen andere liefde is aan Christus aangenaam of behaaglijk, dan de liefde van de oprechten, liefde in oprechtheid, Efeziers 6:24.

II. De bruid wendt zich tot de dochters van Jeruzalem, Song of Solomon 1:5,Song of Solomon 1:6. De kerk in het algemeen, in benauwdheid zijnde, spreekt tot afzonderlijke kerken om ze te waarschuwen voor het gevaar waarin zij zijn van geërgerd te worden aan het lijden van de kerk, 1 Thessalonians 3:3. Of de gelovige spreekt tot hen, die wel in het algemeen belijders zijn in de kerk, maar toch niet van haar zijn, of tot zwakke christenen, kinderens of zuigelingen in Christus, die nog in grote onwetendheid verkeren, met zwakheid en dwalingen omvangen zijn, niet volkomen onderwezen zijn maar toch gaarne in de dingen Gods onderwezen zouden willen worden. Zij bemerkte dat deze toeschouwers haar met minachting aanzagen omdat zij zwart was, beide vanwege zonde en vanwege lijden, weshalve zij dachten dat zij weinig reden had om de kussen zijns monds te verwachten, Song of Solomon 1:2, of te verwachten, dat zij zich met haar zouden verenigen in haar genietingen en blijdschap, Song of Solomon 1:4. Daarom poogt zij die ergernis weg te nemen. Zij erkent dat zij zwart is, schuld maakt zwart, de ketterijen de schandalen en ergernissen, die in de kerk voorvallen, maken haar zwart, en de beste heiligen hebben hun gebreken, droefheid maakt zwart, en die zwartheid schijnt inzonderheid bedoeld te zijn. De kerk is dikwijls in lage staat en toestand, arm en gering van voorkomen, haar schoonheid is bezoedeld, en haar aangezicht vervallen door het vele wenen, zij is in rouwgewaad, met een zak bekleed.

Om nu deze ergernis weg te nemen,

1. Wijst zij op haar schoonheid, haar lieflijkheid, in weerwil hiervan, Song of Solomon 1:5. Ik ben zwart, doch lieflijk, zwart als de tenten Kedars waarin de herders woonden, die zeer grof waren en nooit werden gewit, verweerd, ontkleurd door langdurig gebruik, maar lieflijk, als de gordijnen Salomo's, de meubelen van wiens kamers ongetwijfeld sierlijk en rijk waren, naar evenredigheid van het statige van zijn huizen. De kerk is soms zwart door vervolging maar lieflijk in lijdzaamheid, standvastigheid en vertroosting, en er nooit te minder beminnelijk om in de ogen van Christus, zwart in de schatting van de mensen, maar lieflijk in Gods ogen, zwart in sommigen, die een ergernis voor haar zijn, maar lieflijk in anderen, die oprecht zijn en een eer voor haar zijn. Ware gelovigen zijn in zichzelf zwart, maar liefde in Christus, met de lieflijkheid, die Hij op hen legt, zwart uitwendig, want de wereld kent hen niet, maar inwendig geheel verheerlijkt, Psalms 45:14. Paulus was zwak, en toch machtig, 2 Corinthiers 12:10, en zo is de kerk zwart, maar toch lieflijk. Een gelovige is een zondaar, en toch een heilige, zijn eigen gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed, en toch is hij bekleed met de mantel van Christus gerechtigheid. De Chaldeeuwse paraphrase past dit toe op Israëls zwartheid, toen zij het gouden kalf maakten en op hun lieflijkheid, toen zij er berouw van hadden.

2. Zij geeft de reden op waarom zij zo zwart is geworden. Die zwartheid was niet natuurlijk, maar aangenomen, voortgekomen uit de harde behandeling, die zij had ondergaan. Zie mij niet aan met zoveel minachting, omdat ik zwartachtig ben. Wij moeten er wel acht op geven met welk oog wij de kerk aanzien inzonderheid als zij in het zwart is. Gij zoudt niet gezien hebben op de dag uws broeders, de dag van zijn vernedering, Obadja: 12. Wees niet geërgerd, want,

A. Ik ben zwart uit hoofde van mijn lijden de zon heeft mij beschenen. Zij was schoon en lieflijk, haar eigen kleur was wit, maar zij heeft die zwartheid verkregen door de last en de hitte des daags, die zij genoodzaakt was te dragen. Zij was verkleurd door de hitte van de zon, verschroeid door verdrukking en vervolging, Matthew 13:6, Matthew 13:21, en de grootste schoonheid zal, blootgesteld zijnde aan weer en wind, spoedig bruin worden.

Merk op hoe zij haar benauwdheden verzacht, zij zegt niet, zoals Jakob, Genesis 31:40, de hitte verteerde mij, maar de zon heeft mij beschenen, want het betaamt niet aan Gods lijdend volk om hun lijden op het ergst voor te stellen. Maar wat was er van de zaak?

a. Zij viel onder het misnoegen van die van haar eigen huis: de kinderen van mijn moeder waren tegen mij ontstoken, zij was in gevaren onder de valse broederen, haar vijanden waren haar huisgenoten, Matthew 10:36, broeders bij naam, als mensen, naar belijdenis leden van hetzelfde heilige lichaam, de kinderen van de kerk, haar moeder, maar niet van God haar Vader, zij waren tegen haar ontstoken. De Samaritanen, die aanspraak maakten op verwantschap met de Joden, ergerden zich aan alles wat de voorspoed van Jeruzalem bevorderde, Nehemiah 2:10. Het is voor het volk van God geen nieuwe zaak, dat zij onder de toorn liggen van de kinderen van hun moeder. Gij zijt het, o mens, als van mijn waardigheid, Psalms 55:14. Dit maakt het leed nog zoveel te meer smartelijk, van de zodanigen wordt het als een grote onvriendelijkheid opgenomen, en van de zodanigen is de toorn onverzoenlijk, een broeder, die beledigd is, is moeilijk te winnen, Proverbs 18:19.

b. Zij hebben haar hard behandeld. Zij hebben mij gezet tot een hoedster van de wijngaarden.

Ten eerste. Zij hebben mij verleid tot zonde, trokken mij heen naar een valse aanbidding, om hun goden te dienen, hetgeen gelijk stond met hun wijngaarden te bebouwen, de wijnstok van Sodom te hoeden, en zij wilden mij mijn eigen wijngaard niet laten hoeden, mijn eigen God niet laten dienen, de zuivere aanbidding niet laten waarnemen, die Hij mij bevolen heeft, en die ik altijd als de mijne zal blijven erkennen. Dat is het leed, waarover de godvruchtigen het meest klagen in tijden van vervolging, dat aan hun geweten geweld wordt aangedaan, en dat zij, die met hardheid over hen regeren, tot hun ziel zeggen: buig u neer, dat wij over u gaan, Isaiah 51:23.

Ten tweede. "Zij brachten mij in moeilijkheid, legden mij op wat zwaar was om te volbrengen, zeer moeizaam en onterend." De wijngaarden te hoeden was vernederend slavenwerk, en zeer zwaar, Isaiah 61:5. De kinderen van haar moeder maakten haar tot de slavin van het gezin. Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig, en hun verbolgenheid, want zij is hard. De bruid van Christus is zeer hard behandeld geworden.

B. Het lijden, dat ik verduur, heb ik verdiend, want mijn wijngaard, die ik heb, heb ik niet gehoed. Hoe onrechtvaardig mijn broeders ook zijn in mij te vervolgen, God is rechtvaardig en hun toe te laten dit te doen. Rechtvaardig ben ik tot een slaafse hoedster gemaakt van de wijngaarden van de mensen, omdat ik een onachtzame hoedster ben geweest van de wijngaard, "die God mij opgedragen heeft te hoeden." Luie dienstknechten van God worden er rechtvaardig toe gebracht om hun vijanden te dienen, opdat zij onderkennen Zijn dienst en de dienst van de koninkrijken van de landen, 2 Chronicles 12:8, Deuteronomy 28:47, Deuteronomy 28:48, Ezechiël 20:23, 24. "Denk om mijn lijden niet te erger van de wegen Gods, want ik lijd om mijn eigen dwaasheid." Als Gods kinderen verdrukt en vervolgd worden, dan betaamt het hun te erkennen dat hun eigen zonde de oorzaak is van hun ellende, inzonderheid hun achteloosheid in het hoeden van hun wijngaarden, zodat zij als de akker van de luiaard zijn geworden.

Verzen 2-6

Hooglied 1:2-6

In dit dramatisch gedicht wordt de bruid hier eerst ingeleid, zich wendende tot de bruidegom en daarna tot de dochters van Jeruzalem

I. Tot de bruidegom. Zij geeft Hem geen naam of titel, maar begint plotseling: Hij kusse mij, zoals Maria Magdalena plotseling tot de veronderstelden hovenier zei: Heer, indien gij Hem weggedragen hebt, bedoelende Christus maar Hem niet noemende. Het hart was tevoren vervuld geweest van de gedachten aan Hem, en daarop hebben deze gedachten betrekking, het hart gaf deze goede rede op, Psalms 45:2. Zij, die zelf vervuld zijn van Christus, denken geredelijk dat anderen het ook moeten wezen. De bruid begeert twee dingen, en zij verlustigt zich in de gedachte eraan.

1. De vriendschap van de bruidegom, Song of Solomon 1:2. "Hij kusse mij met de kussen Zijns monds, Hij zij met mij verzoend en Hij doe mij weten dat Hij dit is, Hij late mij de tekenen hebben van Zijn gunst." Zo heeft de Oud-Testamentische kerk begeerd dat Christus geopenbaard zou worden in het vlees, dat zij niet langer onder de wet zou zijn als onder een tuchtmeester, onder de bedeling van de dienstbaarheid en verschrikking, maar de mededeling zou ontvangen van de goddelijke genade in het evangelie, waarin God de wereld met zich verzoende, verbindende en genezende wat door de wet gescheurd en geslagen was, zoals de moeder het kind kust, dat zij gestraft heeft. Laat Hem niet langer anderen tot mij zenden, maar zelf tot mij komen, niet langer spreken door engelen en profeten, maar laat mij de woorden hebben van Zijn eigen mond, die aangename woorden, Luke 4:22, die mij zullen zijn als de kussen Zijns monds, zulke tekenen van verzoening, zoals Ezau's kussen van Jakob geweest is." Geheel de evangelieplicht is opgesomd in ons kussen van de Zoon, Psalms 2:12 ja en zo is alle evangeliegenade begrepen in Zijn kussen van ons, zoals de vader de verloren zoon kuste, toen deze berouwhebbend tot hem was weergekeerd. Het is een kus des vredes. Kussen zijn gesteld tegenover wonden, Proverbs 27:6, en zo staan de kussen van de genade tegenover de woede van de wet. Aldus begeren alle ware gelovigen ernstig de openbaring van Christus' liefde aan hun ziel, zij verlangen niets meer om hen gelukkig te maken dan de verzekering van Zijn gunst, het verheffen van het licht Zijns aanschijns over hen, Psalms 4:7, Psalms 4:8, en de kennis van deze Zijn liefde, die alle verstand teboven gaat, dat is het een ding, hetwelk zij van de Heer begeren, Psalms 27:4. Zij zijn bereid om de openbaring van Christus' liefde aan hun ziel door Zijn Geest welkom te heten, en die van hun zijde te betonen in hun nederige betuiging van hun liefde voor Hem en van hun welgevallen in Hem. "De vrucht van Zijn lippen is vrede," Isaiah 57:19.

Zij geeft verscheidene redenen op voor deze begeerte.

A. Vanwege haar grote waardering van Zijn liefde. Uw uitnemende liefde is beter dan wijn. Wijn verheugt het hart, wekt de verflauwende moed op, maar godvruchtige zielen vinden meer genot in Christus lief te hebben en door Hem te worden bemind, in de vruchten en gaven van Zijn liefde en in de onderpanden en verzekeringen ervan, dan ooit een mens gevonden heeft in de oosterse genietingen van de zinnen, en zij is meer opwekkend voor hen dan de krachtigste hartsterking voor iemand, die op het punt was van te bezwijken.

a. Christus' liefde is in zichzelve en in de schatting van al de heiligen kostelijker en meer begerenswaardig dan het beste vermaak, dat de wereld kan geven. b. Alleen diegenen kunnen de kussen verwachten van Christus' mond en de troostrijke tekenen van Zijn gunst, die Zijn liefde verkiezen boven al de genietingen en verlustigingen van de kinderen van de mensen, liever deze genietingen zouden willen missen dan Zijn gunst te verbeuren en verlustiging vinden in geestelijke blijdschap meer dan in enigerlei lichamelijke verkwikking. Let hier op de verandering van de persoon: Hij kusse mij, daar spreekt zij van Hem als zijnde afwezig, of alsof zij schroomde tot Hem te spreken, maar in de volgende woorden ziet zij Hem nabij, en daarom richt zij haar spreker tot Hem. "Uw liefde, Uw liefden (zo staat het in het Hebreeuws), Die ik zo vurig begeer, omdat ik haar zo hogelijk waardeer."

B. Vanwege de verspreide geur van Zijn liefde en de vruchten ervan, Song of Solomon 1:3. Uw oliën zijn goed tot reuk, vanwege het lieflijke en aangename van Uw genade en Uw vertroostingen voor allen, die ze goed begrijpen en zichzelf goed begrijpen, Uw naam is een olie, die uitgestort wordt, Gij zijt dit, en alles is dit, waarmee Gij U bekend gemaakt hebt. Uw naam is dierbaar aan alle heiligen, hij is als een welriekende olie, die het hert verblijdt." De ontvouwing van Christus' naam is als het openen van een fles met kostelijke zalf, met welker geur de kamer vervuld wordt. De prediking van Zijn Evangelie was het openbaar maken van de reuk van Zijn kennis in alle plaatsen, 2 Corinthiers 2:14. De Geest was de olie van de vreugde, waarmee Christus gezalfd was, Hebrews 1:9, en alle ware gelovigen hebben die zalf ontvangen, 1 John 2:27, zodat Hij hun dierbaar is, en zij aan Hem dierbaar zijn, en aan elkaar. Een goede naam is beter dan goede olie, maar Christus' naam is geuriger de iedere andere. Wijsheid doet, evenals olie, het aangezicht glinsteren, maar de Verlosser overtreft alle anderen in schoonheid. De naam van Christus is thans niet als een zalf of olie, die verzegeld is, zoals hij gedurende lange tijd geweest is, (Wat vraagt gij naar mijn naam, daar die toch geheim, of verborgen is, Judges 13:18,) maar gelijk olie, die uitgestort is, hetgeen beide het vrije en het overvloedige, of de volheid aanduidt van de mededelingen van Zijn genade door het evangelie.

C. Vanwege de algemene genegenheid, die alle heilige zielen voor Hem koesteren. Daarom hebben U de matigden lief. Het is Christus' liefde, uitgestort in onze harten, die ze doet uitgaan in liefde tot Hem, allen, die rein zijn van het bederf van de zonde, die de kuisheid bewaren van hun eigen geest, en getrouw zijn aan de geloften, waarmee zij zich aan God gewild hebben, die het zelfs niet kunnen dragen om aangezocht te worden door de wereld en het vlees om hen lief te hebben, die allen zijn de maagden, die Jezus Christus liefhebben en Hem volgen waar Hij ook heengaat, Revelation 14:4. En omdat Christus de lieveling is van al de reinenvan hart, laat Hem ook onze lieveling zijn, en laat onze begeerten uitgaan naar Hem en naar de kussen van zijn mond.

2. De gemeenschap van de Bruidegom, Song of Solomon 1:4. Let hier:

A. Op haar bede om goddelijke genade: Trek mij. Dit duidt een bewustheid aan van op een afstand van Hem te zijn en een begeerte naar vereniging met Hem. "Trek mij tot U, trek mij nader tot U, trek mij thuis bij U." Zij had gebeden dat Hij zou naderen tot haar, Song of Solomon 1:2, en te dien einde bidt zij dat Hij haar tot zich zal trekken. Trek mij, niet alleen door de zedelijke overreding, welke gelegen is in de geur van de kostelijke olie, niet alleen door de aantrekkelijkheid van die naam, die als een uitgestorte olie is, maar door bovennatuurlijke genade, met mensenbande, met koorden van de liefde, Hosea 11:4. Christus heeft ons gezegd dat niemand tot Hem komt, dan de zodanigen die de Vader trekt, John 6:44. Wij zijn niet alleen zwak, zodat wij van onszelf niet verder kunnen komen dan wij geholpen worden, maar wij zijn er van nature afkerig van om te komen, en daarom moeten wij bidden om de invloeden en werkingen van de Geest, door wiens kracht wij van onwillig gewillig gemaakt worden, Psalms 110:3. "trek mij, want anders beweeg ik mij niet, overweldig de wereld en het vlees, die mij van U zouden willen aftrekken." Wij worden niet tot Christus gedreven, maar tot Hem getrokken op een wijze, die voor redelijke schepselen voegt.

B. Haar belofte om die genade goed te gebruiken: Trek mij, en dan zullen wij U nalopen. Zie hoe de leer van bijzondere en krachtige genade bestaanbaar is met onze plicht, een krachtige aansporing en aanmoediging ertoe is, en toch al de eer van al het goede, dat in ons is, aan God alleen voorbehoudt.

Merk op:

a. Het uitgaan van de ziel naar Christus en haar gerede onderwerping aan Hem zijn de uitwerking van Zijn genade, wij zouden Hem niet kunnen nalopen, indien Hij ons niet trok, 2 Corinthiers 3:5, Filipp. 4:13.

b. Wij moeten de genade, die God ons schenkt, vlijtig gebruiken, als Christus door Zijn Geest ons trekt, dan moeten wij met onze geest Hem nalopen. Gelijk God zegt, Ik zal, en gij zult, Ezechiël 36:27, zo moeten wij zeggen: "Gij zult, en wij zullen, Gij zult beide het willen en het werken in ons werken, en daarom zullen wij onze zaligheid werken, Filipp. 2:12, 13, wij zullen niet slechts U nawandelen maar U nalopen, dit geeft vurigheid van begeerte te kennen, bereidheid van genegenheid kracht in het najagen en vlugheid van beweging. Als Gij mijn hart verwijd zult hebben, dan zal ik de weg van Uw geboden lopen, Psalms 11:32. Als Uw rechterhand mij ondersteunt, dan kleeft mijn ziel U achteraan, Psalms 63:9. Als Hij ons trekt met goedertierenheid, Jeremiah 31:3, dan moeten wij in liefde tot Hem Hem nalopen Isaiah 40:31. Let op het verschil tussen de bede en de belofte: "Trek mij, en wij zullen lopen." Als Christus Zijn Geest uitstort over Zijn kerk in het algemeen, die Zijn bruid is dan ondergaan al de leden ervan levendmakende opwekkende invloeden, zodat zij met te meer blijmoedigheid tot Hem lopen, Isaiah 55:5. Of "Trek mij," zegt de gelovige ziel, "dan zei niet alleen ik U zo spoedig als ik kan volgen maar ik zal ook al de mijnen medebrengen Wij zullen U nalopen, ik, en de mensen, die U liefhebben, Song of Solomon 1:3, ik, en allen op wie ik invloed heb, ik en man huis, Joshua 24:1, 15, ik en de overtreders, die ik Uw wegen zal leren Psalms 51:15. Zij, die door de genade Gods ijverig zijn in Zijn dienst, zullen vele anderen opwekken, 2 Corinthiers 9:2. Zij, die levendig en opgewekt zijn, zullen ijverig werkzaam wezen Toen Filippus tot Christus was getrokken, trok hij Nathanaël, en zij zullen voorbeelden wezen, en zo zullen zij hen winnen, die zich niet door het woord wilden laten winnen.

C. De onmiddellijke verhoring van de bede. De Koning heeft mij getrokken, heeft mij gebracht in Zijn binnenkamers. Het is niet zozeer een verhoring, verkregen door het geloof In het woord van Christus, genade, als wel een verhoring in de ervaring van de werkingen van Zijn genade. Als wij goed achtgeven op de verhoring van ons gebed, dan kunnen wij bevinden dat Christus soms hoort, terwijl wij nog spreken, Isaiah 65:1. 24. De Bruidegom is een Koning, zoveel treffender is dus Zijn nederbuigende goedheid in de uitnodiging, die Hij ons geeft, en het onthaal dat Hij ons bereidt, en zoveel temeer reden hebben wij om Zijn uitnodigingen aan te nemen en Hem na te lopen. God is de Koning, die het bruiloftsmaal bereid heeft voor Zijn Zoon, Matthew 22:2, en zelfs de armen en de kreupelen er toe inbrengt, en zelfs de beschroomdsten worden gedwongen om in te komen. Zij, die tot Christus getrokken worden, worden niet slechts in Zijn voorhoven, in Zijn paleis geleid, Psalms 45:16, maar in Zijn binnenkamers, waar Zijn verborgenheid met hen is, Psalms 25:14, en waar Hij zich aan hen openbaart, John 14:21, en waar zij veilig zijn in Zijn hut, Psalms 27:5, Isaiah 26:20. Zij, die waken aan de poort van de wijsheid, zullen in haar kamers geleid worden, zij zullen geleid worden in waarheid en vertroosting.

D. Het grote welbehagen, dat de bruid heeft in de eer, welke haar door de Koning wordt aangedaan. In de binnenkamers gebracht zijnde:

a. Hebben wij wat wij begeerden, onze begeerten zijn vervuld door onuitsprekelijke verlustigingen, al onze smarten zijn verdwenen en wij zullen ons verheugen en verblijden. Indien n dag in Zijn voorhoven beter is dan duizend elders, dan is n uur in Zijn binnenkamers voorzeker beter dan tien duizend elders." Zij die door genade in verbond en gemeenschap met God gebracht zijn, hebben reden om hun weg te reizen met blijdschap, zoals de kamerling, Acts 8:39, en die blijdschap zal ons hart verruimen en onze sterkte wezen, Nehemiah 8:11.

b. Al onze blijdschap zal zich concentreren in God: Wij zullen ons verheugen, niet in de olies, of in de binnenkamers, maar in U. Het is alleen God, die de blijdschap van onze verheuging is, Psalms 43:4. Wij hebben geen blijdschap dan in Christus, en die wij aan Hem te danken hebben." "Gaudiam in Domino" Blijdschap in de Heer, was de aloude begroeting, en "Salus in Domino sempiterna eeuwige zaligheid in de Heer".

c. Wij zullen de geur en smaak van deze Uw vriendelijkheid behouden, en haar nooit vergeten. Wij zullen Uw uitnemende liefde gedenken meer dan wijn, niet alleen Uw liefde zelf, Song of Solomon 1:2, maar de herinnering eraan zal ons aangenamer wezen dan de krachtigste hartversterking, of de fijnste, smakelijkste likeur. "Wij zullen gedenken om dankzegging te doen voor Uw liefde, en zij zal een duurzamer indruk op ons maken dan iets, wat het ook zij, in deze wereld."

E. De gemeenschap, die een godvruchtige ziel heeft met al de heiligen in deze gemeenschap met Christus. In de binnenkamers, waarin wij gebracht zijn, ontmoeten wij niet alleen Hem, maar ook elkaar, 1 John 17:1, De oprechten hebben U lief, de vergadering, het geslacht van de oprechten hebben U lief. Wat anderen ook mogen doen, allen die waarlijk Israëlieten zijn en getrouw zijn aan God, zullen Jezus Christus liefhebben. Welke verschillen van opvatting en neiging er ook mogen wezen onder de christenen ten opzichte van andere zaken, hierin komen zij allen overeen, dat Jezus Christus hun dierbaar is. De oprechten hier zijn dezelfden als de maagden, Song of Solomon 1:3. Allen, die zijn liefde gedenken meer dan wan, zullen Hem liefhebben met een alles overtreffende liefde. En geen andere liefde is aan Christus aangenaam of behaaglijk, dan de liefde van de oprechten, liefde in oprechtheid, Efeziers 6:24.

II. De bruid wendt zich tot de dochters van Jeruzalem, Song of Solomon 1:5,Song of Solomon 1:6. De kerk in het algemeen, in benauwdheid zijnde, spreekt tot afzonderlijke kerken om ze te waarschuwen voor het gevaar waarin zij zijn van geërgerd te worden aan het lijden van de kerk, 1 Thessalonians 3:3. Of de gelovige spreekt tot hen, die wel in het algemeen belijders zijn in de kerk, maar toch niet van haar zijn, of tot zwakke christenen, kinderens of zuigelingen in Christus, die nog in grote onwetendheid verkeren, met zwakheid en dwalingen omvangen zijn, niet volkomen onderwezen zijn maar toch gaarne in de dingen Gods onderwezen zouden willen worden. Zij bemerkte dat deze toeschouwers haar met minachting aanzagen omdat zij zwart was, beide vanwege zonde en vanwege lijden, weshalve zij dachten dat zij weinig reden had om de kussen zijns monds te verwachten, Song of Solomon 1:2, of te verwachten, dat zij zich met haar zouden verenigen in haar genietingen en blijdschap, Song of Solomon 1:4. Daarom poogt zij die ergernis weg te nemen. Zij erkent dat zij zwart is, schuld maakt zwart, de ketterijen de schandalen en ergernissen, die in de kerk voorvallen, maken haar zwart, en de beste heiligen hebben hun gebreken, droefheid maakt zwart, en die zwartheid schijnt inzonderheid bedoeld te zijn. De kerk is dikwijls in lage staat en toestand, arm en gering van voorkomen, haar schoonheid is bezoedeld, en haar aangezicht vervallen door het vele wenen, zij is in rouwgewaad, met een zak bekleed.

Om nu deze ergernis weg te nemen,

1. Wijst zij op haar schoonheid, haar lieflijkheid, in weerwil hiervan, Song of Solomon 1:5. Ik ben zwart, doch lieflijk, zwart als de tenten Kedars waarin de herders woonden, die zeer grof waren en nooit werden gewit, verweerd, ontkleurd door langdurig gebruik, maar lieflijk, als de gordijnen Salomo's, de meubelen van wiens kamers ongetwijfeld sierlijk en rijk waren, naar evenredigheid van het statige van zijn huizen. De kerk is soms zwart door vervolging maar lieflijk in lijdzaamheid, standvastigheid en vertroosting, en er nooit te minder beminnelijk om in de ogen van Christus, zwart in de schatting van de mensen, maar lieflijk in Gods ogen, zwart in sommigen, die een ergernis voor haar zijn, maar lieflijk in anderen, die oprecht zijn en een eer voor haar zijn. Ware gelovigen zijn in zichzelf zwart, maar liefde in Christus, met de lieflijkheid, die Hij op hen legt, zwart uitwendig, want de wereld kent hen niet, maar inwendig geheel verheerlijkt, Psalms 45:14. Paulus was zwak, en toch machtig, 2 Corinthiers 12:10, en zo is de kerk zwart, maar toch lieflijk. Een gelovige is een zondaar, en toch een heilige, zijn eigen gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed, en toch is hij bekleed met de mantel van Christus gerechtigheid. De Chaldeeuwse paraphrase past dit toe op Israëls zwartheid, toen zij het gouden kalf maakten en op hun lieflijkheid, toen zij er berouw van hadden.

2. Zij geeft de reden op waarom zij zo zwart is geworden. Die zwartheid was niet natuurlijk, maar aangenomen, voortgekomen uit de harde behandeling, die zij had ondergaan. Zie mij niet aan met zoveel minachting, omdat ik zwartachtig ben. Wij moeten er wel acht op geven met welk oog wij de kerk aanzien inzonderheid als zij in het zwart is. Gij zoudt niet gezien hebben op de dag uws broeders, de dag van zijn vernedering, Obadja: 12. Wees niet geërgerd, want,

A. Ik ben zwart uit hoofde van mijn lijden de zon heeft mij beschenen. Zij was schoon en lieflijk, haar eigen kleur was wit, maar zij heeft die zwartheid verkregen door de last en de hitte des daags, die zij genoodzaakt was te dragen. Zij was verkleurd door de hitte van de zon, verschroeid door verdrukking en vervolging, Matthew 13:6, Matthew 13:21, en de grootste schoonheid zal, blootgesteld zijnde aan weer en wind, spoedig bruin worden.

Merk op hoe zij haar benauwdheden verzacht, zij zegt niet, zoals Jakob, Genesis 31:40, de hitte verteerde mij, maar de zon heeft mij beschenen, want het betaamt niet aan Gods lijdend volk om hun lijden op het ergst voor te stellen. Maar wat was er van de zaak?

a. Zij viel onder het misnoegen van die van haar eigen huis: de kinderen van mijn moeder waren tegen mij ontstoken, zij was in gevaren onder de valse broederen, haar vijanden waren haar huisgenoten, Matthew 10:36, broeders bij naam, als mensen, naar belijdenis leden van hetzelfde heilige lichaam, de kinderen van de kerk, haar moeder, maar niet van God haar Vader, zij waren tegen haar ontstoken. De Samaritanen, die aanspraak maakten op verwantschap met de Joden, ergerden zich aan alles wat de voorspoed van Jeruzalem bevorderde, Nehemiah 2:10. Het is voor het volk van God geen nieuwe zaak, dat zij onder de toorn liggen van de kinderen van hun moeder. Gij zijt het, o mens, als van mijn waardigheid, Psalms 55:14. Dit maakt het leed nog zoveel te meer smartelijk, van de zodanigen wordt het als een grote onvriendelijkheid opgenomen, en van de zodanigen is de toorn onverzoenlijk, een broeder, die beledigd is, is moeilijk te winnen, Proverbs 18:19.

b. Zij hebben haar hard behandeld. Zij hebben mij gezet tot een hoedster van de wijngaarden.

Ten eerste. Zij hebben mij verleid tot zonde, trokken mij heen naar een valse aanbidding, om hun goden te dienen, hetgeen gelijk stond met hun wijngaarden te bebouwen, de wijnstok van Sodom te hoeden, en zij wilden mij mijn eigen wijngaard niet laten hoeden, mijn eigen God niet laten dienen, de zuivere aanbidding niet laten waarnemen, die Hij mij bevolen heeft, en die ik altijd als de mijne zal blijven erkennen. Dat is het leed, waarover de godvruchtigen het meest klagen in tijden van vervolging, dat aan hun geweten geweld wordt aangedaan, en dat zij, die met hardheid over hen regeren, tot hun ziel zeggen: buig u neer, dat wij over u gaan, Isaiah 51:23.

Ten tweede. "Zij brachten mij in moeilijkheid, legden mij op wat zwaar was om te volbrengen, zeer moeizaam en onterend." De wijngaarden te hoeden was vernederend slavenwerk, en zeer zwaar, Isaiah 61:5. De kinderen van haar moeder maakten haar tot de slavin van het gezin. Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig, en hun verbolgenheid, want zij is hard. De bruid van Christus is zeer hard behandeld geworden.

B. Het lijden, dat ik verduur, heb ik verdiend, want mijn wijngaard, die ik heb, heb ik niet gehoed. Hoe onrechtvaardig mijn broeders ook zijn in mij te vervolgen, God is rechtvaardig en hun toe te laten dit te doen. Rechtvaardig ben ik tot een slaafse hoedster gemaakt van de wijngaarden van de mensen, omdat ik een onachtzame hoedster ben geweest van de wijngaard, "die God mij opgedragen heeft te hoeden." Luie dienstknechten van God worden er rechtvaardig toe gebracht om hun vijanden te dienen, opdat zij onderkennen Zijn dienst en de dienst van de koninkrijken van de landen, 2 Chronicles 12:8, Deuteronomy 28:47, Deuteronomy 28:48, Ezechiël 20:23, 24. "Denk om mijn lijden niet te erger van de wegen Gods, want ik lijd om mijn eigen dwaasheid." Als Gods kinderen verdrukt en vervolgd worden, dan betaamt het hun te erkennen dat hun eigen zonde de oorzaak is van hun ellende, inzonderheid hun achteloosheid in het hoeden van hun wijngaarden, zodat zij als de akker van de luiaard zijn geworden.

Verzen 7-11

Hooglied 1:7-11

I. Hier is de nederige bede, die de bruid doet aan haar beminde, de herderin aan de herder, de kerk en iedere gelovige aan Christus, om een vrijer en inniger gemeenschap met Hem. Zij keert zich af van de dochters van Jeruzalem aan wie zij beide haar zonden en haar leed geklaagd had, en ziet op naar de hemel om hulp voor en verlichting van beide, Song of Solomon 1:7, waar wij hebben te letten:

1. Op de titel, die zij aan Christus geeft: Gij, die mijn ziel liefhebt. Het is de ontwijfelbare hoedanigheid van alle ware gelovigen dat hun ziel de Heer Jezus Christus liefheeft, hetgeen beide de oprechtheid en de kracht van hun liefde te kennen geeft, zij hebben Hem lief met geheel hun hart, en zij, die dit doen, kunnen vrijmoedig tot Hem komen en nederig bij Hem pleiten.

2. Op haar dunk van Hem als de goede Herder van de schapen, zij twijfelt niet, of Hij weidt Zijn kudde en doet haar neerliggen op de middag. Jezus Christus voorziet Zijn schapen beide van voedsel en van rust, zij worden niet uitgehongerd, maar goed gevoed, niet verstrooid op de bergen, maar samen geweid in grazige weiden, en op het hete van de dag worden zij aan stille wateren gevoerd, waar Hij ze doet neerliggen onder een koele verkwikkende schaduw. Is het met Gods volk op middaghoogte van uitwendige benauwdheden en inwendige strijd? Christus heeft rust voor hen, Hij draag hen in Zijn armen, Isaiah 40:11.

3. Haar verzoek aan Hem om toegelaten te worden in Zijn gezelschap: Zeg mij waar Gij weidt. Zij, die wensen dat hun gezegd wordt dat hen geleerd wordt, wat voor hen van belang is om te weten en te doen, moeten zich wenden tot Jezus Christus, en Hem bidden hen te leren hun te zeggen: "Zeg mij, waar ik U kan vinden, waar ik met U kan spreken, waar Gij weidt en Uw kudde verzorgt, opdat ik daar iets van Uw gezelschap mag genieten." Merk hier terloops op dat wij in liefde tot onze vrienden en om hun gezelschap te hebben hen niet in verzoeking mogen brengen om hun werk te veronachtzamen, maar van hen moeten begeren te genieten op zo'n wijze, dat dit er mee bestaanbaar is, of liever, dat wij, zo wij kunnen ons bij hen moeten voegen om hen te helpen in hun werk. Zeg mij, waar gij weidt, en daar zal ik bij U neerzitten, met U wandelen, mijn kudde weiden met de Uwe, en U noch mijzelf hinderen, maar mijn werk medebrengen." Zij, wier zielen Jezus Christus liefhebben, begeren vurig gemeenschap met Hem te hebben door Zijn woord, waarin Hij tot ons spreekt en door het gebed, waarin zij spreken tot Hem, en te delen in de voorrechten van Zijn kudde, en van de zorg, die Hij draagt voor Zijn kerk om haar van voedsel en rust te voorzien, kunnen wij leren zorg te dragen voor onze eigen ziel, die ons toevertrouwd werd, want waarom zou ik zijn als n die zich verstopt bij de kudde of zich ter zijde afwendt achter de kudde, de kudde van Uw metgezellen, die voorgeven dit te zijn, maar in werkelijkheid Uw mededingers zijn." Zich af te wenden van Christus naar andere liefhebbers is hetgeen door godvruchtige zielen gevreesd wordt, en dat zij meer dan iets anders afbidden. "Gij zou niet willen dat ik mij terzijde afwend, neen, noch dat ik zou wezen als en, die zich ter zijde afwendt, zeg mij dan, o zeg mij, waar ik nabij U kan wezen, en ik zal u nooit verlaten."

A. Waarom zou ik onder verdenking wezen, er uitzien alsof ik aan iemand anders behoorde, en niet aan U? Waarom zouden de kudden van onze metgezellen van mij denken dat ik U verlaten heb en aan een andere herder ben gaan toebehoren?" Goede christenen zullen bevreesd zijn om aan de personen van hun omgeving reden of aanleiding te geven om aan hun geloof in Christus te twijfelen en aan hun liefde tot Hem, zij zouden niets willen doen, dat hun de schijn geeft van zorgeloos en onbekommerd te zijn omtrent hun ziel, of van liefdeloosheid jegens hun broeders of van onverschilligheid of ongenegenheid jegens de heilige inzettingen. En wij behoren God te bidden om ons te leiden in de weg van onze plicht en er ons op te houden, opdat wij zelfs de schijn niet hebben van achtergebleven te zijn, Hebrews 4:1.

B. "Waarom zou ik blootstaan aan de verzoeking om af te wijken, en aan deze verzoeking sta ik bloot als ik van U afwezig ben." Wij moeten vurig begeren om een gevestigde vrede te hebben met God en door Christus in gemeenschap met Hem te zijn opdat wij niet als verloren voorwerpen zijn die door de eerste de beste voorbijganger opgeraapt kunnen worden.

II. Het genaderijke antwoord dat de Bruidegom geeft op dit verzoek, Song of Solomon 1:8. Zie, hoe bereid God is om het gebed te verhoren, inzonderheid gebeden om onderwijs, terwijl zij nog spreekt hoort Hij.

Merk op:

1. Hoe liefderijk Hij tot haar spreekt, O gij schoonste onder de vrouwen. Gelovige zielen zijn schoon in de ogen van de Heer Jezus schoner dan alle anderen. Christus ziet schoonheid in heiligheid, al is het dat wij haar niet zien. De bruid had zich zwart genoemd, maar Christus noemt haar schoon. Zij, die gering zijn in hun eigen ogen, zijn zoveel te meer beminnelijk in de ogen van Jezus Christus. Het blozen over hun eigen mismaaktheid zegt Dr. Durham, is het voornaamste van hun schoonheid.

2. Hoe zacht Hij haar bestraft om haar onwetendheid in deze woorden: Indien gij het niet weet, te kennen gevende dat zij het had kunnen weten, en dat het haar eigen schuld is zo zij het niet weet. Hoe! weet gij niet waar Mij en mijn kudde te vinden? Vergelijk Christus' antwoord op een gelijksoortige vraag van Filippus, John 14:9. Ben Ik zo lange lijd met u en hebt gij mij niet gekend, Filippus? maar,

3. Met welk een tederheid Hij er haar mee bekend maakt waar zij Hem kan vinden. Indien de mensen zeggen: Zie, hier is de Christus, of, zie, Hij is daar, geloof hen niet, ga niet uit, Matthew 24:23, Matthew 24:26. Maar:

A. Wandel op de weg van de goeden, Proverbs 2:20. Volg het spoor, vraag naar de goeden ouden weg, let op de voetstappen van de schapen, en ga hen na. Het dient nergens toe om stil te zitten en te roepen: "Heer, toon mij de weg," maar wij moeten ons moeite geven om de weg te zoeken, en wij kunnen hem vinden door te zien waar de voetstappen van de schapen heenleiden, wat de praktijk van de godvruchtige altijd geweest is, laat die praktijk ook de onze zijn, Hebrews 6:12, Hebrews 6:1 Corinthiers 11:1.

B. Zit onder het bestuur van goede leraren, "weid uzelf en uw geiten bij de woningen van de onderherders. Breng hen, die aan uw zorg zijn toevertrouwd, mee," waarschijnlijk was het de gewoonte om de lammeren en geitjes aan de zorg van de vrouwen toe te vertrouwen, aan de herderinnen zij zullen allen welkom wezen, de herders zullen u niet hinderen, zoals de herders de dochters van Rehuël gehinderd hebben, Exodus 2:17. Zij zullen u verder helpen, blijf daarom bij hun woningen." Zij, die gemeenschap met Christus willen hebben, moeten zich ijverig en nauwgezet aan de heilige inzettingen houden, zich voegen bij Zijn volk, en achtgeven op de leraren, Zijn dienstknechten. Zij, die het opzicht hebben over een gezin, moeten de leden ervan meenemen naar godsdienstige bijeenkomsten, laat hun geiten, hun kinderen en hun dienstboden, het voordeel hebben van de woningen van de herders.

III. De hoge lof, die de Bruidegom toekent aan Zijn bruid. Ten huwelijk gegeven te worden betekent in het Hebreeuwse dialect geprezen te worden, Psalms 78:63, zo wordt deze bruid hier geprezen, haar man prijst haar, Proverbs 31:28, hij prijst haar zoals gebruikelijk is in gedichten, door beelden of gelijkenissen.

1. Hij noemt haar Zijn vriendin, Song of Solomon 1:9, het is een liefkozende benaming, die dikwijls gebruikt wordt in dit boek, Mijn vriendin, Mijn gezellin, Mijn vertrouwelinge."

2. Hij vergelijkt haar bij de sterke en statige paarden in de wagens van Farao. Egypte was beroemd voor de beste paarden, Salomo had de zijnen van daar en Farao had ongetwijfeld de schoonste en beste, die het land opleverde voor zijn wagens. De kerk had geklaagd over haar eigen zwakheid en het gevaar, waarin zij was om haar vijanden ten prooi te worden. "Vrees niet," zegt Christus, "Ik heb u gemaakt als een groep van paarden, Ik heb kracht in u gelegd, zoals Ik kracht gelegd heb in het paard, Job 39:22, zodat gij met heilige stoutmoedigheid om de vrees zult lachen, en niet ontsteld zult worden. De Heer zal u stellen als het paard van Zijn majesteit in de strijd, Zacheria 10:3. Ik heb u vergeleken bij Mijn paarden, die over Farao's wagens hebben getriomfeerd de heilige engelen, vurige paarden," Habakkuk 3:15. Gij betrapt met Uw paarden de zee. Zie ook Isaiah 63:13. Wij zijn zwak in onszelf, maar indien Christus ons maakt als paarden, sterk en kloekmoedig, dan behoeven wij niet te vrezen wat al de machten van de duisternis tegen ons doen kunnen.

3. Hij bewondert de schoonheid en de sieraden van haar aangezicht, Song of Solomon 1:10. Bekoorlijk zijn uw wangen zijn lieflijk tussen de sieraden van het hoofd, haar krullen, volgens sommigen, of strikken van list, uw hals in de parelsnoeren, zoals zij door personen van hoge rang gedragen worden. De inzettingen van Christus zijn de sieraden van de kerk, de genadegaven en de vertroostingen van de Geest zijn de sieraden van iedere gelovige ziel en verfraaien haar, zij maken haar van grote waarde in de ogen van God. De sieraden van de heiligen zijn vele, maar allen ordelijk gerangschikt in snoeren en ketenen, waarin een wederzijds verbond is met en afhankelijkheid is van elkaar. De schoonheid ligt niet in iets van henzelf, in de hals of in de wangen, maar in de versierselen die ze doen uitkomen. Het was heerlijkheid, die Ik op u gelegd heb, spreekt de Heer Jahweh, Ezechiël 16:14, want wij waren niet alleen naakt, maar verontreinigd geboren.

IV. Zijn genaderijk voornemen om nog aan haar versierselen toe te voegen, want waar God ware genade gegeven heeft, zal Hij nog meer genade geven, wie heeft aan die zal gegeven worden. Is de kerk kloekmoedig in haar tegenstaan van de zonde zoals de paarden in Farao's wagens? Is zij lieflijk of schoon in de beoefening van de genade als met parelsnoeren en gouden ketenen? Zij zal nog meer verfraaid en versierd worden, Song of Solomon 1:11. Zij zullen u gouden sieraden maken, ingelegd of geëmailleerd met zilveren stipjes. Al wat ontbreekt zal aangevuld worden, totdat de kerk en ieder ware gelovige er toe komt om volmaakt te zijn in schoonheid, zie Ezechiël 16:14. Dit wordt hier ondernomen om gedaan te worden door de samenwerkende krachten van de drie Personen van de Goddelijke Drieëenheid, Wij zullen het doen, zoals in Genesis 1:26, "Laat ons mensen maken, en evenzo: Laat ons hem opnieuw maken en hem volmaken in schoonheid." Dezelfde, die de oorsprong is zal de voleinder zijn van het goede werk en het kan niet mislukken.

Verzen 7-11

Hooglied 1:7-11

I. Hier is de nederige bede, die de bruid doet aan haar beminde, de herderin aan de herder, de kerk en iedere gelovige aan Christus, om een vrijer en inniger gemeenschap met Hem. Zij keert zich af van de dochters van Jeruzalem aan wie zij beide haar zonden en haar leed geklaagd had, en ziet op naar de hemel om hulp voor en verlichting van beide, Song of Solomon 1:7, waar wij hebben te letten:

1. Op de titel, die zij aan Christus geeft: Gij, die mijn ziel liefhebt. Het is de ontwijfelbare hoedanigheid van alle ware gelovigen dat hun ziel de Heer Jezus Christus liefheeft, hetgeen beide de oprechtheid en de kracht van hun liefde te kennen geeft, zij hebben Hem lief met geheel hun hart, en zij, die dit doen, kunnen vrijmoedig tot Hem komen en nederig bij Hem pleiten.

2. Op haar dunk van Hem als de goede Herder van de schapen, zij twijfelt niet, of Hij weidt Zijn kudde en doet haar neerliggen op de middag. Jezus Christus voorziet Zijn schapen beide van voedsel en van rust, zij worden niet uitgehongerd, maar goed gevoed, niet verstrooid op de bergen, maar samen geweid in grazige weiden, en op het hete van de dag worden zij aan stille wateren gevoerd, waar Hij ze doet neerliggen onder een koele verkwikkende schaduw. Is het met Gods volk op middaghoogte van uitwendige benauwdheden en inwendige strijd? Christus heeft rust voor hen, Hij draag hen in Zijn armen, Isaiah 40:11.

3. Haar verzoek aan Hem om toegelaten te worden in Zijn gezelschap: Zeg mij waar Gij weidt. Zij, die wensen dat hun gezegd wordt dat hen geleerd wordt, wat voor hen van belang is om te weten en te doen, moeten zich wenden tot Jezus Christus, en Hem bidden hen te leren hun te zeggen: "Zeg mij, waar ik U kan vinden, waar ik met U kan spreken, waar Gij weidt en Uw kudde verzorgt, opdat ik daar iets van Uw gezelschap mag genieten." Merk hier terloops op dat wij in liefde tot onze vrienden en om hun gezelschap te hebben hen niet in verzoeking mogen brengen om hun werk te veronachtzamen, maar van hen moeten begeren te genieten op zo'n wijze, dat dit er mee bestaanbaar is, of liever, dat wij, zo wij kunnen ons bij hen moeten voegen om hen te helpen in hun werk. Zeg mij, waar gij weidt, en daar zal ik bij U neerzitten, met U wandelen, mijn kudde weiden met de Uwe, en U noch mijzelf hinderen, maar mijn werk medebrengen." Zij, wier zielen Jezus Christus liefhebben, begeren vurig gemeenschap met Hem te hebben door Zijn woord, waarin Hij tot ons spreekt en door het gebed, waarin zij spreken tot Hem, en te delen in de voorrechten van Zijn kudde, en van de zorg, die Hij draagt voor Zijn kerk om haar van voedsel en rust te voorzien, kunnen wij leren zorg te dragen voor onze eigen ziel, die ons toevertrouwd werd, want waarom zou ik zijn als n die zich verstopt bij de kudde of zich ter zijde afwendt achter de kudde, de kudde van Uw metgezellen, die voorgeven dit te zijn, maar in werkelijkheid Uw mededingers zijn." Zich af te wenden van Christus naar andere liefhebbers is hetgeen door godvruchtige zielen gevreesd wordt, en dat zij meer dan iets anders afbidden. "Gij zou niet willen dat ik mij terzijde afwend, neen, noch dat ik zou wezen als en, die zich ter zijde afwendt, zeg mij dan, o zeg mij, waar ik nabij U kan wezen, en ik zal u nooit verlaten."

A. Waarom zou ik onder verdenking wezen, er uitzien alsof ik aan iemand anders behoorde, en niet aan U? Waarom zouden de kudden van onze metgezellen van mij denken dat ik U verlaten heb en aan een andere herder ben gaan toebehoren?" Goede christenen zullen bevreesd zijn om aan de personen van hun omgeving reden of aanleiding te geven om aan hun geloof in Christus te twijfelen en aan hun liefde tot Hem, zij zouden niets willen doen, dat hun de schijn geeft van zorgeloos en onbekommerd te zijn omtrent hun ziel, of van liefdeloosheid jegens hun broeders of van onverschilligheid of ongenegenheid jegens de heilige inzettingen. En wij behoren God te bidden om ons te leiden in de weg van onze plicht en er ons op te houden, opdat wij zelfs de schijn niet hebben van achtergebleven te zijn, Hebrews 4:1.

B. "Waarom zou ik blootstaan aan de verzoeking om af te wijken, en aan deze verzoeking sta ik bloot als ik van U afwezig ben." Wij moeten vurig begeren om een gevestigde vrede te hebben met God en door Christus in gemeenschap met Hem te zijn opdat wij niet als verloren voorwerpen zijn die door de eerste de beste voorbijganger opgeraapt kunnen worden.

II. Het genaderijke antwoord dat de Bruidegom geeft op dit verzoek, Song of Solomon 1:8. Zie, hoe bereid God is om het gebed te verhoren, inzonderheid gebeden om onderwijs, terwijl zij nog spreekt hoort Hij.

Merk op:

1. Hoe liefderijk Hij tot haar spreekt, O gij schoonste onder de vrouwen. Gelovige zielen zijn schoon in de ogen van de Heer Jezus schoner dan alle anderen. Christus ziet schoonheid in heiligheid, al is het dat wij haar niet zien. De bruid had zich zwart genoemd, maar Christus noemt haar schoon. Zij, die gering zijn in hun eigen ogen, zijn zoveel te meer beminnelijk in de ogen van Jezus Christus. Het blozen over hun eigen mismaaktheid zegt Dr. Durham, is het voornaamste van hun schoonheid.

2. Hoe zacht Hij haar bestraft om haar onwetendheid in deze woorden: Indien gij het niet weet, te kennen gevende dat zij het had kunnen weten, en dat het haar eigen schuld is zo zij het niet weet. Hoe! weet gij niet waar Mij en mijn kudde te vinden? Vergelijk Christus' antwoord op een gelijksoortige vraag van Filippus, John 14:9. Ben Ik zo lange lijd met u en hebt gij mij niet gekend, Filippus? maar,

3. Met welk een tederheid Hij er haar mee bekend maakt waar zij Hem kan vinden. Indien de mensen zeggen: Zie, hier is de Christus, of, zie, Hij is daar, geloof hen niet, ga niet uit, Matthew 24:23, Matthew 24:26. Maar:

A. Wandel op de weg van de goeden, Proverbs 2:20. Volg het spoor, vraag naar de goeden ouden weg, let op de voetstappen van de schapen, en ga hen na. Het dient nergens toe om stil te zitten en te roepen: "Heer, toon mij de weg," maar wij moeten ons moeite geven om de weg te zoeken, en wij kunnen hem vinden door te zien waar de voetstappen van de schapen heenleiden, wat de praktijk van de godvruchtige altijd geweest is, laat die praktijk ook de onze zijn, Hebrews 6:12, Hebrews 6:1 Corinthiers 11:1.

B. Zit onder het bestuur van goede leraren, "weid uzelf en uw geiten bij de woningen van de onderherders. Breng hen, die aan uw zorg zijn toevertrouwd, mee," waarschijnlijk was het de gewoonte om de lammeren en geitjes aan de zorg van de vrouwen toe te vertrouwen, aan de herderinnen zij zullen allen welkom wezen, de herders zullen u niet hinderen, zoals de herders de dochters van Rehuël gehinderd hebben, Exodus 2:17. Zij zullen u verder helpen, blijf daarom bij hun woningen." Zij, die gemeenschap met Christus willen hebben, moeten zich ijverig en nauwgezet aan de heilige inzettingen houden, zich voegen bij Zijn volk, en achtgeven op de leraren, Zijn dienstknechten. Zij, die het opzicht hebben over een gezin, moeten de leden ervan meenemen naar godsdienstige bijeenkomsten, laat hun geiten, hun kinderen en hun dienstboden, het voordeel hebben van de woningen van de herders.

III. De hoge lof, die de Bruidegom toekent aan Zijn bruid. Ten huwelijk gegeven te worden betekent in het Hebreeuwse dialect geprezen te worden, Psalms 78:63, zo wordt deze bruid hier geprezen, haar man prijst haar, Proverbs 31:28, hij prijst haar zoals gebruikelijk is in gedichten, door beelden of gelijkenissen.

1. Hij noemt haar Zijn vriendin, Song of Solomon 1:9, het is een liefkozende benaming, die dikwijls gebruikt wordt in dit boek, Mijn vriendin, Mijn gezellin, Mijn vertrouwelinge."

2. Hij vergelijkt haar bij de sterke en statige paarden in de wagens van Farao. Egypte was beroemd voor de beste paarden, Salomo had de zijnen van daar en Farao had ongetwijfeld de schoonste en beste, die het land opleverde voor zijn wagens. De kerk had geklaagd over haar eigen zwakheid en het gevaar, waarin zij was om haar vijanden ten prooi te worden. "Vrees niet," zegt Christus, "Ik heb u gemaakt als een groep van paarden, Ik heb kracht in u gelegd, zoals Ik kracht gelegd heb in het paard, Job 39:22, zodat gij met heilige stoutmoedigheid om de vrees zult lachen, en niet ontsteld zult worden. De Heer zal u stellen als het paard van Zijn majesteit in de strijd, Zacheria 10:3. Ik heb u vergeleken bij Mijn paarden, die over Farao's wagens hebben getriomfeerd de heilige engelen, vurige paarden," Habakkuk 3:15. Gij betrapt met Uw paarden de zee. Zie ook Isaiah 63:13. Wij zijn zwak in onszelf, maar indien Christus ons maakt als paarden, sterk en kloekmoedig, dan behoeven wij niet te vrezen wat al de machten van de duisternis tegen ons doen kunnen.

3. Hij bewondert de schoonheid en de sieraden van haar aangezicht, Song of Solomon 1:10. Bekoorlijk zijn uw wangen zijn lieflijk tussen de sieraden van het hoofd, haar krullen, volgens sommigen, of strikken van list, uw hals in de parelsnoeren, zoals zij door personen van hoge rang gedragen worden. De inzettingen van Christus zijn de sieraden van de kerk, de genadegaven en de vertroostingen van de Geest zijn de sieraden van iedere gelovige ziel en verfraaien haar, zij maken haar van grote waarde in de ogen van God. De sieraden van de heiligen zijn vele, maar allen ordelijk gerangschikt in snoeren en ketenen, waarin een wederzijds verbond is met en afhankelijkheid is van elkaar. De schoonheid ligt niet in iets van henzelf, in de hals of in de wangen, maar in de versierselen die ze doen uitkomen. Het was heerlijkheid, die Ik op u gelegd heb, spreekt de Heer Jahweh, Ezechiël 16:14, want wij waren niet alleen naakt, maar verontreinigd geboren.

IV. Zijn genaderijk voornemen om nog aan haar versierselen toe te voegen, want waar God ware genade gegeven heeft, zal Hij nog meer genade geven, wie heeft aan die zal gegeven worden. Is de kerk kloekmoedig in haar tegenstaan van de zonde zoals de paarden in Farao's wagens? Is zij lieflijk of schoon in de beoefening van de genade als met parelsnoeren en gouden ketenen? Zij zal nog meer verfraaid en versierd worden, Song of Solomon 1:11. Zij zullen u gouden sieraden maken, ingelegd of geëmailleerd met zilveren stipjes. Al wat ontbreekt zal aangevuld worden, totdat de kerk en ieder ware gelovige er toe komt om volmaakt te zijn in schoonheid, zie Ezechiël 16:14. Dit wordt hier ondernomen om gedaan te worden door de samenwerkende krachten van de drie Personen van de Goddelijke Drieëenheid, Wij zullen het doen, zoals in Genesis 1:26, "Laat ons mensen maken, en evenzo: Laat ons hem opnieuw maken en hem volmaken in schoonheid." Dezelfde, die de oorsprong is zal de voleinder zijn van het goede werk en het kan niet mislukken.

Verzen 12-17

Hooglied 1:12-17

Hier wordt de samenspreking tussen Christus en Zijn bruid voortgezet en worden woorden van tederheid onderling gewisseld.

I. Gelovigen hebben een groot welbehagen in Christus en in gemeenschapsoefening met Hem. U, die gelooft, is Hij dierbaar boven iets wat het ook zij, in de wereld, 1 Peter 2:7.

Merk op:

1. De nederige eerbied, die de gelovigen hebben voor Christus als hun soeverein, Song of Solomon 1:12. Hij is een Koning, beide ten opzichte van waardigheid en van heerschappij, Hij draagt de erekroon, Hij voert de scepter van macht, en die beide tot onuitsprekelijke voldoening van al Zijn volk. De koning heeft Zijn koninklijke tafel gespreid in het Evangelie, waarin voor alle volken een vette maaltijd is gemaakt, Isaiah 25:6. De opperste Wijsheid heeft haar tafel toegedicht, Proverbs 9:2. Hij zit aan deze tafel om Zijn gasten te laten eten, Matthew 22:11, om te zien dat er niets ontbreekt dat geschikt voor hen is, Hij houdt avondmaal met hen en zij met Hem, Revelation 3:20, Hij heeft gemeenschap met hen en verheugt zich in hen, Hij zit aan Zijn tafel om hen welkom te heten en hun de spijzen uit te delen zoals Christus de vijf broden brak, en ze aan Zijn discipelen gaf, opdat deze ze onder de schare zouden uitdelen, Hij zit daar om petities, verzoekschriften te ontvangen, bij de maaltijd met wijn, zoals Ahasveros aan Esther toestond om hem haar verzoek voor te dragen bij de maaltijd met wijn. Hij heeft beloofd om in Zijn inzettingen altijd bij Zijn volk te zijn. Dan doen de gelovigen Hem al de eer aan, die zij kunnen, en beijveren zij zich om Hem hun achting en dankbaarheid te kennen te geven, zoals Maria gedaan heeft toen zij Zijn hoofd gezalfd heeft met de nardus, die een zeer kostelijke zalf was, een pond ervan had een waarde van drie honderd penningen, en zo geurig was, dat het huis vervuld werd met de reuk ervan, John 12:3, welk verhaal als bestemd schijnt om naar deze schriftuurplaats te verwijzen, want Christus zat toen aan tafel. Als goede christenen in enigerlei plicht van de godsdienst, inzonderheid in de inzetting van het Avondmaal van de Heer, wanneer het de Koning behaagt om als het ware met ons aan te zitten aan Zijn eigen tafel, hun genadegaven in beoefening brengen, als hun hart, verbroken door berouw, genezen wordt door geloof, en beïnvloed wordt door heilige liefde en begeerte naar Christus en door de blijde verwachting van de heerlijkheid, die geopenbaard zal worden, dan verspreidt de nardus haar reuk. Het behaagt Christus er zich geëerd door te achten, en haar aan te nemen als een blijk van eerbied voor Hem, zoals het in de wijzen van het oosten was, die hun hulde aan de pasgeboren koning van de Joden bewezen door Hem wierook en mirre te brengen. De genadegaven van Gods Geest in het hart van de gelovigen zijn zeer kostelijk in zichzelf en welbehaaglijk aan Christus, en Zijn tegenwoordigheid in de inzettingen doet ze uitkomen en brengt ze in beoefening. Als Hij zich terugtrekt kwijnt de genade, zoals planten in de afwezigheid van de zon, als Hij nadert, dan wordt het aangezicht van de ziel vernieuwd, zoals het gelaat des aardrijks vernieuwd wordt in de lente, en dan is het tijd voor ons om ons op te wekken, opdat wij de glans niet verliezen noch de windvlaag missen, want niets wordt welbehaaglijk gedaan dan hetgeen door de genade gedaan wordt, Hebrews 12:28.

2. De sterke genegenheid, die zij hebben voor Christus als hun liefste hun welbeminde, vers la. Christus wordt niet alleen bemind door alle gelovige zielen, maar Hij is hun welbeminde. Hij heeft de plaats in hun hart, waarop geen mededinger kan worden toegelaten, de binnenste en de bovenste plaats. Merk op:

A. Hoe Christus door alle gelovigen geschat wordt Hij is een bundeltje mirre en een tros van cyprus, iets, ja alles wat aangenaam is. De leer van Zijn Evangelie en de vertroostingen van Zijn Geest zijn hun zeer verkwikkend, en zij rusten in Zijn liefde, geen van de genietingen van de zinnen is te vergelijken bij het geestelijk vermaak, dat zij hebben in het bepeinzen van Christus en in Hem te genieten. Er is een samengestelde lieflijkheid in Christus, en zij is zeer overvloedig, er is een bundeltje mirre en een tros van cyprus, wij zijn niet nauw in Hem in wie alle volheid woont. Het woord dat in onze overzetting door cyprus vertaald is, is in het Hebreeuws "kofer", hetzelfde woord dat verzoening betekent. Christus is een tros van verdienste en gerechtigheid voor alle gelovigen, Hij is hun dierbaar, omdat Hij de verzoening is van hun zonde.

Merk op welk een nadruk de bruid legt op de toeëigening. Hij is mij, en nog eens, Hij is mij al wat lieflijk is, wat Hij ook voor anderen moge wezen, dit is Hij voor mij, Hij heeft mij liefgehad, en heeft zich voor mij overgegeven, Hij is mijn Heer en mijn God. B. Hoe Hij wordt aangenomen. Hij zal de gehele nacht tussen mijn borsten liggen, Song of Solomon 1:13, dicht aan mijn hart. Christus legt de beminde discipelen aan Zijn borst, waarom zouden zij dan hun beminde Zaligmaker niet aan hun borst leggen? Waarom zouden zij Hem niet omvatten met beide hun armen, en Hem vasthouden met het besluit om Hem nooit los te laten? Christus moet in het hart wonen, Efeziers 3:17, en ten dien einde moeten de overspeligheden van tussen de borsten weggedaan worden, Hosea 2:1, geen ander mag Zijn plaats in de ziel hebben. Hij zal als een bundeltje mirre zijn, een zak met reukwerk tussen mijn borsten, die mij altijd lieflijk is, of Zijn beeltenis in miniatuur, Zijn liefdepanden zullen tussen mijn borsten gelegd worden, zoals zij gewoon zijn te doen, die dierbaar zijn aan elkaar. Hij zal daar niet slechts voor een tijdje gelegd worden, maar zal er blijven.

II. Jezus Christus heeft een groot welbehagen in Zijn kerk, en in ieder waar gelovige. zij zijn beminnelijk in Zijn ogen, Song of Solomon 1:15. Zie gij zijt schoon, mijn vriendin, en wederom, zie gij zijt schoon. Hij zegt dit, niet om haar hoogmoedig te maken, nederigheid is een voornaam bestanddeel in geestelijke schoonheid-maar

1. Om te tonen dat er een wezenlijke schoonheid is in heiligheid, dat allen, die geheiligd zijn, daardoor versierd zijn, zij zijn in waarheid schoon.

2. Dat Hij een groot welbehagen heeft in het goede werk, dat Zijn genade gewrocht heeft in de zielen van de gelovigen, zodat Hij, hoewel zij hun zwakheden en gebreken hebben, hen schoon vindt, wat zij ook van zichzelf mogen vinden, en wat de wereld ook van hen moge denken. Hij noemt hen vrienden, de verborgen mens des harten in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedige en stille geest is kostelijk voor God, l Petrus 3:4.

3. Om zwakke gelovigen te vertroosten, die door hun eigen zwartheid ontmoedigd zijn, laat hun telkens en nogmaals gezegd worden dat zij schoon zijn.

4. Om allen, die geheiligd zijn, op te wekken om zeer dankbaar te wezen voor de genade, die hen schoon heeft doen worden, die van natuur mismaakt waren, en de huid van de Moorman veranderd heeft. Een bijzonderheid van de schoonheid van de bruid wordt hier genoemd, namelijk dat zij duivenogen heeft, zoals ook Song of Solomon 4:1. Diegenen zijn schoon in de schatting van Christus, die niet het scherpe, doordringende oog hebben van de arend, maar het reine, kuise oog van de duif, niet als de valk, die als hij opwaarts vliegt, nog het oog op zijn prooi op aarde gericht houdt, maar een nederig, ingetogen oog, een oog dat eenvoudigheid en godvruchtige oprechtheid uitdrukt, en de onschuld van een duif. Ogen, verlicht en bestuurd door de Heiligen Geest, die gezegende duif, wenende ogen, kermende als een duif, Ezechiël 7:16.

III. De kerk drukt haar waardering uit van Christus, Song of Solomon 1:16. Zie, Gij zijt schoon. Zie hoe Christus en de gelovigen elkaar prijzen. Israël zegt van God: Wie is als zij ? Exodus 15:11, en God zegt van Israël: Wie is u gelijk? Deuteronomy 33:29. "Heer", zegt de kerk, "noemt Gij mij schoon?" Neen zo het aan de kracht komt, zie Hij is sterk, Job 9:19, e en evenzo, als het aan de schoonheid komt, Gij zijt schoon. Ik ben niet anders schoon dan in zoverre Uw beeld mij ingedrukt is, Gij zijt het grote oorspronkelijke, ik ben slechts een zwakke onvolkomen kopie, ik ben slechts Uw "umbra Uw schaduw", John 1:16, John 3:34. Gij zijt schoon in Uzelf, en wat meer is lieflijk voor al de Uwen. Velen zijn schoon genoeg om aan te zien, maar het zure, gemelijke van hun aard maakt hen onaangenaam maar Gij zijt schoon, ja lieflijk." Christus is lieflijk, als de onze, in verbond met ons, in betrekking tot ons". Gij zijt thans lieflijk, als de Koning aan Zijn tafel is. Christus is altijd dierbaar aan de gelovigen, maar zeer bijzonder lieflijk als zij in gemeenschap met Hem worden toegelaten, als zij Zijn stem horen, en Zijn aangezicht zien en Zijn liefde proeven en smaken. Het is goed hier te zijn.

Haar achting voor of waardering van de persoon van haar man uitgedrukt hebbende, als een liefhebbende vrouw, die vervoerd is van vreugde, omdat zij zo goed over zichzelf beschikt heeft, roemt zij de schikkingen, die Hij gemaakt had voor haar gemak en genoegen, Zijn bed, Zijn huis, Zijn balken en galerijen, Song of Solomon 1:16, hetgeen voegzaam toegepast kan worden op die heilige inzettingen, in welke de gelovigen gemeenschap hebben met Jezus Christus, de tekenen en onderpanden ontvangen van Zijn liefde, en Hem wederkerig hun godvruchtige genegenheid betonen, hun bekendheid met Hem doen toenemen, en door Hem gebruik maken van de voorrechten er van.

1. Deze noemt zij onze. Christus en de gelovigen hebben er tezamen deel aan. Gelijk man en vrouw mede-erfgenamen zijn, 1 Peter 3:7, zo zijn de gelovigen mede-erfgenamen van Christus, Romans 8:17. Het zijn Zijn inzettingen en haar voorrechten, Christus en de gelovigen ontmoeten er elkaar in. Zij noemt ze niet mijne, want een gelovige zal niets als het zijne erkennen, of Christus zal er deel in hebben, noch Uwe, want Christus heeft gezegd: al het Mijne is het uwe, Luke 15:31. Alles is het onze, indien wij van Christus zijn. Zij, die door het geloof zich Christus toeëigenen, kunnen zich ook alles wat van Hem is toeëigenen.

2. Dezen zijn de besten van hun soort. Ons bed is groen, een kleur die in een herdersdicht boven iedere andere gesteld wordt, omdat het de kleur is van de velden en van de bosjes, waar de herder zijn werk en zijn verlustiging vindt. Het is een verkwikkende kleur, goed voor de ogen, en het geeft vruchtbaarheid te kennen. Ik zal zijn als een groene olijfboom, Psalms 52:10. Wij zijn aan Christus gehuwd, opdat Wij Gode vrucht zouden dragen, Romans 7:4. De balken van onze huizen zijn cederen, Song of Solomon 1:17, hetgeen waarschijnlijk ziet op de tempel, die Salomo onlangs gebouwd had tot gemeenschapsoefening tussen God en Israël, en die van cederhout was, een sterke houtsoort, welriekend, duurzaam, en die nooit zal rotten, een type van de vastheid en de voortduur van de kerk, de evangelietempel, de galerijen om op te wandelen, zijn van cypressen, een houtsoort, aangenaam voor het oog en voor de reuk, de verlustiging aanduidende, die de heiligen hebben in hun wandel met God, met Christus en in met Hem te spreken. In het verbond van de genade is alles zeer vast, zeer schoon en zeer geurig.

Verzen 12-17

Hooglied 1:12-17

Hier wordt de samenspreking tussen Christus en Zijn bruid voortgezet en worden woorden van tederheid onderling gewisseld.

I. Gelovigen hebben een groot welbehagen in Christus en in gemeenschapsoefening met Hem. U, die gelooft, is Hij dierbaar boven iets wat het ook zij, in de wereld, 1 Peter 2:7.

Merk op:

1. De nederige eerbied, die de gelovigen hebben voor Christus als hun soeverein, Song of Solomon 1:12. Hij is een Koning, beide ten opzichte van waardigheid en van heerschappij, Hij draagt de erekroon, Hij voert de scepter van macht, en die beide tot onuitsprekelijke voldoening van al Zijn volk. De koning heeft Zijn koninklijke tafel gespreid in het Evangelie, waarin voor alle volken een vette maaltijd is gemaakt, Isaiah 25:6. De opperste Wijsheid heeft haar tafel toegedicht, Proverbs 9:2. Hij zit aan deze tafel om Zijn gasten te laten eten, Matthew 22:11, om te zien dat er niets ontbreekt dat geschikt voor hen is, Hij houdt avondmaal met hen en zij met Hem, Revelation 3:20, Hij heeft gemeenschap met hen en verheugt zich in hen, Hij zit aan Zijn tafel om hen welkom te heten en hun de spijzen uit te delen zoals Christus de vijf broden brak, en ze aan Zijn discipelen gaf, opdat deze ze onder de schare zouden uitdelen, Hij zit daar om petities, verzoekschriften te ontvangen, bij de maaltijd met wijn, zoals Ahasveros aan Esther toestond om hem haar verzoek voor te dragen bij de maaltijd met wijn. Hij heeft beloofd om in Zijn inzettingen altijd bij Zijn volk te zijn. Dan doen de gelovigen Hem al de eer aan, die zij kunnen, en beijveren zij zich om Hem hun achting en dankbaarheid te kennen te geven, zoals Maria gedaan heeft toen zij Zijn hoofd gezalfd heeft met de nardus, die een zeer kostelijke zalf was, een pond ervan had een waarde van drie honderd penningen, en zo geurig was, dat het huis vervuld werd met de reuk ervan, John 12:3, welk verhaal als bestemd schijnt om naar deze schriftuurplaats te verwijzen, want Christus zat toen aan tafel. Als goede christenen in enigerlei plicht van de godsdienst, inzonderheid in de inzetting van het Avondmaal van de Heer, wanneer het de Koning behaagt om als het ware met ons aan te zitten aan Zijn eigen tafel, hun genadegaven in beoefening brengen, als hun hart, verbroken door berouw, genezen wordt door geloof, en beïnvloed wordt door heilige liefde en begeerte naar Christus en door de blijde verwachting van de heerlijkheid, die geopenbaard zal worden, dan verspreidt de nardus haar reuk. Het behaagt Christus er zich geëerd door te achten, en haar aan te nemen als een blijk van eerbied voor Hem, zoals het in de wijzen van het oosten was, die hun hulde aan de pasgeboren koning van de Joden bewezen door Hem wierook en mirre te brengen. De genadegaven van Gods Geest in het hart van de gelovigen zijn zeer kostelijk in zichzelf en welbehaaglijk aan Christus, en Zijn tegenwoordigheid in de inzettingen doet ze uitkomen en brengt ze in beoefening. Als Hij zich terugtrekt kwijnt de genade, zoals planten in de afwezigheid van de zon, als Hij nadert, dan wordt het aangezicht van de ziel vernieuwd, zoals het gelaat des aardrijks vernieuwd wordt in de lente, en dan is het tijd voor ons om ons op te wekken, opdat wij de glans niet verliezen noch de windvlaag missen, want niets wordt welbehaaglijk gedaan dan hetgeen door de genade gedaan wordt, Hebrews 12:28.

2. De sterke genegenheid, die zij hebben voor Christus als hun liefste hun welbeminde, vers la. Christus wordt niet alleen bemind door alle gelovige zielen, maar Hij is hun welbeminde. Hij heeft de plaats in hun hart, waarop geen mededinger kan worden toegelaten, de binnenste en de bovenste plaats. Merk op:

A. Hoe Christus door alle gelovigen geschat wordt Hij is een bundeltje mirre en een tros van cyprus, iets, ja alles wat aangenaam is. De leer van Zijn Evangelie en de vertroostingen van Zijn Geest zijn hun zeer verkwikkend, en zij rusten in Zijn liefde, geen van de genietingen van de zinnen is te vergelijken bij het geestelijk vermaak, dat zij hebben in het bepeinzen van Christus en in Hem te genieten. Er is een samengestelde lieflijkheid in Christus, en zij is zeer overvloedig, er is een bundeltje mirre en een tros van cyprus, wij zijn niet nauw in Hem in wie alle volheid woont. Het woord dat in onze overzetting door cyprus vertaald is, is in het Hebreeuws "kofer", hetzelfde woord dat verzoening betekent. Christus is een tros van verdienste en gerechtigheid voor alle gelovigen, Hij is hun dierbaar, omdat Hij de verzoening is van hun zonde.

Merk op welk een nadruk de bruid legt op de toeëigening. Hij is mij, en nog eens, Hij is mij al wat lieflijk is, wat Hij ook voor anderen moge wezen, dit is Hij voor mij, Hij heeft mij liefgehad, en heeft zich voor mij overgegeven, Hij is mijn Heer en mijn God. B. Hoe Hij wordt aangenomen. Hij zal de gehele nacht tussen mijn borsten liggen, Song of Solomon 1:13, dicht aan mijn hart. Christus legt de beminde discipelen aan Zijn borst, waarom zouden zij dan hun beminde Zaligmaker niet aan hun borst leggen? Waarom zouden zij Hem niet omvatten met beide hun armen, en Hem vasthouden met het besluit om Hem nooit los te laten? Christus moet in het hart wonen, Efeziers 3:17, en ten dien einde moeten de overspeligheden van tussen de borsten weggedaan worden, Hosea 2:1, geen ander mag Zijn plaats in de ziel hebben. Hij zal als een bundeltje mirre zijn, een zak met reukwerk tussen mijn borsten, die mij altijd lieflijk is, of Zijn beeltenis in miniatuur, Zijn liefdepanden zullen tussen mijn borsten gelegd worden, zoals zij gewoon zijn te doen, die dierbaar zijn aan elkaar. Hij zal daar niet slechts voor een tijdje gelegd worden, maar zal er blijven.

II. Jezus Christus heeft een groot welbehagen in Zijn kerk, en in ieder waar gelovige. zij zijn beminnelijk in Zijn ogen, Song of Solomon 1:15. Zie gij zijt schoon, mijn vriendin, en wederom, zie gij zijt schoon. Hij zegt dit, niet om haar hoogmoedig te maken, nederigheid is een voornaam bestanddeel in geestelijke schoonheid-maar

1. Om te tonen dat er een wezenlijke schoonheid is in heiligheid, dat allen, die geheiligd zijn, daardoor versierd zijn, zij zijn in waarheid schoon.

2. Dat Hij een groot welbehagen heeft in het goede werk, dat Zijn genade gewrocht heeft in de zielen van de gelovigen, zodat Hij, hoewel zij hun zwakheden en gebreken hebben, hen schoon vindt, wat zij ook van zichzelf mogen vinden, en wat de wereld ook van hen moge denken. Hij noemt hen vrienden, de verborgen mens des harten in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedige en stille geest is kostelijk voor God, l Petrus 3:4.

3. Om zwakke gelovigen te vertroosten, die door hun eigen zwartheid ontmoedigd zijn, laat hun telkens en nogmaals gezegd worden dat zij schoon zijn.

4. Om allen, die geheiligd zijn, op te wekken om zeer dankbaar te wezen voor de genade, die hen schoon heeft doen worden, die van natuur mismaakt waren, en de huid van de Moorman veranderd heeft. Een bijzonderheid van de schoonheid van de bruid wordt hier genoemd, namelijk dat zij duivenogen heeft, zoals ook Song of Solomon 4:1. Diegenen zijn schoon in de schatting van Christus, die niet het scherpe, doordringende oog hebben van de arend, maar het reine, kuise oog van de duif, niet als de valk, die als hij opwaarts vliegt, nog het oog op zijn prooi op aarde gericht houdt, maar een nederig, ingetogen oog, een oog dat eenvoudigheid en godvruchtige oprechtheid uitdrukt, en de onschuld van een duif. Ogen, verlicht en bestuurd door de Heiligen Geest, die gezegende duif, wenende ogen, kermende als een duif, Ezechiël 7:16.

III. De kerk drukt haar waardering uit van Christus, Song of Solomon 1:16. Zie, Gij zijt schoon. Zie hoe Christus en de gelovigen elkaar prijzen. Israël zegt van God: Wie is als zij ? Exodus 15:11, en God zegt van Israël: Wie is u gelijk? Deuteronomy 33:29. "Heer", zegt de kerk, "noemt Gij mij schoon?" Neen zo het aan de kracht komt, zie Hij is sterk, Job 9:19, e en evenzo, als het aan de schoonheid komt, Gij zijt schoon. Ik ben niet anders schoon dan in zoverre Uw beeld mij ingedrukt is, Gij zijt het grote oorspronkelijke, ik ben slechts een zwakke onvolkomen kopie, ik ben slechts Uw "umbra Uw schaduw", John 1:16, John 3:34. Gij zijt schoon in Uzelf, en wat meer is lieflijk voor al de Uwen. Velen zijn schoon genoeg om aan te zien, maar het zure, gemelijke van hun aard maakt hen onaangenaam maar Gij zijt schoon, ja lieflijk." Christus is lieflijk, als de onze, in verbond met ons, in betrekking tot ons". Gij zijt thans lieflijk, als de Koning aan Zijn tafel is. Christus is altijd dierbaar aan de gelovigen, maar zeer bijzonder lieflijk als zij in gemeenschap met Hem worden toegelaten, als zij Zijn stem horen, en Zijn aangezicht zien en Zijn liefde proeven en smaken. Het is goed hier te zijn.

Haar achting voor of waardering van de persoon van haar man uitgedrukt hebbende, als een liefhebbende vrouw, die vervoerd is van vreugde, omdat zij zo goed over zichzelf beschikt heeft, roemt zij de schikkingen, die Hij gemaakt had voor haar gemak en genoegen, Zijn bed, Zijn huis, Zijn balken en galerijen, Song of Solomon 1:16, hetgeen voegzaam toegepast kan worden op die heilige inzettingen, in welke de gelovigen gemeenschap hebben met Jezus Christus, de tekenen en onderpanden ontvangen van Zijn liefde, en Hem wederkerig hun godvruchtige genegenheid betonen, hun bekendheid met Hem doen toenemen, en door Hem gebruik maken van de voorrechten er van.

1. Deze noemt zij onze. Christus en de gelovigen hebben er tezamen deel aan. Gelijk man en vrouw mede-erfgenamen zijn, 1 Peter 3:7, zo zijn de gelovigen mede-erfgenamen van Christus, Romans 8:17. Het zijn Zijn inzettingen en haar voorrechten, Christus en de gelovigen ontmoeten er elkaar in. Zij noemt ze niet mijne, want een gelovige zal niets als het zijne erkennen, of Christus zal er deel in hebben, noch Uwe, want Christus heeft gezegd: al het Mijne is het uwe, Luke 15:31. Alles is het onze, indien wij van Christus zijn. Zij, die door het geloof zich Christus toeëigenen, kunnen zich ook alles wat van Hem is toeëigenen.

2. Dezen zijn de besten van hun soort. Ons bed is groen, een kleur die in een herdersdicht boven iedere andere gesteld wordt, omdat het de kleur is van de velden en van de bosjes, waar de herder zijn werk en zijn verlustiging vindt. Het is een verkwikkende kleur, goed voor de ogen, en het geeft vruchtbaarheid te kennen. Ik zal zijn als een groene olijfboom, Psalms 52:10. Wij zijn aan Christus gehuwd, opdat Wij Gode vrucht zouden dragen, Romans 7:4. De balken van onze huizen zijn cederen, Song of Solomon 1:17, hetgeen waarschijnlijk ziet op de tempel, die Salomo onlangs gebouwd had tot gemeenschapsoefening tussen God en Israël, en die van cederhout was, een sterke houtsoort, welriekend, duurzaam, en die nooit zal rotten, een type van de vastheid en de voortduur van de kerk, de evangelietempel, de galerijen om op te wandelen, zijn van cypressen, een houtsoort, aangenaam voor het oog en voor de reuk, de verlustiging aanduidende, die de heiligen hebben in hun wandel met God, met Christus en in met Hem te spreken. In het verbond van de genade is alles zeer vast, zeer schoon en zeer geurig.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Song of Solomon 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/song-of-solomon-1.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile