Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Revelation 14". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/revelation-14.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Revelation 14". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 14Revelation 14:1
OVER DE REFORMATIE VAN DE KERK DOOR HET EVANGELIE EN DE VAL VAN HET GEESTELIJKE BABEL
I. Revelation 14:1-Revelation 14:5. Nadat de vorige reeks van gezichten Israël's wederopneming als verbondsvolk van God en zijn terugvoering in het heilige land, maar tevens ook de grondtrekken van de ontwikkeling van het anti-christische en van de westerse kerk tot de meer volledige vorm van de persoonlijke anti-christ voorgesteld heeft, komt hier een tweede reeks. Deze geeft ons eerst een weliswaar slechts kort, maar des te karakteristieker beeld van de nieuwe gemeente, die de Heere uit de twaalf stammen van Israël in de 144 duizend van Zijn uitverkorenen op Zion opricht, om vervolgens met de val van het geestelijk Babel en den val van het anti-christische rijk zich nader bezig te houden.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 14Revelation 14:1
OVER DE REFORMATIE VAN DE KERK DOOR HET EVANGELIE EN DE VAL VAN HET GEESTELIJKE BABEL
I. Revelation 14:1-Revelation 14:5. Nadat de vorige reeks van gezichten Israël's wederopneming als verbondsvolk van God en zijn terugvoering in het heilige land, maar tevens ook de grondtrekken van de ontwikkeling van het anti-christische en van de westerse kerk tot de meer volledige vorm van de persoonlijke anti-christ voorgesteld heeft, komt hier een tweede reeks. Deze geeft ons eerst een weliswaar slechts kort, maar des te karakteristieker beeld van de nieuwe gemeente, die de Heere uit de twaalf stammen van Israël in de 144 duizend van Zijn uitverkorenen op Zion opricht, om vervolgens met de val van het geestelijk Babel en den val van het anti-christische rijk zich nader bezig te houden.
Vers 1
1. En ik zag wat de sterkste tegenstelling was tegenover de beide gezichten van het vorige hoofdstuk en zie het Lam stond nu niet meer, als in Revelation 5:6; Revelation 7:9, Revelation 7:17 midden in de troon, maar van daar, op de aarde neergedaald, op de berg Zion, het centraalpunt van Jeruzalem, dat nu niet meer door de heidenen werd vertreden (Revelation 11:2) en met Hem honderd vierenveertig duizend uitverkorenen uit de 12 stammen van Israël (Revelation 7:4 vv.), hebbende de naam van Zijn Vader, die ze aan Hem, aan het Lam gegeven had en tot wie weer dit ze had geleid (Revelation 11:11 v. John 17:1), geschreven aan hun voorhoofden.Vers 1
1. En ik zag wat de sterkste tegenstelling was tegenover de beide gezichten van het vorige hoofdstuk en zie het Lam stond nu niet meer, als in Revelation 5:6; Revelation 7:9, Revelation 7:17 midden in de troon, maar van daar, op de aarde neergedaald, op de berg Zion, het centraalpunt van Jeruzalem, dat nu niet meer door de heidenen werd vertreden (Revelation 11:2) en met Hem honderd vierenveertig duizend uitverkorenen uit de 12 stammen van Israël (Revelation 7:4 vv.), hebbende de naam van Zijn Vader, die ze aan Hem, aan het Lam gegeven had en tot wie weer dit ze had geleid (Revelation 11:11 v. John 17:1), geschreven aan hun voorhoofden.Vers 2
2. En ik hoorde een stem uit de hemel, dus komend van de gemeente daarboven, die zich verheugde, dat het raadsbesluit van God nu zover tot verwezenlijking was gekomen. En die stem was als een stem van vele wateren (Revelation 1:15) en als een stem van een grote donderslag (Revelation 6:1). En ik hoorde een stem, krachtig en vol majesteit, maar aan de andere zijde ook liefelijk en roerend als een stem van citerspelers, spelend op hun citers (Revelation 5:8).Vers 2
2. En ik hoorde een stem uit de hemel, dus komend van de gemeente daarboven, die zich verheugde, dat het raadsbesluit van God nu zover tot verwezenlijking was gekomen. En die stem was als een stem van vele wateren (Revelation 1:15) en als een stem van een grote donderslag (Revelation 6:1). En ik hoorde een stem, krachtig en vol majesteit, maar aan de andere zijde ook liefelijk en roerend als een stem van citerspelers, spelend op hun citers (Revelation 5:8).Vers 3
3. En zij zongen bij hun citerspel als a) een nieuw gezang voor de troon van God en voor de vier dieren (vgl. Revelation 4:5) en de ouderlingen (Revelation 4:2); en niemand kon dat gezang leren dan de honderd vierenveertig duizend (Revelation 14:1), die van de aarde gekocht waren, omdat zij alleen ervaring hadden van hetgeen in dat lied werd bezongen, dit lied wat zijn inhoud aangaat in het bijzonder hen betrof (vgl. Isaiah 65:15).a) Openbaring :9
Vers 3
3. En zij zongen bij hun citerspel als a) een nieuw gezang voor de troon van God en voor de vier dieren (vgl. Revelation 4:5) en de ouderlingen (Revelation 4:2); en niemand kon dat gezang leren dan de honderd vierenveertig duizend (Revelation 14:1), die van de aarde gekocht waren, omdat zij alleen ervaring hadden van hetgeen in dat lied werd bezongen, dit lied wat zijn inhoud aangaat in het bijzonder hen betrof (vgl. Isaiah 65:15).a) Openbaring :9
Vers 4
4. Deze zijn het, die, om altijd met God te kunnen verkeren (Exodus 19:17 en "Leviticus 15:18, met vrouwen niet bevlekt zijn, a) want zij zijn maagden, zij onthielden zich van alle geslachtsgemeenschap. Deze zijn het, die het Lam volgen, waar het ook heengaat; deze zijn gekocht uit de mensen tot eerstelingen van God en het Lam; zij zijn het, bij wie het priesterlijk karakter van volkomenheiligheid zich het eerst heeft verwezenlijkt.a) 2 Corinthians 11:2
II. Revelation 14:6-Revelation 14:20. De vorige afdeling heeft ons Israël voorgesteld, dat in de rechtvaardiging van zijn zonde weer in genade is aangenomen en in de verbondsbetrekking met God hersteld is en de heiligmaking najaagt. Daardoor ontwikkelt het zich tot een gemeente van Christus in de volle zin van het woord en is op Zijn Zions-berg ook veilig voor het vervolgen van de draak, die haar niets meer kan aandoen (Revelation 12:15 v.). Anders is het daarentegen gesteld met het overige van het zaad van de vrouw. De draak heeft zich in zijn toorn voorgenomen, tegen de vrouw, die hem ontkomen is, te strijden en heeft daartoe reeds zijn werktuigen bereid (Revelation 12:17 v. en 13:1, 11). De geschiedenis van de ontwikkeling van het rijk van God op het gebied van de oude Christelijke kerk gedurende de 20ste eeuw wordt ons door de voor ons liggende afbeelding in zijn eerste helft voorgesteld. Wij zien in de eerste plaats een bevolking van de aarde, door Gods genade weer vrij geworden van de heerschappij van de anti-christelijke tijdgeest. Deze wordt vermaand in de aanbidding van de God van de hemel, waartoe zij is teruggebracht, te volharden, om de toekomende toorn te ontkomen (Revelation 14:6, Revelation 14:7): Maar ook wordt ons getoond het begin van de oordelen van God aan het einde van de eeuw en de val van Babel (Revelation 14:8) en vervolgens de tijd na grote verdrukking onder de heerschappij van de antichrist, omdat het erop aankomt zich voor de aanbidding van het dier en van zijn beeld te bewaren (Revelation 14:9-Revelation 14:12). De tweede helft stelt ons hierop het oordeel over de anti-christ en zijn aanhang, dat in de omgeving van de heilige stad plaats heeft, voor ogen (Revelation 14:13-Revelation 14:20); daardoor wordt deze afdeling met de vorige tot een geheel verbonden.
Vers 4
4. Deze zijn het, die, om altijd met God te kunnen verkeren (Exodus 19:17 en "Leviticus 15:18, met vrouwen niet bevlekt zijn, a) want zij zijn maagden, zij onthielden zich van alle geslachtsgemeenschap. Deze zijn het, die het Lam volgen, waar het ook heengaat; deze zijn gekocht uit de mensen tot eerstelingen van God en het Lam; zij zijn het, bij wie het priesterlijk karakter van volkomenheiligheid zich het eerst heeft verwezenlijkt.a) 2 Corinthians 11:2
II. Revelation 14:6-Revelation 14:20. De vorige afdeling heeft ons Israël voorgesteld, dat in de rechtvaardiging van zijn zonde weer in genade is aangenomen en in de verbondsbetrekking met God hersteld is en de heiligmaking najaagt. Daardoor ontwikkelt het zich tot een gemeente van Christus in de volle zin van het woord en is op Zijn Zions-berg ook veilig voor het vervolgen van de draak, die haar niets meer kan aandoen (Revelation 12:15 v.). Anders is het daarentegen gesteld met het overige van het zaad van de vrouw. De draak heeft zich in zijn toorn voorgenomen, tegen de vrouw, die hem ontkomen is, te strijden en heeft daartoe reeds zijn werktuigen bereid (Revelation 12:17 v. en 13:1, 11). De geschiedenis van de ontwikkeling van het rijk van God op het gebied van de oude Christelijke kerk gedurende de 20ste eeuw wordt ons door de voor ons liggende afbeelding in zijn eerste helft voorgesteld. Wij zien in de eerste plaats een bevolking van de aarde, door Gods genade weer vrij geworden van de heerschappij van de anti-christelijke tijdgeest. Deze wordt vermaand in de aanbidding van de God van de hemel, waartoe zij is teruggebracht, te volharden, om de toekomende toorn te ontkomen (Revelation 14:6, Revelation 14:7): Maar ook wordt ons getoond het begin van de oordelen van God aan het einde van de eeuw en de val van Babel (Revelation 14:8) en vervolgens de tijd na grote verdrukking onder de heerschappij van de antichrist, omdat het erop aankomt zich voor de aanbidding van het dier en van zijn beeld te bewaren (Revelation 14:9-Revelation 14:12). De tweede helft stelt ons hierop het oordeel over de anti-christ en zijn aanhang, dat in de omgeving van de heilige stad plaats heeft, voor ogen (Revelation 14:13-Revelation 14:20); daardoor wordt deze afdeling met de vorige tot een geheel verbonden.
Vers 6
6. En ik zag een andere dan de in Revelation 8:13 vermelden engel vliegend in het midden van de hemel, om overal gezien en overal gehoord te worden en hij had in de vorm van een boekje (Revelation 10:2) in zijn hand het eeuwig Evangelie. Dit was een teken dat de blijde boodschap van Christus en Zijn verlossing nu opnieuw met kracht aan het licht werd gebracht en Zijn goddelijke kracht en onvergankelijke duur krachtig bewezen was; dat met Israël's herstel en heiligmaking het begin was gemaakt tot stichting van een rijk van vrede en van heerlijkheid, dat dan onmiddellijk in de eeuwigheid overbracht (Revelation 20:1, 21). Hij was gezonden, om op grond van dit weder gebrachte en opnieuw bevestigde, zich ook steeds verder ontwikkelend Evangelie een welgemeende vermaning toe te delen en het te verkondigen aan degenen, die op de aarde wonen (in de grondtekst staat "zitten", dat niet zo'n kwade nevengedachte in zich sluit, als het "wonen" in Revelation 3:10; Revelation 8:13; Revelation 11:10; Revelation 13:8 en 14; 17:8 en aan alle natie en geslacht en taal en volk, dus aan de hele Christelijke Kerk uit de heidenen vergaderd en nog in grotere getale te vergaderen.Vers 6
6. En ik zag een andere dan de in Revelation 8:13 vermelden engel vliegend in het midden van de hemel, om overal gezien en overal gehoord te worden en hij had in de vorm van een boekje (Revelation 10:2) in zijn hand het eeuwig Evangelie. Dit was een teken dat de blijde boodschap van Christus en Zijn verlossing nu opnieuw met kracht aan het licht werd gebracht en Zijn goddelijke kracht en onvergankelijke duur krachtig bewezen was; dat met Israël's herstel en heiligmaking het begin was gemaakt tot stichting van een rijk van vrede en van heerlijkheid, dat dan onmiddellijk in de eeuwigheid overbracht (Revelation 20:1, 21). Hij was gezonden, om op grond van dit weder gebrachte en opnieuw bevestigde, zich ook steeds verder ontwikkelend Evangelie een welgemeende vermaning toe te delen en het te verkondigen aan degenen, die op de aarde wonen (in de grondtekst staat "zitten", dat niet zo'n kwade nevengedachte in zich sluit, als het "wonen" in Revelation 3:10; Revelation 8:13; Revelation 11:10; Revelation 13:8 en 14; 17:8 en aan alle natie en geslacht en taal en volk, dus aan de hele Christelijke Kerk uit de heidenen vergaderd en nog in grotere getale te vergaderen.Vers 7
7. Hij volbracht die last, zeggende met een grote stem: "vrees God en geef Hem heerlijkheid, want het uur van Zijn oordeel over de grote hoer (Revelation 17:1, 18) en verder ook over het dier en zijn profeten (Revelation 19:1) is nabij gekomen, zoals daarvan de aardbeving met de val van het tiende deel van de grote stad en van de zevenduizend namen van de mensen (Revelation 11:13) reeds een voorspel is geweest; en aanbidt in plaats van de afgoden van de tijdgeest, of ook van het eigenlijke heidendom, dat u van te voren gediend heeft, Hem die de hemel en de aarde en de zee en de fonteinen van de wateren gemaakt heeft, de waarachtige, levende en persoonlijke God, van wie alle welvaart komt (Revelation 8:10; Revelation 16:4).a) Genesis 1:1 Psalms 33:6; Psalms 124:8; Psalms 146:6 Acts 14:15; Acts 17:24
Deze engel leidt bij ons in de oude Christelijke kerk de nieuwe aera in, die snel na het begin van de 20ste eeuw daarmee is begonnen, dat, zoals in Revelation 11:13 werd gezegd, de anderen verschrikten en eer gaven aan de God van de hemel. Met zijn verkondiging, die zeker een vermaning bevat, die algemeen is en alle mensen van alle tijden aangaat, wil hij evenwel aan hen, die uit de 19de in de 20ste eeuw zijn overgegaan een geheel bijzondere herinnering geven, voor hen in het bijzonder berekend. Want juist de vrees van God, het bewustzijn van onze absolute afhankelijkheid van God, de getuigenis, dat Hem alleen de eer toekomt, dat alles, wat wij goeds zijn en hebben, Zijn werk en Zijn genadegift is, het geloof in de almachtige Schepper van hemel en aarde en de aanbidding van Zijn heilige Majesteit al deze grondvesten van de levende vroomheid hadden de mensen van de 19de eeuw ten slotte geheel verloren en in plaats daarvan de natuur- en wereld-, de mensen- en zelfvergoding gekomen. Zo alleen was het mogelijk geweest, dat de tegenstanders van Christus met Zijn Kerk opruimden en een toestand verwekten, zoals die met hun ideeën overeenkwam. Nu is het gebouw van de anti-christelijke tijdgeest weer ineengestort, de woordvoerder en partijhoofden zijn nu opgeruimd en op de puinhopen van de stad, die door een aardbeving is getroffen, kon ten gevolge van Gods grote daden aan Zijn uitverkoren volk een nieuwe Kerk worden opgebouwd; maar lang duurt de tijd van de genade niet, die wordt alleen naar tientallen jaren afgemeten en dan komt meteen de grote verdrukking, waarop de Heere in Matthew 24:21 v. heeft gewezen. Daarom is voor het geslacht van deze tijd van genade de vermaning zo hoog nodig, die de engel hier met grote stem laat horen. Het moet zich niet weer van die grondvesten van vroomheid laten afdringen, integendeel diepe wortels slaan in het evangelisch geloof en in de gemeenschap van Jezus Christus, anders zullen de wateren van de laatste zware bezoeking en de stormen van de anti-Christische bestrijding het snel ten val brengen. Ongewaarschuwd zal dat geslacht niet in de strijd mogen gaan, die de draak tegen het einde van de 20ste eeuw met de overigen van het zaad van de vrouw zal houden en bij hen, die Gods gebod houden en de getuigenis van Jezus Christus hebben, zal de waarschuwing ook van goed gevolg zijn. Daarom treedt deze eerste engel op en verhoedt door zijn boodschap, dat het weer opstaan van de Kerk geen valse dromen verwekt en de zielen in gevaarlijke gerustheid doet insluimeren, integendeel ze dringen de tijd uit te kopen en zich te wapenen op hetgeen in kort komen zal. Wellicht dat men zich dan de raad van Paulus in 1 Kor. 7:1, en 32 v. herinnert. De boodschap is dus een goede, heilzame en is gegrond op de blijde boodschap van de zaligheid in Christus Jezus. Daarover verblijdt zich nu de oude Christelijke Kerk. Zij breidt zich echter door een krachtiger en meer doortastend zendingswerk, dan v r de catastrofe ooit heeft plaats gehad, uit, omdat nu het eigenlijke zendingsvolk (Revelation 14:1-Revelation 14:5) haar leidt en met het beste voorbeeld voorgaat, ook in steeds verdere kringen onder de nog onbekeerde heidenen. In de grondtekst staat voor "verkondigen" een werkwoord, dat van het grondwoord "Evangelie" is afgeleid; men ziet, het evangelische is dan tot eer gekomen; de zolang beweerde voorrang en roem van het Katholicisme tegenover de Kerk van het Evangelie is voorbij. Zolang de tijd duurde, die in Revelation 11:1-Revelation 11:11 werd gekarakteriseerd, geeft de Heere aan de Roomse kerk een bevoorrechte plaats. Zij is de draagster van vele genadegiften in cultus en inrichting, die de Protestantse kerk nooit heeft verkregen, of die toch snel weer verloren gegaan zijn en nog bij gelegenheid van de strijd, die het dier, dat uit de afgrond opstijgt, tegen de twee getuigen in Revelation 11:7-Revelation 11:10 opende en tot het overwinnen en doden van deze doorstreed, heeft zij in onderscheiding van de uitwendig zo macht- en weerloze Protestantse kerk de roeping gehad, het dier de strijd zwaar te maken en een indruk daarvan te geven, dat het niet met mensen, maar met God streed, dat de gemeente van Christus op een rots was gegrond, die de poorten van de hel niet zullen overweldigen. Zij heeft in haar leden nog vele zielen kunnen aanwijzen, wier hart voor Christus klopte en de moeder, die hen voortbracht, beminde en in haar instituties nog krachten kon in het werk stellen, die haar ook als gave voor haar roeping in de wereldgeschiedenis van boven ten deel zijn geworden. Sinds het echter bij deze strijd tevens openbaar is geworden, dat zij over de tijd van middernacht, als de lampen worden uitzekert, niet met de nodige voorraad olie in de vaten voorzien is; sinds zij in haar nood zich tot de verkopers heeft gewend, omdat nu eenmaal de evangelische hoofdprincipen niet voor haar waren en de Protestantse kerk haar ten slotte aan haarzelf moest overlaten, sinds haar heulen met de kooplieden haar in een ongelukkig bondgenootschap heeft gebracht en zo geheel in de wereld heeft verstrikt, dat zij in generlei opzicht meer meesteres over zichzelf is; sinds zij vervolgens het uur van de bruiloft van de bruidegom heeft verzuimd en geen winst tot haar vernieuwing en geestelijke levendmaking heeft verkregen, integendeel zo'n schade heeft geleden, dat niet meer bij haar aanwezig is, wat harten en zinnen van hen, die naar God begeren en Christus zoeken, verblinden en voor haar innemen kan, sinds heeft zij haar rol op het gebied van het rijk van God uitgespeeld en er blijft haar voor haar verder bestaan, waarin zij zich wil handhaven, nog slechts een rol op ander gebied over. De geslachten, die na ons leven in hun eerste 2-3 reeksen zullen zien, op welke wegen en op welke wijze het woord der profetie zal worden vervuld, wij kunnen het eerst slechts van verre vermoeden en slechts in algemene zinnen daarvan spreken, hoe de Protestantse kerk nog eenmaal tot grote eer zal komen en het talent zich zal zien toegedeeld, dat de boze dienstknecht in de aarde had verborgen (Matthew 25:1-Matthew 25:30).
In het gezicht vertoont zich een engel, in het midden van de hemel vliegend, waardoor de snelheid en onweerstandelijkheid van het doorbreken van het Evangelie te kennen gegeven wordt, ten tijde van de hervorming, zoals ook in die tijd geschied is, want het grootste gedeelte van de koninkrijken en volkeren, die tot die tijd toe de antichrist onderworpen geweest waren, vielen van hem af, omhelsden en beleden de waarheid van het Evangelie, hetgeen hier genoemd wordt het eeuwig Evangelie, wegens haar onveranderlijkheid van Adam af tot de komst van Christus hetzelfde blijvend en wegens de bewaring daarvan tegen al de listen, die men van alle tijden aangewend heeft om de Bijbel uit de wereld te krijgen. Het was een grote en belangrijke zaak, waartoe hij ieder opwekte, te weten, om het eeuwig Evangelie te geloven en in de belijdenis van het geloof uit te komen en Babel te verlaten, daarom verhief hij zijn stem. De antichrist had de ware vrees en dienst van God verdonkerd en tot vrees ingesteld geboden van mensen; hij had hun geleerd verstorven heiligen beelden en andere ijdelheden te aanbidden, de bliksem van zijn ban te vrezen, waardoor God niet geëerd, maar onteerd werd; maar nu het licht van het Evangelie doorbrak, nu roept hij uit, die vrees te verwerpen en Gode naar Zijn wil met een kinderlijke vrees te dienen, te aanbidden en Hem te verheerlijken, omdat die andere dingen ijdelheid zijn en het bijgeloof en afgoderij is die te vrezen, te dienen en te aanbidden en aan de andere kant omdat God alleen is de Schepper en Onderhouder aller dingen en het Hem alleen toekomt, gevreesd, gediend, aangebeden en geëerd te worden. En omdat de Heere, de rechtvaardige Rechter nu gereed stond, om Zijn oordelen uit te storten over de antichrist, het uur, de tijd van Zijn oordelen is gekomen, daarom haast u uit Babel uit te gaan en de Heere zuiver naar Zijn wil te dienen.
Na het gezicht van het uitgaan van de Kerk uit Babel komt hier de wijze voor, waarop zij begonnen is uit te gaan en verder uitgaan zou. De engel stelt voor de schare van de leraren, die in het begin van de 15de eeuw het werk van de Heere gelukkig ter harte hebben genomen en volvoerd. Engelen, niet alleen wegens hemelse wijsheid en heiligheid, maar ook hemelse zending genoemd. Zij worden "anderen" genoemd, als onderscheiden van de zalige hemelingen en van het getal van de gewone gelovigen en ook van de engelen tot hiertoe in de Openbaring oorgekomen. Vliegend, voortgaand, snel, vaardig door vele plaatsen en rijken van de wereld. In het midden van de hemel openbaar, met betoning van de hemelse oorsprong van de zaak, zodat geen wereldse mensen het beletten konden. Deze hielden de Evangelische schriftuur in de hand, die niet alleen naarstig openslaande, maar ook geleerden en ongeleerden overvloedig aanprijzend. Zij beweerden en bevestigden de heerlijkheid en eeuwigheid ervan. Zij hadden last om de evangelische leer, zolang verduisterd en bijna verbannen voort te brengen, opdat de wereld zich met hen in Gods genade mocht verheugen. Wegwerpende alle bedeksels van de schande, hebben zij duidelijk en deugdelijk de weg van de waarheid aangewezen en terwijl de onderwijzing nodig en de mensen onwetende waren, met grote stem in krachtige schriften hun ijver en onverschrokken gemoed betonend. Hoezeer belasterd, strekte hun leer om de ware vrees van God in te boezemen. Zij leerden de vrees van God niet van mensen, schepselen, beelden. Ook herstelden zij voor God Zijn heerlijkheid, zo van al Zijn volmaaktheden in Zijn werken blijkbaar, als van Zijn eindeloze genade in het werk van de zaligheid en van Zijn enige opperheerschappij over de Kerk en wilden zij Hem van al die heerlijkheid gegeven hebben, uit aanmerking van Zijn oordelen over Zijn eerrovers te brengen. Eindelijk hebben zij ten krachtigste aangedrongen op de aanbidding of dienst van de levende God, Schepper en gunstige Weldoener van allen, met wegwerping van alle echt Heidense, schandelijke en menigvuldige afgoderij, waarmee het beest zijn schandelijke naaktheid op de wijze van de Heidenen poogde te bedekken.
Een heerlijk bewijs van Gods gunst voor de Kerk is gegeven in het grote werk van de Kerkhervorming. Dit is het, wat Gods Geest in dit gezicht voorstelt onder het zinnebeeld van drie engelen, die elkaar opvolgen.
Vers 7
7. Hij volbracht die last, zeggende met een grote stem: "vrees God en geef Hem heerlijkheid, want het uur van Zijn oordeel over de grote hoer (Revelation 17:1, 18) en verder ook over het dier en zijn profeten (Revelation 19:1) is nabij gekomen, zoals daarvan de aardbeving met de val van het tiende deel van de grote stad en van de zevenduizend namen van de mensen (Revelation 11:13) reeds een voorspel is geweest; en aanbidt in plaats van de afgoden van de tijdgeest, of ook van het eigenlijke heidendom, dat u van te voren gediend heeft, Hem die de hemel en de aarde en de zee en de fonteinen van de wateren gemaakt heeft, de waarachtige, levende en persoonlijke God, van wie alle welvaart komt (Revelation 8:10; Revelation 16:4).a) Genesis 1:1 Psalms 33:6; Psalms 124:8; Psalms 146:6 Acts 14:15; Acts 17:24
Deze engel leidt bij ons in de oude Christelijke kerk de nieuwe aera in, die snel na het begin van de 20ste eeuw daarmee is begonnen, dat, zoals in Revelation 11:13 werd gezegd, de anderen verschrikten en eer gaven aan de God van de hemel. Met zijn verkondiging, die zeker een vermaning bevat, die algemeen is en alle mensen van alle tijden aangaat, wil hij evenwel aan hen, die uit de 19de in de 20ste eeuw zijn overgegaan een geheel bijzondere herinnering geven, voor hen in het bijzonder berekend. Want juist de vrees van God, het bewustzijn van onze absolute afhankelijkheid van God, de getuigenis, dat Hem alleen de eer toekomt, dat alles, wat wij goeds zijn en hebben, Zijn werk en Zijn genadegift is, het geloof in de almachtige Schepper van hemel en aarde en de aanbidding van Zijn heilige Majesteit al deze grondvesten van de levende vroomheid hadden de mensen van de 19de eeuw ten slotte geheel verloren en in plaats daarvan de natuur- en wereld-, de mensen- en zelfvergoding gekomen. Zo alleen was het mogelijk geweest, dat de tegenstanders van Christus met Zijn Kerk opruimden en een toestand verwekten, zoals die met hun ideeën overeenkwam. Nu is het gebouw van de anti-christelijke tijdgeest weer ineengestort, de woordvoerder en partijhoofden zijn nu opgeruimd en op de puinhopen van de stad, die door een aardbeving is getroffen, kon ten gevolge van Gods grote daden aan Zijn uitverkoren volk een nieuwe Kerk worden opgebouwd; maar lang duurt de tijd van de genade niet, die wordt alleen naar tientallen jaren afgemeten en dan komt meteen de grote verdrukking, waarop de Heere in Matthew 24:21 v. heeft gewezen. Daarom is voor het geslacht van deze tijd van genade de vermaning zo hoog nodig, die de engel hier met grote stem laat horen. Het moet zich niet weer van die grondvesten van vroomheid laten afdringen, integendeel diepe wortels slaan in het evangelisch geloof en in de gemeenschap van Jezus Christus, anders zullen de wateren van de laatste zware bezoeking en de stormen van de anti-Christische bestrijding het snel ten val brengen. Ongewaarschuwd zal dat geslacht niet in de strijd mogen gaan, die de draak tegen het einde van de 20ste eeuw met de overigen van het zaad van de vrouw zal houden en bij hen, die Gods gebod houden en de getuigenis van Jezus Christus hebben, zal de waarschuwing ook van goed gevolg zijn. Daarom treedt deze eerste engel op en verhoedt door zijn boodschap, dat het weer opstaan van de Kerk geen valse dromen verwekt en de zielen in gevaarlijke gerustheid doet insluimeren, integendeel ze dringen de tijd uit te kopen en zich te wapenen op hetgeen in kort komen zal. Wellicht dat men zich dan de raad van Paulus in 1 Kor. 7:1, en 32 v. herinnert. De boodschap is dus een goede, heilzame en is gegrond op de blijde boodschap van de zaligheid in Christus Jezus. Daarover verblijdt zich nu de oude Christelijke Kerk. Zij breidt zich echter door een krachtiger en meer doortastend zendingswerk, dan v r de catastrofe ooit heeft plaats gehad, uit, omdat nu het eigenlijke zendingsvolk (Revelation 14:1-Revelation 14:5) haar leidt en met het beste voorbeeld voorgaat, ook in steeds verdere kringen onder de nog onbekeerde heidenen. In de grondtekst staat voor "verkondigen" een werkwoord, dat van het grondwoord "Evangelie" is afgeleid; men ziet, het evangelische is dan tot eer gekomen; de zolang beweerde voorrang en roem van het Katholicisme tegenover de Kerk van het Evangelie is voorbij. Zolang de tijd duurde, die in Revelation 11:1-Revelation 11:11 werd gekarakteriseerd, geeft de Heere aan de Roomse kerk een bevoorrechte plaats. Zij is de draagster van vele genadegiften in cultus en inrichting, die de Protestantse kerk nooit heeft verkregen, of die toch snel weer verloren gegaan zijn en nog bij gelegenheid van de strijd, die het dier, dat uit de afgrond opstijgt, tegen de twee getuigen in Revelation 11:7-Revelation 11:10 opende en tot het overwinnen en doden van deze doorstreed, heeft zij in onderscheiding van de uitwendig zo macht- en weerloze Protestantse kerk de roeping gehad, het dier de strijd zwaar te maken en een indruk daarvan te geven, dat het niet met mensen, maar met God streed, dat de gemeente van Christus op een rots was gegrond, die de poorten van de hel niet zullen overweldigen. Zij heeft in haar leden nog vele zielen kunnen aanwijzen, wier hart voor Christus klopte en de moeder, die hen voortbracht, beminde en in haar instituties nog krachten kon in het werk stellen, die haar ook als gave voor haar roeping in de wereldgeschiedenis van boven ten deel zijn geworden. Sinds het echter bij deze strijd tevens openbaar is geworden, dat zij over de tijd van middernacht, als de lampen worden uitzekert, niet met de nodige voorraad olie in de vaten voorzien is; sinds zij in haar nood zich tot de verkopers heeft gewend, omdat nu eenmaal de evangelische hoofdprincipen niet voor haar waren en de Protestantse kerk haar ten slotte aan haarzelf moest overlaten, sinds haar heulen met de kooplieden haar in een ongelukkig bondgenootschap heeft gebracht en zo geheel in de wereld heeft verstrikt, dat zij in generlei opzicht meer meesteres over zichzelf is; sinds zij vervolgens het uur van de bruiloft van de bruidegom heeft verzuimd en geen winst tot haar vernieuwing en geestelijke levendmaking heeft verkregen, integendeel zo'n schade heeft geleden, dat niet meer bij haar aanwezig is, wat harten en zinnen van hen, die naar God begeren en Christus zoeken, verblinden en voor haar innemen kan, sinds heeft zij haar rol op het gebied van het rijk van God uitgespeeld en er blijft haar voor haar verder bestaan, waarin zij zich wil handhaven, nog slechts een rol op ander gebied over. De geslachten, die na ons leven in hun eerste 2-3 reeksen zullen zien, op welke wegen en op welke wijze het woord der profetie zal worden vervuld, wij kunnen het eerst slechts van verre vermoeden en slechts in algemene zinnen daarvan spreken, hoe de Protestantse kerk nog eenmaal tot grote eer zal komen en het talent zich zal zien toegedeeld, dat de boze dienstknecht in de aarde had verborgen (Matthew 25:1-Matthew 25:30).
In het gezicht vertoont zich een engel, in het midden van de hemel vliegend, waardoor de snelheid en onweerstandelijkheid van het doorbreken van het Evangelie te kennen gegeven wordt, ten tijde van de hervorming, zoals ook in die tijd geschied is, want het grootste gedeelte van de koninkrijken en volkeren, die tot die tijd toe de antichrist onderworpen geweest waren, vielen van hem af, omhelsden en beleden de waarheid van het Evangelie, hetgeen hier genoemd wordt het eeuwig Evangelie, wegens haar onveranderlijkheid van Adam af tot de komst van Christus hetzelfde blijvend en wegens de bewaring daarvan tegen al de listen, die men van alle tijden aangewend heeft om de Bijbel uit de wereld te krijgen. Het was een grote en belangrijke zaak, waartoe hij ieder opwekte, te weten, om het eeuwig Evangelie te geloven en in de belijdenis van het geloof uit te komen en Babel te verlaten, daarom verhief hij zijn stem. De antichrist had de ware vrees en dienst van God verdonkerd en tot vrees ingesteld geboden van mensen; hij had hun geleerd verstorven heiligen beelden en andere ijdelheden te aanbidden, de bliksem van zijn ban te vrezen, waardoor God niet geëerd, maar onteerd werd; maar nu het licht van het Evangelie doorbrak, nu roept hij uit, die vrees te verwerpen en Gode naar Zijn wil met een kinderlijke vrees te dienen, te aanbidden en Hem te verheerlijken, omdat die andere dingen ijdelheid zijn en het bijgeloof en afgoderij is die te vrezen, te dienen en te aanbidden en aan de andere kant omdat God alleen is de Schepper en Onderhouder aller dingen en het Hem alleen toekomt, gevreesd, gediend, aangebeden en geëerd te worden. En omdat de Heere, de rechtvaardige Rechter nu gereed stond, om Zijn oordelen uit te storten over de antichrist, het uur, de tijd van Zijn oordelen is gekomen, daarom haast u uit Babel uit te gaan en de Heere zuiver naar Zijn wil te dienen.
Na het gezicht van het uitgaan van de Kerk uit Babel komt hier de wijze voor, waarop zij begonnen is uit te gaan en verder uitgaan zou. De engel stelt voor de schare van de leraren, die in het begin van de 15de eeuw het werk van de Heere gelukkig ter harte hebben genomen en volvoerd. Engelen, niet alleen wegens hemelse wijsheid en heiligheid, maar ook hemelse zending genoemd. Zij worden "anderen" genoemd, als onderscheiden van de zalige hemelingen en van het getal van de gewone gelovigen en ook van de engelen tot hiertoe in de Openbaring oorgekomen. Vliegend, voortgaand, snel, vaardig door vele plaatsen en rijken van de wereld. In het midden van de hemel openbaar, met betoning van de hemelse oorsprong van de zaak, zodat geen wereldse mensen het beletten konden. Deze hielden de Evangelische schriftuur in de hand, die niet alleen naarstig openslaande, maar ook geleerden en ongeleerden overvloedig aanprijzend. Zij beweerden en bevestigden de heerlijkheid en eeuwigheid ervan. Zij hadden last om de evangelische leer, zolang verduisterd en bijna verbannen voort te brengen, opdat de wereld zich met hen in Gods genade mocht verheugen. Wegwerpende alle bedeksels van de schande, hebben zij duidelijk en deugdelijk de weg van de waarheid aangewezen en terwijl de onderwijzing nodig en de mensen onwetende waren, met grote stem in krachtige schriften hun ijver en onverschrokken gemoed betonend. Hoezeer belasterd, strekte hun leer om de ware vrees van God in te boezemen. Zij leerden de vrees van God niet van mensen, schepselen, beelden. Ook herstelden zij voor God Zijn heerlijkheid, zo van al Zijn volmaaktheden in Zijn werken blijkbaar, als van Zijn eindeloze genade in het werk van de zaligheid en van Zijn enige opperheerschappij over de Kerk en wilden zij Hem van al die heerlijkheid gegeven hebben, uit aanmerking van Zijn oordelen over Zijn eerrovers te brengen. Eindelijk hebben zij ten krachtigste aangedrongen op de aanbidding of dienst van de levende God, Schepper en gunstige Weldoener van allen, met wegwerping van alle echt Heidense, schandelijke en menigvuldige afgoderij, waarmee het beest zijn schandelijke naaktheid op de wijze van de Heidenen poogde te bedekken.
Een heerlijk bewijs van Gods gunst voor de Kerk is gegeven in het grote werk van de Kerkhervorming. Dit is het, wat Gods Geest in dit gezicht voorstelt onder het zinnebeeld van drie engelen, die elkaar opvolgen.
Vers 8
8. En er is een andere of tweede engel op die eersten (Revelation 14:6 v.) gevolgd, zeggende: zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad (in verschillende handschriften staat alleen "Babylon, de grote (Isaiah 21:9 Jeremiah 51:8 v.), omdat zij uit de wijn van de toorn van haar hoererij en daarmee ook van de toorn van God (Revelation 14:10) alle volken heeft gedrenkt (Revelation 17:2, Revelation 17:4; Revelation 16:19; Revelation 18:3).Het behoort tot de dramatische levendigheid van het toneel, dat elk nieuw punt, dat moet worden aangekondigd, aan een bijzondere engel wordt bevolen; het roepen van deze tweede engel stelt op profetische wijze (vgl. Revelation 11:18) het oordeel, dat zeker en snel wacht, (Revelation 18:2) als reeds voltrokken voor.
Voor de eerste maal ontmoeten wij hier in de gezichten van de Openbaring e naam Babylon. Hebben wij nu alle reden, om bij deze naam te denken aan het pauselijk Rome, welks Kerk vervolgens in Revelation 17:1, als de grote hoer voorkomt, zo komt de laatste naam van de Roomse paus-kerk eerst van die tijd af voor, dat Israël tot de gemeente op Zion is geworden (Revelation 14:1-Revelation 14:5) en weer in zijn rechtmatige plaats als huisvrouw van de Heere is getreden. Tot op die tijd had die Kerk bij alle gruwelen van de hoererij, die zij reeds sinds lang had gepleegd, er toch nog altijd aanspraak op, voor de vrouw of gemeente van Christus te worden gehouden, hoewel niet uitsluitend is de zin, waarin zij beweerde het te zijn en zich daarom de naam katholiek toekende. In Hosea 1:1-3 wordt het beeld van de vrouw behouden ook voor Israël, dat van zijn echtvriend was afgevallen en met allerlei soort van afgoderij bevlekt was en in Ezekiel 23:1 komen in het theocratische Juda en het ontheocratische Israël zelfs twee vrouwen naast elkaar, waaruit vervolgens (Ezekiel 37:1 v.) weer n zal worden gemaakt. Zo heeft de Heere ook gedurende de hele tijd, dat de Christelijke Kerk in de plaats van de verstoten Israëlitische gemeente Hem Zijn vrouw was, gedurende de hele tijd van de heidenen (Luke 21:24), Zijn verbondsbetrekking tot Rome niet opgegeven, zodat het noch door de stichting van een bijzondere Hervormde Kerk opgehouden heeft, mee gerekend te worden bij de woorden van het derde geloofsartikel: "Ik geloof een heilige, algemene, Christelijke kerk", noch bij de strijd, die het dier, dat uit de afgrond opstijgt, tegen de twee getuigen in Revelation 11:7 v. verheft, van zo'n strijd verschoond is gebleven. Er is integendeel nog in beide delen van de Kerk juist bij de levende leden een bewustzijn opgewekt van solidariteit of van wederkerig verband, zoals het heden ten dage, nu wij dit schrijven, is. Maar van de tijd van het weer levend maken van de twee getuigen af (Revelation 11:11 v.), die door de bekering en het herstel van het hele Israël naar zijn beide delen, zowel van het huis nu Jozef als van het huis van Juda wordt teweeggebracht, gaan de wegen van de beide kerken zo geheel uit elkaar, dat de stroom, die van het heiligdom op Zion uitgaat, slechts de wateren van de Dode zee gezond maakt, maar de vijvers en poelen daarnaast veroordeeld worden, geheel in ongezond zout op te gaan (Ezekiel 47:1). De geest van het Jezuïtisme, die in het vaststellen van het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid zich daartoe de weg heeft gebaand, door datgene, wat het vergiftigende zout is in de laatste bestanddelen van het uit Christus' Woord achtergebleven levenswater, een volkomen oplossing teweeg te brengen, zal bij de gebeurtenis in Revelation 16:3 v. mede onder de drie onreine geesten, evenals vorsen agiteren. Hij is het, die uit de mond van de valse profeet gaat en zal de pauselijke Kerk in de strijd tegen God en Zijn volk intrekken, dat zal echter de zedelijke vernietiging van deze Kerk zijn, dat haar voortaan nog slechts overblijft, de rol van de grote hoer te spelen en op het dier vol namen van lastering te zitten. Dat is nu de weg, die Rome van het begin van de 20ste eeuw naar zijn einde zal nemen, totdat zijn val komt, die de tweede engel hier aankondigt. Alle zielen, die in verband met deze Kerk staan en toch nog enig oog voor de waarheid hebben, zullen daar reeds de stem te horen krijgen (Revelation 18:4 v.): "ga uit van haar, Mijn volk, opdat u aan haar zonden geen gemeenschap heeft en opdat u van haar plagen niet ontvangt", evenals eens bij de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen de Christelijke gemeente nog op de juiste tijd naar Pella werd gered. De bijvoeging "met grote stem" wordt bij het spreken van deze tweede engel gemist. Het roepen zal dus wel minder vergezeld zijn van uitwendige, in het oog vallende en de gemoederen diep schokkende gebeurtenissen, maar meer zich doen horen aan het uitwendig oor, aan het geestelijk zintuig, maar het zal worden begrepen door allen, die zo'n zintuig en zo'n oor hebben, de anderen daarentegen doen de koningen op aarde en de kooplieden en de stuurlieden enz. horen, die de grote stad Babylon, de sterke stad, wegens haar val beklagen (Revelation 18:9).
In de schildering van de laatste 400 jaren van het 1260 jarig tijdsverloop, wordt over de ontwikkelingen op godsdienstig gebied gehandeld, zoals dit duidelijk uit de schildering van het beest uit de aarde, van de Hervorming en van de Evangelisatie onder alle volken blijkt. Hier vernemen wij Babels val en de volgende engel waarschuwt voor de aanbidding van het beeld van de beest, namelijk van de antichrist en zijn eredienst (Revelation 13:14-Revelation 13:18). Door de val van Babel hebben wij dus in de eerste plaats de val van de tegenwoordige godsdienst van de pausen te verstaan, maar ook van dat Babel, dat tot de toekomst-religie is overgegaan (Revelation 17:1-Revelation 17:6). De beide plaatsen (Revelation 14:8, Revelation 18:2) schilderen dezelfde val van Babylon, de andere zijn ondergang van een geestelijke, deze van een wereldlijke zijde. Wat zij tot dusver nog niet van de wijn van de toorn van haar hoererij de natiën te drinken heeft gegeven, schenkt zij hen in de toekomst in, wanneer zij op de rug van het afgodsbeest gezeten is (Revelation 17:1-Revelation 17:6). Door de val van het pausdom, of door het gericht over de Europese Christenheid, ontvangt Babylon zijn loon voor zover zich vorsten en volken door het pausdom tot zonde laten vervoeren, omdat de eersten er zich van bedienen om hun macht te stijven en de laatsten omdat het de lusten van de oude mens streelt en beiden het pausdom zo eer en voortbestaan gunnen. De wijn wordt hier evenals in het Oude Verbond, bijvoorbeeld Jeremiah 25:1, omdat hij een dronken makend vocht is, als zinnebeeld van verdoving en verbijstering van de Geest, van de dweperij en van de zinnen-tuimeling gebruikt. Babylon of het pausdom mengt de wijn van zijn valse godsdienst, uit naijver voor zijn dwalingen tot een uit afgoderij, zinnenlust en godsdienstige dweperij bestaanden bedwelmingsdrank en geeft die de volkeren te drinken.
Rome, de troon van de antichrist, had de geestelijke en daardoor de aardse heerschappij over de wereld, zover hij er bijkomen kon; dit gebied werd hem voor een groot gedeelte ontrukt en de oordelen van God begonnen over hem uitgegoten te worden, omdat hij met zijn valse leer en afgoderij, als door een vergiftigde wijn, alle volkeren dronken had gemaakt en Gods toorn daardoor tegen zich ontstoken had, zo zou het nu zijn beurt worden; de Kerk werd ten eerste uit zijn klauwen gerukt en de heerschappij over haar hem benomen en de Heere zou hem in Zijn toorn vergelden al het kwaad, dat hij Zijn Kerk had aangedaan en al zijn gruwelen, die hij bedreven had. Deze engelen volgen elkaar op de hielen, even als Revelation 6:1 de ruiters. De inhoud van hun prediking toont voldoende aan, dat zij elkaar ondersteunen en de een de woorden van de anderen aandringt. Er wordt dus dezelfde menigte van leraren door verstaan, die van de reformatie af opgekomen, niet alleen het eeuwig Evangelie verkondigd hebben en de wereld tot de vrees, verheerlijking en aanbidding van de ware God hebben gedragen, maar ook de schandelijke naaktheid van het antichristisch Rome openbaar hebben gemaakt.
De val van Babel, hier verkondigd, is een voorafgaande voorbode van een zwaarder en volkomener val. Babel begon nu te vallen en de vrome en verstandige mensen voorzagen, dat dit oordeel van God over Babel eindelijk eens met zich zou brengen de hele ondergang; want zij had aan de wereld door haar leraars te drinken gegeven de bijgelovige en afgodische leer van haar religie.
Vers 8
8. En er is een andere of tweede engel op die eersten (Revelation 14:6 v.) gevolgd, zeggende: zij is gevallen, zij is gevallen, Babylon, die grote stad (in verschillende handschriften staat alleen "Babylon, de grote (Isaiah 21:9 Jeremiah 51:8 v.), omdat zij uit de wijn van de toorn van haar hoererij en daarmee ook van de toorn van God (Revelation 14:10) alle volken heeft gedrenkt (Revelation 17:2, Revelation 17:4; Revelation 16:19; Revelation 18:3).Het behoort tot de dramatische levendigheid van het toneel, dat elk nieuw punt, dat moet worden aangekondigd, aan een bijzondere engel wordt bevolen; het roepen van deze tweede engel stelt op profetische wijze (vgl. Revelation 11:18) het oordeel, dat zeker en snel wacht, (Revelation 18:2) als reeds voltrokken voor.
Voor de eerste maal ontmoeten wij hier in de gezichten van de Openbaring e naam Babylon. Hebben wij nu alle reden, om bij deze naam te denken aan het pauselijk Rome, welks Kerk vervolgens in Revelation 17:1, als de grote hoer voorkomt, zo komt de laatste naam van de Roomse paus-kerk eerst van die tijd af voor, dat Israël tot de gemeente op Zion is geworden (Revelation 14:1-Revelation 14:5) en weer in zijn rechtmatige plaats als huisvrouw van de Heere is getreden. Tot op die tijd had die Kerk bij alle gruwelen van de hoererij, die zij reeds sinds lang had gepleegd, er toch nog altijd aanspraak op, voor de vrouw of gemeente van Christus te worden gehouden, hoewel niet uitsluitend is de zin, waarin zij beweerde het te zijn en zich daarom de naam katholiek toekende. In Hosea 1:1-3 wordt het beeld van de vrouw behouden ook voor Israël, dat van zijn echtvriend was afgevallen en met allerlei soort van afgoderij bevlekt was en in Ezekiel 23:1 komen in het theocratische Juda en het ontheocratische Israël zelfs twee vrouwen naast elkaar, waaruit vervolgens (Ezekiel 37:1 v.) weer n zal worden gemaakt. Zo heeft de Heere ook gedurende de hele tijd, dat de Christelijke Kerk in de plaats van de verstoten Israëlitische gemeente Hem Zijn vrouw was, gedurende de hele tijd van de heidenen (Luke 21:24), Zijn verbondsbetrekking tot Rome niet opgegeven, zodat het noch door de stichting van een bijzondere Hervormde Kerk opgehouden heeft, mee gerekend te worden bij de woorden van het derde geloofsartikel: "Ik geloof een heilige, algemene, Christelijke kerk", noch bij de strijd, die het dier, dat uit de afgrond opstijgt, tegen de twee getuigen in Revelation 11:7 v. verheft, van zo'n strijd verschoond is gebleven. Er is integendeel nog in beide delen van de Kerk juist bij de levende leden een bewustzijn opgewekt van solidariteit of van wederkerig verband, zoals het heden ten dage, nu wij dit schrijven, is. Maar van de tijd van het weer levend maken van de twee getuigen af (Revelation 11:11 v.), die door de bekering en het herstel van het hele Israël naar zijn beide delen, zowel van het huis nu Jozef als van het huis van Juda wordt teweeggebracht, gaan de wegen van de beide kerken zo geheel uit elkaar, dat de stroom, die van het heiligdom op Zion uitgaat, slechts de wateren van de Dode zee gezond maakt, maar de vijvers en poelen daarnaast veroordeeld worden, geheel in ongezond zout op te gaan (Ezekiel 47:1). De geest van het Jezuïtisme, die in het vaststellen van het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid zich daartoe de weg heeft gebaand, door datgene, wat het vergiftigende zout is in de laatste bestanddelen van het uit Christus' Woord achtergebleven levenswater, een volkomen oplossing teweeg te brengen, zal bij de gebeurtenis in Revelation 16:3 v. mede onder de drie onreine geesten, evenals vorsen agiteren. Hij is het, die uit de mond van de valse profeet gaat en zal de pauselijke Kerk in de strijd tegen God en Zijn volk intrekken, dat zal echter de zedelijke vernietiging van deze Kerk zijn, dat haar voortaan nog slechts overblijft, de rol van de grote hoer te spelen en op het dier vol namen van lastering te zitten. Dat is nu de weg, die Rome van het begin van de 20ste eeuw naar zijn einde zal nemen, totdat zijn val komt, die de tweede engel hier aankondigt. Alle zielen, die in verband met deze Kerk staan en toch nog enig oog voor de waarheid hebben, zullen daar reeds de stem te horen krijgen (Revelation 18:4 v.): "ga uit van haar, Mijn volk, opdat u aan haar zonden geen gemeenschap heeft en opdat u van haar plagen niet ontvangt", evenals eens bij de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen de Christelijke gemeente nog op de juiste tijd naar Pella werd gered. De bijvoeging "met grote stem" wordt bij het spreken van deze tweede engel gemist. Het roepen zal dus wel minder vergezeld zijn van uitwendige, in het oog vallende en de gemoederen diep schokkende gebeurtenissen, maar meer zich doen horen aan het uitwendig oor, aan het geestelijk zintuig, maar het zal worden begrepen door allen, die zo'n zintuig en zo'n oor hebben, de anderen daarentegen doen de koningen op aarde en de kooplieden en de stuurlieden enz. horen, die de grote stad Babylon, de sterke stad, wegens haar val beklagen (Revelation 18:9).
In de schildering van de laatste 400 jaren van het 1260 jarig tijdsverloop, wordt over de ontwikkelingen op godsdienstig gebied gehandeld, zoals dit duidelijk uit de schildering van het beest uit de aarde, van de Hervorming en van de Evangelisatie onder alle volken blijkt. Hier vernemen wij Babels val en de volgende engel waarschuwt voor de aanbidding van het beeld van de beest, namelijk van de antichrist en zijn eredienst (Revelation 13:14-Revelation 13:18). Door de val van Babel hebben wij dus in de eerste plaats de val van de tegenwoordige godsdienst van de pausen te verstaan, maar ook van dat Babel, dat tot de toekomst-religie is overgegaan (Revelation 17:1-Revelation 17:6). De beide plaatsen (Revelation 14:8, Revelation 18:2) schilderen dezelfde val van Babylon, de andere zijn ondergang van een geestelijke, deze van een wereldlijke zijde. Wat zij tot dusver nog niet van de wijn van de toorn van haar hoererij de natiën te drinken heeft gegeven, schenkt zij hen in de toekomst in, wanneer zij op de rug van het afgodsbeest gezeten is (Revelation 17:1-Revelation 17:6). Door de val van het pausdom, of door het gericht over de Europese Christenheid, ontvangt Babylon zijn loon voor zover zich vorsten en volken door het pausdom tot zonde laten vervoeren, omdat de eersten er zich van bedienen om hun macht te stijven en de laatsten omdat het de lusten van de oude mens streelt en beiden het pausdom zo eer en voortbestaan gunnen. De wijn wordt hier evenals in het Oude Verbond, bijvoorbeeld Jeremiah 25:1, omdat hij een dronken makend vocht is, als zinnebeeld van verdoving en verbijstering van de Geest, van de dweperij en van de zinnen-tuimeling gebruikt. Babylon of het pausdom mengt de wijn van zijn valse godsdienst, uit naijver voor zijn dwalingen tot een uit afgoderij, zinnenlust en godsdienstige dweperij bestaanden bedwelmingsdrank en geeft die de volkeren te drinken.
Rome, de troon van de antichrist, had de geestelijke en daardoor de aardse heerschappij over de wereld, zover hij er bijkomen kon; dit gebied werd hem voor een groot gedeelte ontrukt en de oordelen van God begonnen over hem uitgegoten te worden, omdat hij met zijn valse leer en afgoderij, als door een vergiftigde wijn, alle volkeren dronken had gemaakt en Gods toorn daardoor tegen zich ontstoken had, zo zou het nu zijn beurt worden; de Kerk werd ten eerste uit zijn klauwen gerukt en de heerschappij over haar hem benomen en de Heere zou hem in Zijn toorn vergelden al het kwaad, dat hij Zijn Kerk had aangedaan en al zijn gruwelen, die hij bedreven had. Deze engelen volgen elkaar op de hielen, even als Revelation 6:1 de ruiters. De inhoud van hun prediking toont voldoende aan, dat zij elkaar ondersteunen en de een de woorden van de anderen aandringt. Er wordt dus dezelfde menigte van leraren door verstaan, die van de reformatie af opgekomen, niet alleen het eeuwig Evangelie verkondigd hebben en de wereld tot de vrees, verheerlijking en aanbidding van de ware God hebben gedragen, maar ook de schandelijke naaktheid van het antichristisch Rome openbaar hebben gemaakt.
De val van Babel, hier verkondigd, is een voorafgaande voorbode van een zwaarder en volkomener val. Babel begon nu te vallen en de vrome en verstandige mensen voorzagen, dat dit oordeel van God over Babel eindelijk eens met zich zou brengen de hele ondergang; want zij had aan de wereld door haar leraars te drinken gegeven de bijgelovige en afgodische leer van haar religie.
Vers 9
9. En een derde engel is hem gevolgd, zeggende met een grote stem: Als iemand in de tijd van de volkomen heerschappij van de antichrist, die nu begint (Revelation 13:15-Revelation 13:17) het beest aanbidt en zijn beeld en ontvangt het merkteken aan zijn voorhoofd, of aan zijn hand,Vers 9
9. En een derde engel is hem gevolgd, zeggende met een grote stem: Als iemand in de tijd van de volkomen heerschappij van de antichrist, die nu begint (Revelation 13:15-Revelation 13:17) het beest aanbidt en zijn beeld en ontvangt het merkteken aan zijn voorhoofd, of aan zijn hand,Vers 10
10. Die zal, evenals het zo-even met de hoer Babylon heeft plaats gehad (Revelation 14:8) en vervolgens met het dier en de valse profeet het geval zal zijn (Revelation 19:20), ook drinken uit de wijn van de toorn van God, die ongemengd, door geen bijvoeging van genade en ontferming draaglijk gemaakt, ingeschonken is in de drinkbeker van Zijn toorn. De wijn in deze beker is integendeel niets dan toorn, zodat hij, die daarvan moet drinken, ter eeuwige verdoemenis gaat; en hij zal gepijnigd worden met vuur en sulfer van de poel, waarin hij wordt neergeworpen (Revelation 19:20; Revelation 20:10) voor de heilige engelen en voor het Lam, dat hij veracht en verloochend heeft.Vers 10
10. Die zal, evenals het zo-even met de hoer Babylon heeft plaats gehad (Revelation 14:8) en vervolgens met het dier en de valse profeet het geval zal zijn (Revelation 19:20), ook drinken uit de wijn van de toorn van God, die ongemengd, door geen bijvoeging van genade en ontferming draaglijk gemaakt, ingeschonken is in de drinkbeker van Zijn toorn. De wijn in deze beker is integendeel niets dan toorn, zodat hij, die daarvan moet drinken, ter eeuwige verdoemenis gaat; en hij zal gepijnigd worden met vuur en sulfer van de poel, waarin hij wordt neergeworpen (Revelation 19:20; Revelation 20:10) voor de heilige engelen en voor het Lam, dat hij veracht en verloochend heeft.Vers 11
11. En de rook van hun pijniging, die in een branden bestaat, dat nooit tot verbranden wordt, gaat op in alle eeuwigheid (Isaiah 34:9 v.) en zij hebben geen rust dag en nacht, die het beest aanbidden en zijn beeld en als iemand het merkteken van zijn naam ontvangt, die zal het voor zijn persoon gaan, zoals zo-even allen tezamen gezegd is.Vers 11
11. En de rook van hun pijniging, die in een branden bestaat, dat nooit tot verbranden wordt, gaat op in alle eeuwigheid (Isaiah 34:9 v.) en zij hebben geen rust dag en nacht, die het beest aanbidden en zijn beeld en als iemand het merkteken van zijn naam ontvangt, die zal het voor zijn persoon gaan, zoals zo-even allen tezamen gezegd is.Vers 12
12. Hier, waar het te doen is om de eeuwige kwelling van de hel te vermijden en dus om bevrijd te blijven van alle aanbidding van het dier en van zijn beeld en van elke aanneming van zijn merkteken, is de lijdzaamheid van de heiligen op haar plaats (Revelation 13:10), omdat men door haar alleen bekwaam is, om alles te lijden en niets aan te nemen wat verboden is; hier zijn zij, hier kunnen zij hun kracht betonen, die de geboden van God bewaren en het geloof van Jezus (Revelation 12:17).Met slechts een vers gaat de rede van de tweede engel snel tot de derde over, beide staan aan het begin van de antichristische tijd; de een verkondigt achterwaarts ziende een zo-even volvoerd godsgericht, dat tot erkentenis van de waarheid dient en de ander waarschuwt voorwaarts gewend, voor de verleiding van de laatste tijd, om degenen, die zich willen laten waarschuwen, voor het daarop volgende veel zwaardere oordeel te bewaren. Een dreiging, verschrikkelijker dan die van de derden engel, is in de hele Schrift niet te vinden. Reeds vroeger heeft weliswaar de Heere de volken, ook Israël, uit de drinkbeker van Zijn toorn laten drinken, maar deze was deels niet vol tot aan de rand, deels was nog genade ermee vermengd, in zoverre ook de zwaarste kastijding nog op bekering en wederaanneming doelde. Voor de aanhang van het dier is zijn beker met de wijn van zijn toorn vers ingeschonken, d. i. vol, alsof nog nooit iemand daaruit had gedronken, en alle toorn van God vanaf het begin aan zich over hen ontlastte (Matthew 23:35). De wijn van de toorn is ongemengd, zonder dat er een druppel genade onder is, zodat er niets is als angst en schrik van een onbarmhartig oordeel. En uit het tijdelijk oordeel van de verdelging (Revelation 19:21) gaat het in het eeuwige over, in de pijniging met vuur en zwavel, d. i. in die vuurzee, die met zwavel brandt. De verterende, de adem wegrovende zwavelbrand, in welks weerschijn alles lijkkleurig er uitziet, wat een vreselijk beeld van de eeuwige dood! En de pijniging zal nog daardoor versterkt zijn, dat zij geleden wordt in het aangezicht van de heilige engelen en van het Lam. Evenals daar de rijke man uit de pijniging Abraham zag en Lazarus in diens schoot, zo hebben ook de gepijnigde aanbidders van het dier in de zaligheid van de engelen en in het zo moedwillig door hen verworpen geluk nog gemeenschap met deze. Terwijl zij tevens lijden in het aangezicht van het Lam, moeten zij de genade, hun eenmaal in dit Lam aangeboden, bewenen als een door hen met voeten getreden en eeuwig voor hen verloren en terwijl de rook, die Abraham van de plaats van het gericht, van Sodom en Gomorra zag opstijgen (Genesis 19:28), weer wegtrok, zal de rook van die pijniging opstijgen in alle eeuwigheid. Geen tussenpoos bij deze pijnlijke toestand ook maar voor een ogenblik; zij hebben geen rust dag en nacht. Anders brengt de nacht rust en verfrissing, maar hier is geen afwisseling van onrust van de dag en rust van de nacht. Die smartelijke, dag en nacht folterende ziekten heeft waargenomen, die evenwel nu en dan zachtere ogenblikken en zeker de troost van een nabijzijnd einde toelaten, kan zich een zwak denkbeeld maken van het oordeel, dat hier dreigt. Hoe nodig is het toch, om er niet aan ten prooi te worden, onder alle verzoeking tot aanbidding van het dier vast te staan en zich het woord in te prenten: "hier is de lijdzaamheid van de heiligen; hier zijn zij, die de geboden van God bewaren en het geloof van Jezus! "
De boodschap van de drie engelen heeft ten doel, de kinderen van God te wapenen tegen alle aanslagen, om hen tot afval te verlokken. "Aanbidt het beest niet, want het uur van het oordeel komt" de eerste: "aanbidt het beest niet, want Babel is gevallen" de tweede: "aanbidt het beest niet, want God schenkt de drinkbeker van Zijn toorn in voor de afvalligen" de derde, in deze bedreiging is de geduchtste. Hoe ernstig laat de Heere de Zijnen waarschuwen door zulke krachtige woorden! "De drinkbeker van Gods toorn" te moeten ledigen wie kent vreselijker vooruitzicht? Wie zal dan bestaan? De vrome bisschop Cyprianus waarschuwde er in de derde eeuw de gelovigen van zijn tijd mee, te midden van de vervolgingen, die zij leden. En die verderfelijke wijn "ongemengd! " Niet eens in haar dodelijke werking verzwakt door enig inmengsel van verzachting! Ja, het is zwaar, de verzenen tegen de prikkels te slaan! Eenmaal steeg de rook voor het oog van Abraham op van de plaats, waar Sodom en Gomorra hadden gestaan, als de rook van een oven. Dit oordeel was een voorbode van het zware van de toekomst, dat de afvalligen wacht. Hetgeen die steden overkwam, is een spiegel van hetgeen aanstaande is en waaruit geen redding te hopen valt. Nee, zij die het beest en het beeld aanbidden, hebben geen rust dag en nacht. Hoezeer steekt daarbij af de zalige rust van de zaligen. Wat zeg ik? ook de verheerlijkten in de hemel hebben geen rust; maar hoe geheel anders! "Zij hebben geen rust dag en nacht", zeggende; "Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, die was en die is en die komen zal. "
Wij vinden hier een bedreiging over alle navolgers van de antichrist, als zij hem na de prediking van de twee voorgaande engelen bleven aanbidden. Er is in de prediking van deze engelen een opmerkelijke opklimming; niet alsof de eerste ophield met prediken, als de tweede begon, in zo verder, maar dat God eerst Zijn Evangelie doet schijnen. Zijn waarheid openbarend aan allen, groot en klein, geleerd en ongeleerd, Dit wordt begonnen door de eerste engel. Als dit nu weinig gehoor, maar grote tegenstand vindt, inzonderheid van de grote in het pausdom, die daartegen woeden, dan doet de Heere in de tweede plaats het licht in zijn duidelijkheid en kracht verder doorbreken, om te ontdekken, dat Rome het Babylon is en stelt dus Zijn leraars meer direct tegen die Staat, om die neer te vallen en om de ondergang te beginnen, alsook volgens Zijn woord de hele verwoesting te voorspellen en dat al haar grootheid en al die groten met hun heerlijkheid bedorven en neergeworpen zullen worden. Omdat er nu een diep ingewortelde hoogachting voor die troon in het hart van de meeste mensen was, wordt de derde engel uitgezonden, niet alleen om door die voorspelling al de navolgers van de anti-christ te waarschuwen, maar om ze onder de hoogste straf van die weg af te trekken, verzekerend, dat het pausdom Gods eeuwige vloek en toorn over hen zal brengen en dat het hun niet minder, dan op verlies van de zaligheid, nodig is, het te verlaten. Door deze engel wordt dan de afscheiding van de anti-christ aangedrongen, evenals Revelation 18:4.
Vers 12
12. Hier, waar het te doen is om de eeuwige kwelling van de hel te vermijden en dus om bevrijd te blijven van alle aanbidding van het dier en van zijn beeld en van elke aanneming van zijn merkteken, is de lijdzaamheid van de heiligen op haar plaats (Revelation 13:10), omdat men door haar alleen bekwaam is, om alles te lijden en niets aan te nemen wat verboden is; hier zijn zij, hier kunnen zij hun kracht betonen, die de geboden van God bewaren en het geloof van Jezus (Revelation 12:17).Met slechts een vers gaat de rede van de tweede engel snel tot de derde over, beide staan aan het begin van de antichristische tijd; de een verkondigt achterwaarts ziende een zo-even volvoerd godsgericht, dat tot erkentenis van de waarheid dient en de ander waarschuwt voorwaarts gewend, voor de verleiding van de laatste tijd, om degenen, die zich willen laten waarschuwen, voor het daarop volgende veel zwaardere oordeel te bewaren. Een dreiging, verschrikkelijker dan die van de derden engel, is in de hele Schrift niet te vinden. Reeds vroeger heeft weliswaar de Heere de volken, ook Israël, uit de drinkbeker van Zijn toorn laten drinken, maar deze was deels niet vol tot aan de rand, deels was nog genade ermee vermengd, in zoverre ook de zwaarste kastijding nog op bekering en wederaanneming doelde. Voor de aanhang van het dier is zijn beker met de wijn van zijn toorn vers ingeschonken, d. i. vol, alsof nog nooit iemand daaruit had gedronken, en alle toorn van God vanaf het begin aan zich over hen ontlastte (Matthew 23:35). De wijn van de toorn is ongemengd, zonder dat er een druppel genade onder is, zodat er niets is als angst en schrik van een onbarmhartig oordeel. En uit het tijdelijk oordeel van de verdelging (Revelation 19:21) gaat het in het eeuwige over, in de pijniging met vuur en zwavel, d. i. in die vuurzee, die met zwavel brandt. De verterende, de adem wegrovende zwavelbrand, in welks weerschijn alles lijkkleurig er uitziet, wat een vreselijk beeld van de eeuwige dood! En de pijniging zal nog daardoor versterkt zijn, dat zij geleden wordt in het aangezicht van de heilige engelen en van het Lam. Evenals daar de rijke man uit de pijniging Abraham zag en Lazarus in diens schoot, zo hebben ook de gepijnigde aanbidders van het dier in de zaligheid van de engelen en in het zo moedwillig door hen verworpen geluk nog gemeenschap met deze. Terwijl zij tevens lijden in het aangezicht van het Lam, moeten zij de genade, hun eenmaal in dit Lam aangeboden, bewenen als een door hen met voeten getreden en eeuwig voor hen verloren en terwijl de rook, die Abraham van de plaats van het gericht, van Sodom en Gomorra zag opstijgen (Genesis 19:28), weer wegtrok, zal de rook van die pijniging opstijgen in alle eeuwigheid. Geen tussenpoos bij deze pijnlijke toestand ook maar voor een ogenblik; zij hebben geen rust dag en nacht. Anders brengt de nacht rust en verfrissing, maar hier is geen afwisseling van onrust van de dag en rust van de nacht. Die smartelijke, dag en nacht folterende ziekten heeft waargenomen, die evenwel nu en dan zachtere ogenblikken en zeker de troost van een nabijzijnd einde toelaten, kan zich een zwak denkbeeld maken van het oordeel, dat hier dreigt. Hoe nodig is het toch, om er niet aan ten prooi te worden, onder alle verzoeking tot aanbidding van het dier vast te staan en zich het woord in te prenten: "hier is de lijdzaamheid van de heiligen; hier zijn zij, die de geboden van God bewaren en het geloof van Jezus! "
De boodschap van de drie engelen heeft ten doel, de kinderen van God te wapenen tegen alle aanslagen, om hen tot afval te verlokken. "Aanbidt het beest niet, want het uur van het oordeel komt" de eerste: "aanbidt het beest niet, want Babel is gevallen" de tweede: "aanbidt het beest niet, want God schenkt de drinkbeker van Zijn toorn in voor de afvalligen" de derde, in deze bedreiging is de geduchtste. Hoe ernstig laat de Heere de Zijnen waarschuwen door zulke krachtige woorden! "De drinkbeker van Gods toorn" te moeten ledigen wie kent vreselijker vooruitzicht? Wie zal dan bestaan? De vrome bisschop Cyprianus waarschuwde er in de derde eeuw de gelovigen van zijn tijd mee, te midden van de vervolgingen, die zij leden. En die verderfelijke wijn "ongemengd! " Niet eens in haar dodelijke werking verzwakt door enig inmengsel van verzachting! Ja, het is zwaar, de verzenen tegen de prikkels te slaan! Eenmaal steeg de rook voor het oog van Abraham op van de plaats, waar Sodom en Gomorra hadden gestaan, als de rook van een oven. Dit oordeel was een voorbode van het zware van de toekomst, dat de afvalligen wacht. Hetgeen die steden overkwam, is een spiegel van hetgeen aanstaande is en waaruit geen redding te hopen valt. Nee, zij die het beest en het beeld aanbidden, hebben geen rust dag en nacht. Hoezeer steekt daarbij af de zalige rust van de zaligen. Wat zeg ik? ook de verheerlijkten in de hemel hebben geen rust; maar hoe geheel anders! "Zij hebben geen rust dag en nacht", zeggende; "Heilig, heilig, heilig is de Heere God, de Almachtige, die was en die is en die komen zal. "
Wij vinden hier een bedreiging over alle navolgers van de antichrist, als zij hem na de prediking van de twee voorgaande engelen bleven aanbidden. Er is in de prediking van deze engelen een opmerkelijke opklimming; niet alsof de eerste ophield met prediken, als de tweede begon, in zo verder, maar dat God eerst Zijn Evangelie doet schijnen. Zijn waarheid openbarend aan allen, groot en klein, geleerd en ongeleerd, Dit wordt begonnen door de eerste engel. Als dit nu weinig gehoor, maar grote tegenstand vindt, inzonderheid van de grote in het pausdom, die daartegen woeden, dan doet de Heere in de tweede plaats het licht in zijn duidelijkheid en kracht verder doorbreken, om te ontdekken, dat Rome het Babylon is en stelt dus Zijn leraars meer direct tegen die Staat, om die neer te vallen en om de ondergang te beginnen, alsook volgens Zijn woord de hele verwoesting te voorspellen en dat al haar grootheid en al die groten met hun heerlijkheid bedorven en neergeworpen zullen worden. Omdat er nu een diep ingewortelde hoogachting voor die troon in het hart van de meeste mensen was, wordt de derde engel uitgezonden, niet alleen om door die voorspelling al de navolgers van de anti-christ te waarschuwen, maar om ze onder de hoogste straf van die weg af te trekken, verzekerend, dat het pausdom Gods eeuwige vloek en toorn over hen zal brengen en dat het hun niet minder, dan op verlies van de zaligheid, nodig is, het te verlaten. Door deze engel wordt dan de afscheiding van de anti-christ aangedrongen, evenals Revelation 18:4.
Vers 13
13. En ik hoorde, nadat de derde engel zijn waarschuwing had gegeven aan hen, die op de aarde waren (Revelation 14:9) een stem uit de hemel als in Revelation 10:4 die tot mij sprak, om mij en alle volgende geslachten, in het bijzonder die van de anti-christische tijd, mededeling te doen over het lot van hen, die de geboden van God houden en het geloof van Jezus (Revelation 14:12) en daarom de dood moeten ondergaan (Revelation 13:15). Die stem zei: "Schrijf wat u als woord van de openbaring uit de hemel wordt toevertrouwd, opdat het zeker bewaard wordt tot die toekomst: "Zalig (Revelation 19:9) zijn de doden, die in de Heere Jezus sterven, door het geloof in Zijn Naam met Hem verbonden en door getrouwheid tot in de dood in Zijn gemeenschap volharden, van nu aan. Met de anti-Christische tijd, waarin zij gedoopt zijn, is toch het begin van het rijk van de heerlijkheid voor hen zo nabij (Revelation 19:11-Revelation 20:6), terwijl de vroegere bloedgetuigen nog moest worden aangezegd, dat zij een tijd lang zouden moeten wachten (Revelation 6:11). Ja, zegt de Geest, het woord van deze hun zaligheid nader verklarende, zij sterven, opdat zij de korte tussentijd tot het begin van dat rijk rusten mogen van hun arbeid, van hun moeite en hun strijd, hun lijden en hun benauwdheden, die zij moesten doorstaan, opdat die niet te zwaar voor hen zouden worden (Matthew 24:22. 1 Kor. 10:13 Isaiah 57:2). En hun werken, waardoor zij hun geloof getoond en voor de eer van Christus hebben gestreden (Revelation 2:2), gaan niet mee de rust in, alsof die tevergeefs waren geschied en vergeten, maar volgen met hen, om dadelijk, als de beslissing komt, wie aan de zaligheid van de opstanding deel zullen hebben een beslissing ten hun gunste teweeg te brengen (Revelation 20:4).In het voorgaande werd op negatieve wijze de reden aangegeven, waarom tot lijdzaamheid moest worden aangemaand en gewezen op de zware oordelen van God over de antichrist en degenen, die zich door hen laten verleiden hier op positieve wijze en gewezen op de eeuwige zaligheid van de getrouwen! Wie zou niet met het oog daarop het armzalig leven gewillig overgeven? Wie zou kunnen twijfelen, als hem de keuze werd gelaten tussen "geen rust hebben dag en nacht vanwege de pijnen van de hel" en het "rusten van hun arbeid? " De stem van de hemel kan noch die van God, noch die van Christus zijn, want zij spreekt van hen, die in de Heere sterven. Zij is zeker die van een zalige rechtvaardige, die uit eigen ervaring getuigenis geeft, wat de getrouwe medeleden van de strijdende Kerk op aarde in de hemel te wachten hebben, misschien die van een ouderling (vgl. Revelation 7:13 v.); want het bevel om te schrijven doet ons denken aan een overwegend gezag.
Dit bevel om te schrijven wordt in de Openbaring waalf keer herhaald (Revelation 1:11, Revelation 1:19; Revelation 2:1, Revelation 2:8, Revelation 2:12, Revelation 2:18; Revelation 3:1, Revelation 3:7, Revelation 3:14; Revelation 14:13; Revelation 19:9; Revelation 21:5), om te kennen te geven, dat alle zodanige onderwerpen belangrijke zaken zijn, die door de gemeente niet mogen worden vergeten. Wat is het dan, dat Johannes hier moet schrijven? Wat voor ons arme mensen in ons leven en sterven het allerzaligste is om te weten. Zo schrijft dan de Geest van Jezus Christus zelf deze woorden, die zo waarachtig en zeker zijn, met eigen vinger allen in het hart en graveert ze in ons gemoed, zodat zij niet weer uitzekert worden of vergeten! Ja, zij zullen ons op de juiste tijd wel ten zegen worden, als wij ze met alle ernst in ons opnemen en in een goed hart bewaren.
Met "van nu aan" is in het bijzonder een woord voor bloedgetuigen, die vaak zo vele bittere uren en minuten, die zich tot ondraaglijke lengte uitbreiden, de smart van de dood moeten lijden; zij hebben ook nog dubbel de troost nodig; heden nog, ja van nu aan zalig bij de Heere in het paradijs! En omdat deze troost vast in de zielen wordt gedrukt van hen, die ze nodig hebben, wordt dat, wat van de hemel gesproken wordt, ook door de Geest in het hart van Johannes bevestigd. "Ja, zegt de Geest" en het woord ophelderend voegt hij erbij: "opdat zij rusten mogen van hun arbeid en hun werken volgen met hen" en gaan met hen over.
Voor de gelovigen is de dood reeds in zo verre een overgang in een betere en zaliger toestand, als de ontkleding van het stoffelijk lichaam, van dit lichaam van de dood een bevrijding is van de ziel van de moeite van het aards bestaan, door die toestand van het lichaam teweeg gebracht en van de aanklevende zonde en onreinheid. Terwijl het lichaam wegvalt, wordt het vernieuwde ik, het geheiligde persoonlijke leven, dat met de geest overeenstemt, ontrukt aan de belemmerende en verstorende invloeden, die het tot hiertoe ondervond van de lichamelijk-stoffelijk natuur. Zo komt nu voor de ziel een toestand, waarin zij vrij is van de moeilijke arbeid, dus een toestand van rust, van stil, vreedzaam ongestoord leven, die echter niet als bewusteloze rust, niet als een passief schimmenleven moet worden gedacht, maar als een hogere trap van gemeenschap met Christus. Het meer inkeren van de ziel in zichzelf is tevens een dieper indringen in Christus, met wie zij reeds in persoonlijke gemeenschap staat een thuis zijn bij de Heere. Door middel van deze inwendige en onmiddellijke betrekking van het onstoffelijke deel tot Christus kan zich nu Zijn leven ongehinderd als een zachte stroom in hen uitstorten en haar leven, door dezen doordrongen, tot volle vrijheid in Hem ontsluiten. In deze volmaakte eenheid van wil en liefde met God, waarin ook het laatste overblijfsel van de oude zonde geheel en voor altijd wordt verslonden, bereikt de persoonlijkheid van de verlosten haar zedelijke voltooiing. Wat de bedenking aangaat, dat ook de nog zondige ziel niet meteen in de volle gemeenschap met God kan indringen, zal men wat in het stervensuur plaats heeft in rekening moeten brengen.
Wat de lange tijd van het leven niet kon of verzuimd heeft, dat kan de korte tijd van sterven zegerijk volbrengen door de hulp van Degene, die voor ons aan het kruis gestorven is, die niemand zo duidelijk, zo tastbaar nadert als de stervende. Het is juist, wat Luther in de 13e thesis verkondigde, dat het sterven eigenlijk het laatste purgatorium, (reinigingsvuur) is, dat zo velen aan de andere zijde zoeken, het purgatorium, dat ten slotte nog zonde, zwakheid en dwaling tot het laatst toe uitbrandt. Hoe zullen wij verwonderd staan, als wij hiernamaals zullen zien, die roeping het sterven heeft ontvangen en wat een oogst de laatste uren hebben aangebracht!
Het hoofdbewijs voor het purgatorium (want de Schrift leert het niet; de plaatsen, waarop men het bouwt, zeggen, onbevooroordeeld beschouwd en verstandig uitgelegd, geheel andere dingen) is zijn psychologisch ethische noodzakelijkheid, die men beweert. Het is de sterkste tegenspraak, zegt bijvoorbeeld Mahler in zijn symboliek, in den hemel met zonde bevlekt in te gaan, hetzij die door verzoening bedekt of onbedekt zij. De vraag dringt zich daarom aan ons op: hoe wordt de mens eindelijk van zonde bevrijd en het heilige in hem volkomen levend? Of verlaten wij, nog bevlekt met het zondige, deze wereld, hoe zullen wij er van gereinigd worden? Deze vraag dringt zich aan ons op: van het lichaam bevrijd zijn wij daardoor nog niet van de zonde bevrijd; en de rechtvaardiging door de genade van God in Christus bevrijdt ons van onze zondenschuld, zonder echter de zonde in ons te ontwortelen. Deze blijft hier beneden met ons samengegroeid en het ernstigste streven naar heiligmaking overweldigt ze wel, beheerst ze, verbant ze naar steeds engere grenzen, zonder ze echter geheel uit ons te kunnen afzonderen en verdelgen. Hoe wordt dan de ziel, die genade bij God heeft gevonden, bij haar overgang in het volgende leven van de zonde verlost? Hoe het ook plaats heeft, zeker geschiedt het door geen vuur, dat de werking van het bloed van de Zoon van God zou moeten helpen; geenszins door een betalend lijden, dat het doel van "Jezus" verzoenend lijden moet helpen bereiden. En hoe dan? Men heeft gezegd, dat het sterven zelf ons purgatorium en de laatste doodsnik ook de laatste scheiding is (Hebrews 4:12), die doorgaat tot de laatste beslissende reiniging. En inderdaad, wie zou het ontkennen, dat elke doorstane doodstrijd ook een laatste beslissende smelting is, die het goud van het door God gewerkte geestelijke leven, dat het vuur doorstaat, uit de onreinheid, die het hier te onderhield, verlost? Maar niet elke ziel wordt door God door zo'n bevestigend en louterend vuur van een lang ziekbed geleid; men zal dus moeten aannemen, dat het door woord en sacrament in ons teweeg gebrachte en gevoede geestelijke leven reeds krachtig genoeg is, om dan als het zich heeft losgemaakt van de wereld, die in het boze ligt, of haar plotseling wordt ontrukt, in het aangezicht van de duidelijke werkelijkheid van hetgeen hier beneden geloofd is, met zo'n inwendige kracht te voorschijn te treden, dat het de zonde, die het menselijk wezen nog aankleeft, tot het laatste spoor uitdrijft. Of dit bij de een op eenmaal, of de anderen langzamerhand zal plaats hebben, weten wij niet; de Schrift zegt daarover niets. En wat hun, die hier onbekeerd en ongelovig blijven, aangaat, zouden wij het zeker hun wel gunnen, dat er mogelijkheid tot verandering v r het laatste oordeel was, maar de Schrift zegt ons het tegendeel en wij zien ervan af om ander licht dan dat van de Schrift te volgen, of ons in bedenkingen en gevolgtrekkingen te verdiepen. Wij houden ons aan het woord van God alleen.
Geen Bijbelboek, dat meer vragen onbeantwoord laat, dan de Openbaring an Johannes; maar geen ander ook dat ondubbelzinniger antwoord op de grote vragen doet horen, die zich zo telkens bij vernieuwing weer opdringen: wie worden bij hun heengaan zalig; wanneer begint hun geluk; waarin zal voor hen bovenal de zaligheid van de hemels bestaan? Op die vragen spreekt hier een stem van boven zo duidelijk en tegelijk zo beslissend, dat wij het woord van de tekst wel een lichtstraal van de hemel mogen noemen in de donkere nacht van het graf. Met reden werden deze woorden sinds eeuwen als opschrift boven zerken en zoden als welkomstgroet aan de ingang van menig kerkhof geplaatst; maar zeker bieden zij geen minder uitlokkende stof tot stille bepeinzingen aan. Het blijkt ook hier weer, de Schrift weet van die jammerlijke oppervlakkigheid niets, die schier van iedereen bijna werktuiglijk zegt, dat hij zacht en dus ook zeker wel "zalig" ontslapen is, als verstond zich het laatste vanzelf. Er zijn graven, waarboven de Geest van de waarheid geen "zalig, zalig" laat klinken, maar het onheilspellend vonnis herhaalt: "heengegaan naar zijn eigen plaats. " Slechts "die in de Heere sterven" worden hier gelukkig geprezen; onmogelijk kan het sterven gewin zijn, zolang niet eerst Christus het leven van de ziel geworden is. Waar dit echter ons gadeloos voorrecht werd langs de weg van geloof en bekering, daar mogen wij een heilstaat verwachten, niet slechts nadat vele eeuwen over ons stof zijn henengesneld, maar ook reeds meteen na ons heengaan. "Van nu af aan" spreekt de Geest de in Christus gestorvenen zalig en hoe ook dit woord moge opgevat worden, altijd wordt daardoor elke voorstelling afgesneden, die de toekomstige heilstaat verschuift tot op een onafzienbare afstand. Moge de zaligheid reeds bij de laatste toekomst van de Heere voltooid worden, haar aanvang meteen bij de dood is zoals een onophoudelijk toenemen en haar eigenlijk wezen; maar wat hart gaat niet open reeds bij de enkele toezegging van rust na al de arbeid en de moeite van het leven? Z roept geen rave om de spijze, z smacht geen bloemknop naar de zon, als soms de bedelaar hierbinnen om een rust, die ons telkens verder op aarde ontvlucht. Er komen uren en het zijn voorwaar niet de slechtste, waarin het zinrijk grafschrift: "hier rust" ons een pijnlijke zucht naar een beter land kan ontlokken; maar alleen voor de Christen is die zucht tegelijk profetie van het einddoel, dat hij nadert met iedere stap. En in die rust "volgen de werken met hem", d. i. van ieder zaad van het geloof en van de liefde, hier beneden met onvermoeide handen gestrooid, staat daarginds de oogst te verwachten. Let wel, er staat niet, dat de werken hun voorgaan, om hun op enigerlei wijs de poort van de hemel te openen; maar wl, dat de werken hen volgen daar waar het verborgen goede in het helderst daglicht zal treden. De lijdenskelk is er vergeten, maar niet de beker koud water, uit liefde aan een discipel gereikt; de rijke jongeling zijn de schatten ontzonken, maar van de twee penningkjes van de weduwe wordt rente op rente gestapeld; de kleren, door Dorkas gesponnen, werden lang de mot ten prooi, maar de tranen van de weduwe, die ze droeg, zijn parels aan haar eerkroon geworden. Heerlijk uitzicht en toch oneindig meer dan een bekoorlijke droom. "Ja" zegt nog altijd de Geest als weleer tussen de rotsen van Patmos. Ja, spreekt Hij in ieder mensenhart, dat naar zo'n zaligheid smacht. Ja, getuigt Hij in het Evangelie, dat op zo'n zaligheid wijst. Ja, herhaalt Hij aanvankelijk in de gemeente van de verlosten, die deze zaligheid aanvankelijk smaakt. Zeker, de schijn kan zelfs de wakkerste ogen bedriegen; waar een van Alphen huiverend de doodsvallei intreedt, sterft een Thalleyrand met een glimlach van zorgeloze vreugde op de lippen: en het is daarom bovenal te begeren, dat nog v r ons sterven ons leven zijn getuigenis geeft. Maar toch, een Christen reist niet incognito uit de wereld, heeft de grote Bengel niet zonder reden gezegd en zeker draagt wel menig van onze de liefelijke herinnering van een heengaan mee, dat wel scheiden, maar geen sterven mocht heten. O vriendelijke lichtstraal nog eens, tegenover al de moeiten van het leven en de raadsels van de dood, die ons vaak zo zwaar op het hart wegen? Hier geldt het woord van de dichter: "het is van sterven op te houden, wat men ten onrecht sterven noemt. " Maar, o krachtige wekstem tegelijk tot verhoogde Evangelie-waardering en ernstige zelfbeproeving! Het betreft toch niets minder dan de vraag, of wij tot de doden behoren zullen, dan wel tot die ongelukkigen, waarvan het slechts twee verzen vroeger heet: "zij hebben geen rust dag en nacht. O God trekt een scheidslijn, die geen schepsel uitwissen kan; zorgen wij in tijds te weten, of wij aan de linker- of de rechterzijde behoren. En als aan de laatste, laat de hemelstem, hier vernomen, ons niet tevergeefs tot blijmoedig werken, nog op de laatste dag van de arbeidsweek wekken; de grote sabbath zal komen. (VAN OOSTERZEE).
Dit is een waarheid, van Adam tot op de voleinding van de wereld; maar hier geven die woorden wat bijzonders te kennen en hier wordt gezien op de tijd van de uitgang van de Kerk uit Babel, in welke tijd een grote strijd en vele verdrukkingen waren uit te staan en duizenden om de waarheid gedood zouden worden. Ofschoon zij de naam van Christus houden, omdat zij zich een Christus van wat meel maken en dat stukje brood aanbidden, omdat zij de voldoening van Christus verloochenen en zij hun zaligheid bij verstorven heiligen zoeken, omdat zij dagelijks offeren tot voldoening voor hun zonden en zo Christus een en volmaakte offerande vernietigen, omdat zij de beelden eren en de paus, de antichrist, de vijand van Christus is; daarom is het meer tot verheerlijking van de Heere Jezus, als een getuige voor Hem tegen de antichrist te sterven dan van de Heidenen om de zuivere naam van Christus gedood te worden en daarom doen deze martelaren een groter werk dan de vorigen onder de Heidenen en zij hebben niet minder de kroon van het marteldom te verwachten dan de anderen. Dus zijn die woorden, van nu aan, tot moedgeving om getrouw te zijn in de strijd tegen de antichrist, doordat de getrouwe getuigen de kroon van het leven en van de heerlijkheid zullen beërven, dit bevestigt de Heilige Geest, de Geest van de waarheid. In dit leven hebben zij moeite en verdriet gehad, maar na de dood is het rust en vrede en hun getrouwheid voor de naam van Jezus zal nooit in vergetelheid komen bij God en na hun dood zullen anderen door hun leven en martelaarschap opgewekt worden, om hun godzalige wandel na te volgen en ook getrouw te zijn tot de dood.
Diegenen sterven in de Heere, die door een waarachtig geloof Christus zijn ingelijfd, zich geheel op Hem verlaten, Hem alleen aanhangen, alleen op Hem zien en naar geen ander dan Hem alleen vragen. Van hen wordt gezegd: "zij leven in Christus", in wie Christus leeft door het geloof, die in Christus leven en hun leven geheel naar de wil van God gericht hebben. Zij sterven in het bijzonder in de Heere, die om de belijdenis van het ware geloof de dood lijden en in pijnen en martelingen komen. En voorts niet alleen dit, maar ook zij, die van het zwaard van de vervolgers niet worden verdaan, maar als de Heere hen roept, met een waarachtig Christelijk geloof heenreizen. Ook deze zijn zalig, zoals de Heere zegt: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, die Mijn woord houdt, die zal de dood niet zien in de eeuwigheid. " Maar diegenen sterven niet in de Heere, die Hem verloochenen, opdat zij niet gedood worden, of zich met hun verdienste en voorbidding van de heiligen of met vreemde werken van de monniken en priesters vertroosten en zo wegsterven en menen, dat zij de werken van andere mensen zullen genieten.
Vers 13
13. En ik hoorde, nadat de derde engel zijn waarschuwing had gegeven aan hen, die op de aarde waren (Revelation 14:9) een stem uit de hemel als in Revelation 10:4 die tot mij sprak, om mij en alle volgende geslachten, in het bijzonder die van de anti-christische tijd, mededeling te doen over het lot van hen, die de geboden van God houden en het geloof van Jezus (Revelation 14:12) en daarom de dood moeten ondergaan (Revelation 13:15). Die stem zei: "Schrijf wat u als woord van de openbaring uit de hemel wordt toevertrouwd, opdat het zeker bewaard wordt tot die toekomst: "Zalig (Revelation 19:9) zijn de doden, die in de Heere Jezus sterven, door het geloof in Zijn Naam met Hem verbonden en door getrouwheid tot in de dood in Zijn gemeenschap volharden, van nu aan. Met de anti-Christische tijd, waarin zij gedoopt zijn, is toch het begin van het rijk van de heerlijkheid voor hen zo nabij (Revelation 19:11-Revelation 20:6), terwijl de vroegere bloedgetuigen nog moest worden aangezegd, dat zij een tijd lang zouden moeten wachten (Revelation 6:11). Ja, zegt de Geest, het woord van deze hun zaligheid nader verklarende, zij sterven, opdat zij de korte tussentijd tot het begin van dat rijk rusten mogen van hun arbeid, van hun moeite en hun strijd, hun lijden en hun benauwdheden, die zij moesten doorstaan, opdat die niet te zwaar voor hen zouden worden (Matthew 24:22. 1 Kor. 10:13 Isaiah 57:2). En hun werken, waardoor zij hun geloof getoond en voor de eer van Christus hebben gestreden (Revelation 2:2), gaan niet mee de rust in, alsof die tevergeefs waren geschied en vergeten, maar volgen met hen, om dadelijk, als de beslissing komt, wie aan de zaligheid van de opstanding deel zullen hebben een beslissing ten hun gunste teweeg te brengen (Revelation 20:4).In het voorgaande werd op negatieve wijze de reden aangegeven, waarom tot lijdzaamheid moest worden aangemaand en gewezen op de zware oordelen van God over de antichrist en degenen, die zich door hen laten verleiden hier op positieve wijze en gewezen op de eeuwige zaligheid van de getrouwen! Wie zou niet met het oog daarop het armzalig leven gewillig overgeven? Wie zou kunnen twijfelen, als hem de keuze werd gelaten tussen "geen rust hebben dag en nacht vanwege de pijnen van de hel" en het "rusten van hun arbeid? " De stem van de hemel kan noch die van God, noch die van Christus zijn, want zij spreekt van hen, die in de Heere sterven. Zij is zeker die van een zalige rechtvaardige, die uit eigen ervaring getuigenis geeft, wat de getrouwe medeleden van de strijdende Kerk op aarde in de hemel te wachten hebben, misschien die van een ouderling (vgl. Revelation 7:13 v.); want het bevel om te schrijven doet ons denken aan een overwegend gezag.
Dit bevel om te schrijven wordt in de Openbaring waalf keer herhaald (Revelation 1:11, Revelation 1:19; Revelation 2:1, Revelation 2:8, Revelation 2:12, Revelation 2:18; Revelation 3:1, Revelation 3:7, Revelation 3:14; Revelation 14:13; Revelation 19:9; Revelation 21:5), om te kennen te geven, dat alle zodanige onderwerpen belangrijke zaken zijn, die door de gemeente niet mogen worden vergeten. Wat is het dan, dat Johannes hier moet schrijven? Wat voor ons arme mensen in ons leven en sterven het allerzaligste is om te weten. Zo schrijft dan de Geest van Jezus Christus zelf deze woorden, die zo waarachtig en zeker zijn, met eigen vinger allen in het hart en graveert ze in ons gemoed, zodat zij niet weer uitzekert worden of vergeten! Ja, zij zullen ons op de juiste tijd wel ten zegen worden, als wij ze met alle ernst in ons opnemen en in een goed hart bewaren.
Met "van nu aan" is in het bijzonder een woord voor bloedgetuigen, die vaak zo vele bittere uren en minuten, die zich tot ondraaglijke lengte uitbreiden, de smart van de dood moeten lijden; zij hebben ook nog dubbel de troost nodig; heden nog, ja van nu aan zalig bij de Heere in het paradijs! En omdat deze troost vast in de zielen wordt gedrukt van hen, die ze nodig hebben, wordt dat, wat van de hemel gesproken wordt, ook door de Geest in het hart van Johannes bevestigd. "Ja, zegt de Geest" en het woord ophelderend voegt hij erbij: "opdat zij rusten mogen van hun arbeid en hun werken volgen met hen" en gaan met hen over.
Voor de gelovigen is de dood reeds in zo verre een overgang in een betere en zaliger toestand, als de ontkleding van het stoffelijk lichaam, van dit lichaam van de dood een bevrijding is van de ziel van de moeite van het aards bestaan, door die toestand van het lichaam teweeg gebracht en van de aanklevende zonde en onreinheid. Terwijl het lichaam wegvalt, wordt het vernieuwde ik, het geheiligde persoonlijke leven, dat met de geest overeenstemt, ontrukt aan de belemmerende en verstorende invloeden, die het tot hiertoe ondervond van de lichamelijk-stoffelijk natuur. Zo komt nu voor de ziel een toestand, waarin zij vrij is van de moeilijke arbeid, dus een toestand van rust, van stil, vreedzaam ongestoord leven, die echter niet als bewusteloze rust, niet als een passief schimmenleven moet worden gedacht, maar als een hogere trap van gemeenschap met Christus. Het meer inkeren van de ziel in zichzelf is tevens een dieper indringen in Christus, met wie zij reeds in persoonlijke gemeenschap staat een thuis zijn bij de Heere. Door middel van deze inwendige en onmiddellijke betrekking van het onstoffelijke deel tot Christus kan zich nu Zijn leven ongehinderd als een zachte stroom in hen uitstorten en haar leven, door dezen doordrongen, tot volle vrijheid in Hem ontsluiten. In deze volmaakte eenheid van wil en liefde met God, waarin ook het laatste overblijfsel van de oude zonde geheel en voor altijd wordt verslonden, bereikt de persoonlijkheid van de verlosten haar zedelijke voltooiing. Wat de bedenking aangaat, dat ook de nog zondige ziel niet meteen in de volle gemeenschap met God kan indringen, zal men wat in het stervensuur plaats heeft in rekening moeten brengen.
Wat de lange tijd van het leven niet kon of verzuimd heeft, dat kan de korte tijd van sterven zegerijk volbrengen door de hulp van Degene, die voor ons aan het kruis gestorven is, die niemand zo duidelijk, zo tastbaar nadert als de stervende. Het is juist, wat Luther in de 13e thesis verkondigde, dat het sterven eigenlijk het laatste purgatorium, (reinigingsvuur) is, dat zo velen aan de andere zijde zoeken, het purgatorium, dat ten slotte nog zonde, zwakheid en dwaling tot het laatst toe uitbrandt. Hoe zullen wij verwonderd staan, als wij hiernamaals zullen zien, die roeping het sterven heeft ontvangen en wat een oogst de laatste uren hebben aangebracht!
Het hoofdbewijs voor het purgatorium (want de Schrift leert het niet; de plaatsen, waarop men het bouwt, zeggen, onbevooroordeeld beschouwd en verstandig uitgelegd, geheel andere dingen) is zijn psychologisch ethische noodzakelijkheid, die men beweert. Het is de sterkste tegenspraak, zegt bijvoorbeeld Mahler in zijn symboliek, in den hemel met zonde bevlekt in te gaan, hetzij die door verzoening bedekt of onbedekt zij. De vraag dringt zich daarom aan ons op: hoe wordt de mens eindelijk van zonde bevrijd en het heilige in hem volkomen levend? Of verlaten wij, nog bevlekt met het zondige, deze wereld, hoe zullen wij er van gereinigd worden? Deze vraag dringt zich aan ons op: van het lichaam bevrijd zijn wij daardoor nog niet van de zonde bevrijd; en de rechtvaardiging door de genade van God in Christus bevrijdt ons van onze zondenschuld, zonder echter de zonde in ons te ontwortelen. Deze blijft hier beneden met ons samengegroeid en het ernstigste streven naar heiligmaking overweldigt ze wel, beheerst ze, verbant ze naar steeds engere grenzen, zonder ze echter geheel uit ons te kunnen afzonderen en verdelgen. Hoe wordt dan de ziel, die genade bij God heeft gevonden, bij haar overgang in het volgende leven van de zonde verlost? Hoe het ook plaats heeft, zeker geschiedt het door geen vuur, dat de werking van het bloed van de Zoon van God zou moeten helpen; geenszins door een betalend lijden, dat het doel van "Jezus" verzoenend lijden moet helpen bereiden. En hoe dan? Men heeft gezegd, dat het sterven zelf ons purgatorium en de laatste doodsnik ook de laatste scheiding is (Hebrews 4:12), die doorgaat tot de laatste beslissende reiniging. En inderdaad, wie zou het ontkennen, dat elke doorstane doodstrijd ook een laatste beslissende smelting is, die het goud van het door God gewerkte geestelijke leven, dat het vuur doorstaat, uit de onreinheid, die het hier te onderhield, verlost? Maar niet elke ziel wordt door God door zo'n bevestigend en louterend vuur van een lang ziekbed geleid; men zal dus moeten aannemen, dat het door woord en sacrament in ons teweeg gebrachte en gevoede geestelijke leven reeds krachtig genoeg is, om dan als het zich heeft losgemaakt van de wereld, die in het boze ligt, of haar plotseling wordt ontrukt, in het aangezicht van de duidelijke werkelijkheid van hetgeen hier beneden geloofd is, met zo'n inwendige kracht te voorschijn te treden, dat het de zonde, die het menselijk wezen nog aankleeft, tot het laatste spoor uitdrijft. Of dit bij de een op eenmaal, of de anderen langzamerhand zal plaats hebben, weten wij niet; de Schrift zegt daarover niets. En wat hun, die hier onbekeerd en ongelovig blijven, aangaat, zouden wij het zeker hun wel gunnen, dat er mogelijkheid tot verandering v r het laatste oordeel was, maar de Schrift zegt ons het tegendeel en wij zien ervan af om ander licht dan dat van de Schrift te volgen, of ons in bedenkingen en gevolgtrekkingen te verdiepen. Wij houden ons aan het woord van God alleen.
Geen Bijbelboek, dat meer vragen onbeantwoord laat, dan de Openbaring an Johannes; maar geen ander ook dat ondubbelzinniger antwoord op de grote vragen doet horen, die zich zo telkens bij vernieuwing weer opdringen: wie worden bij hun heengaan zalig; wanneer begint hun geluk; waarin zal voor hen bovenal de zaligheid van de hemels bestaan? Op die vragen spreekt hier een stem van boven zo duidelijk en tegelijk zo beslissend, dat wij het woord van de tekst wel een lichtstraal van de hemel mogen noemen in de donkere nacht van het graf. Met reden werden deze woorden sinds eeuwen als opschrift boven zerken en zoden als welkomstgroet aan de ingang van menig kerkhof geplaatst; maar zeker bieden zij geen minder uitlokkende stof tot stille bepeinzingen aan. Het blijkt ook hier weer, de Schrift weet van die jammerlijke oppervlakkigheid niets, die schier van iedereen bijna werktuiglijk zegt, dat hij zacht en dus ook zeker wel "zalig" ontslapen is, als verstond zich het laatste vanzelf. Er zijn graven, waarboven de Geest van de waarheid geen "zalig, zalig" laat klinken, maar het onheilspellend vonnis herhaalt: "heengegaan naar zijn eigen plaats. " Slechts "die in de Heere sterven" worden hier gelukkig geprezen; onmogelijk kan het sterven gewin zijn, zolang niet eerst Christus het leven van de ziel geworden is. Waar dit echter ons gadeloos voorrecht werd langs de weg van geloof en bekering, daar mogen wij een heilstaat verwachten, niet slechts nadat vele eeuwen over ons stof zijn henengesneld, maar ook reeds meteen na ons heengaan. "Van nu af aan" spreekt de Geest de in Christus gestorvenen zalig en hoe ook dit woord moge opgevat worden, altijd wordt daardoor elke voorstelling afgesneden, die de toekomstige heilstaat verschuift tot op een onafzienbare afstand. Moge de zaligheid reeds bij de laatste toekomst van de Heere voltooid worden, haar aanvang meteen bij de dood is zoals een onophoudelijk toenemen en haar eigenlijk wezen; maar wat hart gaat niet open reeds bij de enkele toezegging van rust na al de arbeid en de moeite van het leven? Z roept geen rave om de spijze, z smacht geen bloemknop naar de zon, als soms de bedelaar hierbinnen om een rust, die ons telkens verder op aarde ontvlucht. Er komen uren en het zijn voorwaar niet de slechtste, waarin het zinrijk grafschrift: "hier rust" ons een pijnlijke zucht naar een beter land kan ontlokken; maar alleen voor de Christen is die zucht tegelijk profetie van het einddoel, dat hij nadert met iedere stap. En in die rust "volgen de werken met hem", d. i. van ieder zaad van het geloof en van de liefde, hier beneden met onvermoeide handen gestrooid, staat daarginds de oogst te verwachten. Let wel, er staat niet, dat de werken hun voorgaan, om hun op enigerlei wijs de poort van de hemel te openen; maar wl, dat de werken hen volgen daar waar het verborgen goede in het helderst daglicht zal treden. De lijdenskelk is er vergeten, maar niet de beker koud water, uit liefde aan een discipel gereikt; de rijke jongeling zijn de schatten ontzonken, maar van de twee penningkjes van de weduwe wordt rente op rente gestapeld; de kleren, door Dorkas gesponnen, werden lang de mot ten prooi, maar de tranen van de weduwe, die ze droeg, zijn parels aan haar eerkroon geworden. Heerlijk uitzicht en toch oneindig meer dan een bekoorlijke droom. "Ja" zegt nog altijd de Geest als weleer tussen de rotsen van Patmos. Ja, spreekt Hij in ieder mensenhart, dat naar zo'n zaligheid smacht. Ja, getuigt Hij in het Evangelie, dat op zo'n zaligheid wijst. Ja, herhaalt Hij aanvankelijk in de gemeente van de verlosten, die deze zaligheid aanvankelijk smaakt. Zeker, de schijn kan zelfs de wakkerste ogen bedriegen; waar een van Alphen huiverend de doodsvallei intreedt, sterft een Thalleyrand met een glimlach van zorgeloze vreugde op de lippen: en het is daarom bovenal te begeren, dat nog v r ons sterven ons leven zijn getuigenis geeft. Maar toch, een Christen reist niet incognito uit de wereld, heeft de grote Bengel niet zonder reden gezegd en zeker draagt wel menig van onze de liefelijke herinnering van een heengaan mee, dat wel scheiden, maar geen sterven mocht heten. O vriendelijke lichtstraal nog eens, tegenover al de moeiten van het leven en de raadsels van de dood, die ons vaak zo zwaar op het hart wegen? Hier geldt het woord van de dichter: "het is van sterven op te houden, wat men ten onrecht sterven noemt. " Maar, o krachtige wekstem tegelijk tot verhoogde Evangelie-waardering en ernstige zelfbeproeving! Het betreft toch niets minder dan de vraag, of wij tot de doden behoren zullen, dan wel tot die ongelukkigen, waarvan het slechts twee verzen vroeger heet: "zij hebben geen rust dag en nacht. O God trekt een scheidslijn, die geen schepsel uitwissen kan; zorgen wij in tijds te weten, of wij aan de linker- of de rechterzijde behoren. En als aan de laatste, laat de hemelstem, hier vernomen, ons niet tevergeefs tot blijmoedig werken, nog op de laatste dag van de arbeidsweek wekken; de grote sabbath zal komen. (VAN OOSTERZEE).
Dit is een waarheid, van Adam tot op de voleinding van de wereld; maar hier geven die woorden wat bijzonders te kennen en hier wordt gezien op de tijd van de uitgang van de Kerk uit Babel, in welke tijd een grote strijd en vele verdrukkingen waren uit te staan en duizenden om de waarheid gedood zouden worden. Ofschoon zij de naam van Christus houden, omdat zij zich een Christus van wat meel maken en dat stukje brood aanbidden, omdat zij de voldoening van Christus verloochenen en zij hun zaligheid bij verstorven heiligen zoeken, omdat zij dagelijks offeren tot voldoening voor hun zonden en zo Christus een en volmaakte offerande vernietigen, omdat zij de beelden eren en de paus, de antichrist, de vijand van Christus is; daarom is het meer tot verheerlijking van de Heere Jezus, als een getuige voor Hem tegen de antichrist te sterven dan van de Heidenen om de zuivere naam van Christus gedood te worden en daarom doen deze martelaren een groter werk dan de vorigen onder de Heidenen en zij hebben niet minder de kroon van het marteldom te verwachten dan de anderen. Dus zijn die woorden, van nu aan, tot moedgeving om getrouw te zijn in de strijd tegen de antichrist, doordat de getrouwe getuigen de kroon van het leven en van de heerlijkheid zullen beërven, dit bevestigt de Heilige Geest, de Geest van de waarheid. In dit leven hebben zij moeite en verdriet gehad, maar na de dood is het rust en vrede en hun getrouwheid voor de naam van Jezus zal nooit in vergetelheid komen bij God en na hun dood zullen anderen door hun leven en martelaarschap opgewekt worden, om hun godzalige wandel na te volgen en ook getrouw te zijn tot de dood.
Diegenen sterven in de Heere, die door een waarachtig geloof Christus zijn ingelijfd, zich geheel op Hem verlaten, Hem alleen aanhangen, alleen op Hem zien en naar geen ander dan Hem alleen vragen. Van hen wordt gezegd: "zij leven in Christus", in wie Christus leeft door het geloof, die in Christus leven en hun leven geheel naar de wil van God gericht hebben. Zij sterven in het bijzonder in de Heere, die om de belijdenis van het ware geloof de dood lijden en in pijnen en martelingen komen. En voorts niet alleen dit, maar ook zij, die van het zwaard van de vervolgers niet worden verdaan, maar als de Heere hen roept, met een waarachtig Christelijk geloof heenreizen. Ook deze zijn zalig, zoals de Heere zegt: "Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, die Mijn woord houdt, die zal de dood niet zien in de eeuwigheid. " Maar diegenen sterven niet in de Heere, die Hem verloochenen, opdat zij niet gedood worden, of zich met hun verdienste en voorbidding van de heiligen of met vreemde werken van de monniken en priesters vertroosten en zo wegsterven en menen, dat zij de werken van andere mensen zullen genieten.
Vers 14
14. En ik zag een nieuw gezicht, dat het gericht over de bewoners van de aarde, die het dier eerden (Revelation 14:10), voorstelde (Revelation 19:16) en ziet een witte wolk zagen mijn ogen en op de wolk was een gezeten a) de mensen Zoon gelijk (Revelation 1:13 Daniel 7:13), hebbende ten teken, dat Hij de koning was in het rijk van God (Revelation 19:12) en de overwinning hem niet kon ontgaan (Revelation 6:2), op zijn hoofd een gouden kroon. En bovendien had hij ten teken, dat hij ieder ogenblik gereed was, op de wenk van God de wereld, die rijp geworden was voor de straf, te vernietigen, in zijn hand een scherpe sikkel, die snel afsnijdt en zeer veel opeens wegneemt.a) Ezekiel 1:26 Openbaring :13
Vers 14
14. En ik zag een nieuw gezicht, dat het gericht over de bewoners van de aarde, die het dier eerden (Revelation 14:10), voorstelde (Revelation 19:16) en ziet een witte wolk zagen mijn ogen en op de wolk was een gezeten a) de mensen Zoon gelijk (Revelation 1:13 Daniel 7:13), hebbende ten teken, dat Hij de koning was in het rijk van God (Revelation 19:12) en de overwinning hem niet kon ontgaan (Revelation 6:2), op zijn hoofd een gouden kroon. En bovendien had hij ten teken, dat hij ieder ogenblik gereed was, op de wenk van God de wereld, die rijp geworden was voor de straf, te vernietigen, in zijn hand een scherpe sikkel, die snel afsnijdt en zeer veel opeens wegneemt.a) Ezekiel 1:26 Openbaring :13
Vers 15
15. En een andere engel, een engel, in de eigenlijke zin een ander genoemd, omdat die in Revelation 14:14 de Mensenzoon zelf was (Revelation 10:1, Revelation 18:1), kwam uit de tempel (Revelation 11:19) als bode van God de Vader, omdat het uur van het gerichtdaar was (John 5:19, John 5:27 Hij kwam, roepende met een grote stem tot Hem, die op de wolk zat: a) Zend Uw sikkel en maai; want het uur om door terzijde stelling van alle aanbidders van het dier te maaien, is nu gekomen, omdat de oogst van de aarde rijp is geworden (Isaiah 27:11), de mensen voor het oordeel rijp zijn.a) Matthew 13:39
De wolk in Revelation 14:14 is wit als teken van de verschijning van de Heere in de vollen glans van Zijn rechterlijke majesteit (Revelation 1:16). Dat de echte Mensenzoon van een engel de boodschap en het bevel ontvangt, om tot het voltrekken van het oordeel over te gaan, schijnt bij de eerste oogopslag te strijden tegen de waardigheid van de Heere. Maar wij weten wat Jezus in Mark 13:12 en Acts 1:7 zegt, dat de Vader de tijden en gelegenheden in Zijn eigen macht heeft gesteld. Niets anders dan dit prerogatief wordt ons hier voorgesteld. Geen oog dan dat van de Vader ziet in de beslissende punten van de dingen, die afhangen van het tijdige van het ogenblik. Niemand dan Hij alleen zit op de weversstoel van de tijd, omdat een enkele draad duizend verbindingen heeft en door een ontijdig ingrijpen een eindeloze verwarring zou worden aangericht. In deze heilige orde wil de Zoon niets veranderen, integendeel is Hij haar in liefde gehoorzaam en tot een voorbeeld dat ook wij geduld moeten leren en in alle dingen stil zijn voor God (Habakkuk 3:19), vooral in deze tijd van het laatste gericht; want daar juist is het ongeduld van de kinderen van de tijd koortsachtig, daar slaan "de brandende vraagstukken flikkerend uit alle hoeken en reten van het wrakke gebouw en dreigen het voor de tijd in brand te steken. "
Van gelijke betekenis als Revelation 6:2, waar uit het eerste zegel de gedaante van de overwinnaar voortkomt, is het, als hier de Rechter op een witte wolk met een scherpe sikkel in de hand verschijnt. Evenals nu daar nog geenszins sprake is van de zichtbare terugkomst van Christus van de hemel, maar Zijn komen ten oordeel door middel van een menselijk werktuig plaats heeft, zo hebben wij ook hier en in overeenstemming daarmee in Revelation 19:11, nog niet de zichtbare terugkomst van Christus aan te nemen, zoals meestal geschiedt; deze volgt pas in Revelation 20:11, bij het laatste algemene wereldgericht, waarmee de opstanding van alle doden verbonden is, terwijl na de val van de anti-christ tot oprichting van het duizendjarig rijk alleen de eerste opstanding van de uitverkorenen plaats heeft (Revelation 20:4 v.). De overgeleverde dogmatiek leert niet van een Millennium of van de eerste opstanding, maar laat de val van de anti-christ door Christus' persoonlijke terugkomst plaats hebben en verbindt daarmee de gebeurtenissen van de jongste dag. Zij steunt daarbij op 2 Thessalonians 2:8, maar ziet voorbij, dat Paulus zich daar niet ten doel gesteld heeft ons een volledige eschatologie te geven, maar alleen een bepaald gezichtspunt op het oog heeft. De nadruk ligt op de woorden: "de Heere zal hem verdoen door de geest van Zijn mond" en op welke wijze dat geschiedt beelden de daden van God Exodus 14:14, 2 Chronicles 20:15, en 2 Kings 19:20, af. Zo wordt ons eerst het volgende verstaanbaar, waar engelen het werk van de vernietiging verrichten. (vgl. Joel 3:14).
Hoe raadselachtig ook in menig opzicht, verkrijgt dit profetisch visioen in onze schatting geen verhoogde betekenis, waar wij heden door Gods goedertierenheid over ons opnieuw de oogstmaand beginnen? Ja, waarlijk, "de oogst is de voleinding van de wereld", zo heeft wel met recht de Mond van de waarheid gesproken en om het even op wat bijzonder Godsgericht de beeldspraak van de tekst moge doelen, de eigenlijke mening van de Geest kan niet in het duister schuilen. De wereld rijpt voor een grote oogstdag, dat staat hier allereerst als tussen de regels te lezen. Voor haar, in haar geheel, zoals voor iedere mens, staat een tijdstip te wachten, in de hoofdzaak volkomen gelijk aan wat het rijk van de natuur ons ieder jaar doet aanschouwen. Hoe oud zij ook reeds werd, nog altijd is het voor de mensheid in ieder opzicht een zaaitijd. Wel oogst zij reeds overvloedig, wat vroeger hetzij van tarwe of onkruid gezaaid werd; en geheel de wereldgeschiedenis is, naar een welbekende spreuk, niet anders dan een voortdurend wereldgericht. Toch is dat wereldgericht nog het grote Eindgericht niet, dat pas met de jongste dag wordt gespannen; het voorlopig oogsten gaat nog altijd weer met voortdurend zaaien gepaard en nog ongescheiden wassen tarwe en onkruid samen op uit de akker. Dan echter als de eigenlijke oogsttijd gekomen is, heeft de zaaier zijn arbeid volbracht, de maaier scheidt tarwe van onkruid, de Heere van die beiden heeft Zijn einddoel met de akker bereikt en het zal in nog hoger zin dan ooit hier beneden herhaald kunnen worden: "op dat uur verheugde zich Jezus in de geest. " Immers, die oogstdag is de luistervolle openbaring van de verheerlijkte Christus. Reeds eenmaal heeft de aarde Hem gezien, maar het was in nederige dienstknechtsgestalte; heengegaan naar het vlees, ging Hij voort te komen in de geest op altijd grotere schaal en telkens glansrijker wijs; er zijn dagen in de geschiedenis van het Godsrijk geweest, die in de volste zin Gerichtsdagen heten mochten, al duurden zij juist geen vier en twintigtal uren. Maar al die openbaringen van de heerlijkheid van de Verhoogde verbleken bij het aanlichten van die grote morgen, waarop wij schier het profetische woord zouden toepassen: "het zal een nige dag zijn, die de Heere bekend zal zijn". Pas als het laatste "Maranatha" gehoord en dat majestueus: "zend uw sikkel uit" zonder verder verwijl wordt volvoerd, zal ook het woord: "wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd" nog op geheel andere wijs dan tot dusver in vervulling gaan voor aller mensen en engelen ogen. "De Vader heeft Hem macht gegeven, ook gericht te houden omdat Hij de Zoon des mensen is" (John 5:27). Aan Hem, Gods, maar ook `s mensen Zoon, het hoogste Ideaal van de mensheid, wordt onvoorwaardelijk alles getoetst; voor Zijn vierschaar moeten alle geslachten en volken verschijnen; voor Zijn vlammend oog is alles doorzichtig en van Zijn beslissende uitspraak is geen beroep op enige hogere mogelijk. De grote oogstdag is tegelijk de kroon en het eind van Zijn Koningschap; want alle vijanden zijn nu volkomen verwonnen en de zeis wordt niet neergelegd, tot de laatste druiftak van de grote wingerd is afgesneden (Revelation 14:18). Voorwaar het verwondert ons niet, dat de levendige voorstelling van die geduchte eindbeslising in en na de middeleeuwen het somber kerklied: "dag van toorn, dag van rouw", in zo menig hart deed weerklinken en diep moeten wij zo velen in onze omgeving betreuren, die met het enkele woord "dichterlijke beeldspraak" zich van zulke Schriftbladen afwenden, als was onder dat doorschijnend kleed geen ontzaglijke waarheid verborgen. Deze oogstdag staat stellig te wachten, maar wordt om heilige oorzaken nog tijdelijk uitgesteld. Wie nog enig geloof heeft aan de rechtvaardigheid van God, aan de heerlijkheid van de Christus, aan de stem van Zijn Woord en de uitspraak van zijn eigen geweten, hij kan voor dit uitzicht de ogen niet sluiten en waar het ongeloof steeds onbeschaamder de vraag: "waar is de God van het oordeel" herhaalt, belijd het geloof: "Hij is lankmoedig over ons, niet willend, dat iemand verloren gaat, maar dat ze allen tot bekering komen. " De oogstdag wordt juist tijdig aangekondigd, om de zorgeloze zondaar tot onverwijld ontwaken, de discipel van Christus tot zorgvuldig, maar tegelijk blijmoedig waken te leiden. O, u, die de beste zaaitijd verslaapt en verdartelt, laat het Woord u als met een stem van het bazuingeschals tegenklinken: "dwaal niet, God laat zich niet bespotten; wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien". Val de Redder te voet, eer u voor de Rechter verschijnt en laat u tuchtigen door de roede van Zijn mond, eer u door de sikkel van Zijn hand wordt geveld. En u die Hem kent, acht de lankmoedigheid van de Heere voor zaligheid; hef uw hoofden op, als die weet, dat uw verlossing nabij is en herhaal het tot u zelf en elkaar gedurig:
Kom, Christenschaar, kom, waken wij! Hij let op onze gangen. Hij onze Rechter is nabij, Hij, het voorwerp van onze zangen!
VAN DE KASTEEL.
"Een witte of heldere en lichte wolk, waarvan God Zijn wagens maakt, hier Hem ten troon dienend, wit om de zuiverheid van de persoon en de nu te verrichte zaak. De gouden kroon is zinnebeeld van koninklijke Majesteit en behaalde overwinningen. De scherpe sikkel valt, zoals de koningen door verwoestingen de mensen afmaaien, die vergeleken worden met koren, op de grootheid van de nederlaag, die de Koning Zijn vijanden zal toebrengen en op Zijn onweerstaanbare macht. Men ziet dus hier de rechterstoel van de Rechter, die gereed is om de kwaden te straffen en hiertoe herhaalde last van de Vader ontvangt. Dit past op de laatste dag. Dan zal Christus, de Zoon des mensen door allen worden gezien in Zijn menselijke gestalte. Dan zal de Kroon van koninklijke Majesteit op Zijn hoofd worden gezien, dan past Hem een scherpe sikkel, die de vijanden als koren in Zijn gramschap afmaait. Dan zal Hij door Zijn engelen omringd zijn. Dan zal de Vader Hem openlijk de uitvoering van Zijn toorn aanbevelen en aanwijzen, dat de vastgestelde lang gehoopte uur van de rechtsoefening gekomen is en de oogst van de aarde vooral door de vervulling van de boosheid van de wereld rijp geworden is.
Dit hoofdstuk stelt de uitvoering voor van Gods oordelen door daden, nadat de woorden niet konden baten. Dit wordt voorgesteld door twee gelijkenissen, de een van een oogst, waardoor de wereld met een veld, de goddelozen bij koren en de uitvoering van het oordeel met een maaier vergeleken wordt, zoals ook in de andere gelijkenis van de wijsheid geschiedt. Door beide wordt te kennen gegeven 1) de menigte van goddelozen, die als hele velden van koren en druiftrossen zijn, omdat de vromen maar zijn als bezieën, hier een en daar een; 2) Een aanwas van zonden en de hoge rijpheid, waartoe zij zijn gekomen, zoals het koren in de oogst; 3) een gereed zijn van het oordeel, als ook de gemakkelijkheid om het uit te voeren als met een sikkel; deze gelijkenissen worden beide ontleend aan Joel 3:13 Sla de sikkel aan, want de oogst is rijp geworden; kom aan, daal heden af, want de pers is vol en de perskuipen lopen over; want hun boosheid is groot. Hetzelfde wordt ook van Babel gezegd (Jeremiah 51:33).
Joël profeteert klaarblijkelijk van een tijdelijk oordeel. Ook is de oogst het zinnebeeld van een tijdelijk oordeel. Het is dan waarschijnlijk dat de Geest hier ook zo'n bedoeld heeft, hoedanig oordeel in de geschiedenis van de reformatie niet te vinden is, waarom ik meen dat beide oordelen van de oogst en de wijnoogst nog te wachten zijn.
Vers 15
15. En een andere engel, een engel, in de eigenlijke zin een ander genoemd, omdat die in Revelation 14:14 de Mensenzoon zelf was (Revelation 10:1, Revelation 18:1), kwam uit de tempel (Revelation 11:19) als bode van God de Vader, omdat het uur van het gerichtdaar was (John 5:19, John 5:27 Hij kwam, roepende met een grote stem tot Hem, die op de wolk zat: a) Zend Uw sikkel en maai; want het uur om door terzijde stelling van alle aanbidders van het dier te maaien, is nu gekomen, omdat de oogst van de aarde rijp is geworden (Isaiah 27:11), de mensen voor het oordeel rijp zijn.a) Matthew 13:39
De wolk in Revelation 14:14 is wit als teken van de verschijning van de Heere in de vollen glans van Zijn rechterlijke majesteit (Revelation 1:16). Dat de echte Mensenzoon van een engel de boodschap en het bevel ontvangt, om tot het voltrekken van het oordeel over te gaan, schijnt bij de eerste oogopslag te strijden tegen de waardigheid van de Heere. Maar wij weten wat Jezus in Mark 13:12 en Acts 1:7 zegt, dat de Vader de tijden en gelegenheden in Zijn eigen macht heeft gesteld. Niets anders dan dit prerogatief wordt ons hier voorgesteld. Geen oog dan dat van de Vader ziet in de beslissende punten van de dingen, die afhangen van het tijdige van het ogenblik. Niemand dan Hij alleen zit op de weversstoel van de tijd, omdat een enkele draad duizend verbindingen heeft en door een ontijdig ingrijpen een eindeloze verwarring zou worden aangericht. In deze heilige orde wil de Zoon niets veranderen, integendeel is Hij haar in liefde gehoorzaam en tot een voorbeeld dat ook wij geduld moeten leren en in alle dingen stil zijn voor God (Habakkuk 3:19), vooral in deze tijd van het laatste gericht; want daar juist is het ongeduld van de kinderen van de tijd koortsachtig, daar slaan "de brandende vraagstukken flikkerend uit alle hoeken en reten van het wrakke gebouw en dreigen het voor de tijd in brand te steken. "
Van gelijke betekenis als Revelation 6:2, waar uit het eerste zegel de gedaante van de overwinnaar voortkomt, is het, als hier de Rechter op een witte wolk met een scherpe sikkel in de hand verschijnt. Evenals nu daar nog geenszins sprake is van de zichtbare terugkomst van Christus van de hemel, maar Zijn komen ten oordeel door middel van een menselijk werktuig plaats heeft, zo hebben wij ook hier en in overeenstemming daarmee in Revelation 19:11, nog niet de zichtbare terugkomst van Christus aan te nemen, zoals meestal geschiedt; deze volgt pas in Revelation 20:11, bij het laatste algemene wereldgericht, waarmee de opstanding van alle doden verbonden is, terwijl na de val van de anti-christ tot oprichting van het duizendjarig rijk alleen de eerste opstanding van de uitverkorenen plaats heeft (Revelation 20:4 v.). De overgeleverde dogmatiek leert niet van een Millennium of van de eerste opstanding, maar laat de val van de anti-christ door Christus' persoonlijke terugkomst plaats hebben en verbindt daarmee de gebeurtenissen van de jongste dag. Zij steunt daarbij op 2 Thessalonians 2:8, maar ziet voorbij, dat Paulus zich daar niet ten doel gesteld heeft ons een volledige eschatologie te geven, maar alleen een bepaald gezichtspunt op het oog heeft. De nadruk ligt op de woorden: "de Heere zal hem verdoen door de geest van Zijn mond" en op welke wijze dat geschiedt beelden de daden van God Exodus 14:14, 2 Chronicles 20:15, en 2 Kings 19:20, af. Zo wordt ons eerst het volgende verstaanbaar, waar engelen het werk van de vernietiging verrichten. (vgl. Joel 3:14).
Hoe raadselachtig ook in menig opzicht, verkrijgt dit profetisch visioen in onze schatting geen verhoogde betekenis, waar wij heden door Gods goedertierenheid over ons opnieuw de oogstmaand beginnen? Ja, waarlijk, "de oogst is de voleinding van de wereld", zo heeft wel met recht de Mond van de waarheid gesproken en om het even op wat bijzonder Godsgericht de beeldspraak van de tekst moge doelen, de eigenlijke mening van de Geest kan niet in het duister schuilen. De wereld rijpt voor een grote oogstdag, dat staat hier allereerst als tussen de regels te lezen. Voor haar, in haar geheel, zoals voor iedere mens, staat een tijdstip te wachten, in de hoofdzaak volkomen gelijk aan wat het rijk van de natuur ons ieder jaar doet aanschouwen. Hoe oud zij ook reeds werd, nog altijd is het voor de mensheid in ieder opzicht een zaaitijd. Wel oogst zij reeds overvloedig, wat vroeger hetzij van tarwe of onkruid gezaaid werd; en geheel de wereldgeschiedenis is, naar een welbekende spreuk, niet anders dan een voortdurend wereldgericht. Toch is dat wereldgericht nog het grote Eindgericht niet, dat pas met de jongste dag wordt gespannen; het voorlopig oogsten gaat nog altijd weer met voortdurend zaaien gepaard en nog ongescheiden wassen tarwe en onkruid samen op uit de akker. Dan echter als de eigenlijke oogsttijd gekomen is, heeft de zaaier zijn arbeid volbracht, de maaier scheidt tarwe van onkruid, de Heere van die beiden heeft Zijn einddoel met de akker bereikt en het zal in nog hoger zin dan ooit hier beneden herhaald kunnen worden: "op dat uur verheugde zich Jezus in de geest. " Immers, die oogstdag is de luistervolle openbaring van de verheerlijkte Christus. Reeds eenmaal heeft de aarde Hem gezien, maar het was in nederige dienstknechtsgestalte; heengegaan naar het vlees, ging Hij voort te komen in de geest op altijd grotere schaal en telkens glansrijker wijs; er zijn dagen in de geschiedenis van het Godsrijk geweest, die in de volste zin Gerichtsdagen heten mochten, al duurden zij juist geen vier en twintigtal uren. Maar al die openbaringen van de heerlijkheid van de Verhoogde verbleken bij het aanlichten van die grote morgen, waarop wij schier het profetische woord zouden toepassen: "het zal een nige dag zijn, die de Heere bekend zal zijn". Pas als het laatste "Maranatha" gehoord en dat majestueus: "zend uw sikkel uit" zonder verder verwijl wordt volvoerd, zal ook het woord: "wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd" nog op geheel andere wijs dan tot dusver in vervulling gaan voor aller mensen en engelen ogen. "De Vader heeft Hem macht gegeven, ook gericht te houden omdat Hij de Zoon des mensen is" (John 5:27). Aan Hem, Gods, maar ook `s mensen Zoon, het hoogste Ideaal van de mensheid, wordt onvoorwaardelijk alles getoetst; voor Zijn vierschaar moeten alle geslachten en volken verschijnen; voor Zijn vlammend oog is alles doorzichtig en van Zijn beslissende uitspraak is geen beroep op enige hogere mogelijk. De grote oogstdag is tegelijk de kroon en het eind van Zijn Koningschap; want alle vijanden zijn nu volkomen verwonnen en de zeis wordt niet neergelegd, tot de laatste druiftak van de grote wingerd is afgesneden (Revelation 14:18). Voorwaar het verwondert ons niet, dat de levendige voorstelling van die geduchte eindbeslising in en na de middeleeuwen het somber kerklied: "dag van toorn, dag van rouw", in zo menig hart deed weerklinken en diep moeten wij zo velen in onze omgeving betreuren, die met het enkele woord "dichterlijke beeldspraak" zich van zulke Schriftbladen afwenden, als was onder dat doorschijnend kleed geen ontzaglijke waarheid verborgen. Deze oogstdag staat stellig te wachten, maar wordt om heilige oorzaken nog tijdelijk uitgesteld. Wie nog enig geloof heeft aan de rechtvaardigheid van God, aan de heerlijkheid van de Christus, aan de stem van Zijn Woord en de uitspraak van zijn eigen geweten, hij kan voor dit uitzicht de ogen niet sluiten en waar het ongeloof steeds onbeschaamder de vraag: "waar is de God van het oordeel" herhaalt, belijd het geloof: "Hij is lankmoedig over ons, niet willend, dat iemand verloren gaat, maar dat ze allen tot bekering komen. " De oogstdag wordt juist tijdig aangekondigd, om de zorgeloze zondaar tot onverwijld ontwaken, de discipel van Christus tot zorgvuldig, maar tegelijk blijmoedig waken te leiden. O, u, die de beste zaaitijd verslaapt en verdartelt, laat het Woord u als met een stem van het bazuingeschals tegenklinken: "dwaal niet, God laat zich niet bespotten; wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien". Val de Redder te voet, eer u voor de Rechter verschijnt en laat u tuchtigen door de roede van Zijn mond, eer u door de sikkel van Zijn hand wordt geveld. En u die Hem kent, acht de lankmoedigheid van de Heere voor zaligheid; hef uw hoofden op, als die weet, dat uw verlossing nabij is en herhaal het tot u zelf en elkaar gedurig:
Kom, Christenschaar, kom, waken wij! Hij let op onze gangen. Hij onze Rechter is nabij, Hij, het voorwerp van onze zangen!
VAN DE KASTEEL.
"Een witte of heldere en lichte wolk, waarvan God Zijn wagens maakt, hier Hem ten troon dienend, wit om de zuiverheid van de persoon en de nu te verrichte zaak. De gouden kroon is zinnebeeld van koninklijke Majesteit en behaalde overwinningen. De scherpe sikkel valt, zoals de koningen door verwoestingen de mensen afmaaien, die vergeleken worden met koren, op de grootheid van de nederlaag, die de Koning Zijn vijanden zal toebrengen en op Zijn onweerstaanbare macht. Men ziet dus hier de rechterstoel van de Rechter, die gereed is om de kwaden te straffen en hiertoe herhaalde last van de Vader ontvangt. Dit past op de laatste dag. Dan zal Christus, de Zoon des mensen door allen worden gezien in Zijn menselijke gestalte. Dan zal de Kroon van koninklijke Majesteit op Zijn hoofd worden gezien, dan past Hem een scherpe sikkel, die de vijanden als koren in Zijn gramschap afmaait. Dan zal Hij door Zijn engelen omringd zijn. Dan zal de Vader Hem openlijk de uitvoering van Zijn toorn aanbevelen en aanwijzen, dat de vastgestelde lang gehoopte uur van de rechtsoefening gekomen is en de oogst van de aarde vooral door de vervulling van de boosheid van de wereld rijp geworden is.
Dit hoofdstuk stelt de uitvoering voor van Gods oordelen door daden, nadat de woorden niet konden baten. Dit wordt voorgesteld door twee gelijkenissen, de een van een oogst, waardoor de wereld met een veld, de goddelozen bij koren en de uitvoering van het oordeel met een maaier vergeleken wordt, zoals ook in de andere gelijkenis van de wijsheid geschiedt. Door beide wordt te kennen gegeven 1) de menigte van goddelozen, die als hele velden van koren en druiftrossen zijn, omdat de vromen maar zijn als bezieën, hier een en daar een; 2) Een aanwas van zonden en de hoge rijpheid, waartoe zij zijn gekomen, zoals het koren in de oogst; 3) een gereed zijn van het oordeel, als ook de gemakkelijkheid om het uit te voeren als met een sikkel; deze gelijkenissen worden beide ontleend aan Joel 3:13 Sla de sikkel aan, want de oogst is rijp geworden; kom aan, daal heden af, want de pers is vol en de perskuipen lopen over; want hun boosheid is groot. Hetzelfde wordt ook van Babel gezegd (Jeremiah 51:33).
Joël profeteert klaarblijkelijk van een tijdelijk oordeel. Ook is de oogst het zinnebeeld van een tijdelijk oordeel. Het is dan waarschijnlijk dat de Geest hier ook zo'n bedoeld heeft, hoedanig oordeel in de geschiedenis van de reformatie niet te vinden is, waarom ik meen dat beide oordelen van de oogst en de wijnoogst nog te wachten zijn.
Vers 16
16. En die op de wolk zat en door bemiddeling van de engel zodanig bevel van de Vader had ontvangen, zond Zijn sikkel op de aarde, om haar te slaan en de aarde werd gemaaid; zij werden neergeslagen, die op de aarde woonden.Vers 16
16. En die op de wolk zat en door bemiddeling van de engel zodanig bevel van de Vader had ontvangen, zond Zijn sikkel op de aarde, om haar te slaan en de aarde werd gemaaid; zij werden neergeslagen, die op de aarde woonden.Vers 18
18. En een andere engel, die voor de zo-even genoemden dezelfde dienst volbracht als die in Revelation 14:15 voor de Zoon des mensen (Revelation 14:14), kwam uit van het brandofferaltaar, van waar het geroep om wraak en gericht wordt gehoord (Revelation 6:9 v. ; 8:8, 9 v. ; 9:13; 16:7 Re 6. 9 8. 8, 9 9. 13). Het was een engel, die macht had over het vuur van de toorn van God, dat op het altaar brandt en ter zijner tijd, zoals nu de antichrist en diens legerschaar, zo ook de laatste weerspannigen moet verslinden (Revelation 20:15 v.); en hij riep met een groot geroep tot Degene, die de scherpe sikkel had, zeggende: "Zend uw scherpe sikkel en snijd af de druiftakken van de wijngaard van de aarde, want zijn druiven zijn rijp.Deze engel, die aan de genoemden in Revelation 14:17 het bevel brengt om de wijnberg van de aarde af te maaien, wordt opmerkelijk in tweeërlei opzicht gekarakteriseerd: a) hij kwam van het altaar en b) hij had macht over het vuur. Hetzelfde altaar, waaronder de zielen van de martelaars, die om wraak roepen, liggen en waaraan niet alleen het vuur wordt ontnomen, dat, op de aarde geworpen, het teken is voor het gezicht van de bazuinen, die wraak verkondigen, maar waarvan ook in het zesde gezicht van de bazuinen de stem klinkt, die een verdervend leger over de aarde roept dat zelfde altaar komt op onze plaats veelbetekenend voor als de eigenaardige plaats van een engel, die het bevel overbrengt om het oordeel te voltrekken en die, omdat hij macht heeft over het vuur van dat altaar, voorkomt als een, wiens zending aan de gebeden van de martelaren verhoring aanbrengt en zo door zijn hele aard en zijn voorkomen herinnert aan de bloedschuld van de vijanden, wier bloed nu de aarde zal bedekken (Revelation 14:20).
De aarde, waaronder voornamelijk het hele westen moet worden verstaan, wordt voorgesteld onder het beeld van een wijnstok; het oordeel gaat dus niet over een heidenwereld, die nog niet onder bearbeiding van God is geweest, maar over een afgevallen Christenkerk, over een menigte van volken, die in de wijnberg van de Heere was geplant.
Vers 18
18. En een andere engel, die voor de zo-even genoemden dezelfde dienst volbracht als die in Revelation 14:15 voor de Zoon des mensen (Revelation 14:14), kwam uit van het brandofferaltaar, van waar het geroep om wraak en gericht wordt gehoord (Revelation 6:9 v. ; 8:8, 9 v. ; 9:13; 16:7 Re 6. 9 8. 8, 9 9. 13). Het was een engel, die macht had over het vuur van de toorn van God, dat op het altaar brandt en ter zijner tijd, zoals nu de antichrist en diens legerschaar, zo ook de laatste weerspannigen moet verslinden (Revelation 20:15 v.); en hij riep met een groot geroep tot Degene, die de scherpe sikkel had, zeggende: "Zend uw scherpe sikkel en snijd af de druiftakken van de wijngaard van de aarde, want zijn druiven zijn rijp.Deze engel, die aan de genoemden in Revelation 14:17 het bevel brengt om de wijnberg van de aarde af te maaien, wordt opmerkelijk in tweeërlei opzicht gekarakteriseerd: a) hij kwam van het altaar en b) hij had macht over het vuur. Hetzelfde altaar, waaronder de zielen van de martelaars, die om wraak roepen, liggen en waaraan niet alleen het vuur wordt ontnomen, dat, op de aarde geworpen, het teken is voor het gezicht van de bazuinen, die wraak verkondigen, maar waarvan ook in het zesde gezicht van de bazuinen de stem klinkt, die een verdervend leger over de aarde roept dat zelfde altaar komt op onze plaats veelbetekenend voor als de eigenaardige plaats van een engel, die het bevel overbrengt om het oordeel te voltrekken en die, omdat hij macht heeft over het vuur van dat altaar, voorkomt als een, wiens zending aan de gebeden van de martelaren verhoring aanbrengt en zo door zijn hele aard en zijn voorkomen herinnert aan de bloedschuld van de vijanden, wier bloed nu de aarde zal bedekken (Revelation 14:20).
De aarde, waaronder voornamelijk het hele westen moet worden verstaan, wordt voorgesteld onder het beeld van een wijnstok; het oordeel gaat dus niet over een heidenwereld, die nog niet onder bearbeiding van God is geweest, maar over een afgevallen Christenkerk, over een menigte van volken, die in de wijnberg van de Heere was geplant.
Vers 19
19. En de engel zond zijn sikkel op de aarde en sneed de druiven af van de wijngaard van de aarde en wierp ze, de afgesneden druiven, in de grote wijnpersbak a) van de toorn van God.a) Revelation 9:15 Revelation 9:20. En a) de wijnpersbak werd naar de oude gewoonte Jud 6:11 buiten de stad, die het heilige Jeruzalem is (Ezekiel 48:30-Ezekiel 48:35), getreden en er is bloed uit de wijnpersbak gekomen tot aan de tomen van de paarden 4 x 400 of 40 x 40, dat is duizend zeshonderd stadiën ver Leviticus 19:37, zodat het nog een eind ver over de bodem van het heilige land zich uitstrekte.
a) Isaiah 63:3
De wijn wordt in het Oude Testament (Genesis 49:11 Deuteronomy 32:14) druivebloed genoemd, niet om de rode kleur, maar omdat die uit het sap en de kracht van de ranken wordt bereid; maar deze druiven geven eigenlijk bloed.
De stad is Jeruzalem; het treden die ontzaglijke slag waarvan ons een later gezicht uitvoerig zal berichten. Maar wat een slachting, als de zee van bloed 40 mijlen ver tot aan de tomen van de paarden stijgen zal. De ruimte is groter dan Palestina, welks lengte ongeveer 32 mijlen bedraagt; ver over de grenzen van het heilige land gaat dus het gericht- vier, die signatuur van de aarde, met zichzelf en vervolgens met 100 vermenigvuldigd, het getal van de volmaking, schijnt daarop te wijzen, dat verre over de ruimte heen als plaats van de slag voorgesteld, alle aanbidders van het dier, waar zij zich ook op de aarde zullen bevinden, zal treffen.
Is 40 het getal van de straf (Numbers 14:33 v. Judges 13:1 Ezekiel 29:11), dan is 40 x 40 = 1600 het getal van ontzaglijke straf.
De vermelding van de teugels van de paarden wijst op de ruiterschaar van het hemelleger, waardoor het treden van de wijnpers op zijn wrekende tocht vergezeld is (Revelation 19:14 v.).
O, hoeveel druiven zijn ervoor nodig, om zo'n grote beek van bloed samen te brengen.
Het oordeel plaatst zich voor het oog van de ziener onder een dubbel beeld: dat van de oogst (Revelation 14:14) vgl. de hoofdplaats Joel 3:17, Joel 3:18
De beide bij Joël zo nauw verbonden trekken van de oogst van koren en het lezen van de druiven, gaan bij Johannes in twee afzonderlijke handelingen uit elkaar.
Het beeld van de oogst is niet in de zin van Matthew 13:30 zo opgevat, dat tussen het goede zaad en het onkruid onderscheid zou worden gemaakt, integendeel is daarbij alleen gedacht aan het rijp zijn voor de straf. Het tweede beeld van het druiven lezen en het treden van de pers stelt het gericht voor als een handeling van de wraak en als nederlaag van de vijanden van de heilige stad.
Het beeld van de oogst van de akkers is niet voldoende, omdat eerst de tijd van het druiven lezen de volle oogst aanbrengt. Tussen beide ligt echter zoals bekend is een tijd en deze omstandigheid had moeten worden in aanmerking genomen. Wij vinden later twee gezichten, een in Revelation 19:21, en het andere na de duizendjarige gevangenis van de satan in Revelation 20:7-Revelation 20:10 Van dit tweede gezicht geschiedt hier eveneens een voorlopige aankondiging, opdat zij het tegelijk ook beschouwen, zoals dan ook de vermelding van het vuur bij de vierde engel in Revelation 14:18 uitdrukkelijk wijst op het vuur, dat van de hemel valt in Revelation 20:9. Bij Johannes is de voorspelling van Gog en Magog (Ezekiel 38:1, 39) in twee gezichten verdeeld, in dat over de antichrist en dat over Gog en Magog; het inwendig verband van beide is evenwel streng vastgehouden, en er moest daarom bij de aankondiging van het vorige gericht ook bijgevoegd worden, wat op het tweede wees.
De stad, het geestelijk Jeruzalem, de Kerk, wordt door haar vijanden belegerd en benauwd. Buiten de stad wordt de pers getreden; de leden van de Kerk worden zo niet geoordeeld, maar dit is het lot, dat de wereld ondergaat, die in vijandschap is tegen Jezus. Nu is de verachte en bestreden Kerk het enige oord van veiligheid en redding; zalig zijn haar burgers, want zij komen nooit in het gericht; maar hun vijanden vinden de poorten gesloten; de tijd van de genade, waarin droefheid naar God verwacht werd, is voorbij en er is geen plaats meer voor berouw, al zoekt men die met tranen. Voor eeuwig zijn zij uitgesloten buiten de stad van God; tot hun onophoudelijke en onbeschrijfelijke smart moeten zij erkennen, wat een heil zij hebben veronachtzaamd; zij moeten het nu ondervinden, wat het zegt: "allen vlees ten afgrijzen" te wezen. Voor het oog van de heilige en gezaligde gemeente moeten zij in wanhoop uitroepen: "waren wij geen schepselen van God? Waren wij geen geroepenen in Christus? Heeft die Heere ook voor ons niet gebeden en gesmeekt tot Degene, die Hem uit de dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbend en verhoord zijnde uit de vrees? Ach, jammerlijke, onherstelbare dwaasheid! Om een ogenblik van schijngenot, om een handvol goud, om een nietige eer bij mensen, hebben wij de Heilige gelasterd en Zijn vrienden bespot, vermoord! En waar is nu die begeerlijkheid van het vlees, die wij dienden, waar is dat goud, dat wij aanbaden, waar zijn die mensen, die wij ontzagen? Alles is gezonken; niets is ons over niets! Zoals het druivensap uit de overlopende wijnpersbak wegvloeit wanneer de druiven worden getreden zo stroomt het bloed van de goddelozen, die door de Heere worden vertreden in Zijn toorn, uit de persbak en wordt tot een stroom, die stijgt, tot de tomen van de paarden reikt, in haar uitgestrektheid zo groot, dat zij aan de poorten van de stad begint en een omtrek beslaat van 1600 stadiën. Groot getal! Het duidt de oppervlakte van de hele aardbol aan en is het beeld van een algemeen wereldgericht; want het viertal is dat van de aarde. Dit getal wordt eerst met zichzelf vermenigvuldigd en dit nog met 100. Het getal 1500 is dus op dezelfde wijze gevormd als het elders voorkomende 144. 000, dat ontstaat, wanneer men het twaalftal met zichzelf vermenigvuldigt en dan de enkelen tot duizenden maakt. Hoeveel druiven zijn er niet nodig voor zo'n bloedzee! Mensenkinderen, werk uw zaligheid met vrees en beving! Bouw niet zoals de zondaars, op het tegenwoordige: koop de tijd uit, opdat u mag ingaan in de stad van God!
De wijnpersbak wordt buiten de stad getreden. De vijand dringt niet geheel en al tot in de stad door; ten minste zullen de verzamelde Joden niet door de anti-christ worden bereikt (Zechariah 14:2). De wijnperstreder wordt door Jesaja op indruk makende wijze beschreven (Revelation 63:1): "Wie is hij, die van Edom komt? met bezoedelde kleren van Bozra! Hij, die zo krachtig is in Zijn dos, die (met het hoofd achterwaarts gebogen) daar heen treedt in de volheid van Zijn kracht? Ik ben het! waarachtig in het beloven en machtig in het redden. Waarom is Uw gewaad zo rood en uw kleren als van een, die de wijnpers treedt? Ook heb Ik de wijnpers getreden, Ik alleen en uit de volken was niemand met Mij! En Ik heb hen vertreden in Mijn toorn en in Mijn verbolgenheid hen vertrapt. En hun bloed is op Mijn kleren gespat en geheel Mijn gewaad heb Ik bezoedeld. Want de dag van de wraak bij Mij bestemd en het jaar van Mijn verlosten was gekomen. En Ik zag toe en er was niemand die hielp; en Ik ontzette Mij en er was niemand die ondersteunde; toen heeft Mijn arm Mij de zegepraal beschikt en Mijn grimmigheid heeft Mij ondersteund. En Ik vertrad de volken in Mijn toorn; en in Mijn verbolgenheid verbrijzelde Ik hen; en hun bloed deed Ik ter aarde stromen. " Hier wordt de Messias als wijnperstreder voorgesteld, die uit Europa komt, waar Hij tijdens de laatste omwentelingen de wijnpers op vreselijke wijze getreden heeft, waar geen mens Zijn heiligen ter hulpe kwam. Geen volk is er meer op aarde, dat met Zijn vijanden of die van de Gemeente strijd voert en hen redt; alles staat op de zijde van de antichrist. Zo redt dan Zijn arm de Zijnen en beschermt Zijn toorn de overigen. Nu maakt Hij Zich op, om in het dal Josafat en het dal van Ben-Hinnom de antichrist te vernietigen, doordat Hij ze met waanzin slaat, zodat zij elkaar ombrengen (Zechariah 14:12-Zechariah 14:15 Zie ook Isaiah 34:1). Het bloed, dat uit de perskuip stroomt, rijst tot aan de tomen van de paarden; zo kunnen dan de paarden in het bloed zwemmen. Deuteronomy 1600:1 stadiën of 80 uren zijn een zinnebeeldig getal, dat krachtiger dan alle woorden het bloedbad en de nederlaag schildert. Vier is het getal van de geschapen volkomenheid in het algemeen, overeenkomstig het viertal van de Cherubs; en tien het getal van de geschapen menselijke volkomenheid, overeenkomstig de tien vingers van de menselijke hand, die de geschiktheid van de mensen bepalen. Viermaal tien geeft zo een plechtige voleindiging, maar viermaal tienmaal viermaal tien wijst een voleindiging aan, zoals zij in een straf op aarde voltrokken, slechts hier toegepast wordt, zo een voleindigde en volkomen straf of vernietiging. Door de opgave, dat het bloed aan de tomen van de paarden reikt, wordt de diepte, door de 1600 stadiën de lengte van de bloedbeek aangewezen. Met de woorden: stad, bloed, paarden, gaat de Ziener van de beeldspraak tot de eigenlijke rede over, ten einde de zin van het visioen van de wijnstok op te helderen. De schouwplaats van deze bloedbeek is Armageddon of Jeruzalem, waar de Koning, die Zijn scepter uit Zion zendt, op de dag van Zijn heirkracht optrekt, ten dage van Zijn toorn de koningen verbrijzelt, de volken oordeelt, het alles vol dode lichamen maakt en hem, die het hoofd is over een groot land, verslaat (Psalms 110:1). Nauwelijks is deze bloedbeek verdroogd, of ook de beek van het levende water ontspringt (Ezekiel 47:1-Ezekiel 47:12). Nadere opheldering aangaande dit gericht: Revelation 9:11-Revelation 9:21
In dit gezicht, dat zeer opmerkelijk is, wordt de Heere Jezus vertoond, in een witte wolk uit de hemel komend, met majesteit en heerlijkheid bekleed en snel tot uitvoering van een zuiver en rechtvaardig oordeel tegen Zijn vijanden naderend. Hij is de Koning der koningen, de Koning van Zijn Kerk en daarom past Hem een koninklijke kroon, die Zijn gezag, majesteit, krachtdadige gerichtsoefening te kennen geeft. Hij had met stro te doen, daarom had Hij geen zwaard, maar een sikkel in Zijn hand en die scherp genoeg was om menigten van strohalmen tegelijk af te maaien; wee hem, die deze sikkel treft! Als de Heere iets besloten heeft om te doen en de tijd van de uitvoering nabij is, dan wil Hij eerst gebeden worden, dat Hij het doet, opdat Hij, het op Zijner kinderen gebed doende, te meer Zijn goedheid en opzicht op Zijn Kerk vertoont. Hier komt een andere engel niet van de vorige, uit de tempel, dat verbeeldend, dat het gebed te pas zou komen en dat de zonden van het anti-christendom nu op het hoogst geklommen waren. De Heere Jezus, die in Revelation 14:14 vertoond wordt als de Uitvoerder van de graanoogst, moet hier ook aangemerkt worden als de Uitvoerder van de wijnoogst. De Heere Jezus voert Zijn oordelen uit door middelen, die hier vertoond worden onder een andere engel, bode; deze kwam niet uit de Kerk; die op aarde is, maar uit de tempel, die in de hemel is. Hij kreeg zijn last uit de hemel, van God; hetzij hij in kennis van Gods wil en in gehoorzaamheid, om die uit te voeren, het uitvoeren zou; hetzij hij het zo niet meende en slechts zijn eigenbelang beoogde; God zou hem, dat zijn de koningen en vorsten, die Hij tot dat werk wilde gebruiken, om de anti-christ uit te roeien en een einde met hem te maken, de Heere zou hem of hen bekwaam maken en hem wapenen met een scherpe sikkel, met genoegzame middelen tot dat werk. Uit deze wijnpersbak vloeide geen wijn, maar bloed; de anti-christ had bloed vergoten, zijn bloed zou ook weer vergoten worden en dat in zo grote hoeveelheid, dat het als een zee zou schijnen; zo diep, dat het tot aan de tomen van de paarden van de overwinnaars zou raken en dat wel tweehonderd mijlen ver, waardoor hooggaande wijze van spreken de allergrootste en allerschrikkelijkste slachting en verwoesting te kennen gegeven wordt, die er ooit geweest is. Dus is de verwoesting van de anti-christ in het gemeen voorgesteld, dat onder de schalen meer vertoond zal worden.
Het getal 1600 is een zeker getal voor een onzeker, om de bijzondere uitgebreidheid voor te stellen, zoals die getallen van duizend en zeshonderd bij allerlei schrijvers voor een groot getal dient en stadiën de treden verre te boven gaan. Die er in vinden de 400 talen met 4 vermenigvuldigd en dat brengen tot de vier delen van de wereld, zijn niet geheel te verwerpen. Wil men het een toespeling achten op het Joodse land, dat 1600 stadiën lang was, het is zo vreemd niet, doordat juist zo de stad genoemd was en kan dat weer een zinnebeeld zijn van de grootste nederlaag, ja zelfs van de hele wereld.
Vers 19
19. En de engel zond zijn sikkel op de aarde en sneed de druiven af van de wijngaard van de aarde en wierp ze, de afgesneden druiven, in de grote wijnpersbak a) van de toorn van God.a) Revelation 9:15 Revelation 9:20. En a) de wijnpersbak werd naar de oude gewoonte Jud 6:11 buiten de stad, die het heilige Jeruzalem is (Ezekiel 48:30-Ezekiel 48:35), getreden en er is bloed uit de wijnpersbak gekomen tot aan de tomen van de paarden 4 x 400 of 40 x 40, dat is duizend zeshonderd stadiën ver Leviticus 19:37, zodat het nog een eind ver over de bodem van het heilige land zich uitstrekte.
a) Isaiah 63:3
De wijn wordt in het Oude Testament (Genesis 49:11 Deuteronomy 32:14) druivebloed genoemd, niet om de rode kleur, maar omdat die uit het sap en de kracht van de ranken wordt bereid; maar deze druiven geven eigenlijk bloed.
De stad is Jeruzalem; het treden die ontzaglijke slag waarvan ons een later gezicht uitvoerig zal berichten. Maar wat een slachting, als de zee van bloed 40 mijlen ver tot aan de tomen van de paarden stijgen zal. De ruimte is groter dan Palestina, welks lengte ongeveer 32 mijlen bedraagt; ver over de grenzen van het heilige land gaat dus het gericht- vier, die signatuur van de aarde, met zichzelf en vervolgens met 100 vermenigvuldigd, het getal van de volmaking, schijnt daarop te wijzen, dat verre over de ruimte heen als plaats van de slag voorgesteld, alle aanbidders van het dier, waar zij zich ook op de aarde zullen bevinden, zal treffen.
Is 40 het getal van de straf (Numbers 14:33 v. Judges 13:1 Ezekiel 29:11), dan is 40 x 40 = 1600 het getal van ontzaglijke straf.
De vermelding van de teugels van de paarden wijst op de ruiterschaar van het hemelleger, waardoor het treden van de wijnpers op zijn wrekende tocht vergezeld is (Revelation 19:14 v.).
O, hoeveel druiven zijn ervoor nodig, om zo'n grote beek van bloed samen te brengen.
Het oordeel plaatst zich voor het oog van de ziener onder een dubbel beeld: dat van de oogst (Revelation 14:14) vgl. de hoofdplaats Joel 3:17, Joel 3:18
De beide bij Joël zo nauw verbonden trekken van de oogst van koren en het lezen van de druiven, gaan bij Johannes in twee afzonderlijke handelingen uit elkaar.
Het beeld van de oogst is niet in de zin van Matthew 13:30 zo opgevat, dat tussen het goede zaad en het onkruid onderscheid zou worden gemaakt, integendeel is daarbij alleen gedacht aan het rijp zijn voor de straf. Het tweede beeld van het druiven lezen en het treden van de pers stelt het gericht voor als een handeling van de wraak en als nederlaag van de vijanden van de heilige stad.
Het beeld van de oogst van de akkers is niet voldoende, omdat eerst de tijd van het druiven lezen de volle oogst aanbrengt. Tussen beide ligt echter zoals bekend is een tijd en deze omstandigheid had moeten worden in aanmerking genomen. Wij vinden later twee gezichten, een in Revelation 19:21, en het andere na de duizendjarige gevangenis van de satan in Revelation 20:7-Revelation 20:10 Van dit tweede gezicht geschiedt hier eveneens een voorlopige aankondiging, opdat zij het tegelijk ook beschouwen, zoals dan ook de vermelding van het vuur bij de vierde engel in Revelation 14:18 uitdrukkelijk wijst op het vuur, dat van de hemel valt in Revelation 20:9. Bij Johannes is de voorspelling van Gog en Magog (Ezekiel 38:1, 39) in twee gezichten verdeeld, in dat over de antichrist en dat over Gog en Magog; het inwendig verband van beide is evenwel streng vastgehouden, en er moest daarom bij de aankondiging van het vorige gericht ook bijgevoegd worden, wat op het tweede wees.
De stad, het geestelijk Jeruzalem, de Kerk, wordt door haar vijanden belegerd en benauwd. Buiten de stad wordt de pers getreden; de leden van de Kerk worden zo niet geoordeeld, maar dit is het lot, dat de wereld ondergaat, die in vijandschap is tegen Jezus. Nu is de verachte en bestreden Kerk het enige oord van veiligheid en redding; zalig zijn haar burgers, want zij komen nooit in het gericht; maar hun vijanden vinden de poorten gesloten; de tijd van de genade, waarin droefheid naar God verwacht werd, is voorbij en er is geen plaats meer voor berouw, al zoekt men die met tranen. Voor eeuwig zijn zij uitgesloten buiten de stad van God; tot hun onophoudelijke en onbeschrijfelijke smart moeten zij erkennen, wat een heil zij hebben veronachtzaamd; zij moeten het nu ondervinden, wat het zegt: "allen vlees ten afgrijzen" te wezen. Voor het oog van de heilige en gezaligde gemeente moeten zij in wanhoop uitroepen: "waren wij geen schepselen van God? Waren wij geen geroepenen in Christus? Heeft die Heere ook voor ons niet gebeden en gesmeekt tot Degene, die Hem uit de dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbend en verhoord zijnde uit de vrees? Ach, jammerlijke, onherstelbare dwaasheid! Om een ogenblik van schijngenot, om een handvol goud, om een nietige eer bij mensen, hebben wij de Heilige gelasterd en Zijn vrienden bespot, vermoord! En waar is nu die begeerlijkheid van het vlees, die wij dienden, waar is dat goud, dat wij aanbaden, waar zijn die mensen, die wij ontzagen? Alles is gezonken; niets is ons over niets! Zoals het druivensap uit de overlopende wijnpersbak wegvloeit wanneer de druiven worden getreden zo stroomt het bloed van de goddelozen, die door de Heere worden vertreden in Zijn toorn, uit de persbak en wordt tot een stroom, die stijgt, tot de tomen van de paarden reikt, in haar uitgestrektheid zo groot, dat zij aan de poorten van de stad begint en een omtrek beslaat van 1600 stadiën. Groot getal! Het duidt de oppervlakte van de hele aardbol aan en is het beeld van een algemeen wereldgericht; want het viertal is dat van de aarde. Dit getal wordt eerst met zichzelf vermenigvuldigd en dit nog met 100. Het getal 1500 is dus op dezelfde wijze gevormd als het elders voorkomende 144. 000, dat ontstaat, wanneer men het twaalftal met zichzelf vermenigvuldigt en dan de enkelen tot duizenden maakt. Hoeveel druiven zijn er niet nodig voor zo'n bloedzee! Mensenkinderen, werk uw zaligheid met vrees en beving! Bouw niet zoals de zondaars, op het tegenwoordige: koop de tijd uit, opdat u mag ingaan in de stad van God!
De wijnpersbak wordt buiten de stad getreden. De vijand dringt niet geheel en al tot in de stad door; ten minste zullen de verzamelde Joden niet door de anti-christ worden bereikt (Zechariah 14:2). De wijnperstreder wordt door Jesaja op indruk makende wijze beschreven (Revelation 63:1): "Wie is hij, die van Edom komt? met bezoedelde kleren van Bozra! Hij, die zo krachtig is in Zijn dos, die (met het hoofd achterwaarts gebogen) daar heen treedt in de volheid van Zijn kracht? Ik ben het! waarachtig in het beloven en machtig in het redden. Waarom is Uw gewaad zo rood en uw kleren als van een, die de wijnpers treedt? Ook heb Ik de wijnpers getreden, Ik alleen en uit de volken was niemand met Mij! En Ik heb hen vertreden in Mijn toorn en in Mijn verbolgenheid hen vertrapt. En hun bloed is op Mijn kleren gespat en geheel Mijn gewaad heb Ik bezoedeld. Want de dag van de wraak bij Mij bestemd en het jaar van Mijn verlosten was gekomen. En Ik zag toe en er was niemand die hielp; en Ik ontzette Mij en er was niemand die ondersteunde; toen heeft Mijn arm Mij de zegepraal beschikt en Mijn grimmigheid heeft Mij ondersteund. En Ik vertrad de volken in Mijn toorn; en in Mijn verbolgenheid verbrijzelde Ik hen; en hun bloed deed Ik ter aarde stromen. " Hier wordt de Messias als wijnperstreder voorgesteld, die uit Europa komt, waar Hij tijdens de laatste omwentelingen de wijnpers op vreselijke wijze getreden heeft, waar geen mens Zijn heiligen ter hulpe kwam. Geen volk is er meer op aarde, dat met Zijn vijanden of die van de Gemeente strijd voert en hen redt; alles staat op de zijde van de antichrist. Zo redt dan Zijn arm de Zijnen en beschermt Zijn toorn de overigen. Nu maakt Hij Zich op, om in het dal Josafat en het dal van Ben-Hinnom de antichrist te vernietigen, doordat Hij ze met waanzin slaat, zodat zij elkaar ombrengen (Zechariah 14:12-Zechariah 14:15 Zie ook Isaiah 34:1). Het bloed, dat uit de perskuip stroomt, rijst tot aan de tomen van de paarden; zo kunnen dan de paarden in het bloed zwemmen. Deuteronomy 1600:1 stadiën of 80 uren zijn een zinnebeeldig getal, dat krachtiger dan alle woorden het bloedbad en de nederlaag schildert. Vier is het getal van de geschapen volkomenheid in het algemeen, overeenkomstig het viertal van de Cherubs; en tien het getal van de geschapen menselijke volkomenheid, overeenkomstig de tien vingers van de menselijke hand, die de geschiktheid van de mensen bepalen. Viermaal tien geeft zo een plechtige voleindiging, maar viermaal tienmaal viermaal tien wijst een voleindiging aan, zoals zij in een straf op aarde voltrokken, slechts hier toegepast wordt, zo een voleindigde en volkomen straf of vernietiging. Door de opgave, dat het bloed aan de tomen van de paarden reikt, wordt de diepte, door de 1600 stadiën de lengte van de bloedbeek aangewezen. Met de woorden: stad, bloed, paarden, gaat de Ziener van de beeldspraak tot de eigenlijke rede over, ten einde de zin van het visioen van de wijnstok op te helderen. De schouwplaats van deze bloedbeek is Armageddon of Jeruzalem, waar de Koning, die Zijn scepter uit Zion zendt, op de dag van Zijn heirkracht optrekt, ten dage van Zijn toorn de koningen verbrijzelt, de volken oordeelt, het alles vol dode lichamen maakt en hem, die het hoofd is over een groot land, verslaat (Psalms 110:1). Nauwelijks is deze bloedbeek verdroogd, of ook de beek van het levende water ontspringt (Ezekiel 47:1-Ezekiel 47:12). Nadere opheldering aangaande dit gericht: Revelation 9:11-Revelation 9:21
In dit gezicht, dat zeer opmerkelijk is, wordt de Heere Jezus vertoond, in een witte wolk uit de hemel komend, met majesteit en heerlijkheid bekleed en snel tot uitvoering van een zuiver en rechtvaardig oordeel tegen Zijn vijanden naderend. Hij is de Koning der koningen, de Koning van Zijn Kerk en daarom past Hem een koninklijke kroon, die Zijn gezag, majesteit, krachtdadige gerichtsoefening te kennen geeft. Hij had met stro te doen, daarom had Hij geen zwaard, maar een sikkel in Zijn hand en die scherp genoeg was om menigten van strohalmen tegelijk af te maaien; wee hem, die deze sikkel treft! Als de Heere iets besloten heeft om te doen en de tijd van de uitvoering nabij is, dan wil Hij eerst gebeden worden, dat Hij het doet, opdat Hij, het op Zijner kinderen gebed doende, te meer Zijn goedheid en opzicht op Zijn Kerk vertoont. Hier komt een andere engel niet van de vorige, uit de tempel, dat verbeeldend, dat het gebed te pas zou komen en dat de zonden van het anti-christendom nu op het hoogst geklommen waren. De Heere Jezus, die in Revelation 14:14 vertoond wordt als de Uitvoerder van de graanoogst, moet hier ook aangemerkt worden als de Uitvoerder van de wijnoogst. De Heere Jezus voert Zijn oordelen uit door middelen, die hier vertoond worden onder een andere engel, bode; deze kwam niet uit de Kerk; die op aarde is, maar uit de tempel, die in de hemel is. Hij kreeg zijn last uit de hemel, van God; hetzij hij in kennis van Gods wil en in gehoorzaamheid, om die uit te voeren, het uitvoeren zou; hetzij hij het zo niet meende en slechts zijn eigenbelang beoogde; God zou hem, dat zijn de koningen en vorsten, die Hij tot dat werk wilde gebruiken, om de anti-christ uit te roeien en een einde met hem te maken, de Heere zou hem of hen bekwaam maken en hem wapenen met een scherpe sikkel, met genoegzame middelen tot dat werk. Uit deze wijnpersbak vloeide geen wijn, maar bloed; de anti-christ had bloed vergoten, zijn bloed zou ook weer vergoten worden en dat in zo grote hoeveelheid, dat het als een zee zou schijnen; zo diep, dat het tot aan de tomen van de paarden van de overwinnaars zou raken en dat wel tweehonderd mijlen ver, waardoor hooggaande wijze van spreken de allergrootste en allerschrikkelijkste slachting en verwoesting te kennen gegeven wordt, die er ooit geweest is. Dus is de verwoesting van de anti-christ in het gemeen voorgesteld, dat onder de schalen meer vertoond zal worden.
Het getal 1600 is een zeker getal voor een onzeker, om de bijzondere uitgebreidheid voor te stellen, zoals die getallen van duizend en zeshonderd bij allerlei schrijvers voor een groot getal dient en stadiën de treden verre te boven gaan. Die er in vinden de 400 talen met 4 vermenigvuldigd en dat brengen tot de vier delen van de wereld, zijn niet geheel te verwerpen. Wil men het een toespeling achten op het Joodse land, dat 1600 stadiën lang was, het is zo vreemd niet, doordat juist zo de stad genoemd was en kan dat weer een zinnebeeld zijn van de grootste nederlaag, ja zelfs van de hele wereld.