Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Hooglied 4

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 4

Song of Solomon 4:1.

SCHOONHEID DER KERK ENE GENADEZAAK.

II. Song of Solomon 4:1-Song of Solomon 5:1. In dit tweede tafereel van de derde akte bevinden wij ons in de bruiloftzaal van het koninklijk paleis op Zion. De bruiloftsgasten, die verwaardigd worden aan de vreugde van dezen dag deel te nemen, moeten wij ons denken enigszins ter zijde van het bruidspaar aanzittende. Maar zij zijn slechts bijzaak en dienen alleen, om de bruiloft op te luisteren, en getuigen te zijn van Sulamiths verheffing tot koningin en gemalin des konings, getuigen van zijne innige liefde voor Sulamith. De hoofdzaak vormt het vertrouwelijk gesprek tussen het bruidspaar, waarvan de enige inhoud is, de grootte en innigheid hunner liefde, vooral van die des konings tot Sulamith. Uit het gehele en uitgestrekte gebied zijner heerschappij neemt hij vergelijkingen, om haren eenvoud en nederigheid, hare schoonheid en kuisheid naar waarde te prijzen. En wanneer de ootmoedige bruid de lofuitingen van zijn liefdegloed zoekt te ontwijken, terwijl zij den wens uit om eenzame plekjes van het koninklijke park te bezoeken, en daar tot den avond in stilte te toeven, dan begint hij met nog warmere woorden hare beminnelijkheid te verkondigen. Maar op al zijne lofspraken antwoordt zij met nederigheid slechts dat ne, dat zij zich zijne hartelijke liefde nog niet waardig keurt. Dan sluit Salomo, door liefde overweldigd, haar in zijne armen en verklaart haar zijne eeuwige onverbreekbare gehechtheid. -Of ene godsdienstige huwelijksplechtigheid bij de Israëlieten de eigenlijke bruiloft voorafging, en dus ook hier tussen het eerste en het tweede tafereel gedacht moet worden in te vallen, is twijfelachtig, omdat de Heilige Schrift ons daarvan niets duidelijk zegt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HOOGLIED 4

Song of Solomon 4:1.

SCHOONHEID DER KERK ENE GENADEZAAK.

II. Song of Solomon 4:1-Song of Solomon 5:1. In dit tweede tafereel van de derde akte bevinden wij ons in de bruiloftzaal van het koninklijk paleis op Zion. De bruiloftsgasten, die verwaardigd worden aan de vreugde van dezen dag deel te nemen, moeten wij ons denken enigszins ter zijde van het bruidspaar aanzittende. Maar zij zijn slechts bijzaak en dienen alleen, om de bruiloft op te luisteren, en getuigen te zijn van Sulamiths verheffing tot koningin en gemalin des konings, getuigen van zijne innige liefde voor Sulamith. De hoofdzaak vormt het vertrouwelijk gesprek tussen het bruidspaar, waarvan de enige inhoud is, de grootte en innigheid hunner liefde, vooral van die des konings tot Sulamith. Uit het gehele en uitgestrekte gebied zijner heerschappij neemt hij vergelijkingen, om haren eenvoud en nederigheid, hare schoonheid en kuisheid naar waarde te prijzen. En wanneer de ootmoedige bruid de lofuitingen van zijn liefdegloed zoekt te ontwijken, terwijl zij den wens uit om eenzame plekjes van het koninklijke park te bezoeken, en daar tot den avond in stilte te toeven, dan begint hij met nog warmere woorden hare beminnelijkheid te verkondigen. Maar op al zijne lofspraken antwoordt zij met nederigheid slechts dat ne, dat zij zich zijne hartelijke liefde nog niet waardig keurt. Dan sluit Salomo, door liefde overweldigd, haar in zijne armen en verklaart haar zijne eeuwige onverbreekbare gehechtheid. -Of ene godsdienstige huwelijksplechtigheid bij de Israëlieten de eigenlijke bruiloft voorafging, en dus ook hier tussen het eerste en het tweede tafereel gedacht moet worden in te vallen, is twijfelachtig, omdat de Heilige Schrift ons daarvan niets duidelijk zegt.

Vers 1

1. Salomo vertrouwelijk tot Sulamith: Zie, gij zat schoon 1), mijne vriendin! zie, gij zijt schoon: uwe ogen a) zijn duivenogen tussen uwe vlechten; 2) uw haar is zo blinkend zwart, zo weelderig en als zijde zacht en teder als ene zwarte, keurige kudde geiten, die het gras van den berg Gileads 3) afscheren.

a) Song of Solomon 4:3; Song of Solomon 6:7. b) Song of Solomon 6:5.

1) Zie, gij zijt schoon, enz. Wij mogen hier zowel enkele gelovigen als de gemeente in haar geheel beschouwen als door Christus toegesproken. Al is het ons niet wel mogelijk de verschillende toespelingen op bevredigende wijze te verklaren, nochtans is dit duidelijk, dat de Heere Christus hier verschijnt om aan te tonen, dat de gemeente en de gelovigen alle soort van geestelijke uitnemendheid deelachtig zijn. Die Christus eren, zal Hij eren. 1 Samuel 2:30. Hij vleit den gelovige niet, noch heeft hij de bedoeling, de gemeente op zich zelf trots te maken, maar het is om haar onder de bedruktheden van het tegenwoordige te bemoedigen. Wat anderen ook van haar mochten denken, in Zijne ogen was zij beminnelijk. Ook spreekt Hij, aldus om anderen uit te nodigen, 3 om ook wl van haar denken en zich bij de Kerk te voegen..

2) Nog in onzen tijd behoort door het gehele Oosten heen de sluier tot de degelijkste en onontbeerlijkste stukken der vrouwelijke kleding, en gene vrouw van stand en eergevoel vertoont zich zonder dezen ooit aan vreemden, noch in het openbaar, noch in haar eigen huis. Slechts slavinnen, publieke danseressen (tegelijk boeleersters) en soms vrouwen uit de laagste volksklasse maken op dezen regel ene uitzondering. Over `t algemeen schijnen bij de Israëlieten dezelfde grondstellingen gegolden te hebben, al moeten wij ons ook de ingetogenheid en afscheiding der vrouwen minder groot denken, dan in het tegenwoordige beschaafde Oosten: en voornamelijk in den aartsvaderlijken tijd bestond betreffende den sluier ene ruimere etiquette. Meisjes en zelfs vrouwen schijnen, vooral bij huiselijke bezigheden, zonder twijfel ongesluierd geweest te zijn. Evenwel bedekt zich de verloofde voor haren bruidegom (Genesis 24:65). Van den sluier kende men drie soorten: ten eerste de nu nog gebruikelijke, die van de slapen des hoofds afhing en daardoor bij het gaan zweefde, welke op de hoogte der ogen zo werd gevouwen, dat men er doorheen kon zien. Isaiah 3:19, Dan het sluierkleed, dat nog tegenwoordig de Oosterse vrouwen over de gehele kleding werpen, en eerder een mantel kan genoemd worden. Isaiah 4:1,Isaiah 4:3; Isaiah 5:7; Isaiah 6:7. Jeremiah 5:23. Een derde sluier, welke men in Syrië en Egypte nog draagt, bedekte borst, hals en kin tot aan den neus; de ogen bleven vrij..

In het Hebreeën Ktmul debm (Meba'ad ltsammatheek). Beter: achter uwen sluier. Zoals ook reeds boven is aangegeven, droeg ook de bruid een sluier.

De haarvlechten voor de ogen laten hangen deed niet een zedige jonkvrouw, maar een lichte vrouw.

De Bruidegom begint met den uitroep: Gij zijt schoon en bewijst dit door de schoonheid van het geheel in de enkele delen aan te wijzen en te prijzen.

De Gemeente van Christus is volmaakt in Hem, die haar Hoofd is.

3) Het gebergte Gilead aan de Oostzijde van den Jordaan wordt hier vermeld als bijzonder rijk aan kudden. (Num 32:1), gelijk ook latere reizigers het met kudden bezaaid vonden. Salomo zegt dus: "gelijk de geitenkudden verstrooid op den bergtop Gilead hem een keurig uitgezocht aanzien geven, terwijl hij vroeger als ene dorre en kale rots verscheen, zo wordt door uwe haren uw hoofd met edele kleur en volheid versierd."

Het haar of de wol der schapen in Palestina was wit, maar dat der geiten zwart, en het is daarom, dat de glans van het haar der bruid wordt vergeleken met den glans van het haar der geiten van Gileadsgebergte.

Vers 1

1. Salomo vertrouwelijk tot Sulamith: Zie, gij zat schoon 1), mijne vriendin! zie, gij zijt schoon: uwe ogen a) zijn duivenogen tussen uwe vlechten; 2) uw haar is zo blinkend zwart, zo weelderig en als zijde zacht en teder als ene zwarte, keurige kudde geiten, die het gras van den berg Gileads 3) afscheren.

a) Song of Solomon 4:3; Song of Solomon 6:7. b) Song of Solomon 6:5.

1) Zie, gij zijt schoon, enz. Wij mogen hier zowel enkele gelovigen als de gemeente in haar geheel beschouwen als door Christus toegesproken. Al is het ons niet wel mogelijk de verschillende toespelingen op bevredigende wijze te verklaren, nochtans is dit duidelijk, dat de Heere Christus hier verschijnt om aan te tonen, dat de gemeente en de gelovigen alle soort van geestelijke uitnemendheid deelachtig zijn. Die Christus eren, zal Hij eren. 1 Samuel 2:30. Hij vleit den gelovige niet, noch heeft hij de bedoeling, de gemeente op zich zelf trots te maken, maar het is om haar onder de bedruktheden van het tegenwoordige te bemoedigen. Wat anderen ook van haar mochten denken, in Zijne ogen was zij beminnelijk. Ook spreekt Hij, aldus om anderen uit te nodigen, 3 om ook wl van haar denken en zich bij de Kerk te voegen..

2) Nog in onzen tijd behoort door het gehele Oosten heen de sluier tot de degelijkste en onontbeerlijkste stukken der vrouwelijke kleding, en gene vrouw van stand en eergevoel vertoont zich zonder dezen ooit aan vreemden, noch in het openbaar, noch in haar eigen huis. Slechts slavinnen, publieke danseressen (tegelijk boeleersters) en soms vrouwen uit de laagste volksklasse maken op dezen regel ene uitzondering. Over `t algemeen schijnen bij de Israëlieten dezelfde grondstellingen gegolden te hebben, al moeten wij ons ook de ingetogenheid en afscheiding der vrouwen minder groot denken, dan in het tegenwoordige beschaafde Oosten: en voornamelijk in den aartsvaderlijken tijd bestond betreffende den sluier ene ruimere etiquette. Meisjes en zelfs vrouwen schijnen, vooral bij huiselijke bezigheden, zonder twijfel ongesluierd geweest te zijn. Evenwel bedekt zich de verloofde voor haren bruidegom (Genesis 24:65). Van den sluier kende men drie soorten: ten eerste de nu nog gebruikelijke, die van de slapen des hoofds afhing en daardoor bij het gaan zweefde, welke op de hoogte der ogen zo werd gevouwen, dat men er doorheen kon zien. Isaiah 3:19, Dan het sluierkleed, dat nog tegenwoordig de Oosterse vrouwen over de gehele kleding werpen, en eerder een mantel kan genoemd worden. Isaiah 4:1,Isaiah 4:3; Isaiah 5:7; Isaiah 6:7. Jeremiah 5:23. Een derde sluier, welke men in Syrië en Egypte nog draagt, bedekte borst, hals en kin tot aan den neus; de ogen bleven vrij..

In het Hebreeën Ktmul debm (Meba'ad ltsammatheek). Beter: achter uwen sluier. Zoals ook reeds boven is aangegeven, droeg ook de bruid een sluier.

De haarvlechten voor de ogen laten hangen deed niet een zedige jonkvrouw, maar een lichte vrouw.

De Bruidegom begint met den uitroep: Gij zijt schoon en bewijst dit door de schoonheid van het geheel in de enkele delen aan te wijzen en te prijzen.

De Gemeente van Christus is volmaakt in Hem, die haar Hoofd is.

3) Het gebergte Gilead aan de Oostzijde van den Jordaan wordt hier vermeld als bijzonder rijk aan kudden. (Num 32:1), gelijk ook latere reizigers het met kudden bezaaid vonden. Salomo zegt dus: "gelijk de geitenkudden verstrooid op den bergtop Gilead hem een keurig uitgezocht aanzien geven, terwijl hij vroeger als ene dorre en kale rots verscheen, zo wordt door uwe haren uw hoofd met edele kleur en volheid versierd."

Het haar of de wol der schapen in Palestina was wit, maar dat der geiten zwart, en het is daarom, dat de glans van het haar der bruid wordt vergeleken met den glans van het haar der geiten van Gileadsgebergte.

Vers 2

2. Uwe tanden daarentegen zijn zo verblindend wit als ene kudde schapen wier wol wit is, die geschoren zijn, geheel glad, diezo even uit de wasstede 1) opkomen en daardoor sneeuwwit; die al te zamen tweelingen voortbrengen, en gene onder haar is jongeloos, zo ook staan in uw mond de tanden in beide rijen als tweelingen paarsgewijze zonder leemte op elkaar.

1) In de oudheid, gelijk nog in warme luchtstreken, was het ene algemene gewoonte, de geschoren schapen dadelijk te laten baden.. Met geschorene schapen worden de tanden vergeleken met betrekking op haar gladheid, met gewassen schapen in betrekking op haar witheid-het Palestijnse schaap is in den regel wit, -ten opzichte van het volle getal der tanden aan tweelingen gelijk..

Vers 2

2. Uwe tanden daarentegen zijn zo verblindend wit als ene kudde schapen wier wol wit is, die geschoren zijn, geheel glad, diezo even uit de wasstede 1) opkomen en daardoor sneeuwwit; die al te zamen tweelingen voortbrengen, en gene onder haar is jongeloos, zo ook staan in uw mond de tanden in beide rijen als tweelingen paarsgewijze zonder leemte op elkaar.

1) In de oudheid, gelijk nog in warme luchtstreken, was het ene algemene gewoonte, de geschoren schapen dadelijk te laten baden.. Met geschorene schapen worden de tanden vergeleken met betrekking op haar gladheid, met gewassen schapen in betrekking op haar witheid-het Palestijnse schaap is in den regel wit, -ten opzichte van het volle getal der tanden aan tweelingen gelijk..

Vers 3

3. Uwe lippen over dit elpenbeenwit uwer tanden zijnzo helder rood en fijn besneden als een dicht scharlaken snoer, en uwe spraak, (beter: uwe mond a)) is lieflijk, vol vriendelijke, hartverkwikkende woorden; de slaap uws hoofds, uwe zachte rode wangen, welke zich aan de helder witte slapen aansluiten, is zo schoon, zo zuiver gewelfd als een stuk van een granaatappel 2) aan zijne buitenzijde, waar fris rood uit geel en wit te voorschijn komt; zo vertonen zij zich lieflijk tussen uwe vlechten (juister: van achter uwen sluier Song of Solomon 4:1).

a) Psalms 147:1. Colossians 4:6.

1) Daar achtereenvolgens uitwendig zichtbare lichaamsdelen van Sulamith worden geschilderd, zo zal ook hier zulk een bedoeld worden, omdat de mond, de eenheid der vooraf genoemde lippen en tanden, als spraakorgaan een wezenlijken trek in het beeld van de schoonheid der bruid uitmaakt..

2) Slechts bij ene helft, een gedeelte van den granaatappel worden de wangen vergeleken, om hare zachte welving.

De granaatappel, de vrucht van den in het Oosten inheemsen granaatboom, had een gelijkmatig ronden vorm, uitwendig rood, van binnen geel, en werd voor z schoon gehouden, dat men dien architectonisch bij den tempelbouw aanwendde. (Exodus 28:33 ).

Vers 3

3. Uwe lippen over dit elpenbeenwit uwer tanden zijnzo helder rood en fijn besneden als een dicht scharlaken snoer, en uwe spraak, (beter: uwe mond a)) is lieflijk, vol vriendelijke, hartverkwikkende woorden; de slaap uws hoofds, uwe zachte rode wangen, welke zich aan de helder witte slapen aansluiten, is zo schoon, zo zuiver gewelfd als een stuk van een granaatappel 2) aan zijne buitenzijde, waar fris rood uit geel en wit te voorschijn komt; zo vertonen zij zich lieflijk tussen uwe vlechten (juister: van achter uwen sluier Song of Solomon 4:1).

a) Psalms 147:1. Colossians 4:6.

1) Daar achtereenvolgens uitwendig zichtbare lichaamsdelen van Sulamith worden geschilderd, zo zal ook hier zulk een bedoeld worden, omdat de mond, de eenheid der vooraf genoemde lippen en tanden, als spraakorgaan een wezenlijken trek in het beeld van de schoonheid der bruid uitmaakt..

2) Slechts bij ene helft, een gedeelte van den granaatappel worden de wangen vergeleken, om hare zachte welving.

De granaatappel, de vrucht van den in het Oosten inheemsen granaatboom, had een gelijkmatig ronden vorm, uitwendig rood, van binnen geel, en werd voor z schoon gehouden, dat men dien architectonisch bij den tempelbouw aanwendde. (Exodus 28:33 ).

Vers 4

4. a) Uw hals is zo bevallig slank en recht, daarbij zo statig getooid met allerlei sierlijk kettingwerk en andere glinsterende edelgesteenten, als Davids wapentoren 1), hier aan den kant van het Zions paleis, die door mijn vader gebouwd is tot ophanging van wapentuig, 2) waar buitenzijds duizend rondassen aan hangen, allemaal zijnde schilden der helden.

a) Song of Solomon 7:4.

1) Wij moeten onder dezen toren ene soort van versterkt tuighuis verstaan, binnen welks ruimte een wapenvoorraad van elken aard voor oorlogstijd werd bewaard, waarin zich evenwel te gelijk ene voortdurende wacht van bijzonder trouwe mannen ophield, die hun schilden en andere wapenen aan de buitenzijde van den toren plachten op te hangen, waardoor deze alzo blinkend versierd was. Zijne ligging is twijfelachtig, maar toch moet die in de nabijheid van het paleis geweest zijn, zodat Sulamith dien of zien kon of ten minste er mede bekend was. Het in Nehemiah 3:14 genoemde "huis der helden", dat aan de oostzijde van den koningsburg gelegen was, zou `t meest passen. -Was de toren wellicht uit witten zandsteen opgetrokken, dan doelt de vergelijking tevens op het wit van den hals..

Hoogstwaarschijnlij k is de schaapstoren bedoeld, waarvan in Micah 4:8 sprake is, een gebouw op den berg Zion, hetwelk diende tot gerechtshof. 2) Delitzsch vertaalt, gebouwd in terrassen, en laat dit, in verband met het volgende, slaan op de sieraden en ketenen, waarmee de hals omwonden was.

In elk geval ziet het volgende in dit vers zeker op de halssieraden, waarmee de bruid versierd was.

Vers 4

4. a) Uw hals is zo bevallig slank en recht, daarbij zo statig getooid met allerlei sierlijk kettingwerk en andere glinsterende edelgesteenten, als Davids wapentoren 1), hier aan den kant van het Zions paleis, die door mijn vader gebouwd is tot ophanging van wapentuig, 2) waar buitenzijds duizend rondassen aan hangen, allemaal zijnde schilden der helden.

a) Song of Solomon 7:4.

1) Wij moeten onder dezen toren ene soort van versterkt tuighuis verstaan, binnen welks ruimte een wapenvoorraad van elken aard voor oorlogstijd werd bewaard, waarin zich evenwel te gelijk ene voortdurende wacht van bijzonder trouwe mannen ophield, die hun schilden en andere wapenen aan de buitenzijde van den toren plachten op te hangen, waardoor deze alzo blinkend versierd was. Zijne ligging is twijfelachtig, maar toch moet die in de nabijheid van het paleis geweest zijn, zodat Sulamith dien of zien kon of ten minste er mede bekend was. Het in Nehemiah 3:14 genoemde "huis der helden", dat aan de oostzijde van den koningsburg gelegen was, zou `t meest passen. -Was de toren wellicht uit witten zandsteen opgetrokken, dan doelt de vergelijking tevens op het wit van den hals..

Hoogstwaarschijnlij k is de schaapstoren bedoeld, waarvan in Micah 4:8 sprake is, een gebouw op den berg Zion, hetwelk diende tot gerechtshof. 2) Delitzsch vertaalt, gebouwd in terrassen, en laat dit, in verband met het volgende, slaan op de sieraden en ketenen, waarmee de hals omwonden was.

In elk geval ziet het volgende in dit vers zeker op de halssieraden, waarmee de bruid versierd was.

Vers 5

5. a) Uwe twee borsten zijn van zulk ene tedere, bevallige schoonheid, gelijk twee welpen, tweelingen van ene ree of gazel, die onder de lelies (Song of Solomon 2:2 ) weidenen zich aldaar legeren.

a) Song of Solomon 7:3.

Wanneer reeds de gazel, als volgroeid dier, op zich zelf een voortreffelijk, geliefkoosd en sprekend beeld van vrouwelijke bevalligheid en bekoorlijkheid is (Spreukenuk. 5:19), zo verschijnt een tweelingspaar harer jongen, uitgestrekt op een door lelies overspreid leger, te eigenaardiger, om het tedere en sierlijke van kuisen, maagdelijken boezem, achter een welriekend kleed verholen, aan te duiden.

"Behalve de tederheid der gazellen-geitjes, behalve hare gelijkheid als tweelingen, behalve hare lieflijkheid en vreedzaamheid, hebben zij in hare lustigheid en vrolijkheid toch ene soort van moedwilligheid en van dartelheid, waardoor zij de ogen der beschouwers onweerstaanbaar boeien en hem lokken naderbij te komen en ze te betasten."

De gelovigen hebben, zowel als een uitwendigen een inwendigen mens, die, als het ware, ook bijzondere lichaamsdelen en ledenmaten heeft, welke in zekeren zin werken in overeenkomst met die van het natuurlijke lichaam. Deze zijn de onderscheidene genadegaven van geloof, liefde, enz. welke delen zijn van die nieuwe natuur. En ofschoon de nieuwsgierigheid niet in iedere bijzonderheid kan bevredigd worden, is er toch in ieder deel ene bijzondere betekenis. Hier zijn noch onnutte woorden, noch ijdele herhalingen. Wij moeten ons derhalve wachten om dit alles voor onnodig aan te zien, aangezien God het best weet wat nodig is..

De Heilige Schrift heeft misschien meer te lijden gehad door de hardnekkigheid van uitleggers om alle moeilijkheden, die er in voorkomen, te verklaren dan door enige andere oorzaak..

Wanneer men lippen en mond als n lichaamsdeel beschouwt, wat ook zo is, zo vindt men hier zeven lofprijzingen, zoals Hengstenberg juist optekent (ogen, haar, tanden, mond, slapen, hals en borst), en Hahn spreekt met recht van ene zevenvoudige schoonheid..

Ziet daar bij delen ene volmaakte prent van schoonheid. Nergens anders toe geschikt, als om ons ene gemene waarheid te vertonen, en wel geen andere, als waartoe de Bruidegom het zelf te zamen trekt: Geheel zijt gij schoon, mijne vriendin, en er is geen gebrek aan U..

Vers 5

5. a) Uwe twee borsten zijn van zulk ene tedere, bevallige schoonheid, gelijk twee welpen, tweelingen van ene ree of gazel, die onder de lelies (Song of Solomon 2:2 ) weidenen zich aldaar legeren.

a) Song of Solomon 7:3.

Wanneer reeds de gazel, als volgroeid dier, op zich zelf een voortreffelijk, geliefkoosd en sprekend beeld van vrouwelijke bevalligheid en bekoorlijkheid is (Spreukenuk. 5:19), zo verschijnt een tweelingspaar harer jongen, uitgestrekt op een door lelies overspreid leger, te eigenaardiger, om het tedere en sierlijke van kuisen, maagdelijken boezem, achter een welriekend kleed verholen, aan te duiden.

"Behalve de tederheid der gazellen-geitjes, behalve hare gelijkheid als tweelingen, behalve hare lieflijkheid en vreedzaamheid, hebben zij in hare lustigheid en vrolijkheid toch ene soort van moedwilligheid en van dartelheid, waardoor zij de ogen der beschouwers onweerstaanbaar boeien en hem lokken naderbij te komen en ze te betasten."

De gelovigen hebben, zowel als een uitwendigen een inwendigen mens, die, als het ware, ook bijzondere lichaamsdelen en ledenmaten heeft, welke in zekeren zin werken in overeenkomst met die van het natuurlijke lichaam. Deze zijn de onderscheidene genadegaven van geloof, liefde, enz. welke delen zijn van die nieuwe natuur. En ofschoon de nieuwsgierigheid niet in iedere bijzonderheid kan bevredigd worden, is er toch in ieder deel ene bijzondere betekenis. Hier zijn noch onnutte woorden, noch ijdele herhalingen. Wij moeten ons derhalve wachten om dit alles voor onnodig aan te zien, aangezien God het best weet wat nodig is..

De Heilige Schrift heeft misschien meer te lijden gehad door de hardnekkigheid van uitleggers om alle moeilijkheden, die er in voorkomen, te verklaren dan door enige andere oorzaak..

Wanneer men lippen en mond als n lichaamsdeel beschouwt, wat ook zo is, zo vindt men hier zeven lofprijzingen, zoals Hengstenberg juist optekent (ogen, haar, tanden, mond, slapen, hals en borst), en Hahn spreekt met recht van ene zevenvoudige schoonheid..

Ziet daar bij delen ene volmaakte prent van schoonheid. Nergens anders toe geschikt, als om ons ene gemene waarheid te vertonen, en wel geen andere, als waartoe de Bruidegom het zelf te zamen trekt: Geheel zijt gij schoon, mijne vriendin, en er is geen gebrek aan U..

Vers 6

6. Sulamith, die de van liefde gloeiende lofspraken van Salomo zoekt te ontwijken: Totdat de dag aankomt, of koel wordt, en de schaduwen vlieden, zal ik het park ingaan tot den mirreberg, en tot den wierookheuvel 1) en daar op een eenzaam lommerrijk plekje in stille overpeinzing toeven, ver van het ruisende feestgejubel in de bruiloftszaal.

1) De mirreberg en wierookheuvel zijn zeker welbekende, bijzonder lieve plekjes in het park geweest, waar wellicht opgehoogde, heuvelachtige bedden met allerzeldzaamste welriekende planten zich bevonden..

Door vele uitleggers wordt gemeend, dat Salomo ook deze woorden gesproken heeft. En vandaar dat men ze zeer moeilijk heeft weten te pas te brengen. Het zijn echter geen woorden van Salomo, maar van Sulamith. Waar de koning hare schoonheid prijst en breed uitmeet, daar gevoelt zij zich die onwaardig, en spreekt er van, om zich in de eenzaamheid terug te trekken, totdat de dag is voorbijgegaan. Dit geldt ook in geestelijken zin van de Bruid van Christus. Waar de Heere, naar Matthew 25:1, haar prijst en zalig spreekt, daar spreekt zij het op haar beurt uit, dat zij zich van al die dingen niets bewust is.

Genade maakt klein, maakt ootmoedig. Hoe meer genade de Heere God aan ene ziele bewijst, des te meer zal zij in zich zelf niets worden, om alleen en enkel schoonheid te zien in Hem, die haar heeft lief gehad.

Vers 6

6. Sulamith, die de van liefde gloeiende lofspraken van Salomo zoekt te ontwijken: Totdat de dag aankomt, of koel wordt, en de schaduwen vlieden, zal ik het park ingaan tot den mirreberg, en tot den wierookheuvel 1) en daar op een eenzaam lommerrijk plekje in stille overpeinzing toeven, ver van het ruisende feestgejubel in de bruiloftszaal.

1) De mirreberg en wierookheuvel zijn zeker welbekende, bijzonder lieve plekjes in het park geweest, waar wellicht opgehoogde, heuvelachtige bedden met allerzeldzaamste welriekende planten zich bevonden..

Door vele uitleggers wordt gemeend, dat Salomo ook deze woorden gesproken heeft. En vandaar dat men ze zeer moeilijk heeft weten te pas te brengen. Het zijn echter geen woorden van Salomo, maar van Sulamith. Waar de koning hare schoonheid prijst en breed uitmeet, daar gevoelt zij zich die onwaardig, en spreekt er van, om zich in de eenzaamheid terug te trekken, totdat de dag is voorbijgegaan. Dit geldt ook in geestelijken zin van de Bruid van Christus. Waar de Heere, naar Matthew 25:1, haar prijst en zalig spreekt, daar spreekt zij het op haar beurt uit, dat zij zich van al die dingen niets bewust is.

Genade maakt klein, maakt ootmoedig. Hoe meer genade de Heere God aan ene ziele bewijst, des te meer zal zij in zich zelf niets worden, om alleen en enkel schoonheid te zien in Hem, die haar heeft lief gehad.

Vers 7

7. Salomo, door dezen kinderlijk ootmoedigen zin van Sulamith getroffen en in verrukking: Geheel, niet alleen, wat uwe lichamelijke gedaante maar ook wat uwe ziel betreft, zijt gij volkomen schoon, mijne vriendin! en er is geen gebrek aan u (Ephesians 5:27).

Het volmaakt schoon der Bruid, hier geprezen, is op geen enkel lid der Kerk toe te passen, maar op de wonderbare schone samenstelling, liefde en eendracht van haar gehele lichaam, waaraan dus geen gebrek te vinden was, wijl zij zonder vlek en rimpel eens aan haren man, als een betamelijk versierde, schone bruid, zou voorgesteld en bij Hem in volmaakte heerlijkheid zou worden opgenomen..

Hiermede wordt de Kerk toegesproken, zoals zij in Christus, haar Koning, kan en mag gerekend worden. In Christus heeft zij haar volkomen rechtvaardigheid bij God, maar ook in beginsel heeft zij in Hem hare heiligmaking. Waar zij door Christus is gekocht en verlost, daar is Hij haar geworden tot wijsheid en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing.

Dit is dan ook hare roem en hare troost. Haar roem tegenover de uitwendige en inwendige vijanden, haar troost bij het erkennen en inzien van zoveel gebrek en tekortkomingen.

Vers 7

7. Salomo, door dezen kinderlijk ootmoedigen zin van Sulamith getroffen en in verrukking: Geheel, niet alleen, wat uwe lichamelijke gedaante maar ook wat uwe ziel betreft, zijt gij volkomen schoon, mijne vriendin! en er is geen gebrek aan u (Ephesians 5:27).

Het volmaakt schoon der Bruid, hier geprezen, is op geen enkel lid der Kerk toe te passen, maar op de wonderbare schone samenstelling, liefde en eendracht van haar gehele lichaam, waaraan dus geen gebrek te vinden was, wijl zij zonder vlek en rimpel eens aan haren man, als een betamelijk versierde, schone bruid, zou voorgesteld en bij Hem in volmaakte heerlijkheid zou worden opgenomen..

Hiermede wordt de Kerk toegesproken, zoals zij in Christus, haar Koning, kan en mag gerekend worden. In Christus heeft zij haar volkomen rechtvaardigheid bij God, maar ook in beginsel heeft zij in Hem hare heiligmaking. Waar zij door Christus is gekocht en verlost, daar is Hij haar geworden tot wijsheid en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing.

Dit is dan ook hare roem en hare troost. Haar roem tegenover de uitwendige en inwendige vijanden, haar troost bij het erkennen en inzien van zoveel gebrek en tekortkomingen.

Vers 8

8. Maar niet in de eenzaamheid der stille natuur, niet naar den wierookheuvel en den mirreberg zult gij weer vluchten! neen: Kom bij (beter met) mij van den wilden Libanon af, o bruid! mijne koningin,kom bij, (beter: met) mij van den Libanon af in mijn koninklijk paleis, en geniet als heerseres er de heerlijkheden van, zie (beter: kom) van den top van Amana, den top van den Anti-Libanon, waar de Amana-rivier of Chrysorrhoas ontspringt (2 Kings 5:2. 2 Samuel 8:6), van den top van Senir en van Hermon, de twee andere hoofdtoppen van den Anti-Libanon of het Hermongebergte (1 Chronicles 6:23), kom met mij mede van de woningen der leeuwinnen, van de bergen der luipaarden 1) (beter: panters).

1) Luipaarden zijn er in Palestina niet, maar alleen in Afrika, terwijl leeuwen en panters, die hier in den grondtekst bedoeld worden, in geheel Palestina, bijzonder in Bazan en op den Libanon talrijk voorkwamen en er nog gevonden worden. -Salomo vergelijkt hier de bergen rondom Sunem, de woonplaats van Sulamith, van welke zij nu zal afkomen, om altijd bij hem te blijven, met de hoogste spitsen van het Libanongebergte, om het verschil van voorheen en thans des te sterker te doen uitkomen..

Met den Libanon en de andere gebergten zinspeelt Salomo op de vroegere omgeving der bruid, en geestelijk opgevat, kan er niet anders onder verstaan worden, dan wat de Apostel noemt, "uit deze tegenwoordige boze wereld."

Christus Jezus heeft Zijn Kerk opgezocht en lokt haar uit de wereld, trekt haar met koorden der liefde, voert haar van de verderflijke gemeenschap der wereld tot de zalige gemeenschap met Hem.

Vers 8

8. Maar niet in de eenzaamheid der stille natuur, niet naar den wierookheuvel en den mirreberg zult gij weer vluchten! neen: Kom bij (beter met) mij van den wilden Libanon af, o bruid! mijne koningin,kom bij, (beter: met) mij van den Libanon af in mijn koninklijk paleis, en geniet als heerseres er de heerlijkheden van, zie (beter: kom) van den top van Amana, den top van den Anti-Libanon, waar de Amana-rivier of Chrysorrhoas ontspringt (2 Kings 5:2. 2 Samuel 8:6), van den top van Senir en van Hermon, de twee andere hoofdtoppen van den Anti-Libanon of het Hermongebergte (1 Chronicles 6:23), kom met mij mede van de woningen der leeuwinnen, van de bergen der luipaarden 1) (beter: panters).

1) Luipaarden zijn er in Palestina niet, maar alleen in Afrika, terwijl leeuwen en panters, die hier in den grondtekst bedoeld worden, in geheel Palestina, bijzonder in Bazan en op den Libanon talrijk voorkwamen en er nog gevonden worden. -Salomo vergelijkt hier de bergen rondom Sunem, de woonplaats van Sulamith, van welke zij nu zal afkomen, om altijd bij hem te blijven, met de hoogste spitsen van het Libanongebergte, om het verschil van voorheen en thans des te sterker te doen uitkomen..

Met den Libanon en de andere gebergten zinspeelt Salomo op de vroegere omgeving der bruid, en geestelijk opgevat, kan er niet anders onder verstaan worden, dan wat de Apostel noemt, "uit deze tegenwoordige boze wereld."

Christus Jezus heeft Zijn Kerk opgezocht en lokt haar uit de wereld, trekt haar met koorden der liefde, voert haar van de verderflijke gemeenschap der wereld tot de zalige gemeenschap met Hem.

Vers 9

9. Gij hebt mij het hart genomen, hebt mij bekoord, zodat ik nu geheel en al u toebehoor, en niet meer mijn eigendom ben, gij mijne zuster 1) mijne mij nu volkomen in afkomst gelijke koningin, gij mijne enige rechtmatige gemalin, o bruid! gij hebt mij het hart genomen, met een van uwe ogen, met een enkelen blik uwer ogen, met ene 2) keten van uwen hals, met het kleinste deel uwer lieflijk versierde gedaante.

1) Als de thans rechtmatige gemalin van Salomo staat nu, na gevolgd huwelijk, Sulamith tot hem als ene zuster tot haren broeder. Zij is geen bijwijf (Song of Solomon 6:8), maar zusterlijke genoot van zijn koninklijken rang en naam; zij is koningin, gelijk hij koning is, ja "prinsen-dochter" (Song of Solomon 7:1), gelijk hij prinsen-zoon is.

2) Wat den koning betoverd heeft, was natuurlijk niet ene sierlijkheid of het kunstmatige werk van dit tooisel op zichzelf, maar de verrukkelijkheid, waarmee Sulamith's hals daarin uitkwam.

Zo heeft ook Christus, die de meerdere is dan Salomo, die een Koning is aller koningen en een Heere aller heren, Zijne gemeente met ellende en nederigheid tot deelgenoot Zijner goddelijke heerlijkheid verheven, heeft de verachte en verlatene tot Zijne zuster-bruid, tot mede-erfgenaam Zijner eeuwige hemelglorie gemaakt. Hij heeft haar opgenomen in Zijn rijk, in het huis des hemelsen Vaders, en haar ene plaats bereid, die zij nimmer met haar voormalig oponthoud in het verre vreemde land, in de woestijn van het zondige, aardse leven zou willen verwisselen..

Er is wel op te letten, dat Sulamith hier eerst zuster en dan bruid genoemd wordt.

Dat is een zeer duidelijke voorstelling van de verhouding tussen Christus en Zijne Kerk. Om haar als Zijn verloste Bruid op den dag der Hemelvaart in de armen met zich mede in den hemel te zetten, moest Hij eerst in Bethlehems kribbe neergelegd worden, d.i. moest Hij eerst het vlees en bloed des mensen aannemen en den broeders in alles gelijk worden.

En Hij is des vleses en des bloeds deelachtig geworden en daarom kan Hij ook straks als de allesbetalende Borg optreden, die volkomen de schuld heeft betaald, van straf heeft gevrijwaard en het recht tot het eeuwige leven heeft gegeven.

Vers 9

9. Gij hebt mij het hart genomen, hebt mij bekoord, zodat ik nu geheel en al u toebehoor, en niet meer mijn eigendom ben, gij mijne zuster 1) mijne mij nu volkomen in afkomst gelijke koningin, gij mijne enige rechtmatige gemalin, o bruid! gij hebt mij het hart genomen, met een van uwe ogen, met een enkelen blik uwer ogen, met ene 2) keten van uwen hals, met het kleinste deel uwer lieflijk versierde gedaante.

1) Als de thans rechtmatige gemalin van Salomo staat nu, na gevolgd huwelijk, Sulamith tot hem als ene zuster tot haren broeder. Zij is geen bijwijf (Song of Solomon 6:8), maar zusterlijke genoot van zijn koninklijken rang en naam; zij is koningin, gelijk hij koning is, ja "prinsen-dochter" (Song of Solomon 7:1), gelijk hij prinsen-zoon is.

2) Wat den koning betoverd heeft, was natuurlijk niet ene sierlijkheid of het kunstmatige werk van dit tooisel op zichzelf, maar de verrukkelijkheid, waarmee Sulamith's hals daarin uitkwam.

Zo heeft ook Christus, die de meerdere is dan Salomo, die een Koning is aller koningen en een Heere aller heren, Zijne gemeente met ellende en nederigheid tot deelgenoot Zijner goddelijke heerlijkheid verheven, heeft de verachte en verlatene tot Zijne zuster-bruid, tot mede-erfgenaam Zijner eeuwige hemelglorie gemaakt. Hij heeft haar opgenomen in Zijn rijk, in het huis des hemelsen Vaders, en haar ene plaats bereid, die zij nimmer met haar voormalig oponthoud in het verre vreemde land, in de woestijn van het zondige, aardse leven zou willen verwisselen..

Er is wel op te letten, dat Sulamith hier eerst zuster en dan bruid genoemd wordt.

Dat is een zeer duidelijke voorstelling van de verhouding tussen Christus en Zijne Kerk. Om haar als Zijn verloste Bruid op den dag der Hemelvaart in de armen met zich mede in den hemel te zetten, moest Hij eerst in Bethlehems kribbe neergelegd worden, d.i. moest Hij eerst het vlees en bloed des mensen aannemen en den broeders in alles gelijk worden.

En Hij is des vleses en des bloeds deelachtig geworden en daarom kan Hij ook straks als de allesbetalende Borg optreden, die volkomen de schuld heeft betaald, van straf heeft gevrijwaard en het recht tot het eeuwige leven heeft gegeven.

Vers 10

10. Hoe schoon, hoe verkwikkend is uwe uitnemende liefde, mijne zuster, o bruid! Hoe veel beter, zoeter, hartversterkender is uwe uitnemende liefde dan wijn, en de reuk uwer oliën, waarin mij al de rijke volheid der reinheid, schoonheid en lieflijkheid van uw wezen voelbaar wordt, (Song of Solomon 3:6) dan alle specerijen.

Juist datzelfde had Sulamith van Salomo, nog als bruid en terwijl hij afwezig was, gezegd; nu geeft Salomo hier de aan hem reeds verloofde en aanwezige dezelfde woorden, maar nog versterkt terug. Hiermede is dus gezegd, dat Salomo nu als gemaal de bruidsliefde van Sulamith nog veel inniger wil beantwoorden..

Het is de liefde van de ziele tot Jezus onbepaaldelijk, waarop hier wordt gedoeld. Niet ongepast meervoudig, als liefden, uitgedrukt.

Om de aanhoudendheid der gedurig geoefende liefdedaden der gelovigen, omtrent den Heere Jezus, daardoor aan te tonen, maar ook bijzonder om de veelheid en verscheidenheden van gestalten, blijken en oefeningen der liefde uit te drukken, die in de liefde van des Heeren volk, omtrent Jezus samenlopen..

Uitnemende liefde in den zin van, vele en velerlei liefdebetoningen, als openbaring van een hart, waarin nog geheel het vuur der eerste liefde brandt. Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk, zo heeft de Bruid Hem leren kennen, maar zo openbaart zij zich ook in hare volle liefdebetoning.

Vers 10

10. Hoe schoon, hoe verkwikkend is uwe uitnemende liefde, mijne zuster, o bruid! Hoe veel beter, zoeter, hartversterkender is uwe uitnemende liefde dan wijn, en de reuk uwer oliën, waarin mij al de rijke volheid der reinheid, schoonheid en lieflijkheid van uw wezen voelbaar wordt, (Song of Solomon 3:6) dan alle specerijen.

Juist datzelfde had Sulamith van Salomo, nog als bruid en terwijl hij afwezig was, gezegd; nu geeft Salomo hier de aan hem reeds verloofde en aanwezige dezelfde woorden, maar nog versterkt terug. Hiermede is dus gezegd, dat Salomo nu als gemaal de bruidsliefde van Sulamith nog veel inniger wil beantwoorden..

Het is de liefde van de ziele tot Jezus onbepaaldelijk, waarop hier wordt gedoeld. Niet ongepast meervoudig, als liefden, uitgedrukt.

Om de aanhoudendheid der gedurig geoefende liefdedaden der gelovigen, omtrent den Heere Jezus, daardoor aan te tonen, maar ook bijzonder om de veelheid en verscheidenheden van gestalten, blijken en oefeningen der liefde uit te drukken, die in de liefde van des Heeren volk, omtrent Jezus samenlopen..

Uitnemende liefde in den zin van, vele en velerlei liefdebetoningen, als openbaring van een hart, waarin nog geheel het vuur der eerste liefde brandt. Al wat aan Hem is, is gans begeerlijk, zo heeft de Bruid Hem leren kennen, maar zo openbaart zij zich ook in hare volle liefdebetoning.

Vers 11

11. Uwe lippen, 1) o bruid! druppen met hare hartelijke, weldadige redenen van honingzeem, als het zoetste van den honing, wanneer hij van zelf uit de cellen der graten uitdrupt (1 Samuel 14:27); alzo is ieder woord uwer lippen reine waarheid, wijsheid, zoetheid; honing en melk, de zinnebeelden van het beste, wat de liefde des Heeren Zijn uitverkoren volk op aarde gegeven heeft, is onder uwe tong, wanneer zij mij woorden van innige, trouwe liefde toefluistert, en de reuk uwer klederen, waarin mij geheel uw eigen wezen verkwikkend tegenademt, is als de frisse lavende reuk van Libanon met zijne balsem-geurige cederbossen (Psalms 45:9. Genesis 27:27).

1) Uwe lippen staat hier in plaats van, uw mond, als werktuig van het spreken. En waar nu gezegd wordt, dat zij druppen van honingzeem, en dat honing en melk is onder hare tong, daar wordt daarmee uitgedrukt, dat de Bruid niet om de woorden van liefde en hoogachting behoeft te zoeken, maar dat zij als het ware vlug van hare lippen vloeien. Waar de drang der liefde tot spreken dringt, daar heeft de gelovige ziele er behoefte aan, om de genade op velerlei wijze groot te maken, daar vloeien uit het hart over de lippen er vele woorden, om den naam des Heeren en Zijne onnaspeurlijke liefde te verheerlijken.

Vers 11

11. Uwe lippen, 1) o bruid! druppen met hare hartelijke, weldadige redenen van honingzeem, als het zoetste van den honing, wanneer hij van zelf uit de cellen der graten uitdrupt (1 Samuel 14:27); alzo is ieder woord uwer lippen reine waarheid, wijsheid, zoetheid; honing en melk, de zinnebeelden van het beste, wat de liefde des Heeren Zijn uitverkoren volk op aarde gegeven heeft, is onder uwe tong, wanneer zij mij woorden van innige, trouwe liefde toefluistert, en de reuk uwer klederen, waarin mij geheel uw eigen wezen verkwikkend tegenademt, is als de frisse lavende reuk van Libanon met zijne balsem-geurige cederbossen (Psalms 45:9. Genesis 27:27).

1) Uwe lippen staat hier in plaats van, uw mond, als werktuig van het spreken. En waar nu gezegd wordt, dat zij druppen van honingzeem, en dat honing en melk is onder hare tong, daar wordt daarmee uitgedrukt, dat de Bruid niet om de woorden van liefde en hoogachting behoeft te zoeken, maar dat zij als het ware vlug van hare lippen vloeien. Waar de drang der liefde tot spreken dringt, daar heeft de gelovige ziele er behoefte aan, om de genade op velerlei wijze groot te maken, daar vloeien uit het hart over de lippen er vele woorden, om den naam des Heeren en Zijne onnaspeurlijke liefde te verheerlijken.

Vers 12

12. Mijne zuster, o bruid! gij zijt zo wel verzekerd als een besloten hof 1), waarin niemand toegang heeft, dan alleen zijn heer en bezitter (Song of Solomon 4:16), ene beslotene voor alle onreinheden beschutte wel, ene verzegelde en wel bewaarde fontein. 2)

1) In deze uitdrukkingen ligt ene grote betekenis. De Kerk wordt hier eerst een besloten hof genoemd, besloten, afgezonderd door de eeuwige verkiezing Gods, door het werk des Geestes en beschermd door de macht van haar Koning.

Gelijk een hof dikwijls lag omringd door een woestijn, maar afgezonderd er van door een omheining of door een stenen muur, alzo zijn de gelovigen, alzo is de Kerk ook wel beschermd en veilig.

Daarna wordt zij genoemd: een besloten wel. De putten in de lusthoven waren bedekt met een steen om het water te beschermen tegen het stof en het zand der woestijn. Daarom, ook de Kerk is besloten en door haar Heere en Koning wordt zij wel bewaard voor veel, wat haar tot eeuwige schade zou zijn.

Eindelijk een verzegelde fontein.

Het woord in den grondtekst duidt een fontein van levend water aan, en dit kan hier niet anders betekenen dan het levend water van altijd nieuwe genade en nieuwe genadewerkingen Gods in de ziele.

Met deze woorden tekent de H. Geest de zekerheid, den vasten staat der Kerk, maar ook haar opwassen in de genade, haar steeds op nieuw besproeid worden met de wateren der genade.

2) Onder het water, waarvan de Kerk een wel en fontein is, kan men ook begrijpen alle die gezegende genadeweldaden, zegeningen genadegoederen, waarmee de Heere niemand bedeelt en vervult dan Zijn bruidsvolk, en die door hare reinigende, vruchtbaarmakende en verkwikkende kracht recht de hoedanigheid van water hebben. Dat water der vernieuwing, het bad der wedergeboorte. Dat zegenende water van Jezus bloed ter zaligmaking, vloeiende uit de geopende fontein tegen de zonde en de onreinheid. Dit water der heiligmaking tot uitzuivering van zonden. Dit verkwikkelijke water van vertroostende genade, door vervrolijkende werkingen van den Heiligen Geest, welke de ziel vervullen met blijdschap, vrede en vrolijke verkwikking..

Vers 12

12. Mijne zuster, o bruid! gij zijt zo wel verzekerd als een besloten hof 1), waarin niemand toegang heeft, dan alleen zijn heer en bezitter (Song of Solomon 4:16), ene beslotene voor alle onreinheden beschutte wel, ene verzegelde en wel bewaarde fontein. 2)

1) In deze uitdrukkingen ligt ene grote betekenis. De Kerk wordt hier eerst een besloten hof genoemd, besloten, afgezonderd door de eeuwige verkiezing Gods, door het werk des Geestes en beschermd door de macht van haar Koning.

Gelijk een hof dikwijls lag omringd door een woestijn, maar afgezonderd er van door een omheining of door een stenen muur, alzo zijn de gelovigen, alzo is de Kerk ook wel beschermd en veilig.

Daarna wordt zij genoemd: een besloten wel. De putten in de lusthoven waren bedekt met een steen om het water te beschermen tegen het stof en het zand der woestijn. Daarom, ook de Kerk is besloten en door haar Heere en Koning wordt zij wel bewaard voor veel, wat haar tot eeuwige schade zou zijn.

Eindelijk een verzegelde fontein.

Het woord in den grondtekst duidt een fontein van levend water aan, en dit kan hier niet anders betekenen dan het levend water van altijd nieuwe genade en nieuwe genadewerkingen Gods in de ziele.

Met deze woorden tekent de H. Geest de zekerheid, den vasten staat der Kerk, maar ook haar opwassen in de genade, haar steeds op nieuw besproeid worden met de wateren der genade.

2) Onder het water, waarvan de Kerk een wel en fontein is, kan men ook begrijpen alle die gezegende genadeweldaden, zegeningen genadegoederen, waarmee de Heere niemand bedeelt en vervult dan Zijn bruidsvolk, en die door hare reinigende, vruchtbaarmakende en verkwikkende kracht recht de hoedanigheid van water hebben. Dat water der vernieuwing, het bad der wedergeboorte. Dat zegenende water van Jezus bloed ter zaligmaking, vloeiende uit de geopende fontein tegen de zonde en de onreinheid. Dit water der heiligmaking tot uitzuivering van zonden. Dit verkwikkelijke water van vertroostende genade, door vervrolijkende werkingen van den Heiligen Geest, welke de ziel vervullen met blijdschap, vrede en vrolijke verkwikking..

Vers 13

13. Uwe scheuten zijn een paradijs van granaatappelen (Song of Solomon 4:3 ), met edele vruchten, cyprus, cyprusbloemen (Song of Solomon 1:14), die te zamen geplant zijn met nardusplanten, waaruit men ene zo fijne zalfolie bereidt (Song of Solomon 1:12). 14. Nardusplanten en saffraanbloemen, 1) kalmus uit Gelukkig Arabië, en kaneel, met allerlei bomen, welker geurige hars tot bereiding van den edelsten wierook dient, mirre (Song of Solomon 1:13) en aloë (Numbers 24:6),mitsgaders alle voornaamste specerijen, 2) alle overige planten, die tot balsem worden aangewend, (zo als b.v. Exodus 30:23 enz. Psalms 45:9).

1) De echte saffraan, crocus sativus, is ene plant, die in het Oosten en in de Levant in `t wild groeit, en tegenwoordig ook in Zuid-Europa op akkers gebouwd wordt. Het is een bolgewas met rechtopstaande, grassoortige bladeren, dat in den herfst onmiddellijk uit den wortel ene bleek violetkleurige bloem van den vorm ener lelie en de grootte ener kleine tulp doet opschieten. De in `t midden van deze bloem aanwezige stengel eindigt in drie vezelige zaadjes van roodgele kleur en sterken geur, die gedroogd de bekende saffraan geven. De ouden maakten een zeer groot gebruik van dit product; voornamelijk bereidde men daaruit een zeer geliefkoosd reukwater, waarmee men zalen en schouwtonelen besprengde, spijzen, in `t bijzonder koeken en confituren begoot, en waarvan men zelfs gehele kleine fonteinen maakte. Ook zalf maakte men uit crocus, en bij de spijzen mocht deze specerij niet ontbreken. De kalmus calamus odoratus, die zich door zijnen welriekenden naar specerij smakenden wortel onderscheidt, wast ook wel in Europa; meer getrokken evenwel is de Aziatische, en bovenal wordt de Indische en Arabische op hogen prijs gesteld. Men bereidde uit den wortel, gelijk tegenwoordig nog, zalf, olie en reukwerk..

Onder uwe scheuten is niet anders te verstaan, dan wat in den hof zooeven genoemd uitspruit. En als nu hier geestelijk verstaan de Kerk wordt bedoeld, dan kunnen onder scheuten niet anders begrepen worden dan de gelovigen, de geestelijke scheuten der genade. Een hof zooeven genoemd, wel afgezonderd, wel voorzien met water, brengt vruchten voort en die vrucht wordt aanschouwd in de planten, die er in groeien en bloeien. Planten, allen onderscheiden opgesomd, van onderscheidene waarde, maar daarom ook zinnebeelden van de enkele leden der Kerk.

2) Salomo noemt hier de voortreffelijkste, edelste planten van het binnen- en buitenland op, die zijne uitgebreide kennis van het plantenrijk hem aangeeft, en die tot bereiding van edele, welriekende oliën en wateren, goede zalven en wierook worden aangewend, om voor te stellen, dat in Sulamiths heerlijke eigenschappen het heerlijkste, wat Gods schepping voortbrengt, zijne gelijkenis en evenbeeld windt. Wellicht had Salomo ook al deze buitenlandse planten in zijne tuinen te Etham zuidelijk van Bethlehem (1 Samuel 9:5) aangekweekt, en kende Sulamith ze van daar..

Vers 13

13. Uwe scheuten zijn een paradijs van granaatappelen (Song of Solomon 4:3 ), met edele vruchten, cyprus, cyprusbloemen (Song of Solomon 1:14), die te zamen geplant zijn met nardusplanten, waaruit men ene zo fijne zalfolie bereidt (Song of Solomon 1:12). 14. Nardusplanten en saffraanbloemen, 1) kalmus uit Gelukkig Arabië, en kaneel, met allerlei bomen, welker geurige hars tot bereiding van den edelsten wierook dient, mirre (Song of Solomon 1:13) en aloë (Numbers 24:6),mitsgaders alle voornaamste specerijen, 2) alle overige planten, die tot balsem worden aangewend, (zo als b.v. Exodus 30:23 enz. Psalms 45:9).

1) De echte saffraan, crocus sativus, is ene plant, die in het Oosten en in de Levant in `t wild groeit, en tegenwoordig ook in Zuid-Europa op akkers gebouwd wordt. Het is een bolgewas met rechtopstaande, grassoortige bladeren, dat in den herfst onmiddellijk uit den wortel ene bleek violetkleurige bloem van den vorm ener lelie en de grootte ener kleine tulp doet opschieten. De in `t midden van deze bloem aanwezige stengel eindigt in drie vezelige zaadjes van roodgele kleur en sterken geur, die gedroogd de bekende saffraan geven. De ouden maakten een zeer groot gebruik van dit product; voornamelijk bereidde men daaruit een zeer geliefkoosd reukwater, waarmee men zalen en schouwtonelen besprengde, spijzen, in `t bijzonder koeken en confituren begoot, en waarvan men zelfs gehele kleine fonteinen maakte. Ook zalf maakte men uit crocus, en bij de spijzen mocht deze specerij niet ontbreken. De kalmus calamus odoratus, die zich door zijnen welriekenden naar specerij smakenden wortel onderscheidt, wast ook wel in Europa; meer getrokken evenwel is de Aziatische, en bovenal wordt de Indische en Arabische op hogen prijs gesteld. Men bereidde uit den wortel, gelijk tegenwoordig nog, zalf, olie en reukwerk..

Onder uwe scheuten is niet anders te verstaan, dan wat in den hof zooeven genoemd uitspruit. En als nu hier geestelijk verstaan de Kerk wordt bedoeld, dan kunnen onder scheuten niet anders begrepen worden dan de gelovigen, de geestelijke scheuten der genade. Een hof zooeven genoemd, wel afgezonderd, wel voorzien met water, brengt vruchten voort en die vrucht wordt aanschouwd in de planten, die er in groeien en bloeien. Planten, allen onderscheiden opgesomd, van onderscheidene waarde, maar daarom ook zinnebeelden van de enkele leden der Kerk.

2) Salomo noemt hier de voortreffelijkste, edelste planten van het binnen- en buitenland op, die zijne uitgebreide kennis van het plantenrijk hem aangeeft, en die tot bereiding van edele, welriekende oliën en wateren, goede zalven en wierook worden aangewend, om voor te stellen, dat in Sulamiths heerlijke eigenschappen het heerlijkste, wat Gods schepping voortbrengt, zijne gelijkenis en evenbeeld windt. Wellicht had Salomo ook al deze buitenlandse planten in zijne tuinen te Etham zuidelijk van Bethlehem (1 Samuel 9:5) aangekweekt, en kende Sulamith ze van daar..

Vers 15

15. O, ja waarlijk, gij zijt ene fontein der hoven, die alles verkwikt en op nieuw laat ontspruiten, wat in zijne nabijheid staat, een alom gewaardeerde put der levende, uit de aarde opborrelende bronwateren, als beken van frisse, lieflijk verkwikkende wateren, die van de sneeuw uit Libanon rijkelijk vloeien! (Proverbs 5:15).

1) Het derde der vergelijking was in Song of Solomon 4:12 het verzamelen en afgesloten zijn, hier het innerlijke leven en zijne werkzaamheid naar buiten.. De Bruid draagt den naam van fontein der hoven, omdat n de Heilige Geest, door Zijne genadewerkingen, haar meer dan bewateren en verfrissen, n omdat zij zelf als een bron is toegesteld, ten einde ook anderen te stichten en vruchtbaar te maken in goede werken, waarvan zij zelf als vol geest en leven is..

Vers 15

15. O, ja waarlijk, gij zijt ene fontein der hoven, die alles verkwikt en op nieuw laat ontspruiten, wat in zijne nabijheid staat, een alom gewaardeerde put der levende, uit de aarde opborrelende bronwateren, als beken van frisse, lieflijk verkwikkende wateren, die van de sneeuw uit Libanon rijkelijk vloeien! (Proverbs 5:15).

1) Het derde der vergelijking was in Song of Solomon 4:12 het verzamelen en afgesloten zijn, hier het innerlijke leven en zijne werkzaamheid naar buiten.. De Bruid draagt den naam van fontein der hoven, omdat n de Heilige Geest, door Zijne genadewerkingen, haar meer dan bewateren en verfrissen, n omdat zij zelf als een bron is toegesteld, ten einde ook anderen te stichten en vruchtbaar te maken in goede werken, waarvan zij zelf als vol geest en leven is..

Vers 16

16. Sulamith de lofspraak van haar gemaal, dat zij een paradijstuin met de veelvuldigste, edelste gewassen is, in ootmoed aannemende: Zie, ik heb mij aan u, daar gij mij met zulk ene liefde overlaadt, met alles, wat ik heb en ben, als eigendom gegeven: mocht ik u maar wezenlijk waardig zijn! daarom ontwaak noordewind! en kom, gij zuidewind! 1) bereidt mijn tuin tot een verrukkelijk genot voor hem, dien hij waarlijk toebehoort; doorwaaizachtkens mijnen hof, maak zijnen geur levendig, dat al zijnebalsemende specerijen rijkelijk uitvloeien, dat al de zoetigheden, die mijn koning in dezen tuin vindt, zich aan hem in al hare macht en lieflijkheid voordoen en door hem genoten kunnen worden. O, dat mijn liefste tot zijnen hof kwam, en ate 2) naar lust zijne edele vruchten!

1) Juist deze beide winden roept Sulamith in hare dichterlijke opgewekte stemming op, om haren tuin te doorwaaien, wijl noch de oostewind met zijne verdrogende kracht, noch de regenachtige westewind op gepaste wijze konden genoemd worden. Tegelijk echter moest de wind van twee tegenovergestelde zijden komen, opdat er geen verwaaien of wegwaaien zou plaats hebben, maar een verspreiden en rondwaaien van de welriekende geuren.

Hiermede erkent de Bruid, dat zij van zich zelf onbekwaam is, om in waarheid een paradijs te zijn, waarin zulke heerlijke plantingen en specerijen uitbotten. Zij roept daarom den Noordewind en den Zuidewind in, de werkingen des H. Geestes, opdat door deze werking worde tot stand gebracht, wat zij wezen moet en zal in de ogen van haar Bruidegom.

2) In zulke ootmoedige, tedere, kinderlijke, kuise uitdrukkingen-niet direkt in den 2den persoon, maar in blode terughoudendheid in den 3den persoon, hem aansprekende, -nodigt de bruid haren gemaal tot algehele, eeuwige vereniging met haar uit..

Haar liefste had haar zo even genoemd en afgemaald als een allersierlijkste en zeer vruchtbare hof. Zij had zich daarop toegekeerd tot den Heere Jezus, als uit wien zij alles was dat zij was, ziende op Hem als de fontein der hoven. Zij had zich ook toegewend tot den Geest van Jezus als door wien zij alles blijven moest, dat zij was en nog meer wenste te worden.

Maar zij toont nu ook te begrijpen, voor wien en tot wien dit alles zijn moet.

Voor niemand anders als voor haar Liefste. Al de vrucht, die uit en door Hem in haar groeide, die brengt zij ook nu tot hem. Zij nodigt hem op het Zijne en zij wenst niets anders, dan dat er Jezus het genot van hebben mag..

Vers 16

16. Sulamith de lofspraak van haar gemaal, dat zij een paradijstuin met de veelvuldigste, edelste gewassen is, in ootmoed aannemende: Zie, ik heb mij aan u, daar gij mij met zulk ene liefde overlaadt, met alles, wat ik heb en ben, als eigendom gegeven: mocht ik u maar wezenlijk waardig zijn! daarom ontwaak noordewind! en kom, gij zuidewind! 1) bereidt mijn tuin tot een verrukkelijk genot voor hem, dien hij waarlijk toebehoort; doorwaaizachtkens mijnen hof, maak zijnen geur levendig, dat al zijnebalsemende specerijen rijkelijk uitvloeien, dat al de zoetigheden, die mijn koning in dezen tuin vindt, zich aan hem in al hare macht en lieflijkheid voordoen en door hem genoten kunnen worden. O, dat mijn liefste tot zijnen hof kwam, en ate 2) naar lust zijne edele vruchten!

1) Juist deze beide winden roept Sulamith in hare dichterlijke opgewekte stemming op, om haren tuin te doorwaaien, wijl noch de oostewind met zijne verdrogende kracht, noch de regenachtige westewind op gepaste wijze konden genoemd worden. Tegelijk echter moest de wind van twee tegenovergestelde zijden komen, opdat er geen verwaaien of wegwaaien zou plaats hebben, maar een verspreiden en rondwaaien van de welriekende geuren.

Hiermede erkent de Bruid, dat zij van zich zelf onbekwaam is, om in waarheid een paradijs te zijn, waarin zulke heerlijke plantingen en specerijen uitbotten. Zij roept daarom den Noordewind en den Zuidewind in, de werkingen des H. Geestes, opdat door deze werking worde tot stand gebracht, wat zij wezen moet en zal in de ogen van haar Bruidegom.

2) In zulke ootmoedige, tedere, kinderlijke, kuise uitdrukkingen-niet direkt in den 2den persoon, maar in blode terughoudendheid in den 3den persoon, hem aansprekende, -nodigt de bruid haren gemaal tot algehele, eeuwige vereniging met haar uit..

Haar liefste had haar zo even genoemd en afgemaald als een allersierlijkste en zeer vruchtbare hof. Zij had zich daarop toegekeerd tot den Heere Jezus, als uit wien zij alles was dat zij was, ziende op Hem als de fontein der hoven. Zij had zich ook toegewend tot den Geest van Jezus als door wien zij alles blijven moest, dat zij was en nog meer wenste te worden.

Maar zij toont nu ook te begrijpen, voor wien en tot wien dit alles zijn moet.

Voor niemand anders als voor haar Liefste. Al de vrucht, die uit en door Hem in haar groeide, die brengt zij ook nu tot hem. Zij nodigt hem op het Zijne en zij wenst niets anders, dan dat er Jezus het genot van hebben mag..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Song of Solomon 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/song-of-solomon-4.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile