Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Hooglied 1

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 1

Song of Solomon 1:1.

HET VERLANGEN DER GEMEENTE NAAR HAREN BRUIDEGOM CHRISTUS, MET WIEN ZIJ IN LIEFDE ONDERTROUWD IS EN VERBONDEN.

1 Het Hooglied (woordelijk: Lied der liederen d.i. het schoonste, heerlijkste, boven alle andere liederen verheven lied, hetwelkdoor Gods Geest van Salomo is aanschouwd, gedicht en neergeschreven, waarschijnlijk in de vroegere jaren zijns levens.

Dit opschrift, zelfs al is het niet van Salomo zelven afkomstig, toch zeker van hogen ouderdom en van grote geloofwaardigheid, wil zeggen, dat het hier volgende Boek een zamenhangend geheel is en als zodanig ook door Salomo, den groten koning, dichter en wijze is opgesteld. De nauwkeurige beschouwing van de bijzonderheden, die er in voorkomen, bevestigt de waarheid hiervan. Ieder, die enig gevoel heeft voor de eenheid van een kunstgewrocht van menselijk verstand, zal uit het Hooglied den indruk ontvangen van ene uiterlijke eenheid, die tot ene innerlijke eenheid doet besluiten. Zo ook, wat de afkomst van Salomo betreft, want ofschoon (met uitzondering misschien van Psalms 72:1) de andere Salomonische geschriften, zo als de Spreuken en andere Psalmen, weinig overeenkomst in taal hebben met het Hooglied, zo toont toch de uitgestrekte en nauwkeurige kennis van merkwaardige en zeldzame voorwerpen in het rijk der natuur, gelijk zij in de stoute en heerlijke beelden in dit lied te voorschijn treedt (1 Kings 5:13), de juiste bekendheid met alle delen des lands, de grote zekerheid en ongezochte wijze, waarop het lied van toestanden en geschiedkundige verhoudingen uit het Davidisch-Salomonisch tijdperk spreekt, en eindelijk de hoge, schitterende taal, en het algemeen menselijke, dat den naasten inhoud van het Lied uitmaakt, dat het in geen anderen tijd dan in den bloeitijd van Israëls volk en letterkunde, en wederom dat het slechts uit Salomo's hand en eigen ervaring zijn oorsprong hebben kan. Daar Salomo echter in zijn later leven tot afgodendienst en wellust verviel (1 Kings 11:3), zo moet uit hoofde van de hogere zedelijke reinheid, die ons uit het geheel tegemoet treedt, een vroegere tijd zijns levens, toen hij nog met zijn hart in ootmoedige gehoorzaamheid stond en zijne rijke geestesgaven nog niet door zondedienst gestoord waren, de tijd zijn, waarin hij dit lieflijk lied heeft gedicht. -Beschouwen wij echter het lied met een geestelijk oog, zo treft ons daarin een diepe, volkomen vrede Gods, zo als die slechts in den tijd van Salomo, den vredekoning aanwezig was. In zijnen besten tijd smaakte Salomo, te midden van de genietingen dezer wereld gelijk als in de pracht van den tempelbouw, Goddelijke krachten des eeuwigen levens, gelijk zij ons ook uit ons Lied tegemoet vloeien..

Maar wat is eigenlijk de inhoud van het Hooglied en uit welk standpunt is het te verstaan? Uiterlijk beschouwd is de inhoud de bruids- en echtelijke liefde tussen den koning Salomo en ene arme tot koningin verhevene herderin van hoge schoonheid, eenvoudigheid van zeden en kuisheid; en het ongeloof van den ouden en nieuweren tijd heeft niet verzuimd zich van dit lied meester te maken en het als ene verheerlijking van grof zinnelijke liefde, gelijk het Oosten er zo vele heeft voortgebracht, aan te merken. Daarentegen heeft de Synagoge sedert den tijd van Ezra, en de kerk ten allen tijde beweerd, dat het lied ene Voorzegging is en als zodanig geestelijk moet worden uitgelegd. Binnen den kring der Christelijke kerk en van den zamenhang met de goddelijke verlossingsdaden, bestaat deze vraag, welke van deze beide beschouwingen de rechte zij, niet. Reeds het stellen dezer vraag onderstelt de mogelijkheid dat in de Heilige Schrift een boek zou kunnen plaats vinden, waarin gene daad Gods tot verlossing der mensheid wordt voorgesteld. Is dit lied niet geestelijk, zo is Salomo een wellustige, en het geheel juist het tegendeel van hetgeen het goddelijke leven bewerkt, zo is het lied een der sterkste gedenkschriften van zinnelijkheid en godvergetenheid. Hier is het scheidingspunt tussen vijandschap en openbaringsgeloof. Dat het lied den heidenen, wien het voorgehouden werd, tot een aanstoot geweest is, kan niet geloochend worden; maar de Heilige Schrift wil ook niet zonder aanstoot zijn. Slechts hij, die gewillig is om den gang des Ouden Testaments mede te gaan en de nabijheid Gods in het Oude Verbond voor het geloof kent, erkent ook, dat dit lied slechts uit de overige Schriften des Ouden Testaments kan worden verstaan en daaraan op zijne beurt nieuw licht verschaft. Het is een lied ziende op het mysterie (verborgenheid) der echtelijke liefde. Ene bloot vleselijke betrekking is het huwelijk zelfs voor heidense volken niet geweest: dat wij dit zozeer hebben vergeten, bewijst slechts de diepe gezonkenheid van onzen tijd. Het mysterie der liefde bestaat echter (Hosea 1:2 ) in het uitsluitend welgevallen aan n persoon, in het geheel tot zich nemen en ontvangen van dien nen, in de volkomen bevrediging met dien nen..

Daarenboven is het huwelijk het afbeeldsel van een eeuwig oorspronkelijk beeld; want "alle liefde binnen het bereik van het geschapene, met al hare stichtingen en inrichtingen is ene afbeelding en ene afschaduwing der eeuwige liefde, die de drijfveer en de vervulling is van het volmaakte drieëenige leven Gods. Zo ook de echt. Het huwelijk heeft zijn scheppend vermogen naar haar oneindig beeld, het wezen en het leven Gods, waaraan het te gelijkertijd even eindeloos ongelijk als betrekkelijk gelijk is. Want God, de Vader heeft met de eeuwige liefde tot Zich zelven enen eeuwigen Zoon gegenereerd, met Wien Hij in enigheid des eeuwigen Heiligen Geestes verbonden is. Het huwelijk, uit het oogpunt der schepping beschouwd, behoort alzo tot de goddelijke wereldgedachte, welker inhoud wel niet goddelijk, maar toch naar het goddelijk beeld gevormd is. Het is geworteld in de Godsgedachte der schepping, die, in het tijdelijke en afgetrokken gedacht, de Godsgedachte der verlossing voorafgaat. Het is, beschouwd van uit de Godsgedachte der schepping, het afbeeldsel van een oorspronkelijk beeld, en, beschouwd van uit de Godsgedachte der verlossing, het voorbeeld (type) van een tegenbeeld (anti-type)." Immers het huwelijk profeteert van de liefdebetrekking van Jehova tot Zijn uitverkoren volk des Ouden Verbonds en verder van de betrekking van Christus tot Zijne Gemeente als de vervulling van het Oud-Testamentische beeld. Daarom werd reeds in de 5 Boeken van Mozes de zonde der afgoderij als echtbreuk van het volk aangeduid; daarom werd in Isaiah 61:10; Isaiah 62:4; Jeremiah 2:32; en Zeph. 3:17 de vreugde des Heeren in Israël en Israëls vreugde in den Heere onder het beeld van de feestelijke vreugde des bruigoms en der bruid voorgesteld; daarom spreken de profeten met klimmende duidelijkheid, vooral in Isaiah 40:1-66. Ezekiel 23:16 en Hosea 1:3 van den Heere als van enen trouwen, naijverigen echtgenoot van zijne vaak ontrouwe, andere mannen nalopende huisvrouw Israël, die Hij als Zijne bruid uit Egypte uitgevoerd en Zich bij Sinaï ondertrouwd heeft..

Salomo, de wijste der koningen, kende den Messias, van Wien hij zelf de type was, niet alleen naar het verstand als de geopenbaarde Wijsheid, maar ook als de Bruidegom der kerk en van elke gelovige ziel. Men moet ook al zeer ongeestelijk zijn om in het Hooglied een bloot natuurlijk voortbrengsel van het menselijk verstand te zien. Voor de innigste gelovigen van alle tijden was daarentegen juist het Hooglied het middelpunt, waarin al de stralen der liefde van Christus tot Zijne gemeente en die Zijner gemeente tot Hem, welke door de gehele Schrift verspreid zijn, als n lichtbeeld worden zamengevat. Ik weet wel dat sommigen dit mystiek noemen, daaronder verstaande ene vleselijke zinnelijke beschouwing en toepassing van de geestelijke en bovenzinnelijke liefde Gods; doch heeft iemand gezegd, dat ieder gelovige iets apocalyptisch dient te hebben, wij voegen er bij: "ook iets mystieks," daaronder verstaande de bevindelijke gemeenschap met de liefde Gods in Christus..

Over Christus en Zijne Kerk handelt dit Lied der Liederen in de allereerste en de voornaamste plaats. Salomo is de type van Christus en Sulamith van de Kerk. Men gaat daarom het veiligst, indien men, wat hier van de Kerk gezegd wordt, niet in alles, op de gelovigen in het bijzonder, overbrengt, hoewel aan de andere zijde het ook volkomen waar is, dat wat van de Kerk in het algemeen gezegd wordt, ook van den gelovige in het bijzonder geldt.

2.

A. De eerste akte (vs 2-Song of Solomon 2:7) vertoont ons de twee geliefden, gelijk zij voor de eerste maal aan het koninklijk hof te Jeruzalem te zamen zijn en in kuise liefde jegens elkaar ontvonken. Deze akte wordt verdeeld in twee bedrijven, waarin men beide keren een vertrek van het koninklijk paleis te Zion als de plaats der handeling moet denken, waarschijnlijk zulk een, dat onmiddellijk aan het park uitkwam en naar die zijde geopend was, van waar het ook het gezicht had op fris groen en op statige cypressen, cederen en dergelijken (Song of Solomon 1:16 vv)

I. Song of Solomon 1:2-Song of Solomon 1:8 Het lied begint met ene beurtzang tussen het koor der dochteren van Jeruzalem en Sulamith, een eenvoudig landmeisje uit Sulem of Sunem in Noord-Palestina (Song of Solomon 6:12), waarmee Salomo bij een uitstapje in die streken was bekend geworden, en die hij om hare hoge schoonheid tot zijne gade had verkoren, en naar zijn paleis te Jeruzalem had laten brengen. Op ongekunstelde, lieflijke wijze, overeenstemmende met hare eenvoudigheid van hart en natuurlijkheid, bekent zij hare vurige liefde tot haren koninklijken bruidegom. Gedurende dit gesprek moet men zich Salomo afwezig denken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 1

Song of Solomon 1:1.

HET VERLANGEN DER GEMEENTE NAAR HAREN BRUIDEGOM CHRISTUS, MET WIEN ZIJ IN LIEFDE ONDERTROUWD IS EN VERBONDEN.

1 Het Hooglied (woordelijk: Lied der liederen d.i. het schoonste, heerlijkste, boven alle andere liederen verheven lied, hetwelkdoor Gods Geest van Salomo is aanschouwd, gedicht en neergeschreven, waarschijnlijk in de vroegere jaren zijns levens.

Dit opschrift, zelfs al is het niet van Salomo zelven afkomstig, toch zeker van hogen ouderdom en van grote geloofwaardigheid, wil zeggen, dat het hier volgende Boek een zamenhangend geheel is en als zodanig ook door Salomo, den groten koning, dichter en wijze is opgesteld. De nauwkeurige beschouwing van de bijzonderheden, die er in voorkomen, bevestigt de waarheid hiervan. Ieder, die enig gevoel heeft voor de eenheid van een kunstgewrocht van menselijk verstand, zal uit het Hooglied den indruk ontvangen van ene uiterlijke eenheid, die tot ene innerlijke eenheid doet besluiten. Zo ook, wat de afkomst van Salomo betreft, want ofschoon (met uitzondering misschien van Psalms 72:1) de andere Salomonische geschriften, zo als de Spreuken en andere Psalmen, weinig overeenkomst in taal hebben met het Hooglied, zo toont toch de uitgestrekte en nauwkeurige kennis van merkwaardige en zeldzame voorwerpen in het rijk der natuur, gelijk zij in de stoute en heerlijke beelden in dit lied te voorschijn treedt (1 Kings 5:13), de juiste bekendheid met alle delen des lands, de grote zekerheid en ongezochte wijze, waarop het lied van toestanden en geschiedkundige verhoudingen uit het Davidisch-Salomonisch tijdperk spreekt, en eindelijk de hoge, schitterende taal, en het algemeen menselijke, dat den naasten inhoud van het Lied uitmaakt, dat het in geen anderen tijd dan in den bloeitijd van Israëls volk en letterkunde, en wederom dat het slechts uit Salomo's hand en eigen ervaring zijn oorsprong hebben kan. Daar Salomo echter in zijn later leven tot afgodendienst en wellust verviel (1 Kings 11:3), zo moet uit hoofde van de hogere zedelijke reinheid, die ons uit het geheel tegemoet treedt, een vroegere tijd zijns levens, toen hij nog met zijn hart in ootmoedige gehoorzaamheid stond en zijne rijke geestesgaven nog niet door zondedienst gestoord waren, de tijd zijn, waarin hij dit lieflijk lied heeft gedicht. -Beschouwen wij echter het lied met een geestelijk oog, zo treft ons daarin een diepe, volkomen vrede Gods, zo als die slechts in den tijd van Salomo, den vredekoning aanwezig was. In zijnen besten tijd smaakte Salomo, te midden van de genietingen dezer wereld gelijk als in de pracht van den tempelbouw, Goddelijke krachten des eeuwigen levens, gelijk zij ons ook uit ons Lied tegemoet vloeien..

Maar wat is eigenlijk de inhoud van het Hooglied en uit welk standpunt is het te verstaan? Uiterlijk beschouwd is de inhoud de bruids- en echtelijke liefde tussen den koning Salomo en ene arme tot koningin verhevene herderin van hoge schoonheid, eenvoudigheid van zeden en kuisheid; en het ongeloof van den ouden en nieuweren tijd heeft niet verzuimd zich van dit lied meester te maken en het als ene verheerlijking van grof zinnelijke liefde, gelijk het Oosten er zo vele heeft voortgebracht, aan te merken. Daarentegen heeft de Synagoge sedert den tijd van Ezra, en de kerk ten allen tijde beweerd, dat het lied ene Voorzegging is en als zodanig geestelijk moet worden uitgelegd. Binnen den kring der Christelijke kerk en van den zamenhang met de goddelijke verlossingsdaden, bestaat deze vraag, welke van deze beide beschouwingen de rechte zij, niet. Reeds het stellen dezer vraag onderstelt de mogelijkheid dat in de Heilige Schrift een boek zou kunnen plaats vinden, waarin gene daad Gods tot verlossing der mensheid wordt voorgesteld. Is dit lied niet geestelijk, zo is Salomo een wellustige, en het geheel juist het tegendeel van hetgeen het goddelijke leven bewerkt, zo is het lied een der sterkste gedenkschriften van zinnelijkheid en godvergetenheid. Hier is het scheidingspunt tussen vijandschap en openbaringsgeloof. Dat het lied den heidenen, wien het voorgehouden werd, tot een aanstoot geweest is, kan niet geloochend worden; maar de Heilige Schrift wil ook niet zonder aanstoot zijn. Slechts hij, die gewillig is om den gang des Ouden Testaments mede te gaan en de nabijheid Gods in het Oude Verbond voor het geloof kent, erkent ook, dat dit lied slechts uit de overige Schriften des Ouden Testaments kan worden verstaan en daaraan op zijne beurt nieuw licht verschaft. Het is een lied ziende op het mysterie (verborgenheid) der echtelijke liefde. Ene bloot vleselijke betrekking is het huwelijk zelfs voor heidense volken niet geweest: dat wij dit zozeer hebben vergeten, bewijst slechts de diepe gezonkenheid van onzen tijd. Het mysterie der liefde bestaat echter (Hosea 1:2 ) in het uitsluitend welgevallen aan n persoon, in het geheel tot zich nemen en ontvangen van dien nen, in de volkomen bevrediging met dien nen..

Daarenboven is het huwelijk het afbeeldsel van een eeuwig oorspronkelijk beeld; want "alle liefde binnen het bereik van het geschapene, met al hare stichtingen en inrichtingen is ene afbeelding en ene afschaduwing der eeuwige liefde, die de drijfveer en de vervulling is van het volmaakte drieëenige leven Gods. Zo ook de echt. Het huwelijk heeft zijn scheppend vermogen naar haar oneindig beeld, het wezen en het leven Gods, waaraan het te gelijkertijd even eindeloos ongelijk als betrekkelijk gelijk is. Want God, de Vader heeft met de eeuwige liefde tot Zich zelven enen eeuwigen Zoon gegenereerd, met Wien Hij in enigheid des eeuwigen Heiligen Geestes verbonden is. Het huwelijk, uit het oogpunt der schepping beschouwd, behoort alzo tot de goddelijke wereldgedachte, welker inhoud wel niet goddelijk, maar toch naar het goddelijk beeld gevormd is. Het is geworteld in de Godsgedachte der schepping, die, in het tijdelijke en afgetrokken gedacht, de Godsgedachte der verlossing voorafgaat. Het is, beschouwd van uit de Godsgedachte der schepping, het afbeeldsel van een oorspronkelijk beeld, en, beschouwd van uit de Godsgedachte der verlossing, het voorbeeld (type) van een tegenbeeld (anti-type)." Immers het huwelijk profeteert van de liefdebetrekking van Jehova tot Zijn uitverkoren volk des Ouden Verbonds en verder van de betrekking van Christus tot Zijne Gemeente als de vervulling van het Oud-Testamentische beeld. Daarom werd reeds in de 5 Boeken van Mozes de zonde der afgoderij als echtbreuk van het volk aangeduid; daarom werd in Isaiah 61:10; Isaiah 62:4; Jeremiah 2:32; en Zeph. 3:17 de vreugde des Heeren in Israël en Israëls vreugde in den Heere onder het beeld van de feestelijke vreugde des bruigoms en der bruid voorgesteld; daarom spreken de profeten met klimmende duidelijkheid, vooral in Isaiah 40:1-66. Ezekiel 23:16 en Hosea 1:3 van den Heere als van enen trouwen, naijverigen echtgenoot van zijne vaak ontrouwe, andere mannen nalopende huisvrouw Israël, die Hij als Zijne bruid uit Egypte uitgevoerd en Zich bij Sinaï ondertrouwd heeft..

Salomo, de wijste der koningen, kende den Messias, van Wien hij zelf de type was, niet alleen naar het verstand als de geopenbaarde Wijsheid, maar ook als de Bruidegom der kerk en van elke gelovige ziel. Men moet ook al zeer ongeestelijk zijn om in het Hooglied een bloot natuurlijk voortbrengsel van het menselijk verstand te zien. Voor de innigste gelovigen van alle tijden was daarentegen juist het Hooglied het middelpunt, waarin al de stralen der liefde van Christus tot Zijne gemeente en die Zijner gemeente tot Hem, welke door de gehele Schrift verspreid zijn, als n lichtbeeld worden zamengevat. Ik weet wel dat sommigen dit mystiek noemen, daaronder verstaande ene vleselijke zinnelijke beschouwing en toepassing van de geestelijke en bovenzinnelijke liefde Gods; doch heeft iemand gezegd, dat ieder gelovige iets apocalyptisch dient te hebben, wij voegen er bij: "ook iets mystieks," daaronder verstaande de bevindelijke gemeenschap met de liefde Gods in Christus..

Over Christus en Zijne Kerk handelt dit Lied der Liederen in de allereerste en de voornaamste plaats. Salomo is de type van Christus en Sulamith van de Kerk. Men gaat daarom het veiligst, indien men, wat hier van de Kerk gezegd wordt, niet in alles, op de gelovigen in het bijzonder, overbrengt, hoewel aan de andere zijde het ook volkomen waar is, dat wat van de Kerk in het algemeen gezegd wordt, ook van den gelovige in het bijzonder geldt.

2.

A. De eerste akte (vs 2-Song of Solomon 2:7) vertoont ons de twee geliefden, gelijk zij voor de eerste maal aan het koninklijk hof te Jeruzalem te zamen zijn en in kuise liefde jegens elkaar ontvonken. Deze akte wordt verdeeld in twee bedrijven, waarin men beide keren een vertrek van het koninklijk paleis te Zion als de plaats der handeling moet denken, waarschijnlijk zulk een, dat onmiddellijk aan het park uitkwam en naar die zijde geopend was, van waar het ook het gezicht had op fris groen en op statige cypressen, cederen en dergelijken (Song of Solomon 1:16 vv)

I. Song of Solomon 1:2-Song of Solomon 1:8 Het lied begint met ene beurtzang tussen het koor der dochteren van Jeruzalem en Sulamith, een eenvoudig landmeisje uit Sulem of Sunem in Noord-Palestina (Song of Solomon 6:12), waarmee Salomo bij een uitstapje in die streken was bekend geworden, en die hij om hare hoge schoonheid tot zijne gade had verkoren, en naar zijn paleis te Jeruzalem had laten brengen. Op ongekunstelde, lieflijke wijze, overeenstemmende met hare eenvoudigheid van hart en natuurlijkheid, bekent zij hare vurige liefde tot haren koninklijken bruidegom. Gedurende dit gesprek moet men zich Salomo afwezig denken.

Vers 2

2. Sulamith alleen zingt: Hij, mijn bruidegom en beminde, kusse mij = och, of hij mij kuste met de kussen (Hebreeën met den kus), al ware het ook slechts met nen zijns monds, want uwe uitnemende liefde (Hebreeën uwe liefde), o mijn beminde, wanneer gij mij kust, is a) beter, lieflijker, zoeter dan wijn.

a) Song of Solomon 4:10.

Liefde is het thema van het Hooglied. De bruid heeft den Bruidegom lief, omdat hij haar het eerst heeft lief gehad. (1 John 3:10). Het lied begint wel met hare liefde, want Zijne liefde heeft geen begin, maar is van eeuwigheid; nochtans zegt de Bruid niet: "Ik zal hem kussen." Neen, zij verwacht van Hem het eerst het teken, het bewijs Zijner liefde tot haar.. De kussen Zijns monds betekenen ongetwijfeld die verkwikkende verzekeringen van vergeving, waarmee de gelovigen van tijd tot tijd worden bevoorrecht. Voornamelijk, wanneer zij diep verootmoedigd zijn wegens hun zonden, in het midden van hun vreze en droefheid, verkrijgen zij zulke ontdekkingen van des Heilands heerlijkheid en genade en van Zijne macht en gewilligheid om te behouden, dat hun smarten worden weggevaagd, en zij vervuld worden met vrede en blijdschap, en overvloeien van liefde en hope door de kracht des Heiligen Geestes..

Beter dan wijn. Het werk des Heiligen Geestes wordt in de Schrift meestal bij zich bewegende of vloeiende hoofdstoffen en werkingen, zo als het water, het vuur, de lucht, de wind, vergeleken als het best overeenkomende met de eigenschap van uitstroming en uitbreiding, waardoor het geestelijk leven in het hart des zondaars intreedt en zich ontwikkelt..

En wat is dat dus, dat zij daarmee betoogt? Buiten twijfel hoofdzakelijk niet anders, dan dat zij wenst dadelijk aandeel te hebben aan zekere genadekussen en liefdebewijzen, waarmee Jezus Zijn volk voorstaat, door met ter daad te genieten en te gevoelen en wel te genieten onder zulke bewegingen, gevolgen en omstandigheden, die aan het kussen eigen zijn..

De kus is het teken van liefde, vereniging, vrede en vreugde. Het is daarom, dat de Bruid hier dadelijk deze begeerte uitspreekt, opdat zij de liefde van haar Bruidegom genieten mocht, zich met Hem verenigd gevoelen, de vrede in haar hart voelen indalen en dientengevolge in vreugde en blijdschap mocht verkeren.

Vers 2

2. Sulamith alleen zingt: Hij, mijn bruidegom en beminde, kusse mij = och, of hij mij kuste met de kussen (Hebreeën met den kus), al ware het ook slechts met nen zijns monds, want uwe uitnemende liefde (Hebreeën uwe liefde), o mijn beminde, wanneer gij mij kust, is a) beter, lieflijker, zoeter dan wijn.

a) Song of Solomon 4:10.

Liefde is het thema van het Hooglied. De bruid heeft den Bruidegom lief, omdat hij haar het eerst heeft lief gehad. (1 John 3:10). Het lied begint wel met hare liefde, want Zijne liefde heeft geen begin, maar is van eeuwigheid; nochtans zegt de Bruid niet: "Ik zal hem kussen." Neen, zij verwacht van Hem het eerst het teken, het bewijs Zijner liefde tot haar.. De kussen Zijns monds betekenen ongetwijfeld die verkwikkende verzekeringen van vergeving, waarmee de gelovigen van tijd tot tijd worden bevoorrecht. Voornamelijk, wanneer zij diep verootmoedigd zijn wegens hun zonden, in het midden van hun vreze en droefheid, verkrijgen zij zulke ontdekkingen van des Heilands heerlijkheid en genade en van Zijne macht en gewilligheid om te behouden, dat hun smarten worden weggevaagd, en zij vervuld worden met vrede en blijdschap, en overvloeien van liefde en hope door de kracht des Heiligen Geestes..

Beter dan wijn. Het werk des Heiligen Geestes wordt in de Schrift meestal bij zich bewegende of vloeiende hoofdstoffen en werkingen, zo als het water, het vuur, de lucht, de wind, vergeleken als het best overeenkomende met de eigenschap van uitstroming en uitbreiding, waardoor het geestelijk leven in het hart des zondaars intreedt en zich ontwikkelt..

En wat is dat dus, dat zij daarmee betoogt? Buiten twijfel hoofdzakelijk niet anders, dan dat zij wenst dadelijk aandeel te hebben aan zekere genadekussen en liefdebewijzen, waarmee Jezus Zijn volk voorstaat, door met ter daad te genieten en te gevoelen en wel te genieten onder zulke bewegingen, gevolgen en omstandigheden, die aan het kussen eigen zijn..

De kus is het teken van liefde, vereniging, vrede en vreugde. Het is daarom, dat de Bruid hier dadelijk deze begeerte uitspreekt, opdat zij de liefde van haar Bruidegom genieten mocht, zich met Hem verenigd gevoelen, de vrede in haar hart voelen indalen en dientengevolge in vreugde en blijdschap mocht verkeren.

Vers 3

3. Uwe oliën, waarmee gij uw hoofd- en baardhaar gezalfd hebt, zijn goed, lieflijk tot reuk; maar uw naam, waar in de ganse volheid van uwe heerlijke eigenschappen en het ganse geweld van uwe liefde, verborgen ligt, is ene olie, die uitgestort wordt, 1) ene zalf een reukwerk, dat uitgegoten is, en daardoor een zo kostelijken geur verspreidt; daarom bewonderen, vereren en hebben u de maagden lief, 2) beter: daarom hebben ook maagden = jonkvrouwen, zo als ik en deze vrouwen, die aan uw hof leven, u lief als haren hoogstbeminnelijken, glansrijken en tederen koning.

1) Er heeft hier een opklimming, of liever ene vergelijking plaats. De olie, waarvan Salomo zich bedient, is heerlijk, is goed tot reuk, maar, wil de Bruid zeggen, Gij zelf, Uw Naam, Uw Wezen gaat de olie te boven, want die is als de olie, die uitgestort wordt. Zolang de olie in de fles blijft, blijft zij wel een edele specerij, maar de kracht en lieflijkheid wordt er niet van genoten, maar wanneer zij uitgestort wordt, wordt het eerst ervaren en het bemerkt hoe goed zij is. Zo is het ook met Christus en Zijne gelovigen. Al wat Hij heeft verworven is heerlijk en kostelijk voor de gelovigen, maar Hij zelf gaat alles te boven. Eerst dan, wanneer Hij zelf zich mededeelt, worden Zijne verdiensten genoten. Het is daarom dan ook, dat wij spreken in onze Belijdenisgeschriften van Christus en al Zijne weldaden aannemen, niet van de weldaden alleen, maar van Christus en al Zijne weldaden.

2) Het onschuldige meisje, dat eerst sinds korten tijd uit het buitenleven in den kring der talloze jonkvrouwen van het koninklijke hof (Song of Solomon 6:8) is verplaatst geworden, geeft zich hier rekenschap, waarom behalve zij zelf nog vele jonkvrouwen met bewonderende liefde en overgave den koning toegedaan zijn.

Zie nu hier in den naam van Salomo een edel beeld van de lieflijkheid van Jezus naam. (Isaiah 9:1). De reukolie overwint de vergiftige smetstoffen in de lucht, verheugt, versterkt en deelt zich onwederstaanbaar aan al het omringende mede. Zelfs in de geringste hoeveelheid toegereikt, wordt zij toch bemerkt en een sedert lang er van beroofd vat kan nog na vele jaren zijne aanraking er mede niet verloochenen. De blote vermelding van de liefde van Christus trekt alle kinderlijke maagdelijke zielen tot zich en zal Hem eens alle natiën tegemoet voeren. Hoe zoet zal Jezus zelf eens zijn voor hem, die met Zijne volle liefdegemeenschap verwaardigd wordt.

Vers 3

3. Uwe oliën, waarmee gij uw hoofd- en baardhaar gezalfd hebt, zijn goed, lieflijk tot reuk; maar uw naam, waar in de ganse volheid van uwe heerlijke eigenschappen en het ganse geweld van uwe liefde, verborgen ligt, is ene olie, die uitgestort wordt, 1) ene zalf een reukwerk, dat uitgegoten is, en daardoor een zo kostelijken geur verspreidt; daarom bewonderen, vereren en hebben u de maagden lief, 2) beter: daarom hebben ook maagden = jonkvrouwen, zo als ik en deze vrouwen, die aan uw hof leven, u lief als haren hoogstbeminnelijken, glansrijken en tederen koning.

1) Er heeft hier een opklimming, of liever ene vergelijking plaats. De olie, waarvan Salomo zich bedient, is heerlijk, is goed tot reuk, maar, wil de Bruid zeggen, Gij zelf, Uw Naam, Uw Wezen gaat de olie te boven, want die is als de olie, die uitgestort wordt. Zolang de olie in de fles blijft, blijft zij wel een edele specerij, maar de kracht en lieflijkheid wordt er niet van genoten, maar wanneer zij uitgestort wordt, wordt het eerst ervaren en het bemerkt hoe goed zij is. Zo is het ook met Christus en Zijne gelovigen. Al wat Hij heeft verworven is heerlijk en kostelijk voor de gelovigen, maar Hij zelf gaat alles te boven. Eerst dan, wanneer Hij zelf zich mededeelt, worden Zijne verdiensten genoten. Het is daarom dan ook, dat wij spreken in onze Belijdenisgeschriften van Christus en al Zijne weldaden aannemen, niet van de weldaden alleen, maar van Christus en al Zijne weldaden.

2) Het onschuldige meisje, dat eerst sinds korten tijd uit het buitenleven in den kring der talloze jonkvrouwen van het koninklijke hof (Song of Solomon 6:8) is verplaatst geworden, geeft zich hier rekenschap, waarom behalve zij zelf nog vele jonkvrouwen met bewonderende liefde en overgave den koning toegedaan zijn.

Zie nu hier in den naam van Salomo een edel beeld van de lieflijkheid van Jezus naam. (Isaiah 9:1). De reukolie overwint de vergiftige smetstoffen in de lucht, verheugt, versterkt en deelt zich onwederstaanbaar aan al het omringende mede. Zelfs in de geringste hoeveelheid toegereikt, wordt zij toch bemerkt en een sedert lang er van beroofd vat kan nog na vele jaren zijne aanraking er mede niet verloochenen. De blote vermelding van de liefde van Christus trekt alle kinderlijke maagdelijke zielen tot zich en zal Hem eens alle natiën tegemoet voeren. Hoe zoet zal Jezus zelf eens zijn voor hem, die met Zijne volle liefdegemeenschap verwaardigd wordt.

Vers 4

4. Beurtzang tussen Sulamith en de dochteren Jeruzalems d.i. het koor der vrouwen van het hof. Sulamith: Trek mij, dat ik in uwe dichte nabijheid moge verkeren! -Sulamith en de dochters van Jeruzalem: wij zullenin vreugdevolle liefdehaast u nalopen, tot u lopen. Sulamith: De koning heeft mij boven alle andere lief en hoog geëerd, daarom heeftHij mij reeds dikwijls gebracht in zijne binnenkameren, zijne bijzondere koninklijke vertrekken, waarin anders gene vrouw van het hof wordt toegelaten; daar verkeer ik dikwijls in zijne volle nabijheid. Dochters van Jeruzalem: wij zullen a) ons verheugen en in u verblijden, beter: wij verheugen en verblijden ons over u, dat gij met ons de zoetigheid van des koningsliefde hebt leren smaken; ook wij zullen uwe uitnemende liefde o koning, met roemen en prijzen vermelden, meer dan denhartvervrolijkenden wijn: Sulamith: de oprechten hebben u lief, juister: Ja met recht hebben zij u lief, want gij verdient het van allen bemind te worden.

a) 1 Peter 1:8.

Trek mij, wij zullen u nalopen. Ene toespeling hierop vinden wij in Johannes 6:44: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, die Mij gezonden heeft hem trekke." En John 12:32 "Zo wanneer Ik van de aarde verhoogd zal zijn, zal Ik hen allen tot Mij trekken.".

Wij zijn niet alleen zwak en onvermogende, om zonder hulpe verder te komen, dan wij zijn, maar ook van nature afkerig, om tot God te gaan, en daarom moeten wij bidden, om den invloed van Zijnen Geest, door Wiens kracht wij onzen tegenzin overwinnen en wij gewillig gemaakt worden. Trek mij, of anders beweeg ik mij niet, overweldig de wereld en het vlees, welke mij anders van U zouden aftrekken. Wij worden niet tot Christus gedreven, maar op ene wijze als overeenkomstig is met den aard van een redelijk schepsel tot Hem getrokken..

Het is nu niet twijfelachtig, dat waar de Bruid er van spreekt, dat zij verlangt naar de kussen van Christus en zo Christus reeds kent en herinnert als door Hem getrokken, zij op een voortdurende en krachtige trekking hoopt, waardoor zij met haar hart en alle kracht meer van zichzelve en van het hare wordt afgetrokken en Christus te nauwer ingelijfd door liefde, geloof, hoop, gehoorzaamheid, navolging en alle hemelse deugden. ( MARCK).

De begenadigde ziele heeft deze gemeenschap met Christus eigen met en nevens de heiligen. Want in de binnenkameren toegelaten zijnde, ontmoet ze niet alleen haar zielsbeminde, maar ook haar geliefde medebroeders en zusteren in den Heere. Dus zegt zij met recht, dat alleen de oprechten Hem liefhebben. Alle ware gelovigen en getrouwe Godlievende mensen hebben ook Christus lief..

Vers 4

4. Beurtzang tussen Sulamith en de dochteren Jeruzalems d.i. het koor der vrouwen van het hof. Sulamith: Trek mij, dat ik in uwe dichte nabijheid moge verkeren! -Sulamith en de dochters van Jeruzalem: wij zullenin vreugdevolle liefdehaast u nalopen, tot u lopen. Sulamith: De koning heeft mij boven alle andere lief en hoog geëerd, daarom heeftHij mij reeds dikwijls gebracht in zijne binnenkameren, zijne bijzondere koninklijke vertrekken, waarin anders gene vrouw van het hof wordt toegelaten; daar verkeer ik dikwijls in zijne volle nabijheid. Dochters van Jeruzalem: wij zullen a) ons verheugen en in u verblijden, beter: wij verheugen en verblijden ons over u, dat gij met ons de zoetigheid van des koningsliefde hebt leren smaken; ook wij zullen uwe uitnemende liefde o koning, met roemen en prijzen vermelden, meer dan denhartvervrolijkenden wijn: Sulamith: de oprechten hebben u lief, juister: Ja met recht hebben zij u lief, want gij verdient het van allen bemind te worden.

a) 1 Peter 1:8.

Trek mij, wij zullen u nalopen. Ene toespeling hierop vinden wij in Johannes 6:44: "Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, die Mij gezonden heeft hem trekke." En John 12:32 "Zo wanneer Ik van de aarde verhoogd zal zijn, zal Ik hen allen tot Mij trekken.".

Wij zijn niet alleen zwak en onvermogende, om zonder hulpe verder te komen, dan wij zijn, maar ook van nature afkerig, om tot God te gaan, en daarom moeten wij bidden, om den invloed van Zijnen Geest, door Wiens kracht wij onzen tegenzin overwinnen en wij gewillig gemaakt worden. Trek mij, of anders beweeg ik mij niet, overweldig de wereld en het vlees, welke mij anders van U zouden aftrekken. Wij worden niet tot Christus gedreven, maar op ene wijze als overeenkomstig is met den aard van een redelijk schepsel tot Hem getrokken..

Het is nu niet twijfelachtig, dat waar de Bruid er van spreekt, dat zij verlangt naar de kussen van Christus en zo Christus reeds kent en herinnert als door Hem getrokken, zij op een voortdurende en krachtige trekking hoopt, waardoor zij met haar hart en alle kracht meer van zichzelve en van het hare wordt afgetrokken en Christus te nauwer ingelijfd door liefde, geloof, hoop, gehoorzaamheid, navolging en alle hemelse deugden. ( MARCK).

De begenadigde ziele heeft deze gemeenschap met Christus eigen met en nevens de heiligen. Want in de binnenkameren toegelaten zijnde, ontmoet ze niet alleen haar zielsbeminde, maar ook haar geliefde medebroeders en zusteren in den Heere. Dus zegt zij met recht, dat alleen de oprechten Hem liefhebben. Alle ware gelovigen en getrouwe Godlievende mensen hebben ook Christus lief..

Vers 5

5. Sulamith alleen tot de dochteren Jeruzalems, die haar wegens hare donkere kleur nieuwsgierig aanzien: ja waarlijk ik ben zwart in uwe ogen, doch evenwel gans lieflijk 1) in de ogen van hem, die mij uit liefde tot zich getrokken en hier gebracht heeft, gij dochteren van Jeruzalem! 2) ja zwart en onaanzienlijk gelijk de door den zonnegloed der Arabische woestijn bruin-verbrande armzalige tenten vanden Arabischen stam Kedar (Genesis 25:13. 25:13 Isaiah 21:17); maar toch lieflijk gelijk deprachtige, glansrijke gordijnen 2) over de tenten van Salomo, wanneer hij naar des konings gebruik den zomer enen tijd lang in ene schone landstreek, gelijk bij En-gedi, onder tenten woont.

1) "Zwart ben ik in mij zelven. En arm en naakt en bloot; Maar lieflijk in genade. En heerlijk rijk en groot."

Ook wij moeten dit vasthouden: dat wij zondaren en te gelijk door de genade geliefden Gods en geroepene heiligen zijn. Romans 1:7..

De gelovige is een zondaar tevens en een heilige. Zijn eigen gerechtigheid is als een wegwerpelijk kleed, doch zelf met den mantel van Christus omhangen, is hij een aannemelijk lid der ware Kerk in de ogen van God..

2) De bruid was afkomstig uit Galilea, was niet opgevoed in het meer verfijnde Jeruzalem, maar was als herderin door de buitenlucht meer zwart geworden; in de ogen der dochteren van Jeruzalem was zij dus niet zo begeerlijk als in de ogen van Salomo. Maar die dochteren van Jeruzalem weten het niet, dat Salomo haar had uitverkoren, om zijne bruid, zijne gemalin te zijn. Dat juist die zwartheid van haar hem had aangetrokken, om zijn hart aan haar te geven. De beeldspraak is niet te miskennen. Zag de Gemeente op zich zelf, op hare zonde en schuld, op hare zwarte gedaante, vanwege hare geestelijke wangestalte, voorwaar dan was er niets, waarom de geestelijke Salomo zich haar zou aantrekken. Maar wat de wereld niet ziet en niet weet is, dat juist Hij daarom zich voor haar heeft overgegeven, zodat ook zij met de Bruid kan zeggen: zwart ben ik, maar in Zijne ogen lieflijk.

Vers 5

5. Sulamith alleen tot de dochteren Jeruzalems, die haar wegens hare donkere kleur nieuwsgierig aanzien: ja waarlijk ik ben zwart in uwe ogen, doch evenwel gans lieflijk 1) in de ogen van hem, die mij uit liefde tot zich getrokken en hier gebracht heeft, gij dochteren van Jeruzalem! 2) ja zwart en onaanzienlijk gelijk de door den zonnegloed der Arabische woestijn bruin-verbrande armzalige tenten vanden Arabischen stam Kedar (Genesis 25:13. 25:13 Isaiah 21:17); maar toch lieflijk gelijk deprachtige, glansrijke gordijnen 2) over de tenten van Salomo, wanneer hij naar des konings gebruik den zomer enen tijd lang in ene schone landstreek, gelijk bij En-gedi, onder tenten woont.

1) "Zwart ben ik in mij zelven. En arm en naakt en bloot; Maar lieflijk in genade. En heerlijk rijk en groot."

Ook wij moeten dit vasthouden: dat wij zondaren en te gelijk door de genade geliefden Gods en geroepene heiligen zijn. Romans 1:7..

De gelovige is een zondaar tevens en een heilige. Zijn eigen gerechtigheid is als een wegwerpelijk kleed, doch zelf met den mantel van Christus omhangen, is hij een aannemelijk lid der ware Kerk in de ogen van God..

2) De bruid was afkomstig uit Galilea, was niet opgevoed in het meer verfijnde Jeruzalem, maar was als herderin door de buitenlucht meer zwart geworden; in de ogen der dochteren van Jeruzalem was zij dus niet zo begeerlijk als in de ogen van Salomo. Maar die dochteren van Jeruzalem weten het niet, dat Salomo haar had uitverkoren, om zijne bruid, zijne gemalin te zijn. Dat juist die zwartheid van haar hem had aangetrokken, om zijn hart aan haar te geven. De beeldspraak is niet te miskennen. Zag de Gemeente op zich zelf, op hare zonde en schuld, op hare zwarte gedaante, vanwege hare geestelijke wangestalte, voorwaar dan was er niets, waarom de geestelijke Salomo zich haar zou aantrekken. Maar wat de wereld niet ziet en niet weet is, dat juist Hij daarom zich voor haar heeft overgegeven, zodat ook zij met de Bruid kan zeggen: zwart ben ik, maar in Zijne ogen lieflijk.

Vers 6

6. Daarom ziet mij niet 1) zo verwonderd aan, dat ikzo zwartachtig ben, omdat mij de zon van mijn geboorteland heeft beschenen, verbrand; de kinderen, zonen mijner moeder 2) mijne broeders waren tegen mij ontstoken, hard tegen mij gezind, zij hebben mij toen gezet tot ene hoederin der wijngaarden, die wij aldaar hebben. Daar hebben mij de zonnestralen den gansen dag verzengd. En toch hoe gelukkig was ik in mijne wijnbergen, niettegenstaande die vernedering mij door mijne broeders aangedaan! Maar nu! -mijnen eigenen wijngaard, 3) mijne edelste bezitting, dien ik heb (juister: had) maar dien ik hem, dien mijne ziel bemint ten offer gebracht heb, dien heb ik niet gehoed.

1) Daar is niets dat een meerderen stuit geeft, omtrent het Christendom dan het kruis, dat er van buiten opligt. Dat is het lot altijd van des Heeren volk. De Heere Jezus heeft dit tot een van de conditiën gesteld, op welke iemand Zijn discipel wordt. Dit is nu echter iets omtrent het Christendom, dat wel eerst en meest in het oog komt en vooral aan het natuurlijke verstand. Dit ziet zo de inwendige dierbaarheid en beminnelijkheid van een Christen en van deszelfs heilige Godsvrucht niet. En daarom wordt het daardoor zo zeer niet aangedaan en aangelokt, als het wel getroffen en afgeschrikt wordt door het uiterlijk en zichtbaar kruis, dat er op des Heeren volk ligt. Geen nodiger zaak derhalve, dan tegen die ergernissen te waken. Aan de ene kant, opdat gehele onbekeerden en vijanden van de Kerk daardoor geen oorzaak zouden nemen, om op haar te smalen, maar ook vooral, opdat eerste bekeerlingen en zwakke gelovigen daardoor niet zouden gestuit worden op hun weg, of weer terugkeren, nadat zij eens zijn begonnen te lopen..

2) Kinderen mijner moeder, of zonen mijner moeder. Hieruit blijkt niet alleen, dat de vader gestorven was, maar ook, dat zij hier spreekt van zonen uit het tweede huwelijk van hare moeder, derhalve van hare stiefbroeders. Deze hadden haar hard behandeld, zodat zij tot hoedster der wijngaarden was aangesteld en daarom was blootgesteld geweest aan de brandende stralen der Oosterse zon.

Wie zijn nu deze stiefbroeders, die haar hard en hardvochtig hadden behandeld? de leraren der wet, die de Kerk wilden zetten in het enge keurslijf van menselijke inzettingen, of zoals anderen willen, de verdrukkers der Kerk, die wel met haar uit n bloede zijn voortgekomen, maar geen geestesgemeenschap met haar oefenen.

3) Mijnen eigenen wijngaard kan hier niet anders zijn dan zij zelf, dan haar gehele persoon. Dien heeft zij niet gehoed. Zij heeft er niet voor kunnen zorgen, dat zij niet door de zon was verbrand. Maar dit was voor Salomo geen beletsel geweest, om haar te nemen. Hij had haar genomen, zoals zij was, zij had zich mogen geven, zoals zij was.

Vers 6

6. Daarom ziet mij niet 1) zo verwonderd aan, dat ikzo zwartachtig ben, omdat mij de zon van mijn geboorteland heeft beschenen, verbrand; de kinderen, zonen mijner moeder 2) mijne broeders waren tegen mij ontstoken, hard tegen mij gezind, zij hebben mij toen gezet tot ene hoederin der wijngaarden, die wij aldaar hebben. Daar hebben mij de zonnestralen den gansen dag verzengd. En toch hoe gelukkig was ik in mijne wijnbergen, niettegenstaande die vernedering mij door mijne broeders aangedaan! Maar nu! -mijnen eigenen wijngaard, 3) mijne edelste bezitting, dien ik heb (juister: had) maar dien ik hem, dien mijne ziel bemint ten offer gebracht heb, dien heb ik niet gehoed.

1) Daar is niets dat een meerderen stuit geeft, omtrent het Christendom dan het kruis, dat er van buiten opligt. Dat is het lot altijd van des Heeren volk. De Heere Jezus heeft dit tot een van de conditiën gesteld, op welke iemand Zijn discipel wordt. Dit is nu echter iets omtrent het Christendom, dat wel eerst en meest in het oog komt en vooral aan het natuurlijke verstand. Dit ziet zo de inwendige dierbaarheid en beminnelijkheid van een Christen en van deszelfs heilige Godsvrucht niet. En daarom wordt het daardoor zo zeer niet aangedaan en aangelokt, als het wel getroffen en afgeschrikt wordt door het uiterlijk en zichtbaar kruis, dat er op des Heeren volk ligt. Geen nodiger zaak derhalve, dan tegen die ergernissen te waken. Aan de ene kant, opdat gehele onbekeerden en vijanden van de Kerk daardoor geen oorzaak zouden nemen, om op haar te smalen, maar ook vooral, opdat eerste bekeerlingen en zwakke gelovigen daardoor niet zouden gestuit worden op hun weg, of weer terugkeren, nadat zij eens zijn begonnen te lopen..

2) Kinderen mijner moeder, of zonen mijner moeder. Hieruit blijkt niet alleen, dat de vader gestorven was, maar ook, dat zij hier spreekt van zonen uit het tweede huwelijk van hare moeder, derhalve van hare stiefbroeders. Deze hadden haar hard behandeld, zodat zij tot hoedster der wijngaarden was aangesteld en daarom was blootgesteld geweest aan de brandende stralen der Oosterse zon.

Wie zijn nu deze stiefbroeders, die haar hard en hardvochtig hadden behandeld? de leraren der wet, die de Kerk wilden zetten in het enge keurslijf van menselijke inzettingen, of zoals anderen willen, de verdrukkers der Kerk, die wel met haar uit n bloede zijn voortgekomen, maar geen geestesgemeenschap met haar oefenen.

3) Mijnen eigenen wijngaard kan hier niet anders zijn dan zij zelf, dan haar gehele persoon. Dien heeft zij niet gehoed. Zij heeft er niet voor kunnen zorgen, dat zij niet door de zon was verbrand. Maar dit was voor Salomo geen beletsel geweest, om haar te nemen. Hij had haar genomen, zoals zij was, zij had zich mogen geven, zoals zij was.

Vers 7

7. O, Zeg a) mij aan, 1) gij, b) dien mijne ziel, mijn ganse hart liefheeft (Song of Solomon 3:1-Song of Solomon 3:4 Song of Solomon 3:1-Song of Solomon 3:4), gij, voor wien ik mijn geliefden geboortegrond en mijne gulden vrijheid heb verlaten en opgeofferd, waar gij, met uwe kudde weidt, waar gij onder schaduwrijke bomen de kudde legert in den heten middag, waarom blijft gij zolang weg, gij, wiens liefde alleen mij hier houdt in deze vreemde pracht en die alleen mij gelukkig maakt? O haast u tot mij, want waarom zou ik zijn als ene, die zich bedekt, vermomd, bij de kudden uwer metgezellen? der overige herders, om te vragen, waar gij heengegaan zijt, d.i. zonder beeldspraak: opdat ik niet nog langer hier in den kring van deze vreemde vrouwen alleen hebbe te blijven en u te vergeefs met mijne ogen en gedachten zoeke.

a) Deuteronomy 12:5. b) Song of Solomon 3:1,Song of Solomon 3:2,Song of Solomon 3:3.

De gedachtenkring van Sulamith, als van een echt landmeisje, beweegt zich zelfs hier aan het koninklijk hof geheel in de beschouwing van haar land. Hem, den door haar beminden en geëerden koning, den herder der volken, stelt zij zich het liefst voor als een herder van schapen, die met zijne kudde van de ene weide naar de andere trekt en des middags rust neemt. Boven dit beroep als in hare ogen het schoonste en hoogste, reikt haar eenvoud niet: het lag haar echter daarom des te nader, omdat het herdersleven in Israël zelfs een hooggeprezen en gewaardeerd, vroeger zelfs door vorsten beoefend leven was. -"Zo dwaas als Sulamiths vraag was, zo innemend is de indruk, dien de kinderlijke eenvoudigheid, en zo overweldigend de indruk, dien de schoonheid der vraagster maakt. De hofvrouwen schromen dan ook om de beminnelijke onschuld dezer kinderlijke gedachten, die zij maakt, te storen en geven haar een antwoord overeenkomende met den beperkten gezichtskring der vraag, dat alzo niets betekent en de schone herderin even onkundig laat als tevoren.".

Gelijk hier de lieflijke vereniging van kinderlijken ootmoed en van innig smachten naar haren geliefde, die Sulamiths karakter reeds in dezen eersten zang kenschetst, haar schoonste sieraad uitmaakt, waardoor zij zich de liefde van haren koninklijken bruidegom waardig betoont, zo ontkiemt in elke Christenziel, die door den Heere wordt geroepen om aan Zijne genade deel te krijgen, de behoefte om zich aan Zijne genadetrekking gewillig en met hartelijk verlangen naar meer volkomen vereniging over te geven, als hoogste plicht.

In de twee voorgaande verzen zich kerende tot de dochteren van Jeruzalem, had zij haren uiterlijken desolaten toestand in de wereld gezegd. Door een zon der verdrukking tot zwart wordens toe beschenen en onder ontsteking van mensen tegen haar gemaakt als tot een hoederin der wijngaarden. Ziet daar, in de wereld had zij niet veel, maar alles was tegen haar. Doch ziet ook eens, hoe dit haar te meer deed kleven aan den Heere Jezus. In Hem vindt zij genoeg en daarom door even schielijke persoonswending keert zij zich aanstonds weer naar haar Bruidegom toe, als zij maar bij Hem mag wezen, dat is haar genoeg..

2) In het Hebreeën keotejah. Eigenlijk, vermomd, met een sluier voorzien. Wat betekent dit? Met een sluier voorzien zich de treurenden. Van David lezen we, dat hij zijn hoofd had toegewonden (2 Samuel 19:4) toen hij treurde over Absaloms dood. Zo hebben ook vele uitleggers het hier opgevat. Maar o.i. past deze betekenis hier niet. Van een treuren der bruid is hier geen sprake, wel van een heimwee naar haar bruidegom om hem te hebben.

Ook van een omwinden of zich bedekken van vrouwen, om daarmee de mannen te verschalken, wordt gesproken in de Schrift. Denkt aan Thamar en Juda.

Maar ook van een zich bedekken van weduwen of van vrouwen, die van hun mannen zijn verstoten. En die laatste betekenis moeten we hier hebben. Zij smeekt om den terugkeer van hem, opdat zij zich niet als ene verstotene vrouw voor hare metgezellinnen moet openbaren.

Vers 7

7. O, Zeg a) mij aan, 1) gij, b) dien mijne ziel, mijn ganse hart liefheeft (Song of Solomon 3:1-Song of Solomon 3:4 Song of Solomon 3:1-Song of Solomon 3:4), gij, voor wien ik mijn geliefden geboortegrond en mijne gulden vrijheid heb verlaten en opgeofferd, waar gij, met uwe kudde weidt, waar gij onder schaduwrijke bomen de kudde legert in den heten middag, waarom blijft gij zolang weg, gij, wiens liefde alleen mij hier houdt in deze vreemde pracht en die alleen mij gelukkig maakt? O haast u tot mij, want waarom zou ik zijn als ene, die zich bedekt, vermomd, bij de kudden uwer metgezellen? der overige herders, om te vragen, waar gij heengegaan zijt, d.i. zonder beeldspraak: opdat ik niet nog langer hier in den kring van deze vreemde vrouwen alleen hebbe te blijven en u te vergeefs met mijne ogen en gedachten zoeke.

a) Deuteronomy 12:5. b) Song of Solomon 3:1,Song of Solomon 3:2,Song of Solomon 3:3.

De gedachtenkring van Sulamith, als van een echt landmeisje, beweegt zich zelfs hier aan het koninklijk hof geheel in de beschouwing van haar land. Hem, den door haar beminden en geëerden koning, den herder der volken, stelt zij zich het liefst voor als een herder van schapen, die met zijne kudde van de ene weide naar de andere trekt en des middags rust neemt. Boven dit beroep als in hare ogen het schoonste en hoogste, reikt haar eenvoud niet: het lag haar echter daarom des te nader, omdat het herdersleven in Israël zelfs een hooggeprezen en gewaardeerd, vroeger zelfs door vorsten beoefend leven was. -"Zo dwaas als Sulamiths vraag was, zo innemend is de indruk, dien de kinderlijke eenvoudigheid, en zo overweldigend de indruk, dien de schoonheid der vraagster maakt. De hofvrouwen schromen dan ook om de beminnelijke onschuld dezer kinderlijke gedachten, die zij maakt, te storen en geven haar een antwoord overeenkomende met den beperkten gezichtskring der vraag, dat alzo niets betekent en de schone herderin even onkundig laat als tevoren.".

Gelijk hier de lieflijke vereniging van kinderlijken ootmoed en van innig smachten naar haren geliefde, die Sulamiths karakter reeds in dezen eersten zang kenschetst, haar schoonste sieraad uitmaakt, waardoor zij zich de liefde van haren koninklijken bruidegom waardig betoont, zo ontkiemt in elke Christenziel, die door den Heere wordt geroepen om aan Zijne genade deel te krijgen, de behoefte om zich aan Zijne genadetrekking gewillig en met hartelijk verlangen naar meer volkomen vereniging over te geven, als hoogste plicht.

In de twee voorgaande verzen zich kerende tot de dochteren van Jeruzalem, had zij haren uiterlijken desolaten toestand in de wereld gezegd. Door een zon der verdrukking tot zwart wordens toe beschenen en onder ontsteking van mensen tegen haar gemaakt als tot een hoederin der wijngaarden. Ziet daar, in de wereld had zij niet veel, maar alles was tegen haar. Doch ziet ook eens, hoe dit haar te meer deed kleven aan den Heere Jezus. In Hem vindt zij genoeg en daarom door even schielijke persoonswending keert zij zich aanstonds weer naar haar Bruidegom toe, als zij maar bij Hem mag wezen, dat is haar genoeg..

2) In het Hebreeën keotejah. Eigenlijk, vermomd, met een sluier voorzien. Wat betekent dit? Met een sluier voorzien zich de treurenden. Van David lezen we, dat hij zijn hoofd had toegewonden (2 Samuel 19:4) toen hij treurde over Absaloms dood. Zo hebben ook vele uitleggers het hier opgevat. Maar o.i. past deze betekenis hier niet. Van een treuren der bruid is hier geen sprake, wel van een heimwee naar haar bruidegom om hem te hebben.

Ook van een omwinden of zich bedekken van vrouwen, om daarmee de mannen te verschalken, wordt gesproken in de Schrift. Denkt aan Thamar en Juda.

Maar ook van een zich bedekken van weduwen of van vrouwen, die van hun mannen zijn verstoten. En die laatste betekenis moeten we hier hebben. Zij smeekt om den terugkeer van hem, opdat zij zich niet als ene verstotene vrouw voor hare metgezellinnen moet openbaren.

Vers 8

8. De dochters van Jeruzalem, aangedaan door de landelijke wijze van uitdrukking en de landelijke beelden van Sulamith: Indien gij het niet weet, waar uw geliefde weidt a) o, gij schoonste onder de vrouwen, zo ga uit, trek zelf uit als herderin op de voetstappen der schapen, volg de voetsporen der kudden en weid daar uwe geiten, die gij zeker wel zult hebben, daar gij toch zo met het land- en herdersleven ingenomen zijt bij de woningen der herderen, 1) d.i. de tenten, die de herders gewoon zijn op te slaan.

a) Song of Solomon 5:9; Song of Solomon 6:1. 1) Wie spreekt, of wie spreekt hier? Veler gevoelen is de Bruidegom zelf, anderen de dochteren van Jeruzalem. In verband met Song of Solomon 6:1, Song of Solomon 5:9 kunnen wij niet hier anders zien, of hier spreekt niet Salomo, maar spreken de dochteren van Jeruzalem en wel op ironischen toon. De Bruidegom zelf treedt in het volgende vers op.

9.

II. Song of Solomon 1:9-Song of Solomon 2:7. 2de Toneel. Thans treedt de zo vurig begeerde Salomo, die tot nu toe door bezigheden buiten het paleis van zijne vrouwen verwijderd was gehouden, op, en begint een tedere zamenspraak met de boven alle andere begunstigde Sulamith, terwijl de overige zich op den achtergrond terugtrekken of zich geheel verwijderen. Daarna openbaart Sulamith ook aan hem de beide in haar strijdende gevoelens, hare vurige liefde tot hem en haar heimwee naar haar schilderachtig vaderland. Aanvankelijk blijen beide nog in dezelfde tuinzaal van het paleis, daarna echter voert Salomo Zijne beminde uit in het park naar ene bijzonder schone, lommerrijke plaats.

Vers 8

8. De dochters van Jeruzalem, aangedaan door de landelijke wijze van uitdrukking en de landelijke beelden van Sulamith: Indien gij het niet weet, waar uw geliefde weidt a) o, gij schoonste onder de vrouwen, zo ga uit, trek zelf uit als herderin op de voetstappen der schapen, volg de voetsporen der kudden en weid daar uwe geiten, die gij zeker wel zult hebben, daar gij toch zo met het land- en herdersleven ingenomen zijt bij de woningen der herderen, 1) d.i. de tenten, die de herders gewoon zijn op te slaan.

a) Song of Solomon 5:9; Song of Solomon 6:1. 1) Wie spreekt, of wie spreekt hier? Veler gevoelen is de Bruidegom zelf, anderen de dochteren van Jeruzalem. In verband met Song of Solomon 6:1, Song of Solomon 5:9 kunnen wij niet hier anders zien, of hier spreekt niet Salomo, maar spreken de dochteren van Jeruzalem en wel op ironischen toon. De Bruidegom zelf treedt in het volgende vers op.

9.

II. Song of Solomon 1:9-Song of Solomon 2:7. 2de Toneel. Thans treedt de zo vurig begeerde Salomo, die tot nu toe door bezigheden buiten het paleis van zijne vrouwen verwijderd was gehouden, op, en begint een tedere zamenspraak met de boven alle andere begunstigde Sulamith, terwijl de overige zich op den achtergrond terugtrekken of zich geheel verwijderen. Daarna openbaart Sulamith ook aan hem de beide in haar strijdende gevoelens, hare vurige liefde tot hem en haar heimwee naar haar schilderachtig vaderland. Aanvankelijk blijen beide nog in dezelfde tuinzaal van het paleis, daarna echter voert Salomo Zijne beminde uit in het park naar ene bijzonder schone, lommerrijke plaats.

Vers 9

9. Salomo tot Sulamith: a) Mijne dierbare vriendin! ik vergelijk u in uw jeugdige en natuurlijke beminnelijkheid bij de paarden, mijn prachtig gezadeld span (1 Kings 4:26, 1 Kings 4:2). (woordelijk: mijn paard-een bijzonder schoon lievelingspaard uit de 40.000, die hij tot bespanning zijner wagenen hield (1 Kings 4:26), als het met prachtig versiersel is opgezadeld), in, aan de fraaiewagens van Fara, die ik uit Egypte heb gebracht (1 Kings 10:28).

a) Song of Solomon 2:2,Song of Solomon 2:10,Song of Solomon 2:13; Song of Solomon 4:1,Song of Solomon 4:7; Song of Solomon 5:2; Song of Solomon 6:4.

Vers 9

9. Salomo tot Sulamith: a) Mijne dierbare vriendin! ik vergelijk u in uw jeugdige en natuurlijke beminnelijkheid bij de paarden, mijn prachtig gezadeld span (1 Kings 4:26, 1 Kings 4:2). (woordelijk: mijn paard-een bijzonder schoon lievelingspaard uit de 40.000, die hij tot bespanning zijner wagenen hield (1 Kings 4:26), als het met prachtig versiersel is opgezadeld), in, aan de fraaiewagens van Fara, die ik uit Egypte heb gebracht (1 Kings 10:28).

a) Song of Solomon 2:2,Song of Solomon 2:10,Song of Solomon 2:13; Song of Solomon 4:1,Song of Solomon 4:7; Song of Solomon 5:2; Song of Solomon 6:4.

Vers 10

10. a) Uwe wangen zijn lieflijk ingesloten in de spangen, juister: kettinkjes, die van het hoofd afhangen en de kin omsluiten, en uw hals in de parelsnoeren, 1) of: gouden of koralensnoeren, waarmee ik u versierd heb.

a) Ezekiel 16:11,Ezekiel 16:12,Ezekiel 16:13.

1) De Bruidegom verwondert zich wijders over de schoonheid en de sieraden en de deftige houding der bruid. Uw wangen zijn lieflijk in de spangen of schoon met rijen van juwelen, gelijk het Engels leest. Uw nek, zegt het Engels, is met gouden ketenen versierd. Jeruzalems instellingen zijn de sieraden zijner Kerk, en de genadegaven en vertroostingen van den H. Geest strekken ten sieraad en verfraaiing van iedere gelovige ziele, die haar in het aangezicht van God ene grote waarde bijzetten. Onze schoonheid is niet uit en in ons zelven, maar hangt af van de ontvangen versierselen, want wij zijn niet alleen naakt maar ook geheel besmet ter wereld gekomen, en het is God, aan wien wij het schone in ons verplicht zijn (Ezekiel 16:14)..

Vers 10

10. a) Uwe wangen zijn lieflijk ingesloten in de spangen, juister: kettinkjes, die van het hoofd afhangen en de kin omsluiten, en uw hals in de parelsnoeren, 1) of: gouden of koralensnoeren, waarmee ik u versierd heb.

a) Ezekiel 16:11,Ezekiel 16:12,Ezekiel 16:13.

1) De Bruidegom verwondert zich wijders over de schoonheid en de sieraden en de deftige houding der bruid. Uw wangen zijn lieflijk in de spangen of schoon met rijen van juwelen, gelijk het Engels leest. Uw nek, zegt het Engels, is met gouden ketenen versierd. Jeruzalems instellingen zijn de sieraden zijner Kerk, en de genadegaven en vertroostingen van den H. Geest strekken ten sieraad en verfraaiing van iedere gelovige ziele, die haar in het aangezicht van God ene grote waarde bijzetten. Onze schoonheid is niet uit en in ons zelven, maar hangt af van de ontvangen versierselen, want wij zijn niet alleen naakt maar ook geheel besmet ter wereld gekomen, en het is God, aan wien wij het schone in ons verplicht zijn (Ezekiel 16:14)..

Vers 11

11. Maar op nog heerlijker wijze wil ik uwe lieftalligheid versieren: Wij zullen u bij uw halsketting nog gouden spangen, ketentjes maken en omhangen, versierd met zilveren stipjes, 1) zo zal ik mijn volkomen welgevallen aan u als ene volmaakte schone hebben. 1) Hiermede belooft op geestelijke wijze de Heere aan Zijne Kerk, toeneming en bevestiging in de genade. Alles wat nog ontbrak om haar in hare ware schoonheid te doen ontkomen, zou geschonken worden. Zo geeft de Heere aan Zijne gelovigen, al wat hun ontbreekt, opdat zij in Hem zouden volmaakt zijn.

Vers 11

11. Maar op nog heerlijker wijze wil ik uwe lieftalligheid versieren: Wij zullen u bij uw halsketting nog gouden spangen, ketentjes maken en omhangen, versierd met zilveren stipjes, 1) zo zal ik mijn volkomen welgevallen aan u als ene volmaakte schone hebben. 1) Hiermede belooft op geestelijke wijze de Heere aan Zijne Kerk, toeneming en bevestiging in de genade. Alles wat nog ontbrak om haar in hare ware schoonheid te doen ontkomen, zou geschonken worden. Zo geeft de Heere aan Zijne gelovigen, al wat hun ontbreekt, opdat zij in Hem zouden volmaakt zijn.

Vers 12

12. Sulamith tot Salomo: Terwijl zo lang als de koning aan zijne ronde tafel hierin het vrouwenvertrek in mijne nabijheid is, geeft mijn uitgestorte nardus zijnen lieflijken reuk, ondervind ik in het binnenste mijner ziel de zaligende macht Zijner liefde.

De narduszalf (Mark 14:13. John 12:3) was als een kostelijk aroma, reukwerken, als een voorwerp van weelde in de ganse oudheid hooggeschat. Men haalde ze vooral uit klein Azië, waar zij het best in Tarsus vervaardigd werd, en wel in kleine albasten kruikjes; zij werd echter dikwijls vervalst door vermenging met oliën van andere dergelijke aromatische planten. De echte was zeer duur (Mark 14:5). Dat de nardus-plant in Zuidelijk Azië groeide, was van algemene bekendheid. In het Bengaals heet zij Itamansi; zij spruit als ene groene korenaar onmiddellijk uit den grond en groeit zowel op bergen als op de vlakte. De nardus-olie werd uit den wortel getrokken..

Ach, mijn Heere Jezus, Uwe nabijheid brengt grote vreugde in het hart, en Uw genadeblik maakt ons zo zalig, dat ook het lichaam er vrolijk en dankbaar door wordt. O wie slechts immer bij dag en nacht er recht op uit ware om U te genieten! Die zou zonder einde van geluk spreken, en lichaam en ziel zou immer door vragen: Wie is als Gij?

Vers 12

12. Sulamith tot Salomo: Terwijl zo lang als de koning aan zijne ronde tafel hierin het vrouwenvertrek in mijne nabijheid is, geeft mijn uitgestorte nardus zijnen lieflijken reuk, ondervind ik in het binnenste mijner ziel de zaligende macht Zijner liefde.

De narduszalf (Mark 14:13. John 12:3) was als een kostelijk aroma, reukwerken, als een voorwerp van weelde in de ganse oudheid hooggeschat. Men haalde ze vooral uit klein Azië, waar zij het best in Tarsus vervaardigd werd, en wel in kleine albasten kruikjes; zij werd echter dikwijls vervalst door vermenging met oliën van andere dergelijke aromatische planten. De echte was zeer duur (Mark 14:5). Dat de nardus-plant in Zuidelijk Azië groeide, was van algemene bekendheid. In het Bengaals heet zij Itamansi; zij spruit als ene groene korenaar onmiddellijk uit den grond en groeit zowel op bergen als op de vlakte. De nardus-olie werd uit den wortel getrokken..

Ach, mijn Heere Jezus, Uwe nabijheid brengt grote vreugde in het hart, en Uw genadeblik maakt ons zo zalig, dat ook het lichaam er vrolijk en dankbaar door wordt. O wie slechts immer bij dag en nacht er recht op uit ware om U te genieten! Die zou zonder einde van geluk spreken, en lichaam en ziel zou immer door vragen: Wie is als Gij?

Vers 13

13. Ja mijn liefste is mij wanneer hij, gelijk nu, aan mijnen boezem rust, als een bundeltje kostelijke vloeibare welriekende mirre, 1) harst (Esther 2:12), dat tussen mijne borstend.i. op mijnen boezem vernacht 2) d.i. hangt. Zijne liefde doordringt en verwarmt mijn hart en ganse bestaan.

1) Als Sulamith Salomo vergelijkt bij een bundeltje mirre, vernachtende tussen hare borsten, dan drukt zij daarmee uit, hare zaligheid en haar verlangen om Hem alleen te hebben en zich in zijne liefde te verlustigen niet alleen, maar ook dat Hij haar alleen tot de Zijne heeft uitverkoren, daar zij daarin de trouw zijner liefde ervaart. Hij is haar enige, dien zij liefheeft en die ook haar liefheeft met al den gloed zijner liefde. In Song of Solomon 1:14 wordt hetzelfde uitgedrukt. En dat alles is beeld van de liefde van de Kerk tot Christus en van Christus tot Zijne Kerk. Er is een uitnemende liefde en ene opeenhoping van zaligheid in Christus voor al de zijnen.

2) Jezus legt zijne geliefde leerlingen in zijn schoot. Waarom zouden deze hem dan in hun hart geen plaats gunnen? Waarom zouden zij Hem dan niet met beide armen omstrengelen en vasthouden, met het voornemen om hem nimmer los te laten? Christus moet in de harten der zijnen een bestendige woning hebben..

Vers 13

13. Ja mijn liefste is mij wanneer hij, gelijk nu, aan mijnen boezem rust, als een bundeltje kostelijke vloeibare welriekende mirre, 1) harst (Esther 2:12), dat tussen mijne borstend.i. op mijnen boezem vernacht 2) d.i. hangt. Zijne liefde doordringt en verwarmt mijn hart en ganse bestaan.

1) Als Sulamith Salomo vergelijkt bij een bundeltje mirre, vernachtende tussen hare borsten, dan drukt zij daarmee uit, hare zaligheid en haar verlangen om Hem alleen te hebben en zich in zijne liefde te verlustigen niet alleen, maar ook dat Hij haar alleen tot de Zijne heeft uitverkoren, daar zij daarin de trouw zijner liefde ervaart. Hij is haar enige, dien zij liefheeft en die ook haar liefheeft met al den gloed zijner liefde. In Song of Solomon 1:14 wordt hetzelfde uitgedrukt. En dat alles is beeld van de liefde van de Kerk tot Christus en van Christus tot Zijne Kerk. Er is een uitnemende liefde en ene opeenhoping van zaligheid in Christus voor al de zijnen.

2) Jezus legt zijne geliefde leerlingen in zijn schoot. Waarom zouden deze hem dan in hun hart geen plaats gunnen? Waarom zouden zij Hem dan niet met beide armen omstrengelen en vasthouden, met het voornemen om hem nimmer los te laten? Christus moet in de harten der zijnen een bestendige woning hebben..

Vers 14

14. Mijn liefste is mij als een tros van Cyprus, als een druifvormige, welriekende bloesem van de cyprusbloem 1) zo als die in de wijngaarden van den koning in Engedi (1 Samuel 23:4 Aanm). groeit. 1) "De Cyprus-bloem of Alhenna, die in Indië en wellicht in Egypte te huis behoort en door Salomo in zijne wijngaarden te Engedi kan zijn overgeplant, heeft geelachtige witte bloesems, die in den vorm van druiventrossen groeien en Tamar-Henna genoemd worden. Zij hebben een eigenaardigen doordringenden geur, die den Europeaan uit ongewoonheid onaangenaam toeschijnt, maar door de Oosterlingen bijzonder lieflijk en boven alle andere verkieselijk is. De vrouwen der inboorlingen zijn gewoon een ruiker van Tabar-Henna op den boezem te dragen.".

Allen geur, dien hare verschijning verspreidt, heeft zij alzo aan hare geliefde te danken. Hoe naderbij deze is, des te lieflijker is haar reuk..

Uwe liefde, o dierbare Jezus, is ene zalige geheimenis. Gene taal vermeldt de zoetigheid, die Uwe liefde aan `t hart bereidt. "Verhef den Heiland hoog. Vest steeds op Hem uw oog. Draag stil zijn lieflijk juk. In Hem is al `t geluk. Hem, die u mint, in liefde omvang'. Aan Hem uw ganse hart slechts hang'. Naar dezen nardus steeds verlang. Uw leven zij een liefdezang." (Bernhard van Clairvaux: Jubelhymne op de liefde Christi).

Salomo is gedurende het uitspreken dezer laatste woorden tot vreugde van Sulamith, die reeds lang daarnaar verlangd had, met haar uit de tuinzaal getreden, en heeft zich met haar op het grasperk van het park onder de bomen nedergezet..

Vers 14

14. Mijn liefste is mij als een tros van Cyprus, als een druifvormige, welriekende bloesem van de cyprusbloem 1) zo als die in de wijngaarden van den koning in Engedi (1 Samuel 23:4 Aanm). groeit. 1) "De Cyprus-bloem of Alhenna, die in Indië en wellicht in Egypte te huis behoort en door Salomo in zijne wijngaarden te Engedi kan zijn overgeplant, heeft geelachtige witte bloesems, die in den vorm van druiventrossen groeien en Tamar-Henna genoemd worden. Zij hebben een eigenaardigen doordringenden geur, die den Europeaan uit ongewoonheid onaangenaam toeschijnt, maar door de Oosterlingen bijzonder lieflijk en boven alle andere verkieselijk is. De vrouwen der inboorlingen zijn gewoon een ruiker van Tabar-Henna op den boezem te dragen.".

Allen geur, dien hare verschijning verspreidt, heeft zij alzo aan hare geliefde te danken. Hoe naderbij deze is, des te lieflijker is haar reuk..

Uwe liefde, o dierbare Jezus, is ene zalige geheimenis. Gene taal vermeldt de zoetigheid, die Uwe liefde aan `t hart bereidt. "Verhef den Heiland hoog. Vest steeds op Hem uw oog. Draag stil zijn lieflijk juk. In Hem is al `t geluk. Hem, die u mint, in liefde omvang'. Aan Hem uw ganse hart slechts hang'. Naar dezen nardus steeds verlang. Uw leven zij een liefdezang." (Bernhard van Clairvaux: Jubelhymne op de liefde Christi).

Salomo is gedurende het uitspreken dezer laatste woorden tot vreugde van Sulamith, die reeds lang daarnaar verlangd had, met haar uit de tuinzaal getreden, en heeft zich met haar op het grasperk van het park onder de bomen nedergezet..

Vers 15

15. Salomo, opgetogen om de door den ootmoed en de innigheid harer liefde nog verdubbelde schoonheid van Sulamith: Zie gij zijt schoon, mijne vriendin, zie ja waarlijk gij zijt schoon, 1) uwe ogen zijn als duivenogen, 2) juister: zo wit en schitterend, als het sneeuwwitte en donker glanzend gevederte van een paar duiven. (Song of Solomon 5:12).

1) Dit zegt Jezus alleen, om te tonen, dat er in de heiligheid alleen een ware schoonheid gelegen zij en dat alle de geheiligden wezenlijk schoon zijn en Hij zelf een groot vermaak in dit goede werk, hetwelk zijne genade in de ziele der gelovigen gewrocht heeft; want welke zwakheid zij ook hebben mogen, Hij acht hen allen schoon en noemt hen Zijne vrienden en doet hen ook als zodanig behandelen..

Denkt niet dat Zijne liefde een halve liefde was en niet ook gegrond in de waarheid van de zaak. Zij was ook schoon inderdaad.

En dit door ene toegerekende schoonheid in de rechtvaardigmaking en door ene ingestorte schoonheid in de heiligmaking, door een schoonheid des gedrags naar buiten..

2) Met dit laatste prijst de Bruidegom hare oprechtheid, hare grote liefde jegens hem. Gelijk de duif het beeld is der oprechtheid en der kuisheid alzo is het duivenoog het beeld der innerlijke zielsoprechtheid, der zachtmoedigheid en des ootmoeds, die alles, alles verwacht van haar Bruidegom.

Vers 15

15. Salomo, opgetogen om de door den ootmoed en de innigheid harer liefde nog verdubbelde schoonheid van Sulamith: Zie gij zijt schoon, mijne vriendin, zie ja waarlijk gij zijt schoon, 1) uwe ogen zijn als duivenogen, 2) juister: zo wit en schitterend, als het sneeuwwitte en donker glanzend gevederte van een paar duiven. (Song of Solomon 5:12).

1) Dit zegt Jezus alleen, om te tonen, dat er in de heiligheid alleen een ware schoonheid gelegen zij en dat alle de geheiligden wezenlijk schoon zijn en Hij zelf een groot vermaak in dit goede werk, hetwelk zijne genade in de ziele der gelovigen gewrocht heeft; want welke zwakheid zij ook hebben mogen, Hij acht hen allen schoon en noemt hen Zijne vrienden en doet hen ook als zodanig behandelen..

Denkt niet dat Zijne liefde een halve liefde was en niet ook gegrond in de waarheid van de zaak. Zij was ook schoon inderdaad.

En dit door ene toegerekende schoonheid in de rechtvaardigmaking en door ene ingestorte schoonheid in de heiligmaking, door een schoonheid des gedrags naar buiten..

2) Met dit laatste prijst de Bruidegom hare oprechtheid, hare grote liefde jegens hem. Gelijk de duif het beeld is der oprechtheid en der kuisheid alzo is het duivenoog het beeld der innerlijke zielsoprechtheid, der zachtmoedigheid en des ootmoeds, die alles, alles verwacht van haar Bruidegom.

Vers 16

16. Sulamith, deze lofuiting op nederige wijze teruggevend: a) Zie gij veel meer zijt schoon, mijn liefste! Ja lieflijk; ook, gelijk onze jeugdige, frisse, bloeiende liefde, groent onze bedstede; woordelijk: ons leger hier op het zachte grastapijt onder de schaduw van het heerlijk geboomte.

a) Song of Solomon 4:1; Song of Solomon 5:16.

Vers 16

16. Sulamith, deze lofuiting op nederige wijze teruggevend: a) Zie gij veel meer zijt schoon, mijn liefste! Ja lieflijk; ook, gelijk onze jeugdige, frisse, bloeiende liefde, groent onze bedstede; woordelijk: ons leger hier op het zachte grastapijt onder de schaduw van het heerlijk geboomte.

a) Song of Solomon 4:1; Song of Solomon 5:16.

Vers 17

17. De balken onzer huizen, de balken van ons paleis, door den groten en heerlijken God zelven gebouwd en schoner dan die van het heerlijkste paleis, door mensenhanden vervaardigd, zijn cederen, die hun takken boven onze hoofden wuiven, onze galerijen of hun tafels en de wanden van dit paleis zijn hoge cipressen. 1)

1) Hiermede wordt niet alleen de duurzaamheid en vastheid van den staat der Kerk aangeduid, maar ook de lieflijkheid van dien staat. De vereniging van Christus en Zijn Kerk is een vaste vereniging, welke door niets kan vernietigd worden, en in die vereniging wordt door de Kerk gesmaakt, al wat haar vreugde vermeerderen kan. Het cipressehout gaf een aangenamen geur van zich, alzo ook de gemeenschap van Christus voor al Zijne gelovigen.

Vers 17

17. De balken onzer huizen, de balken van ons paleis, door den groten en heerlijken God zelven gebouwd en schoner dan die van het heerlijkste paleis, door mensenhanden vervaardigd, zijn cederen, die hun takken boven onze hoofden wuiven, onze galerijen of hun tafels en de wanden van dit paleis zijn hoge cipressen. 1)

1) Hiermede wordt niet alleen de duurzaamheid en vastheid van den staat der Kerk aangeduid, maar ook de lieflijkheid van dien staat. De vereniging van Christus en Zijn Kerk is een vaste vereniging, welke door niets kan vernietigd worden, en in die vereniging wordt door de Kerk gesmaakt, al wat haar vreugde vermeerderen kan. Het cipressehout gaf een aangenamen geur van zich, alzo ook de gemeenschap van Christus voor al Zijne gelovigen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Song of Solomon 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/song-of-solomon-1.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile