Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Prediker 12

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PREDIKER 12

Ecclesiastes 12:1.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PREDIKER 12

Ecclesiastes 12:1.

Vers 1

1. En wilt gij nu ware vreugde in uw hart smaken, zo kunt gij dit slechts in gemeenschap met Hem, die de bron van alle vreugde is: gedenkdaarom steeds met gebed, lof en dankzegging aan uwen Schepper 1) reeds in de dagen uwer jongelingschap 2), eer dat de kwade dagen komen, waarin gij wellicht niet meer zo gemakkelijk tot de kennis en vreze Gods komen zult, en de jaren naderen, van welke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in deze.

1) Door dit woord wordt hier meer uitgedrukt, dan wanneer de Prediker het woord God gebruikt had. Want hierdoor wordt duidelijk aangewezen, dat God recht op den mens heeft, die daarom en om de weldaden, die hij van God ontvangen heeft, geheel van Hem afhankelijk is en zich ook als zodanig moet gevoelen. Wend u daarom reeds in den schonen tijd uwer jeugd tot God, en besteed niet uwe beste krachten in den dienst des duivels, om daarna als gij oud en krachteloos geworden zult zijn, u te bekeren en in den dienst van God over te gaan..

In de jeugd heeft de mens frisse krachten naar lichaam en geest; indien hij in zijne jeugd rein leeft en zich onbesmet bewaart, dan zullen hem de latere kwalen des levens niet zo nederdrukken. Zich eerst op hogen leeftijd tot God te wenden, betekent zoveel als het leven verloren te hebben. Hoe kan men met een bevlekt en met schulden beladen leven voor den Rechter verschijnen?.

De bekering tot den ouderdom te verschuiven is gevaarlijk. Gij weet niet of gij vele jaren leven zult, en gesteld, dat gij oud wordt, dan verlaat gij de zonde niet, maar de zonde verlaat u. Is dit echter ene ware bekering te noemen?

Het woord Schepper staat in het oorspronkelijke, in het meervoudige, om dus de hoge majesteit en geduchte grootheid en heerlijkheid van het Wezen Gods diep in onze zielen in te drukken, welke zich zo laag heeft willen vernederen, om ons arme aardwormen uit het stof op te trekken en met een vonk Zijner Godheid te bezielen, dus ons ene redelijke ziele in te blazen..

Als de Prediker hier het woord gedenken gebruikt, dan bedoelt hij daarmee niet een bloot zich herinneren, maar een heilig besef te hebben van zijne Rechtvaardigheid en heiligheid, gelijk als van Zijne barmhartigheid en genade, hetwelk zich uitspreekt in al ons doen en laten en zich openbaart in een Gode geheiligden wandel. Een gedenken derhalve, wat alleen mogelijk is in den weg van waarachtige bekering, in een aflaten van de zonde en een betrachten van wat de Heere eist in Zijn Woord en Getuigenis.

Vers 1

1. En wilt gij nu ware vreugde in uw hart smaken, zo kunt gij dit slechts in gemeenschap met Hem, die de bron van alle vreugde is: gedenkdaarom steeds met gebed, lof en dankzegging aan uwen Schepper 1) reeds in de dagen uwer jongelingschap 2), eer dat de kwade dagen komen, waarin gij wellicht niet meer zo gemakkelijk tot de kennis en vreze Gods komen zult, en de jaren naderen, van welke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in deze.

1) Door dit woord wordt hier meer uitgedrukt, dan wanneer de Prediker het woord God gebruikt had. Want hierdoor wordt duidelijk aangewezen, dat God recht op den mens heeft, die daarom en om de weldaden, die hij van God ontvangen heeft, geheel van Hem afhankelijk is en zich ook als zodanig moet gevoelen. Wend u daarom reeds in den schonen tijd uwer jeugd tot God, en besteed niet uwe beste krachten in den dienst des duivels, om daarna als gij oud en krachteloos geworden zult zijn, u te bekeren en in den dienst van God over te gaan..

In de jeugd heeft de mens frisse krachten naar lichaam en geest; indien hij in zijne jeugd rein leeft en zich onbesmet bewaart, dan zullen hem de latere kwalen des levens niet zo nederdrukken. Zich eerst op hogen leeftijd tot God te wenden, betekent zoveel als het leven verloren te hebben. Hoe kan men met een bevlekt en met schulden beladen leven voor den Rechter verschijnen?.

De bekering tot den ouderdom te verschuiven is gevaarlijk. Gij weet niet of gij vele jaren leven zult, en gesteld, dat gij oud wordt, dan verlaat gij de zonde niet, maar de zonde verlaat u. Is dit echter ene ware bekering te noemen?

Het woord Schepper staat in het oorspronkelijke, in het meervoudige, om dus de hoge majesteit en geduchte grootheid en heerlijkheid van het Wezen Gods diep in onze zielen in te drukken, welke zich zo laag heeft willen vernederen, om ons arme aardwormen uit het stof op te trekken en met een vonk Zijner Godheid te bezielen, dus ons ene redelijke ziele in te blazen..

Als de Prediker hier het woord gedenken gebruikt, dan bedoelt hij daarmee niet een bloot zich herinneren, maar een heilig besef te hebben van zijne Rechtvaardigheid en heiligheid, gelijk als van Zijne barmhartigheid en genade, hetwelk zich uitspreekt in al ons doen en laten en zich openbaart in een Gode geheiligden wandel. Een gedenken derhalve, wat alleen mogelijk is in den weg van waarachtige bekering, in een aflaten van de zonde en een betrachten van wat de Heere eist in Zijn Woord en Getuigenis.

Vers 2

2. Ja, gedenk reeds in uwe jeugd, den morgen uws levens aan uwen Schepper! eer dan de zon van onbekommerde levensvreugde, en het lichthet vrolijke van den levenslust, en de maan en de sterren, 1) als beelden van een ongestoord levensgeluk, verduisterd worden, en dedonkere wolken van ramp en droefenis altijd wederkomen na den zo even gevallen regen, 2) zo als dit in den herfst en den winter gewoonlijk het geval is. 1) De H.S. noemt troost en geluk licht, en droefenis nacht of duisternis. De Prediker wil dus zeggen: Eer dan de ouderdom komt, wanneer de wolken wederkomen na den regen, d.i. wanneer de ene droefenis de andere opvolgt. Wanneer men knaap of jongeling is, of den volkomen mannelijken leeftijd bereikt heeft, dan kan men nog enig genot smaken, dan kan men nog zeggen: Na regen komt zonneschijn; d.i. komt er al eens rampspoed en droefenis, er volgt ook weer een tijd van blijdschap en vertroosting. Maar de ouderdom kent gene vreugde, dan komen de wolken weer na den regen, het ene ongeluk volgt op het andere, de ene storm is slechts de voorbode van den anderen..

Dewijl de Prediker in de volgende verzen meer tot bijzonderheden afdaalt, is het niet onwaarschijnlijk, dat Hij in Ecclesiastes 12:2 den algemenen toestand van den oude van dagen aangeeft. Alsdan hebben wij onder zon, zijne vermogens des geestes te verstaan en onder maan en sterren de vermogens van zijn natuurlijk leven. In de Spreuken wordt ook de geest van den mens met een licht, of het licht vergeleken.

Bij de Oosterse volken werden de vijf zinnen vergeleken bij de vijf planeten.

2) Gelijk in nat, koud en vochtig weer de ene bui de andere jaagt en volgt, zo gaat het ook in den ouderdom met vele lieden, die zodra niet van de ene pijn of zwakheid ontkomen zijn, of zij worden door ene andere aangetast, zodat hun kwalen wel te recht bij het gedurig druipen ener goot, op ene regenachtige dag mogen vergeleken worden en de afgrond als tot den afgrond roept, om het ophouden of verminderen van de smarten, die dus onophoudelijk blijven duren, totdat het gans verzwakt lijf geheel en al verzwakt is en vergaan..

Vers 2

2. Ja, gedenk reeds in uwe jeugd, den morgen uws levens aan uwen Schepper! eer dan de zon van onbekommerde levensvreugde, en het lichthet vrolijke van den levenslust, en de maan en de sterren, 1) als beelden van een ongestoord levensgeluk, verduisterd worden, en dedonkere wolken van ramp en droefenis altijd wederkomen na den zo even gevallen regen, 2) zo als dit in den herfst en den winter gewoonlijk het geval is. 1) De H.S. noemt troost en geluk licht, en droefenis nacht of duisternis. De Prediker wil dus zeggen: Eer dan de ouderdom komt, wanneer de wolken wederkomen na den regen, d.i. wanneer de ene droefenis de andere opvolgt. Wanneer men knaap of jongeling is, of den volkomen mannelijken leeftijd bereikt heeft, dan kan men nog enig genot smaken, dan kan men nog zeggen: Na regen komt zonneschijn; d.i. komt er al eens rampspoed en droefenis, er volgt ook weer een tijd van blijdschap en vertroosting. Maar de ouderdom kent gene vreugde, dan komen de wolken weer na den regen, het ene ongeluk volgt op het andere, de ene storm is slechts de voorbode van den anderen..

Dewijl de Prediker in de volgende verzen meer tot bijzonderheden afdaalt, is het niet onwaarschijnlijk, dat Hij in Ecclesiastes 12:2 den algemenen toestand van den oude van dagen aangeeft. Alsdan hebben wij onder zon, zijne vermogens des geestes te verstaan en onder maan en sterren de vermogens van zijn natuurlijk leven. In de Spreuken wordt ook de geest van den mens met een licht, of het licht vergeleken.

Bij de Oosterse volken werden de vijf zinnen vergeleken bij de vijf planeten.

2) Gelijk in nat, koud en vochtig weer de ene bui de andere jaagt en volgt, zo gaat het ook in den ouderdom met vele lieden, die zodra niet van de ene pijn of zwakheid ontkomen zijn, of zij worden door ene andere aangetast, zodat hun kwalen wel te recht bij het gedurig druipen ener goot, op ene regenachtige dag mogen vergeleken worden en de afgrond als tot den afgrond roept, om het ophouden of verminderen van de smarten, die dus onophoudelijk blijven duren, totdat het gans verzwakt lijf geheel en al verzwakt is en vergaan..

Vers 3

3. Ach, wat wordt dan het leven hoe langer hoe meer moeilijk en bezwarend! In den dag, wanneer de wachters des huizes, namelijk de armen en handen, welker taak het is, het lichaam voor beschadiging te bewaren, zullen beven, en de sterke mannen, namelijk de benen, de krachtige steunpilaren van het lichaam, die eenmaal als marmeren zuilen vaststonden (Song of Solomon 5:15), zich zelven uit zwakheid zullen krommen, totdat zij eindelijk het lichaam niet meer kunnen dragen, en de maalsters, de tanden, die aan dienende maagden gelijk, de spijzen vermalen, zullen stilstaan, omdat zij minder geworden zijn, en die door de vensteren zien, de ogen langzamerhand verduisterd zullen worden;

Vers 3

3. Ach, wat wordt dan het leven hoe langer hoe meer moeilijk en bezwarend! In den dag, wanneer de wachters des huizes, namelijk de armen en handen, welker taak het is, het lichaam voor beschadiging te bewaren, zullen beven, en de sterke mannen, namelijk de benen, de krachtige steunpilaren van het lichaam, die eenmaal als marmeren zuilen vaststonden (Song of Solomon 5:15), zich zelven uit zwakheid zullen krommen, totdat zij eindelijk het lichaam niet meer kunnen dragen, en de maalsters, de tanden, die aan dienende maagden gelijk, de spijzen vermalen, zullen stilstaan, omdat zij minder geworden zijn, en die door de vensteren zien, de ogen langzamerhand verduisterd zullen worden;

Vers 4

4. En de twee deuren naar de straat, namelijk de mond, die met de beide lippen gelijkt op ene zich openende en sluitende deur, waardoor de mens zich door middel van de spraak met de buitenwereld in gemeenschap stelt, langzamerhand zullen gesloten worden 1), als er is een nederig geluid der maling, wanneer namelijk de stem hare welluidendheid en kracht verliest, omdat de maalsters, de tanden minder geworden zijn, die voor de stem als het ware een natuurlijk klankbord vormden, en hij `s morgens vroeg ontwaakt en opstaat op de stem van het vogeltje, dat in den vroegen ochtendstond zijn lied zingt, en al de zangeressen, letterlijk de dochteren 2) des gezangs nedergebogen zullen worden, of zich moeten buigen, d.i. zich moeten inhouden. 1) Volgens Zckler moet hier met het oog op het volgende de mond beschouwd worden als het middel, waardoor men de spijzen opneemt, zodat het gesloten worden der beide deuren naar de straat ziet op den geringen eetlust van den grijsaard..

2) Schrikt de grijsaard reeds wakker van het zingen van den vogel, hoeveel te minder is hem aangenaam het gezang der zangeressen. Ook deze moeten zich inhouden. De grijsaard kan haar gezang niet verdragen. Al wat zijn oor en zinnen streelde in de dagen der jonkheid is hem nu tot een last geworden. Hij heeft er geen genot meer in.

Vers 4

4. En de twee deuren naar de straat, namelijk de mond, die met de beide lippen gelijkt op ene zich openende en sluitende deur, waardoor de mens zich door middel van de spraak met de buitenwereld in gemeenschap stelt, langzamerhand zullen gesloten worden 1), als er is een nederig geluid der maling, wanneer namelijk de stem hare welluidendheid en kracht verliest, omdat de maalsters, de tanden minder geworden zijn, die voor de stem als het ware een natuurlijk klankbord vormden, en hij `s morgens vroeg ontwaakt en opstaat op de stem van het vogeltje, dat in den vroegen ochtendstond zijn lied zingt, en al de zangeressen, letterlijk de dochteren 2) des gezangs nedergebogen zullen worden, of zich moeten buigen, d.i. zich moeten inhouden. 1) Volgens Zckler moet hier met het oog op het volgende de mond beschouwd worden als het middel, waardoor men de spijzen opneemt, zodat het gesloten worden der beide deuren naar de straat ziet op den geringen eetlust van den grijsaard..

2) Schrikt de grijsaard reeds wakker van het zingen van den vogel, hoeveel te minder is hem aangenaam het gezang der zangeressen. Ook deze moeten zich inhouden. De grijsaard kan haar gezang niet verdragen. Al wat zijn oor en zinnen streelde in de dagen der jonkheid is hem nu tot een last geworden. Hij heeft er geen genot meer in.

Vers 5

5. Ook wanneer zij voor de hoogte zullen vrezen, om die te bestijgen, omdat de benen hunnen dienst beginnen te weigeren, en de borst verzwakt is, en dat er verschrikkingen zullen zijn op den weg, allerlei hinderpalen, waarvoor zij vrezen, omdat zij gene kracht en vlugheid meer hebben, om die te ontwijken of te voorkomen, en de amandelboom zal bloeien; dewijl de amandelboom midden in den winter, als hij geheel van zijne bladeren beroofd is, bloeit, en dewijl deze vroeger roodachtige vleeskleurige bloesems, vooral in den tijd dat zij afvallen, er geheel als de witte sneeuwvlokken uitzien, zo is de amandelbloesem een gepast beeld van den grijsaard met zijne uitvallende zilverwitte haren; en dat de sprinkhaan zich zelven een last zal wezen, 1) namelijk, dat het lichaam slechts met moeite voortgesleept wordt,en dat in het algemeen de lust 2) tot spijze zal vergaan; want de mens gaat dan spoedig naar zijn eeuwig huis, wat zijn lichaam betreft, naar het graf, uit hetwelk hij niet wederkeert tot dit aardse leven, en de rouwklagers, die den stervende met hun treurzangen naar het graf moeten geleiden, maken zich gereed en zullen spoedig in de straat omgaan.3)

1) Luther, Vaihinger en anderen vertalen: en dat de sprinkhaan beladen wordt, en denken daarbij aan den ruggegraat, of het gehele geraamte van den mens, welke in hogen ouderdom gekromd worden. -Dchsel vertaalt: en dat de krekel met haar eentonig gezang tot last wordt. In elk geval wordt hier bedoeld wat men noemt het bekken, of ook wel het kruis. De grijsaard staat moeilijk, lastig op als hij zich verplaatsen wil.

2) In het Hebreeën Habijonah. Eigenlijk, de kapperboom, en hier beeld van de eetlust. Als het leven wordt uitgeblust, wordt ook de eetlust minder. Daarom volgt er ook onmiddellijk, dat de mens naar zijn eeuwig huis gaat.

Hij is vertrokken naar zijn eeuwig huis, want in het graf blijft hij, wat het lichaam betreft, nog vele dagen liggen.

3) Hij is gegaan naar het huis der eeuwigheid, niet alleen naar dat huis of verblijf, vanwaar hij nooit in deze wereld zal wederkeren, maar naar het huis, waarin hij voor altijd moet blijven liggen. Dit moest ons bereidvaardig maken, om den dood te ondergaan, die ons doorgang verschaft naar ons Vaderhuis en naar ons eeuwig verblijf aldaar bij Hem, welke de lust en het uitzicht aller vromen is..

Vers 5

5. Ook wanneer zij voor de hoogte zullen vrezen, om die te bestijgen, omdat de benen hunnen dienst beginnen te weigeren, en de borst verzwakt is, en dat er verschrikkingen zullen zijn op den weg, allerlei hinderpalen, waarvoor zij vrezen, omdat zij gene kracht en vlugheid meer hebben, om die te ontwijken of te voorkomen, en de amandelboom zal bloeien; dewijl de amandelboom midden in den winter, als hij geheel van zijne bladeren beroofd is, bloeit, en dewijl deze vroeger roodachtige vleeskleurige bloesems, vooral in den tijd dat zij afvallen, er geheel als de witte sneeuwvlokken uitzien, zo is de amandelbloesem een gepast beeld van den grijsaard met zijne uitvallende zilverwitte haren; en dat de sprinkhaan zich zelven een last zal wezen, 1) namelijk, dat het lichaam slechts met moeite voortgesleept wordt,en dat in het algemeen de lust 2) tot spijze zal vergaan; want de mens gaat dan spoedig naar zijn eeuwig huis, wat zijn lichaam betreft, naar het graf, uit hetwelk hij niet wederkeert tot dit aardse leven, en de rouwklagers, die den stervende met hun treurzangen naar het graf moeten geleiden, maken zich gereed en zullen spoedig in de straat omgaan.3)

1) Luther, Vaihinger en anderen vertalen: en dat de sprinkhaan beladen wordt, en denken daarbij aan den ruggegraat, of het gehele geraamte van den mens, welke in hogen ouderdom gekromd worden. -Dchsel vertaalt: en dat de krekel met haar eentonig gezang tot last wordt. In elk geval wordt hier bedoeld wat men noemt het bekken, of ook wel het kruis. De grijsaard staat moeilijk, lastig op als hij zich verplaatsen wil.

2) In het Hebreeën Habijonah. Eigenlijk, de kapperboom, en hier beeld van de eetlust. Als het leven wordt uitgeblust, wordt ook de eetlust minder. Daarom volgt er ook onmiddellijk, dat de mens naar zijn eeuwig huis gaat.

Hij is vertrokken naar zijn eeuwig huis, want in het graf blijft hij, wat het lichaam betreft, nog vele dagen liggen.

3) Hij is gegaan naar het huis der eeuwigheid, niet alleen naar dat huis of verblijf, vanwaar hij nooit in deze wereld zal wederkeren, maar naar het huis, waarin hij voor altijd moet blijven liggen. Dit moest ons bereidvaardig maken, om den dood te ondergaan, die ons doorgang verschaft naar ons Vaderhuis en naar ons eeuwig verblijf aldaar bij Hem, welke de lust en het uitzicht aller vromen is..

Vers 6

6. Ja, gedenk aan uwen Schepper! Eer dan de zilveren koord, waaraan de gouden olielamp als het beeld van uw kostbaar leven hangt, ontketend wordt en alzo de gulden schaal uwer levenslamp in stukken gestoten wordt 1), en de kruik, de longen, die de emmer zijn, waarmee gij de levenslucht schept, van droogte en ouderdom aan de springader der lucht gebroken wordt, en het rad, waarmee gij tot hiertoe den levensadem tot u getrokken hebt, aan den bornput op eens door Gods almachtige hand in stukken gestoten wordt, en alzo uw leven wordt afgebroken;

1) Het menselijk lichaam wordt hier vergeleken met ene schaal, waarin even als de olie in ene lamp, het bloed, de drager der ziel of des levens, vervat is (Leviticus 17:14). Met de kostbare olie van de kandelaars, waarvan in Zacharia sprake is, welke daar "goud, gouden vloeistof" genoemd wordt (Zechariah 4:12), kan ook het bloed, die edele, kostbare vloeistof in het menselijk organismus vergeleken worden, en dewijl nu het bloed de levensvoorwaarde voor dat organismus is, zo wordt dit zelf als goud aangeduid.

Wanneer de zilveren koord van de lamp ontketend wordt, dan wordt de lamp vol goud verbrijzeld. Het lichaam wordt een aas en het licht van het leven des geestes, waarvan het lichaam de bewaarder, de drager was, gaat voor hetzelve verloren..

2) Misschien is de emmer (de kruik) een symbool van het hart, en het rad van den bornput symbool van de organen, waarmee wij ademhalen. Want rks (verbreken) is een woord, dat dikwijls in de Schrift gebruikt wordt van het hart, dat in den toestand des doods of in doodsgevaar gekomen is. Het hart kan dan ook werkelijk met een emmer worden vergeleken, wat betreft het bloed, dat het lichaam doorstroomt..

Spreukenngader en bornput doelen zeker op hetzelfde, even als kruik en rad, of men moest door kruik de longen, door het rad het hart willen verstaan..

Vers 6

6. Ja, gedenk aan uwen Schepper! Eer dan de zilveren koord, waaraan de gouden olielamp als het beeld van uw kostbaar leven hangt, ontketend wordt en alzo de gulden schaal uwer levenslamp in stukken gestoten wordt 1), en de kruik, de longen, die de emmer zijn, waarmee gij de levenslucht schept, van droogte en ouderdom aan de springader der lucht gebroken wordt, en het rad, waarmee gij tot hiertoe den levensadem tot u getrokken hebt, aan den bornput op eens door Gods almachtige hand in stukken gestoten wordt, en alzo uw leven wordt afgebroken;

1) Het menselijk lichaam wordt hier vergeleken met ene schaal, waarin even als de olie in ene lamp, het bloed, de drager der ziel of des levens, vervat is (Leviticus 17:14). Met de kostbare olie van de kandelaars, waarvan in Zacharia sprake is, welke daar "goud, gouden vloeistof" genoemd wordt (Zechariah 4:12), kan ook het bloed, die edele, kostbare vloeistof in het menselijk organismus vergeleken worden, en dewijl nu het bloed de levensvoorwaarde voor dat organismus is, zo wordt dit zelf als goud aangeduid.

Wanneer de zilveren koord van de lamp ontketend wordt, dan wordt de lamp vol goud verbrijzeld. Het lichaam wordt een aas en het licht van het leven des geestes, waarvan het lichaam de bewaarder, de drager was, gaat voor hetzelve verloren..

2) Misschien is de emmer (de kruik) een symbool van het hart, en het rad van den bornput symbool van de organen, waarmee wij ademhalen. Want rks (verbreken) is een woord, dat dikwijls in de Schrift gebruikt wordt van het hart, dat in den toestand des doods of in doodsgevaar gekomen is. Het hart kan dan ook werkelijk met een emmer worden vergeleken, wat betreft het bloed, dat het lichaam doorstroomt..

Spreukenngader en bornput doelen zeker op hetzelfde, even als kruik en rad, of men moest door kruik de longen, door het rad het hart willen verstaan..

Vers 7

7. a) En dat het stof van het aardse gebrekkige lichaam wederom tot de aarde keert, zo als het van den beginne geweest is, en de geest, de redelijke, onsterflijke ziel weer tot God keert, b) die hem gegeven heeft, om door Hem geoordeeld te worden (Genesis 2:7. Psalms 104:29,Psalms 104:30).

a) Genesis 3:19. b) Genesis 2:17. Numbers 16:22.

De ziel moet na haar verscheiden voor Hem verschijnen, uit wien zij haren oorsprong heeft, om door Hem geoordeeld te worden. Dat de ziel tot God als haren Rechter moet wederkeren, daarop wijst de Prediker, om de vermaning: "Gedenk aan uwen Schepper" ingang bij de mensen te doen vinden: Gedenk aan uwen Schepper, opdat gij niet eerst een verloren leven te betreuren hebt en daarna na den dood onder het oordeel komt..

Juist daarom mag de mens er wel ernstig over nadenken, hoe hij leefde en handelde, omdat hij het toch niet zal kunnen ontgaan, eenmaal voor God te verschijnen. De zielen komen uit de eeuwigheid op deze aarde aan, als op een toneel. Daar presenteren zij dan hare personen, neigingen en hartstochten, en wat er goeds en kwaads in is. Als zij nu als het ware lang genoeg hare rol gespeeld hebben, moeten zij weer aftreden, en hare personen, die zij gepresenteerd hebben, weer afleggen, om zo als zij zijn, voor Gods gericht te verschijnen. Men ziet het ook bij stervenden, dat juist daarom de angsten des doods zo groot bij hen zijn, omdat zij op den weg zijn, waarop zij God zullen ontmoeten. Hoe siddert dan de ganse mens! tenzij dan dat hij van zijne verzoening met God verzekerd is. -Hoe algemeen de uitspraak ook zij, dat alle mensen tot God moeten wederkeren, zo is er toch ook een groot onderscheid tussen hen. De meesten keren tot God weer als tot hunnen beledigden Heer; enkelen echter als tot hunnen genadigen ontfermer, Vriend en Vader. -Dewijl nu het komen tot God niet uit kan blijven, zo mocht het wel onze eerste zorg zijn te bedenken, hoe wij op de rechte wijze tot God zullen komen.

In den strijd over den oorsprong der ziel heeft dit vers ene belangrijke rol gespeeld. Keert de ziel tot God terug, zo zeiden de verdedigers van het Creatianismus, dan moet zij ook uit God haren oorsprong hebben en niet uit de aardse ouders. De verdedigers van het Traducianismus antwoorden: De terugkeer van den geest tot God heeft betrekking op de schepping van den eersten mens. Dit antwoord zal men nauwelijks voldoende kunnen achten. De terugkeer van elke ziel in het bijzonder tot God vindt alleen daarin enen voldoenden grond, dat zij ook onmiddellijk uit God haren oorsprong heeft.

Elke verdenking van epicurismus (de leer, dat het aardse geluk slechts bestaat in het vrolijke genot van het leven), of van ene lichtzinnig, twijfelzuchtige en materialistische gezindheid als achtergrond voor de voorafgaande aanmaning tot levensvreugde, moet met het oog op den vreselijken ernst, waarmee hij aan het eind op dood en eeuwigheid wijst, verdwijnen, en dit te meer, dewijl ook reeds hetgeen elke vermaning tot vrolijk levensgenot voorafgaat, de duidelijke blijken draagt van den diepen levensrust en van de degelijke zedelijke wereldbeschouwing des schrijvers.

De ziel, dat straalsel van het hemelse Licht, keert weer tot God, Wiens adem derzelve bij onze vorming in ons stoffelijk lichaam heeft ingeblazen, opdat wij tot een levende ziel zouden worden. Zij keert weer tot de wereld der geesten, met wien zij verbonden is.

Zij gaat tot God, evenals een Rechter, voor Wien zij zich moet verantwoorden. Dit maakt den dood verschrikkelijk voor de goddelozen, wier zielen tot God, als tot een straf- en wraakoefenenden handhaver Zijner wetten, gaan, om het eeuwig doodvonnis uit Zijn mond te horen, terwijl hij troostlijk is voor de godzaligen, wier zielen dus wederkeren tot haren Vader..

8.

E. In het slot van ons Boek (Ecclesiastes 12:8-Ecclesiastes 12:14), slaat de Prediker nog eenmaal een korten terugblik op het geheel en geeft hij de dringende vermaning, de uitgesproken waarheden goed ter harte te nemen. Opzettelijk heft de Prediker denzelfden klaagtoon aan over de ijdelheid van al het aardse, waarmee hij ook zijn Boek ingeleid heeft, en die hij als ene hoofdwaarheid gelijk ene veelvoudige echo door het ganse Boek heeft laten horen. Nog eenmaal wil hij daarmee bij den lezer het levendige bewustzijn opwekken, dat wie vertroost wil worden, boven alles de nietigheid en vergankelijkheid van alle aardse en menselijke toestanden moet erkennen en ter harte nemen. De waarheid van dit resultaat zijner beschouwingen en ondervindingen bevestigt hij eerst, door op den voorgrond te stellen, dat hij, die dit zegt, niet onbevoegd daar toe is, maar dat hij zelf die goddelijke wijsheid bezit, en die aan anderen kan leren (Ecclesiastes 12:8-Ecclesiastes 12:11), daarna door te wijzen op den hogen ernst en het ongemeen belangrijke en behartenswaardige van hetgeen hij leert. Hier herhaalt hij ook in korte woorden de andere, meer troostrijke zijde zijner redenen, namelijk, dat hij, die gelukkig leven en zalig sterven wil, niettegenstaande de algemene ijdelheid, God moet vrezen, totdat eenmaal in den dag des oordeels alle raadsels en schijnstrijdigheden van dit aardse leven opgelost zullen worden (Ecclesiastes 12:12 Ecclesiastes 12:14). Zo toont hij aan, waardoor en wanneer eenmaal de beide tegenover elkaar staande resultaten zijner redenen met elkaar zullen verzoend worden en geeft daarmee den sleutel tot recht verstand van dit Boek aan.

Vers 7

7. a) En dat het stof van het aardse gebrekkige lichaam wederom tot de aarde keert, zo als het van den beginne geweest is, en de geest, de redelijke, onsterflijke ziel weer tot God keert, b) die hem gegeven heeft, om door Hem geoordeeld te worden (Genesis 2:7. Psalms 104:29,Psalms 104:30).

a) Genesis 3:19. b) Genesis 2:17. Numbers 16:22.

De ziel moet na haar verscheiden voor Hem verschijnen, uit wien zij haren oorsprong heeft, om door Hem geoordeeld te worden. Dat de ziel tot God als haren Rechter moet wederkeren, daarop wijst de Prediker, om de vermaning: "Gedenk aan uwen Schepper" ingang bij de mensen te doen vinden: Gedenk aan uwen Schepper, opdat gij niet eerst een verloren leven te betreuren hebt en daarna na den dood onder het oordeel komt..

Juist daarom mag de mens er wel ernstig over nadenken, hoe hij leefde en handelde, omdat hij het toch niet zal kunnen ontgaan, eenmaal voor God te verschijnen. De zielen komen uit de eeuwigheid op deze aarde aan, als op een toneel. Daar presenteren zij dan hare personen, neigingen en hartstochten, en wat er goeds en kwaads in is. Als zij nu als het ware lang genoeg hare rol gespeeld hebben, moeten zij weer aftreden, en hare personen, die zij gepresenteerd hebben, weer afleggen, om zo als zij zijn, voor Gods gericht te verschijnen. Men ziet het ook bij stervenden, dat juist daarom de angsten des doods zo groot bij hen zijn, omdat zij op den weg zijn, waarop zij God zullen ontmoeten. Hoe siddert dan de ganse mens! tenzij dan dat hij van zijne verzoening met God verzekerd is. -Hoe algemeen de uitspraak ook zij, dat alle mensen tot God moeten wederkeren, zo is er toch ook een groot onderscheid tussen hen. De meesten keren tot God weer als tot hunnen beledigden Heer; enkelen echter als tot hunnen genadigen ontfermer, Vriend en Vader. -Dewijl nu het komen tot God niet uit kan blijven, zo mocht het wel onze eerste zorg zijn te bedenken, hoe wij op de rechte wijze tot God zullen komen.

In den strijd over den oorsprong der ziel heeft dit vers ene belangrijke rol gespeeld. Keert de ziel tot God terug, zo zeiden de verdedigers van het Creatianismus, dan moet zij ook uit God haren oorsprong hebben en niet uit de aardse ouders. De verdedigers van het Traducianismus antwoorden: De terugkeer van den geest tot God heeft betrekking op de schepping van den eersten mens. Dit antwoord zal men nauwelijks voldoende kunnen achten. De terugkeer van elke ziel in het bijzonder tot God vindt alleen daarin enen voldoenden grond, dat zij ook onmiddellijk uit God haren oorsprong heeft.

Elke verdenking van epicurismus (de leer, dat het aardse geluk slechts bestaat in het vrolijke genot van het leven), of van ene lichtzinnig, twijfelzuchtige en materialistische gezindheid als achtergrond voor de voorafgaande aanmaning tot levensvreugde, moet met het oog op den vreselijken ernst, waarmee hij aan het eind op dood en eeuwigheid wijst, verdwijnen, en dit te meer, dewijl ook reeds hetgeen elke vermaning tot vrolijk levensgenot voorafgaat, de duidelijke blijken draagt van den diepen levensrust en van de degelijke zedelijke wereldbeschouwing des schrijvers.

De ziel, dat straalsel van het hemelse Licht, keert weer tot God, Wiens adem derzelve bij onze vorming in ons stoffelijk lichaam heeft ingeblazen, opdat wij tot een levende ziel zouden worden. Zij keert weer tot de wereld der geesten, met wien zij verbonden is.

Zij gaat tot God, evenals een Rechter, voor Wien zij zich moet verantwoorden. Dit maakt den dood verschrikkelijk voor de goddelozen, wier zielen tot God, als tot een straf- en wraakoefenenden handhaver Zijner wetten, gaan, om het eeuwig doodvonnis uit Zijn mond te horen, terwijl hij troostlijk is voor de godzaligen, wier zielen dus wederkeren tot haren Vader..

8.

E. In het slot van ons Boek (Ecclesiastes 12:8-Ecclesiastes 12:14), slaat de Prediker nog eenmaal een korten terugblik op het geheel en geeft hij de dringende vermaning, de uitgesproken waarheden goed ter harte te nemen. Opzettelijk heft de Prediker denzelfden klaagtoon aan over de ijdelheid van al het aardse, waarmee hij ook zijn Boek ingeleid heeft, en die hij als ene hoofdwaarheid gelijk ene veelvoudige echo door het ganse Boek heeft laten horen. Nog eenmaal wil hij daarmee bij den lezer het levendige bewustzijn opwekken, dat wie vertroost wil worden, boven alles de nietigheid en vergankelijkheid van alle aardse en menselijke toestanden moet erkennen en ter harte nemen. De waarheid van dit resultaat zijner beschouwingen en ondervindingen bevestigt hij eerst, door op den voorgrond te stellen, dat hij, die dit zegt, niet onbevoegd daar toe is, maar dat hij zelf die goddelijke wijsheid bezit, en die aan anderen kan leren (Ecclesiastes 12:8-Ecclesiastes 12:11), daarna door te wijzen op den hogen ernst en het ongemeen belangrijke en behartenswaardige van hetgeen hij leert. Hier herhaalt hij ook in korte woorden de andere, meer troostrijke zijde zijner redenen, namelijk, dat hij, die gelukkig leven en zalig sterven wil, niettegenstaande de algemene ijdelheid, God moet vrezen, totdat eenmaal in den dag des oordeels alle raadsels en schijnstrijdigheden van dit aardse leven opgelost zullen worden (Ecclesiastes 12:12 Ecclesiastes 12:14). Zo toont hij aan, waardoor en wanneer eenmaal de beide tegenover elkaar staande resultaten zijner redenen met elkaar zullen verzoend worden en geeft daarmee den sleutel tot recht verstand van dit Boek aan.

Vers 8

8. a) IJdelheid der IJdelheden, zegt de Prediker; het is al ijdelheid!

a) Psalms 62:10; Psalms 144:4. Ecclesiastes 1:2.

Vers 8

8. a) IJdelheid der IJdelheden, zegt de Prediker; het is al ijdelheid!

a) Psalms 62:10; Psalms 144:4. Ecclesiastes 1:2.

Vers 9

9. En voorts blijft dit nog te zeggen overig; dewijl de Prediker wijs geweest is uit God, zo leerde hij het volk nog wetenschap, en merkte op, overwoog het werken en streven der mensen, en onderzocht, of hij het wijs en rechtvaardig bestuur Gods in de wereld zou kunnen begrijpen; hij stelde daarna vele wijze a) spreuken in orde, 1) waarin hij zijne beschouwingen en ondervindingen mededeelde.

a) 1 Kings 4:32.

1) Hiermede wil Salomo niet op zich zelven roemen, maar daarmee verklaart hij, dat, wat hij schreef, niet was dan na ernstig onderzoek en rijp overleg, en in dien vorm, die naar zijne beschouwing voor zijn volk het meest de voorkeur verdiende. Hij erkent daarmee tevens juist door te zeggen, dat hij wijs is geweest, dat hij niet de wijsheid van een ander, maar die van Boven was deelachtig geworden.

Vers 9

9. En voorts blijft dit nog te zeggen overig; dewijl de Prediker wijs geweest is uit God, zo leerde hij het volk nog wetenschap, en merkte op, overwoog het werken en streven der mensen, en onderzocht, of hij het wijs en rechtvaardig bestuur Gods in de wereld zou kunnen begrijpen; hij stelde daarna vele wijze a) spreuken in orde, 1) waarin hij zijne beschouwingen en ondervindingen mededeelde.

a) 1 Kings 4:32.

1) Hiermede wil Salomo niet op zich zelven roemen, maar daarmee verklaart hij, dat, wat hij schreef, niet was dan na ernstig onderzoek en rijp overleg, en in dien vorm, die naar zijne beschouwing voor zijn volk het meest de voorkeur verdiende. Hij erkent daarmee tevens juist door te zeggen, dat hij wijs is geweest, dat hij niet de wijsheid van een ander, maar die van Boven was deelachtig geworden.

Vers 10

10. De Prediker zocht aangename en verkwikkende woordenvoor de oprechte zielen, die God liefhadden, uit te vinden; en het geschrevene is recht en vertrouwbaar, woorden der goddelijke, zaligmakende waarheid en alzo der ware wijsheid van boven.

Vers 10

10. De Prediker zocht aangename en verkwikkende woordenvoor de oprechte zielen, die God liefhadden, uit te vinden; en het geschrevene is recht en vertrouwbaar, woorden der goddelijke, zaligmakende waarheid en alzo der ware wijsheid van boven.

Vers 11

11. De woorden der wijzen, zo als die voornamelijk in de Spreuken en in deze mijne redenen, neergelegd zijn, zijn gelijk prikkelen1), die diep in het hart doordringen en den ouden mens wonden, om hem voor eeuwig te genezen, en gelijk nagelen, diep ingeslagen van de meesters der verzamelingen dezer wijze Spreuken, die gegeven zijn van den enigen Herder, 2) den God Israëls, die de Bron is van alle wijsheid.

1) De woorden der wijzen, in het algemeen alle woorden Gods, blijven als diep ingeslagen nagelen zo vast zitten, dat zij nauwelijks weer uit het gemoed kunnen uitgerukt worden. Hun eerste uitwerking is niet alleen krachtig, zodat zij de ziel ontroeren, maar zij dringen ook daarna door merg en been heen en laten zich niet gemakkelijk weer verdrijven. (Hebrews 4:12).

Deze eigenschap der H. Schrift moet ook op de prediking kunnen toegepast worden; zij is niets waard, wanneer zij de vergelijking met prikkelen en nagelen moet schromen; maar ook de toehoorders moeten niet verdrietig of toornig worden, wanneer haar prikkel in hun hart dringt..

2) Hiermede verklaart de Prediker het nog duidelijker, dat, wat Hij den volke verkondigde en wat de wijzen, de ware wijzen hadden gesproken, niet was van menselijke uitvinding, maar ingegeven van den enigen en waarachtigen God. Gelijk de Heere God door David in zijne Psalmen de Herder wordt genoemd, zo wordt Hij ook alzo door den Prediker met dien naam aangeduid.

Vers 11

11. De woorden der wijzen, zo als die voornamelijk in de Spreuken en in deze mijne redenen, neergelegd zijn, zijn gelijk prikkelen1), die diep in het hart doordringen en den ouden mens wonden, om hem voor eeuwig te genezen, en gelijk nagelen, diep ingeslagen van de meesters der verzamelingen dezer wijze Spreuken, die gegeven zijn van den enigen Herder, 2) den God Israëls, die de Bron is van alle wijsheid.

1) De woorden der wijzen, in het algemeen alle woorden Gods, blijven als diep ingeslagen nagelen zo vast zitten, dat zij nauwelijks weer uit het gemoed kunnen uitgerukt worden. Hun eerste uitwerking is niet alleen krachtig, zodat zij de ziel ontroeren, maar zij dringen ook daarna door merg en been heen en laten zich niet gemakkelijk weer verdrijven. (Hebrews 4:12).

Deze eigenschap der H. Schrift moet ook op de prediking kunnen toegepast worden; zij is niets waard, wanneer zij de vergelijking met prikkelen en nagelen moet schromen; maar ook de toehoorders moeten niet verdrietig of toornig worden, wanneer haar prikkel in hun hart dringt..

2) Hiermede verklaart de Prediker het nog duidelijker, dat, wat Hij den volke verkondigde en wat de wijzen, de ware wijzen hadden gesproken, niet was van menselijke uitvinding, maar ingegeven van den enigen en waarachtigen God. Gelijk de Heere God door David in zijne Psalmen de Herder wordt genoemd, zo wordt Hij ook alzo door den Prediker met dien naam aangeduid.

Vers 12

12. En wat boven dezelve, of overigens is, mijngeestelijke zoon, dien ik zo gaarne in het bezit der hemelse wijsheid zou zien, wees gewaarschuwd voor de vele andere boeken, die zich als gidsen bij het zoeken naar wijsheid aanprijzen; zoek echter alleen de ware wijsheid, die gij slechts in de verzamelingen der heilige Spreuken der wijsheid aantreft; want van vele boeken te maken, is tegenwoordig geen einde, 1) talrijke boeken uit de handen van hen, die uit hun eigen geest valse wereldwijsheid voortbrengen, overstromen de wereld en worden een ieder aangeboden; en veel lezens, bestudering van zulke boeken is vermoeiing des vleses, het mat lichaam en geest af, maar het verkwikt niet het hart, noch verfrist het verstand; veel beter is het, n boek vol ware wijsheid met nadenken te onderzoeken en zich aan zijne waterbronnen te verfrissen.

Vers 12

12. En wat boven dezelve, of overigens is, mijngeestelijke zoon, dien ik zo gaarne in het bezit der hemelse wijsheid zou zien, wees gewaarschuwd voor de vele andere boeken, die zich als gidsen bij het zoeken naar wijsheid aanprijzen; zoek echter alleen de ware wijsheid, die gij slechts in de verzamelingen der heilige Spreuken der wijsheid aantreft; want van vele boeken te maken, is tegenwoordig geen einde, 1) talrijke boeken uit de handen van hen, die uit hun eigen geest valse wereldwijsheid voortbrengen, overstromen de wereld en worden een ieder aangeboden; en veel lezens, bestudering van zulke boeken is vermoeiing des vleses, het mat lichaam en geest af, maar het verkwikt niet het hart, noch verfrist het verstand; veel beter is het, n boek vol ware wijsheid met nadenken te onderzoeken en zich aan zijne waterbronnen te verfrissen.

Vers 13

13. Van alles, wat gehoord is, is het einde van de zaak, waar het boven alles op aankomt, en waarmee de Prediker daarom zijn boek op praktische wijze besluit: a) Vrees God, en houd als een getuigenis daarvan Zijne geboden te midden en niettegenstaande de ijdelheid van de dingen dezer wereld, want dit betaamt allen mensen, 1) het is hun heiligste en eerste plicht.

a) Deuteronomy 6:2; Deuteronomy 10:12. Proverbs 3:7.

1) De waarheid, de echte grond van allen godsdienst, is de vreze Gods, heersende in ons hart, een diepe eerbied voor Zijne hoge Majesteit nevens ene nederige afhankelijkheid van Zijn macht, gezag en bestiering, en ene vreze voor Zijne toorn en verontwaardiging. Vreest God, dit is, aanbidt en dient Hem, brengt de verschuldigde ere aan Zijnen heiligen Naam toe, en offert uw hart in allen uit- en inwendigen godsdienst vervolgens ootmoediglijk aan Hem op..

De Prediker komt na al wat hij geschreven heeft tot dit resultaat. Echter niet in dien zin, dat hij er eerst nu toe komt, want aan zijn gehele Boek ligt deze vermaning ten grondslag, maar in den zin, dat bij al wat er op aarde raadselachtigs gevonden wordt het mensenkind hierbij alleen rust en vrede heeft. Alleen wie God vreest en Zijne geboden houdt zal bewaard blijven voor een droevig pessimisme en een vals optimisme. Hij zal het ervaren, dat de godzaligheid alleen een groot gewin is met vergenoeging, dat zij heeft de belofte des toekomenden en des tegenwoordigen levens.

Vers 13

13. Van alles, wat gehoord is, is het einde van de zaak, waar het boven alles op aankomt, en waarmee de Prediker daarom zijn boek op praktische wijze besluit: a) Vrees God, en houd als een getuigenis daarvan Zijne geboden te midden en niettegenstaande de ijdelheid van de dingen dezer wereld, want dit betaamt allen mensen, 1) het is hun heiligste en eerste plicht.

a) Deuteronomy 6:2; Deuteronomy 10:12. Proverbs 3:7.

1) De waarheid, de echte grond van allen godsdienst, is de vreze Gods, heersende in ons hart, een diepe eerbied voor Zijne hoge Majesteit nevens ene nederige afhankelijkheid van Zijn macht, gezag en bestiering, en ene vreze voor Zijne toorn en verontwaardiging. Vreest God, dit is, aanbidt en dient Hem, brengt de verschuldigde ere aan Zijnen heiligen Naam toe, en offert uw hart in allen uit- en inwendigen godsdienst vervolgens ootmoediglijk aan Hem op..

De Prediker komt na al wat hij geschreven heeft tot dit resultaat. Echter niet in dien zin, dat hij er eerst nu toe komt, want aan zijn gehele Boek ligt deze vermaning ten grondslag, maar in den zin, dat bij al wat er op aarde raadselachtigs gevonden wordt het mensenkind hierbij alleen rust en vrede heeft. Alleen wie God vreest en Zijne geboden houdt zal bewaard blijven voor een droevig pessimisme en een vals optimisme. Hij zal het ervaren, dat de godzaligheid alleen een groot gewin is met vergenoeging, dat zij heeft de belofte des toekomenden en des tegenwoordigen levens.

Vers 14

14. a) Want het moet niet uitsluitend te doen zijn om een gelukkig leven in deze wereld, maar om het welbehagen Gods in den dag des oordeels: God zal eenmaal ieder werk in het gericht brengen, met al wat nu nog verborgen is, hetzij goed, of hetzij kwaad. a) 1 Corinthians 4:5. 2 Corinthians 5:10.

Men kan het geloof aan een persoonlijk gericht, tot hetwelk de Prediker zich voelt opgeheven, als op enen zonnigen bergtop, van waar hij alle schaduwen en nog slechts langzaam doorbrekende lichtstralen zijner beschouwingen zegepralend overziet, uit zijn Boek niet wegnemen. Hij zegt dat elke daad geoordeeld zal worden, wat toch volgens zijne verklaring niet hier beneden geschiedt; hij beweert, dat zelfs het verborgene, dus ook de gedachten in het gericht zullen komen, wat nog meer bepaald slechts van de toekomst kan verwacht worden..

In dit laatste vers wijst de Prediker op het eindgericht tot vreze van de goddelozen, maar ook tot troost voor de godvrezenden.

Het kind van God ontdekt, als Asaf, hier zo vele raadselen voor het kortzichtig verstand. Hij kan de oplossing van veel niet vinden.

De goddeloze wandelt daarheen op rozen en vleit er zich mede, dat de God van Jakob het niet ziet, maar ook de Prediker weet het, dat er eenmaal zal komen een eindgericht.

En in dat eindgericht zal alles, wat nu nog verborgen is, geopenbaard worden.

Ieder werk zal in dit gericht komen en wat daarmee in verband staat, wat ook de Prediker weet, is: de rechtvaardige zal er ontvangen het eeuwig genadeloon op al wat hij door de gunste Gods mocht verrichten ter ere van zijn Verbonds-God, en de goddeloze zal ontvangen het loon der straf, dewijl hij zich in dit leven tegen den Heere en Zijn volk en de komst van Zijn Rijk heeft gekeerd.

SLOTWOORD OP HET BOEK DE PREDIKER.

Zoals we reeds in ons inleidend woord op dit Boek der Heilige Schrift schreven, is het evenals de Spreuken, wat den inhoud betreft, van Salomo, den zoon van David, den wijzen koning Israëls, al geven we toe, dat het eerst later is uitgegeven, in de dagen na de Babylonische ballingschap.

Wat den inhoud betreft sluit het zich geheel aan de Spreuken aan, al klinkt er ogenschijnlijk een somberder toon ons uit tegen.

Dit laatste is niet te verwonderen en zeer goed te verklaren, indien wij aannemen dat het vervaardigd is door den Schrijver in zijn ouderdom, toen hij, op zo vele glibberige paden der zonde, had ervaren, dat de wereld een onbevredigde consciëntie achterlaat.

Maar naast dien somberen toon kunnen we, gelijk in de verklaring uitkomt, ook een anderen toon vernemen: het is die, welke door het weer opdoemend en opluikend geloof wordt verwekt. De toon van een hoopvol vertrouwen op de leiding Gods, de verzekering, dat God, den Heere, te dienen, Zijn Naam te vrezen, verre weg het beste en het verkiezelijkste is.

Tegenover het ijdele van het ondermaanse, tegenover het onvoldoende en onbevredigende van wat deze wereld aanbiedt, stelt ook de Prediker de ware wijsheid, de vreze Gods en het onderhouden van Zijne geboden.

En daarom wijst ook de Prediker aan alle lijdenden den waren weg des heils.

Hij rukt hun weg van de paden van ongeloof en moedeloosheid en zet hunnen voet op den Rotssteen des heils, op den weg des geloofs en des ootmoedigen vertrouwens op God.

Hij leert hun, dat hij, die waarlijk den dienst van God heeft lief gekregen, veilig gaat.

Juist zijn slotwoord zegt het ons zo duidelijk, dat hij is een kind van God, die, ja, diepe wegen heeft doorgemaakt, aan den rand van diepe afgronden heeft gewandeld, maar door zijn God weer is gered, en nu ook aan zijn geestelijk zaad, als leraar der wijsheid, kan toeroepen, dat in God te vrezen het al gelegen is.

Vers 14

14. a) Want het moet niet uitsluitend te doen zijn om een gelukkig leven in deze wereld, maar om het welbehagen Gods in den dag des oordeels: God zal eenmaal ieder werk in het gericht brengen, met al wat nu nog verborgen is, hetzij goed, of hetzij kwaad. a) 1 Corinthians 4:5. 2 Corinthians 5:10.

Men kan het geloof aan een persoonlijk gericht, tot hetwelk de Prediker zich voelt opgeheven, als op enen zonnigen bergtop, van waar hij alle schaduwen en nog slechts langzaam doorbrekende lichtstralen zijner beschouwingen zegepralend overziet, uit zijn Boek niet wegnemen. Hij zegt dat elke daad geoordeeld zal worden, wat toch volgens zijne verklaring niet hier beneden geschiedt; hij beweert, dat zelfs het verborgene, dus ook de gedachten in het gericht zullen komen, wat nog meer bepaald slechts van de toekomst kan verwacht worden..

In dit laatste vers wijst de Prediker op het eindgericht tot vreze van de goddelozen, maar ook tot troost voor de godvrezenden.

Het kind van God ontdekt, als Asaf, hier zo vele raadselen voor het kortzichtig verstand. Hij kan de oplossing van veel niet vinden.

De goddeloze wandelt daarheen op rozen en vleit er zich mede, dat de God van Jakob het niet ziet, maar ook de Prediker weet het, dat er eenmaal zal komen een eindgericht.

En in dat eindgericht zal alles, wat nu nog verborgen is, geopenbaard worden.

Ieder werk zal in dit gericht komen en wat daarmee in verband staat, wat ook de Prediker weet, is: de rechtvaardige zal er ontvangen het eeuwig genadeloon op al wat hij door de gunste Gods mocht verrichten ter ere van zijn Verbonds-God, en de goddeloze zal ontvangen het loon der straf, dewijl hij zich in dit leven tegen den Heere en Zijn volk en de komst van Zijn Rijk heeft gekeerd.

SLOTWOORD OP HET BOEK DE PREDIKER.

Zoals we reeds in ons inleidend woord op dit Boek der Heilige Schrift schreven, is het evenals de Spreuken, wat den inhoud betreft, van Salomo, den zoon van David, den wijzen koning Israëls, al geven we toe, dat het eerst later is uitgegeven, in de dagen na de Babylonische ballingschap.

Wat den inhoud betreft sluit het zich geheel aan de Spreuken aan, al klinkt er ogenschijnlijk een somberder toon ons uit tegen.

Dit laatste is niet te verwonderen en zeer goed te verklaren, indien wij aannemen dat het vervaardigd is door den Schrijver in zijn ouderdom, toen hij, op zo vele glibberige paden der zonde, had ervaren, dat de wereld een onbevredigde consciëntie achterlaat.

Maar naast dien somberen toon kunnen we, gelijk in de verklaring uitkomt, ook een anderen toon vernemen: het is die, welke door het weer opdoemend en opluikend geloof wordt verwekt. De toon van een hoopvol vertrouwen op de leiding Gods, de verzekering, dat God, den Heere, te dienen, Zijn Naam te vrezen, verre weg het beste en het verkiezelijkste is.

Tegenover het ijdele van het ondermaanse, tegenover het onvoldoende en onbevredigende van wat deze wereld aanbiedt, stelt ook de Prediker de ware wijsheid, de vreze Gods en het onderhouden van Zijne geboden.

En daarom wijst ook de Prediker aan alle lijdenden den waren weg des heils.

Hij rukt hun weg van de paden van ongeloof en moedeloosheid en zet hunnen voet op den Rotssteen des heils, op den weg des geloofs en des ootmoedigen vertrouwens op God.

Hij leert hun, dat hij, die waarlijk den dienst van God heeft lief gekregen, veilig gaat.

Juist zijn slotwoord zegt het ons zo duidelijk, dat hij is een kind van God, die, ja, diepe wegen heeft doorgemaakt, aan den rand van diepe afgronden heeft gewandeld, maar door zijn God weer is gered, en nu ook aan zijn geestelijk zaad, als leraar der wijsheid, kan toeroepen, dat in God te vrezen het al gelegen is.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ecclesiastes 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ecclesiastes-12.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile