Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Revelation 15". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/revelation-15.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Revelation 15". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 15Revelation 15:1
HET VIJFDE GEZICHT VAN DE ZEVEN LAATSTE PLAGEN EN HET LOFLIED VAN DE GELOVIGEN
III. Revelation 15:1-Revelation 15:8. Weer begint een reeks van gezichten, waarin dat, waarvan in de vroegere reeks de grondlijnen zijn getekend, zich tot een volledige tekening ontwikkelt. Deze reeks verdeelt zich weer in twee delen, waarvan de eerste over de zeven schalen van de toorn handelt en Revelation 15:1, 16 Een gezicht gaat vooraf, dat het uitgieten van de schalen, voorbereidt en de betekenis van deze als van een onmiddellijke overgang tot het gezicht ontvouwt. Terwijl daar in de eerste plaats zeven engelen optreden, met de macht tot even zoveel plagen, maar nog zonder de werktuigen, om die tot werkelijkheid te brengen, komen deze eerst nog voor als de voorlopers en zinnebeelden van het gericht en op dezelfde tijd treden zij te voorschijn, die niet in het gericht komen, maar reeds van de dood in het leven zijn overgegaan. Dat zijn al degenen, die onder de heerschappij van de antichrist om de getuigenis van Jezus en om het woord van God zijn gedood. Het dier, dat met hen gestreden heeft, heeft hen zeker overwonnen, omdat het hen uit de wereld gebannen heeft. Maar evenals toch eigenlijk zij de overwinnaars zijn over het dier, zo zijn zij ook door hun wegdoen uit de wereld slechts gered over de Rode zee, waarin het dier met zijn aanhang zal ontkomen en delen zij met de gemeente te Zion, die bij het Lam in veiligheid is gebracht, het werk van de verheerlijking van God op de aarde; hun lied is het lied van Mozes en van het Lam. Nadat op die wijze een voorlopig inzicht in het volgende geopend is, worden de engelen op plechtige wijze in hun ambt ingeleid.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, OPENBARING 15Revelation 15:1
HET VIJFDE GEZICHT VAN DE ZEVEN LAATSTE PLAGEN EN HET LOFLIED VAN DE GELOVIGEN
III. Revelation 15:1-Revelation 15:8. Weer begint een reeks van gezichten, waarin dat, waarvan in de vroegere reeks de grondlijnen zijn getekend, zich tot een volledige tekening ontwikkelt. Deze reeks verdeelt zich weer in twee delen, waarvan de eerste over de zeven schalen van de toorn handelt en Revelation 15:1, 16 Een gezicht gaat vooraf, dat het uitgieten van de schalen, voorbereidt en de betekenis van deze als van een onmiddellijke overgang tot het gezicht ontvouwt. Terwijl daar in de eerste plaats zeven engelen optreden, met de macht tot even zoveel plagen, maar nog zonder de werktuigen, om die tot werkelijkheid te brengen, komen deze eerst nog voor als de voorlopers en zinnebeelden van het gericht en op dezelfde tijd treden zij te voorschijn, die niet in het gericht komen, maar reeds van de dood in het leven zijn overgegaan. Dat zijn al degenen, die onder de heerschappij van de antichrist om de getuigenis van Jezus en om het woord van God zijn gedood. Het dier, dat met hen gestreden heeft, heeft hen zeker overwonnen, omdat het hen uit de wereld gebannen heeft. Maar evenals toch eigenlijk zij de overwinnaars zijn over het dier, zo zijn zij ook door hun wegdoen uit de wereld slechts gered over de Rode zee, waarin het dier met zijn aanhang zal ontkomen en delen zij met de gemeente te Zion, die bij het Lam in veiligheid is gebracht, het werk van de verheerlijking van God op de aarde; hun lied is het lied van Mozes en van het Lam. Nadat op die wijze een voorlopig inzicht in het volgende geopend is, worden de engelen op plechtige wijze in hun ambt ingeleid.
Vers 1
1. En ik zag een ander groot wonderlijk teken in de hemel naast dat, wat mij in Revelation 12:1, was verschenen. Het was wonderlijk vanwege de grote en wonderbare werken van God, die nu zouden worden volbracht. Ik zag namelijk opeens zeven engelen verschijnen, hebbende, zoals uit hun hele uiterlijk bleek, al hadden zij ook de schalen vol van de toorn van God, nog niet in handen (Revelation 15:17), de zeven laatste plagen, in vergelijking met die van de 7 zegels (Revelation 6:1) en van de zeven bazuinen (Revelation 8:2), ter hun beschikking. Dat echter na deze plagen geen andere meer zouden komen, bleek uit haar hele aard en gesteldheid, alsmede uit richting en bestemming; want in deze is de toorn van God geëindigd en de tijd van de genade gesloten, waarom ook op de zesde plaag (Revelation 16:12) dadelijk de zevende volgt (Revelation 16:17) en geen tussenpoos tussen beide plaats vindt, zoals dat tussen de zesde en zevende plaag van de zeven zegelen en van de zeven bazuinen het geval was geweest.In Revelation 8:2 werden de zeven engelen, waaraan zeven bazuinen werden gegeven, als degenen voorgesteld, die voor God staan, Zijn hoogste en onmiddellijke dienaars zijn, wat met het gewone begrip van aartsengelen overeenkomt. Vergelijken wij daarmee de eenvoudige naam "engelen" op onze plaats en zien wij aan de andere zijde op Revelation 6:1 vv. terug, dan blijkt, dat in de zeven zegels, de zeven bazuinen en de zeven schalen een trap is van het hogere tot het mindere. De zeven zegelen worden door Christus zelf geopend, de bazuinen worden door de aartsengelen geblazen, de schalen door gewone engelen uitgegoten. Daardoor worden wij gewezen op de hogere en mindere waarde, die de voorwerpen van de drie verschillende gerichten voor het rijk van God hebben en wordt vooral ten opzichte van Israël een grote voorrang opgemerkt.
Hier wordt de ondergang van de anti-christ voorgesteld, die men naar het uiterlijk aanzien niet te verwachten had en dat door zeven stappen, kort op elkaar volgend, totdat hij verdelgd en in de afgrond geworpen wordt. In het zinnebeeld komen zeven engelen voor; men moet het aanmerken als een zinnebeeld en daarom niet te zeer starogen, wie deze engelen zijn, maar daardoor verstaan zodanige mensen, die God tot dit werk zou willen gebruiken; want dit werk is tot onze dagen niet uitgevoerd door engelen, maar door mensen, zoals de ondervinding leert. De beschrijving (Revelation 15:6) en het werk van een van de vier dieren aan de engelen (Revelation 15:7) tonen dat duidelijk. Zij hadden de laatste plagen over de anti-christ, die zij, als middelen in de hand van God over hem brengen zouden en in die zou de toorn van God eindigen, omdat hij te enenmale door die plagen verwoest en uitgedelgd zou worden.
Vers 1
1. En ik zag een ander groot wonderlijk teken in de hemel naast dat, wat mij in Revelation 12:1, was verschenen. Het was wonderlijk vanwege de grote en wonderbare werken van God, die nu zouden worden volbracht. Ik zag namelijk opeens zeven engelen verschijnen, hebbende, zoals uit hun hele uiterlijk bleek, al hadden zij ook de schalen vol van de toorn van God, nog niet in handen (Revelation 15:17), de zeven laatste plagen, in vergelijking met die van de 7 zegels (Revelation 6:1) en van de zeven bazuinen (Revelation 8:2), ter hun beschikking. Dat echter na deze plagen geen andere meer zouden komen, bleek uit haar hele aard en gesteldheid, alsmede uit richting en bestemming; want in deze is de toorn van God geëindigd en de tijd van de genade gesloten, waarom ook op de zesde plaag (Revelation 16:12) dadelijk de zevende volgt (Revelation 16:17) en geen tussenpoos tussen beide plaats vindt, zoals dat tussen de zesde en zevende plaag van de zeven zegelen en van de zeven bazuinen het geval was geweest.In Revelation 8:2 werden de zeven engelen, waaraan zeven bazuinen werden gegeven, als degenen voorgesteld, die voor God staan, Zijn hoogste en onmiddellijke dienaars zijn, wat met het gewone begrip van aartsengelen overeenkomt. Vergelijken wij daarmee de eenvoudige naam "engelen" op onze plaats en zien wij aan de andere zijde op Revelation 6:1 vv. terug, dan blijkt, dat in de zeven zegels, de zeven bazuinen en de zeven schalen een trap is van het hogere tot het mindere. De zeven zegelen worden door Christus zelf geopend, de bazuinen worden door de aartsengelen geblazen, de schalen door gewone engelen uitgegoten. Daardoor worden wij gewezen op de hogere en mindere waarde, die de voorwerpen van de drie verschillende gerichten voor het rijk van God hebben en wordt vooral ten opzichte van Israël een grote voorrang opgemerkt.
Hier wordt de ondergang van de anti-christ voorgesteld, die men naar het uiterlijk aanzien niet te verwachten had en dat door zeven stappen, kort op elkaar volgend, totdat hij verdelgd en in de afgrond geworpen wordt. In het zinnebeeld komen zeven engelen voor; men moet het aanmerken als een zinnebeeld en daarom niet te zeer starogen, wie deze engelen zijn, maar daardoor verstaan zodanige mensen, die God tot dit werk zou willen gebruiken; want dit werk is tot onze dagen niet uitgevoerd door engelen, maar door mensen, zoals de ondervinding leert. De beschrijving (Revelation 15:6) en het werk van een van de vier dieren aan de engelen (Revelation 15:7) tonen dat duidelijk. Zij hadden de laatste plagen over de anti-christ, die zij, als middelen in de hand van God over hem brengen zouden en in die zou de toorn van God eindigen, omdat hij te enenmale door die plagen verwoest en uitgedelgd zou worden.
Vers 2
2. En ik zag gelijktijdig met de zeven engelen iets voor mijn ogen als een glazen zee, zoals ik die reeds in Revelation 4:6 had gezien; maar deze was als met vuur gemengd 1), evenals in een edelsteen of in het glas vlammen schitteren, als het schijnsel van het vuur er op valt. En ook zag ik die de overwinning hadden (liever; "de overwinnenden", want nog was de volle werkelijke zegepraal iets toekomstigs (Revelation 17:14) van (Gr. "uit", d. i. "uit de macht van het beest en van zijn beeld en van zijn merkteken en van het getal van zijn naam 2), zodat zij zich inwendig ervan onthielden en ook uitwendig voor alle huichelachtige schijn van onderwerping bewaarden, noch in de aanbidding van zijn beeld, noch in het aannemen van zijn merktekenen, of ook maar van het getal van zijnnaam bewilligend (Revelation 13:11 vv.). Ik zag die geredden, die gekeerd naar de troon van God, waarvoor de zee zich bevond (Revelation 4:6) stonden aan de glazen zee, evenals eens de kinderen van Israël na hun doorgaan door de Rode zee aan de anderen oever stonden (Exodus 14:30 v.), hebbende de citers van God 3), de hun door God gegeven en tot Gods lof bestemde harpen.1) De glazen zee is evenzeer een beeld van de onmetelijkheid en heiligheid van de daden van God, als van Zijn majestueuze rust in al Zijn handelen. Hier komt echter de zee niet aan Johannes voor, evenals in Revelation 4:6, helder als kristal, maar als met vuur gemengd: de heilige toorn van God gloeit door de stromen van Zijn daden heen, waartoe Hij Zich nu bereidt.
Dat is de zee, die in haar onpeilbaarheid toch helder schittert, de zee van de wonderbare gerichten en leidingen van God, die hier tevens met het vuur van de toorn in de laatste gericht voltooid, gemengd is.
2) Zonder twijfel zijn dit de martelaars van de laatste tijd; zij zijn nu in de hemel; hier zijn zij overwinnaars, niet omdat zij de aanbidders van het beest hier op aarde weerstonden en een zegepraal over deze hadden behaald, maar zij hebben geleden als hun Heer en Meester (Revelation 13:7). Zij hebben de vermenging gemeden met de dienst van het beest; zij hebben zich niet laten besmetten, zich niet door de wegrukkende vloed laten meeslepen, maar liever smaad en vervolging en ten slotte de dood verdragen, dan dat zij de naam van hun God en Heiland, het kruis van Christus verloochend en zich het eeuwig Evangelie zouden geschaamd hebben tegenover de trotse geesten en het leugen-evangelie. Zo zijn zij door verdragen alleen tot overwinnaars geworden, niet over het dier, maar van het dier weg, zoals er in de grondtekst eigenlijk staat, uit zijn strikken, uit de betrekking tot Hem.
3) Van de zaligheid van degenen, die in de Heere sterven werd in Revelation 14:13 gezegd, dat zij rusten van hun arbeid; daarbij komt hier de positieve zijde; zij staan aan de glazen zee en hebben de citers van God. Terwijl zij nu lijken op de kinderen van Israël aan de Rode zee, die de redding van God ondervonden hebben en Hem daarvoor prijzen, is hun ook de ingang in Kanan gewaarborgd, het deelgenootschap aan het duizendjarig rijk. Daarop, dat zij met de 144. 000 gekochten van de aarde in Revelation 14:1, die tot dat rijk zijn geroepen, eveneens komen tot de opstanding (Revelation 20:5 v.), wijst ook de omstandigheid, dat zij hier als harpspelers voorkomen; alleen zingen zij niet als de anderen een nieuw lied, dat niemand kan leren behalve de gekochten zelf, maar het oude lied in Nieuw Testamentische vorm. Dit lied wordt dan ook uitvoerig meegedeeld. Het betreft toch vooral de volken en heidenen en talen van de koninkrijken, waarvoor Johannes sinds Revelation 10:11 moet voor zeggen en is bemoediging en vertroosting voor hen, die de allerzwaarste verdrukkingen (Matthew 24:21 v.) zullen beleven, terwijl het nieuwe lied van de gekochten ook voor de ziener van de Openbaring erborgen moet blijven wat de woorden aangaat en hem alleen de heerlijke toestand, die zij bezaten, werd geopenbaard.
Evenals bij de Egyptische tovenaars tegenover Mozes de zweren natuurlijk uitbarstten, zo geschiedde dit bij de Evangelieverkondiging geestelijk en werd het hart van de vleselijk gezinde heidenen in het Romeinse rijk met toorn en wraakzucht vervuld, toen de apostelen en hun medehelpers hun de onbekende God predikten, en krachtig getuigden tegen hun zedeloze godsdienst en het ontuchtig veelgodendom van hun dichters (Acts 17:22, Acts 17:32; Acts 19:23-Acts 19:28 en 34-37). (HET BOEK VOOR ONZE TIJD).
Zij stonden aan de glazen zee met vuur gemengd, zoals Israël aan de Rode zee stond, waardoor het droogvoets was doorgegaan en waarin de Egyptenaren verdronken waren, wier water klaar was als glas en beschenen door de vuurkolom, zo gaf het weerschijn, alsof het water met vuur gemengd was; zo stonden deze ontkomenen als aan de zee, de vijanden ontkomen en gereed om God voor de verlossing te loven, zoals het ontkomen Israël deed. In de tempel te Jeruzalem was een groot koperen vat, dat vol water gehouden werd tot reiniging van de priesters en afwassing van de offeranden en de naam van zee droeg, vanwege de grote hoeveelheid water, die het hield. Hierop wordt gezinspeeld Openbaring :6, waar de zee was voor de troon en de zeven brandende lampen daarbij. Verbeeldt u zo'n groot vat van doorschijnend glas en vol doorzichtig water en bestraald door de zeven brandende lampen, waardoor het schijnt, alsof er vuur onder het water gemengd is. Deze zee beeldt de kracht af van Christus' bloed tot zuivering van alle schuld en straf en tot verzoening met God, alsmede de kracht tot verlichting, heiligmaking en vuur van de Heilige Geest, in welk opzicht door de Heere Jezus gezegd wordt, de Zijnen met de Heilige Geest en met vuur te dopen. Zoals de overwinning van de heidense keizers was door Christus, zo wordt hier aangetoond, dat de verlossing van de anti-christ ook door Christus' bloed en Geest geschiedde, door de glazen zee, met bloed gemengd voor afgebeeld. Het staan aan de glazen zee geeft hun genoegen in Christus en in de verlossing door Christus te kennen en hun blijven bij Hem, in erkentenis, dat alles, wat zij genoten, door Hem was en dat hun hart bereid was om Hem te loven, wat door de citers te kennen wordt gegeven. Deze citers worden gezegd Gods citers te zijn, vanwege de uitnemendheid van hun blijdschap en geneigdheid om God te loven en omdat God hun de oorzaak van zingen en de citers als in handen gegeven had.
De glazen zee schijnt niets anders te kennen te geven, dan door de zee de menigte, door het glas de glans, door het vuur de reinheid van hen, die het zalige leven waardig zijn.
Met toespeling op Exodus 14:20 staan zij als overwinnaars, die alle tegenspoeden van de wereld ontworsteld zijn, nochtans zich die tot prijs van Gods genade herinneren en de onheilen de vijanden toegezonden beschouwen. Men kan dat staan ook verklaren met de volheid van de overwinning, de blijdschap van het oprecht gemoed, de gereedheid tot Gods lof, de eerbied voor God door hen aangebeden. Wij twijfelen niet, of onder dit zinnebeeld worden de belijders van de waarheid van het Evangelie voorgesteld, die God tot getuigen van Zijn oordelen wilde stellen, die Hij tot ondergang van het beest beschoren had. Deze zonden na het doorworstelen van de zwaarste rampen eindelijk zien, dat de laatste schalen van Gods toorn op het rijk van de Antichrist uitgestort werden en zij in langgewenste vrijheid gesteld, met eenparige harten en stemmen de weldaad van de verlossing en vrijheid zouden erkennen en met dankbaarheid God in al Zijn wegen en oordelen rechtvaardigen en roemen.
Vers 2
2. En ik zag gelijktijdig met de zeven engelen iets voor mijn ogen als een glazen zee, zoals ik die reeds in Revelation 4:6 had gezien; maar deze was als met vuur gemengd 1), evenals in een edelsteen of in het glas vlammen schitteren, als het schijnsel van het vuur er op valt. En ook zag ik die de overwinning hadden (liever; "de overwinnenden", want nog was de volle werkelijke zegepraal iets toekomstigs (Revelation 17:14) van (Gr. "uit", d. i. "uit de macht van het beest en van zijn beeld en van zijn merkteken en van het getal van zijn naam 2), zodat zij zich inwendig ervan onthielden en ook uitwendig voor alle huichelachtige schijn van onderwerping bewaarden, noch in de aanbidding van zijn beeld, noch in het aannemen van zijn merktekenen, of ook maar van het getal van zijnnaam bewilligend (Revelation 13:11 vv.). Ik zag die geredden, die gekeerd naar de troon van God, waarvoor de zee zich bevond (Revelation 4:6) stonden aan de glazen zee, evenals eens de kinderen van Israël na hun doorgaan door de Rode zee aan de anderen oever stonden (Exodus 14:30 v.), hebbende de citers van God 3), de hun door God gegeven en tot Gods lof bestemde harpen.1) De glazen zee is evenzeer een beeld van de onmetelijkheid en heiligheid van de daden van God, als van Zijn majestueuze rust in al Zijn handelen. Hier komt echter de zee niet aan Johannes voor, evenals in Revelation 4:6, helder als kristal, maar als met vuur gemengd: de heilige toorn van God gloeit door de stromen van Zijn daden heen, waartoe Hij Zich nu bereidt.
Dat is de zee, die in haar onpeilbaarheid toch helder schittert, de zee van de wonderbare gerichten en leidingen van God, die hier tevens met het vuur van de toorn in de laatste gericht voltooid, gemengd is.
2) Zonder twijfel zijn dit de martelaars van de laatste tijd; zij zijn nu in de hemel; hier zijn zij overwinnaars, niet omdat zij de aanbidders van het beest hier op aarde weerstonden en een zegepraal over deze hadden behaald, maar zij hebben geleden als hun Heer en Meester (Revelation 13:7). Zij hebben de vermenging gemeden met de dienst van het beest; zij hebben zich niet laten besmetten, zich niet door de wegrukkende vloed laten meeslepen, maar liever smaad en vervolging en ten slotte de dood verdragen, dan dat zij de naam van hun God en Heiland, het kruis van Christus verloochend en zich het eeuwig Evangelie zouden geschaamd hebben tegenover de trotse geesten en het leugen-evangelie. Zo zijn zij door verdragen alleen tot overwinnaars geworden, niet over het dier, maar van het dier weg, zoals er in de grondtekst eigenlijk staat, uit zijn strikken, uit de betrekking tot Hem.
3) Van de zaligheid van degenen, die in de Heere sterven werd in Revelation 14:13 gezegd, dat zij rusten van hun arbeid; daarbij komt hier de positieve zijde; zij staan aan de glazen zee en hebben de citers van God. Terwijl zij nu lijken op de kinderen van Israël aan de Rode zee, die de redding van God ondervonden hebben en Hem daarvoor prijzen, is hun ook de ingang in Kanan gewaarborgd, het deelgenootschap aan het duizendjarig rijk. Daarop, dat zij met de 144. 000 gekochten van de aarde in Revelation 14:1, die tot dat rijk zijn geroepen, eveneens komen tot de opstanding (Revelation 20:5 v.), wijst ook de omstandigheid, dat zij hier als harpspelers voorkomen; alleen zingen zij niet als de anderen een nieuw lied, dat niemand kan leren behalve de gekochten zelf, maar het oude lied in Nieuw Testamentische vorm. Dit lied wordt dan ook uitvoerig meegedeeld. Het betreft toch vooral de volken en heidenen en talen van de koninkrijken, waarvoor Johannes sinds Revelation 10:11 moet voor zeggen en is bemoediging en vertroosting voor hen, die de allerzwaarste verdrukkingen (Matthew 24:21 v.) zullen beleven, terwijl het nieuwe lied van de gekochten ook voor de ziener van de Openbaring erborgen moet blijven wat de woorden aangaat en hem alleen de heerlijke toestand, die zij bezaten, werd geopenbaard.
Evenals bij de Egyptische tovenaars tegenover Mozes de zweren natuurlijk uitbarstten, zo geschiedde dit bij de Evangelieverkondiging geestelijk en werd het hart van de vleselijk gezinde heidenen in het Romeinse rijk met toorn en wraakzucht vervuld, toen de apostelen en hun medehelpers hun de onbekende God predikten, en krachtig getuigden tegen hun zedeloze godsdienst en het ontuchtig veelgodendom van hun dichters (Acts 17:22, Acts 17:32; Acts 19:23-Acts 19:28 en 34-37). (HET BOEK VOOR ONZE TIJD).
Zij stonden aan de glazen zee met vuur gemengd, zoals Israël aan de Rode zee stond, waardoor het droogvoets was doorgegaan en waarin de Egyptenaren verdronken waren, wier water klaar was als glas en beschenen door de vuurkolom, zo gaf het weerschijn, alsof het water met vuur gemengd was; zo stonden deze ontkomenen als aan de zee, de vijanden ontkomen en gereed om God voor de verlossing te loven, zoals het ontkomen Israël deed. In de tempel te Jeruzalem was een groot koperen vat, dat vol water gehouden werd tot reiniging van de priesters en afwassing van de offeranden en de naam van zee droeg, vanwege de grote hoeveelheid water, die het hield. Hierop wordt gezinspeeld Openbaring :6, waar de zee was voor de troon en de zeven brandende lampen daarbij. Verbeeldt u zo'n groot vat van doorschijnend glas en vol doorzichtig water en bestraald door de zeven brandende lampen, waardoor het schijnt, alsof er vuur onder het water gemengd is. Deze zee beeldt de kracht af van Christus' bloed tot zuivering van alle schuld en straf en tot verzoening met God, alsmede de kracht tot verlichting, heiligmaking en vuur van de Heilige Geest, in welk opzicht door de Heere Jezus gezegd wordt, de Zijnen met de Heilige Geest en met vuur te dopen. Zoals de overwinning van de heidense keizers was door Christus, zo wordt hier aangetoond, dat de verlossing van de anti-christ ook door Christus' bloed en Geest geschiedde, door de glazen zee, met bloed gemengd voor afgebeeld. Het staan aan de glazen zee geeft hun genoegen in Christus en in de verlossing door Christus te kennen en hun blijven bij Hem, in erkentenis, dat alles, wat zij genoten, door Hem was en dat hun hart bereid was om Hem te loven, wat door de citers te kennen wordt gegeven. Deze citers worden gezegd Gods citers te zijn, vanwege de uitnemendheid van hun blijdschap en geneigdheid om God te loven en omdat God hun de oorzaak van zingen en de citers als in handen gegeven had.
De glazen zee schijnt niets anders te kennen te geven, dan door de zee de menigte, door het glas de glans, door het vuur de reinheid van hen, die het zalige leven waardig zijn.
Met toespeling op Exodus 14:20 staan zij als overwinnaars, die alle tegenspoeden van de wereld ontworsteld zijn, nochtans zich die tot prijs van Gods genade herinneren en de onheilen de vijanden toegezonden beschouwen. Men kan dat staan ook verklaren met de volheid van de overwinning, de blijdschap van het oprecht gemoed, de gereedheid tot Gods lof, de eerbied voor God door hen aangebeden. Wij twijfelen niet, of onder dit zinnebeeld worden de belijders van de waarheid van het Evangelie voorgesteld, die God tot getuigen van Zijn oordelen wilde stellen, die Hij tot ondergang van het beest beschoren had. Deze zonden na het doorworstelen van de zwaarste rampen eindelijk zien, dat de laatste schalen van Gods toorn op het rijk van de Antichrist uitgestort werden en zij in langgewenste vrijheid gesteld, met eenparige harten en stemmen de weldaad van de verlossing en vrijheid zouden erkennen en met dankbaarheid God in al Zijn wegen en oordelen rechtvaardigen en roemen.
Vers 3
3. En zij, de citerspelers aan de glazen zee, zongen het gezang van Mozes, de dienstknecht van God en het gezang van het Lam 1), het lied in Exodus 15:1-Exodus 15:18 wel niet woordelijk, maar zakelijk en zo dat het tot een verlossingslied werd van de gemeente van het Nieuwe Testament. Aan de daad van de verlossing uit de hand van Farao en diens ruiters werd de redding, door de Heiland teweeggebracht, uit de macht van een veel ergere vervolger vastgeknoopt. Zij zongen die lofzang, zeggend als het gedurig refrein daarop: a) Groot en wonderlijk zijn uw werken, Heere, U almachtige God! want nu blijkt het woord waarheid, dat de poorten van de hel de gemeente van Christus niet zullen overweldigen (Matthew 16:18). b) Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, U Koning van de heiligen 2) (volgens andere lezing "van de heidenen" Jeremiah 10:7).a) Psalms 111:2; Psalms 139:14 b) Psalms 145:17
1)Woordelijke overeenstemming met het lied van Mozes mogen wij reeds na het "en het gezang van het Lam" niet verwachten. Dat zou de zaligheid door het Lam teweeg gebracht, vernederen, het voorstellen als niets dan een herhaling van het vorige. Nieuwe zaligheid, nieuw gezang; maar gemeen met het lied van Mozes heeft het lied van het Lam, dat de heidense wereldmacht het voorwerp van de rechterlijke werkzaamheid van God is.
Mozes, de knecht van God, had de opdracht het volk van God door de krachtige arm van de Heere uit het diensthuis Egypte te leiden en zijn lied is in de eerste betekenis geen ander dan dat loflied op de ondervonden redding dat Mozes met Israël aan de Schelfzee zong. Maar de verlossing uit Egypte, waarvan de gedachtenis tevens op voorafbeeldende wijze door de instellen van het paaslam moest worden onderhouden, is slechts het lied van de grote, algemene en eeuwige verlossing uit de heerschappij van de zonde en van de dood, die wij aan het dierbaar bloed van Christus als van een onschuldig en onbevlekt Lam te danken hebben, en welke ons tot kinderen maakt, terwijl Mozes, de knecht van God, niet anders dan een verhouding van knechten tot God stichten kon. Deze geestelijke verlossing is het dan ook, waarop elke andere verlossing van de kinderen van God berust, krachtens welke zij ook alleen de laatste tijd van strijd en ellende zegevierend kan doorstaan en waarin de lof het hier door hen aangeheven lied van het Lam bestaat. Is nu aan de glazen zee die eerste voorafbeeldende verlossing zowel als de laatste, de eeuwige, het lofgezang van de overwinnaars, dan is hiermee gesproken van een prijzen van alle daden van God, het verlossen van het begin tot aan het einde, zoals dat op dit punt van de ontwikkeling, nu de geschiedenis van de mensheid op aarde haar besluit tegemoet snelt, op haar plaats is. Deze verlossingsdaden van God, zoals die tevens met gerichten over de vijanden verbonden zijn, maken juist de doorzichtig heldere, met vuur vermengde zee uit, in welks diepte de harpspelers aanbiddend neerzien.
In donkere uren op aarde, als de wereldmacht over de Kerk scheen te triomferen, hadden zij vaak getwijfeld aan de grootheid van de werken van God, van de gerechtigheid en waarheid van Zijn wegen, getwijfeld of Hij werkelijk de Almachtige, de Koning van de heidenen was. Nu schamen zij zich over die twijfel; zij zijn met de daad weerlegd; de wolken, die de heerlijkheid van God voor hun ogen verborgen, zijn geheel verdwenen.
De zee is de grote vloed van de wonderbare werken van God, de vloed van Zijn heilige wegen en rechtvaardige daden, waardoor de boosheid eerst getuchtigd en daarna vernietigd wordt. Dat deze zee een glazen is, geeft de helderheid en heerlijkheid van die oordelen te kennen: zij zijn zuiver en doorschijnend als het glas. Die zee is met vuur gemengd; met het vuur van de toorn van God, want deze oordelen zijn openbaringen van Zijn heilige ongenoegens, waardoor de Hem vijandige wereldheerschappij wordt getroffen. Hetgeen het gezicht van de zee in beeldspraak aanduidt, dat zegt het lofgezang van de gezaligden in eigenlijke bewoordingen. Zij hebben door een bloedige strijd, met de dood bezegeld, de overwinning over het beest behaald. Nu aanschouwen zij de getrouwe Kerk op aarde en haar overwinning en hoe zij eenmaal met hulp van de goddelijke kracht volkomen over de macht van de wereld zegepralen zal. Daarom jubelen zij in geloof over de heerlijke uitkomst, die op aarde te beurt valt aan de zaak, waarvoor zij op aarde streden en prijzen de grote daden van God, waardoor het beest wordt neergeworpen. Die heilige wegen van de Heere zijn nog wel niet voleindigd en schijnbaar is het beest nog in het ongestoorde bezit van zijn heerschappij, want de zeven plagen zijn nog niet aangevangen; maar zoals het geloof zich verzekerd houdt van de dingen, die men niet ziet, zo is voor het geloof van de gezaligden het toekomende reeds als tegenwoordig en daarom vermelden zij zingend en op goddelijke citers spelend, Gods lof wegens hetgeen van de engelen zal uitgaan.
Toen Mozes en de kinderen van Israël door de Rode zee aan de handen van Farao ontkomen waren, zongen zij de Heere een lofzang; zo zingt de Kerk bij dergelijke gelegenheid het lied van Mozes; niet dezelfde woorden, maar dezelfde zin en inhoud, zijnde de lof van God. Zij zongen het lied van het Lam, van Christus, die gaf de stof, namelijk de verlossing door Zijn bloed; dit legde een nieuw lied in hun mond (Psalms 40:4). Dit gaf hun hart en geest om wel te zingen (1 Corinthians 14:15). Dat was het onderwerp van hun gezang en zij zongen het ter ere van Christus, hun Koning.
`k Zal van Jehova, mijn Bevrijder, Het lied doen galmen uit mijn mond. Hij heeft het paard en zijn berijder Ter neer geslingerd tot de grond. Hij is mijn God, mijn roem, mijn zege, De God mijns vaders. `k Geef Hem eer, Dat de aarde zich van schrik bewege! Zijn naam is Held. Zijn naam is Heer.
Het volk van Cham met ros en wagen Het zeepad dreigend ingetreen Zij zijn gevallen, daar wij het zagen, Zij Zijn gezonken als de steen. Ik zal van hulp en uitkomst spreken. Uw rechterhand heeft ze verplet, U heeft hun lijken tot een teken Aan de oevers van de Schelfzee gezet.
De wateren, in twee gekloven, De waatren stonden op een hoop Bij het licht van de vuurkoloms van boven, En zie! de zon hernam haar loop. Daar sprak de vijand: "` k Zal vervolgen! `k Zal koelen aan dat volk mijn moed. Mijn zwaard is dorstig en verbolgen. Opslorpen zal mijn zwaard hun bloed. "
O God! U bliest! het zijn golven weer en van de Egyptenaren dood! Zij stortten in de diepte neer! Zij kleefden aan de grond als lood. Wie is als U, o God der goden? Wie is als U, geducht in macht? Die wind en waatren heeft geboden, Het werk, het werktuig van Uw kracht. En thans! U zult ze verder weiden, Wier boei Uw bondstrouw heeft geslaakt, Ze door de steenwoestijnen leiden, Naar het land, de vaderen vermaakt. De volken horen het. Zij trillen. Heel Palestina dreunt en kraakt. Wie zal uw angst, o Moab! stillen, Of weren het volk, dat u genaakt.
Ja, het volk trekt op, door u verkregen, O God des eeuwgen erfverbonds! U voert het aan op wonderwegen, Gedenkend aan de eed Uws monds. U zult ze nestlen in de steden, U zult ze wortlen in de grond, Nog door van de reuzen voet getreden, Tot wier verdelging U ze zondt.
Van eeuw tot eeuw zult U regeren, U bent mijn God, mijns vaders God! Wie zal uw legerbenden keren, U zult ze voeren in hun lot! Zingt, zingt Jehovah de Bevrijder, Zingt Hem met rei en rinkelbom. Hij blies! het paard en zijn berijder Kwam in de diepe waatren om.
Dus aan de oevers van die baren, eens geëffend tot een pad, Zongen Mirjams maagdenreien het heil, dat God gegeven had, Waar de nagalm van blijft ruisen aller eeuwen loopkring door Dan, opnieuw wordt opgevangen door een maagdelijken koor, Door het koor van Uw verlosten, sterke Held, Emmanuël! Daar zij uw triumfen zingen over zonde, dood en hel.
Aan de oever van geen golven meer, door stormen opgeruid, Maar der spiegelzilvren vlakte, die bij het hemel harpgeluid Afbeeldt slingerende kampen onder worstlend zielsgebed, Vaak met paarlende angstzweetdroppen doorgestren en neergezet,
Neergezet nu en voor eeuwig opgelost in eeuwgen vre Aan den oever dier kristallen, maar met vuur gemengde zee, Die Johannes van op Patmos met des Geest oog vernam, Zingt men nog het lied van Mozes, maar ter ere van het Lam.
Van het Lam, de Leeuw uit Juda, Offeraar en Lam te zaam, het Heil van God, in het vlees gekomen, is Zijn nooit volprezen naam. Van dien Heiland, die Bevrijder, zingt de hemel, zinge de aard! Lof, aanbidding, alverloochning is Hij hier en eeuwig waard, Goël, Hij, uit zwaarder dwangjuk dan Egyptes dienstbaarheid, Die geduchter dan de golven van de Schelfzee ten voetpad scheidt; Die een pad vond voor verloornen door de diepten van de dood, Die door moeilijke woestijnen laaft met waatren, zelf het Brood, Dat we U volgen, goede Herder! grote Leidsman, Koning, Held. (Trek ons met genadekoorden!) op de schudding van het meir, Bij Uw zielstrijd in d' Olijfhof, Uw verhoging aan het kruis, Door de nacht van de doodsvallei eens naar het Vaderlijke huis.
.
Vers 3
3. En zij, de citerspelers aan de glazen zee, zongen het gezang van Mozes, de dienstknecht van God en het gezang van het Lam 1), het lied in Exodus 15:1-Exodus 15:18 wel niet woordelijk, maar zakelijk en zo dat het tot een verlossingslied werd van de gemeente van het Nieuwe Testament. Aan de daad van de verlossing uit de hand van Farao en diens ruiters werd de redding, door de Heiland teweeggebracht, uit de macht van een veel ergere vervolger vastgeknoopt. Zij zongen die lofzang, zeggend als het gedurig refrein daarop: a) Groot en wonderlijk zijn uw werken, Heere, U almachtige God! want nu blijkt het woord waarheid, dat de poorten van de hel de gemeente van Christus niet zullen overweldigen (Matthew 16:18). b) Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, U Koning van de heiligen 2) (volgens andere lezing "van de heidenen" Jeremiah 10:7).a) Psalms 111:2; Psalms 139:14 b) Psalms 145:17
1)Woordelijke overeenstemming met het lied van Mozes mogen wij reeds na het "en het gezang van het Lam" niet verwachten. Dat zou de zaligheid door het Lam teweeg gebracht, vernederen, het voorstellen als niets dan een herhaling van het vorige. Nieuwe zaligheid, nieuw gezang; maar gemeen met het lied van Mozes heeft het lied van het Lam, dat de heidense wereldmacht het voorwerp van de rechterlijke werkzaamheid van God is.
Mozes, de knecht van God, had de opdracht het volk van God door de krachtige arm van de Heere uit het diensthuis Egypte te leiden en zijn lied is in de eerste betekenis geen ander dan dat loflied op de ondervonden redding dat Mozes met Israël aan de Schelfzee zong. Maar de verlossing uit Egypte, waarvan de gedachtenis tevens op voorafbeeldende wijze door de instellen van het paaslam moest worden onderhouden, is slechts het lied van de grote, algemene en eeuwige verlossing uit de heerschappij van de zonde en van de dood, die wij aan het dierbaar bloed van Christus als van een onschuldig en onbevlekt Lam te danken hebben, en welke ons tot kinderen maakt, terwijl Mozes, de knecht van God, niet anders dan een verhouding van knechten tot God stichten kon. Deze geestelijke verlossing is het dan ook, waarop elke andere verlossing van de kinderen van God berust, krachtens welke zij ook alleen de laatste tijd van strijd en ellende zegevierend kan doorstaan en waarin de lof het hier door hen aangeheven lied van het Lam bestaat. Is nu aan de glazen zee die eerste voorafbeeldende verlossing zowel als de laatste, de eeuwige, het lofgezang van de overwinnaars, dan is hiermee gesproken van een prijzen van alle daden van God, het verlossen van het begin tot aan het einde, zoals dat op dit punt van de ontwikkeling, nu de geschiedenis van de mensheid op aarde haar besluit tegemoet snelt, op haar plaats is. Deze verlossingsdaden van God, zoals die tevens met gerichten over de vijanden verbonden zijn, maken juist de doorzichtig heldere, met vuur vermengde zee uit, in welks diepte de harpspelers aanbiddend neerzien.
In donkere uren op aarde, als de wereldmacht over de Kerk scheen te triomferen, hadden zij vaak getwijfeld aan de grootheid van de werken van God, van de gerechtigheid en waarheid van Zijn wegen, getwijfeld of Hij werkelijk de Almachtige, de Koning van de heidenen was. Nu schamen zij zich over die twijfel; zij zijn met de daad weerlegd; de wolken, die de heerlijkheid van God voor hun ogen verborgen, zijn geheel verdwenen.
De zee is de grote vloed van de wonderbare werken van God, de vloed van Zijn heilige wegen en rechtvaardige daden, waardoor de boosheid eerst getuchtigd en daarna vernietigd wordt. Dat deze zee een glazen is, geeft de helderheid en heerlijkheid van die oordelen te kennen: zij zijn zuiver en doorschijnend als het glas. Die zee is met vuur gemengd; met het vuur van de toorn van God, want deze oordelen zijn openbaringen van Zijn heilige ongenoegens, waardoor de Hem vijandige wereldheerschappij wordt getroffen. Hetgeen het gezicht van de zee in beeldspraak aanduidt, dat zegt het lofgezang van de gezaligden in eigenlijke bewoordingen. Zij hebben door een bloedige strijd, met de dood bezegeld, de overwinning over het beest behaald. Nu aanschouwen zij de getrouwe Kerk op aarde en haar overwinning en hoe zij eenmaal met hulp van de goddelijke kracht volkomen over de macht van de wereld zegepralen zal. Daarom jubelen zij in geloof over de heerlijke uitkomst, die op aarde te beurt valt aan de zaak, waarvoor zij op aarde streden en prijzen de grote daden van God, waardoor het beest wordt neergeworpen. Die heilige wegen van de Heere zijn nog wel niet voleindigd en schijnbaar is het beest nog in het ongestoorde bezit van zijn heerschappij, want de zeven plagen zijn nog niet aangevangen; maar zoals het geloof zich verzekerd houdt van de dingen, die men niet ziet, zo is voor het geloof van de gezaligden het toekomende reeds als tegenwoordig en daarom vermelden zij zingend en op goddelijke citers spelend, Gods lof wegens hetgeen van de engelen zal uitgaan.
Toen Mozes en de kinderen van Israël door de Rode zee aan de handen van Farao ontkomen waren, zongen zij de Heere een lofzang; zo zingt de Kerk bij dergelijke gelegenheid het lied van Mozes; niet dezelfde woorden, maar dezelfde zin en inhoud, zijnde de lof van God. Zij zongen het lied van het Lam, van Christus, die gaf de stof, namelijk de verlossing door Zijn bloed; dit legde een nieuw lied in hun mond (Psalms 40:4). Dit gaf hun hart en geest om wel te zingen (1 Corinthians 14:15). Dat was het onderwerp van hun gezang en zij zongen het ter ere van Christus, hun Koning.
`k Zal van Jehova, mijn Bevrijder, Het lied doen galmen uit mijn mond. Hij heeft het paard en zijn berijder Ter neer geslingerd tot de grond. Hij is mijn God, mijn roem, mijn zege, De God mijns vaders. `k Geef Hem eer, Dat de aarde zich van schrik bewege! Zijn naam is Held. Zijn naam is Heer.
Het volk van Cham met ros en wagen Het zeepad dreigend ingetreen Zij zijn gevallen, daar wij het zagen, Zij Zijn gezonken als de steen. Ik zal van hulp en uitkomst spreken. Uw rechterhand heeft ze verplet, U heeft hun lijken tot een teken Aan de oevers van de Schelfzee gezet.
De wateren, in twee gekloven, De waatren stonden op een hoop Bij het licht van de vuurkoloms van boven, En zie! de zon hernam haar loop. Daar sprak de vijand: "` k Zal vervolgen! `k Zal koelen aan dat volk mijn moed. Mijn zwaard is dorstig en verbolgen. Opslorpen zal mijn zwaard hun bloed. "
O God! U bliest! het zijn golven weer en van de Egyptenaren dood! Zij stortten in de diepte neer! Zij kleefden aan de grond als lood. Wie is als U, o God der goden? Wie is als U, geducht in macht? Die wind en waatren heeft geboden, Het werk, het werktuig van Uw kracht. En thans! U zult ze verder weiden, Wier boei Uw bondstrouw heeft geslaakt, Ze door de steenwoestijnen leiden, Naar het land, de vaderen vermaakt. De volken horen het. Zij trillen. Heel Palestina dreunt en kraakt. Wie zal uw angst, o Moab! stillen, Of weren het volk, dat u genaakt.
Ja, het volk trekt op, door u verkregen, O God des eeuwgen erfverbonds! U voert het aan op wonderwegen, Gedenkend aan de eed Uws monds. U zult ze nestlen in de steden, U zult ze wortlen in de grond, Nog door van de reuzen voet getreden, Tot wier verdelging U ze zondt.
Van eeuw tot eeuw zult U regeren, U bent mijn God, mijns vaders God! Wie zal uw legerbenden keren, U zult ze voeren in hun lot! Zingt, zingt Jehovah de Bevrijder, Zingt Hem met rei en rinkelbom. Hij blies! het paard en zijn berijder Kwam in de diepe waatren om.
Dus aan de oevers van die baren, eens geëffend tot een pad, Zongen Mirjams maagdenreien het heil, dat God gegeven had, Waar de nagalm van blijft ruisen aller eeuwen loopkring door Dan, opnieuw wordt opgevangen door een maagdelijken koor, Door het koor van Uw verlosten, sterke Held, Emmanuël! Daar zij uw triumfen zingen over zonde, dood en hel.
Aan de oever van geen golven meer, door stormen opgeruid, Maar der spiegelzilvren vlakte, die bij het hemel harpgeluid Afbeeldt slingerende kampen onder worstlend zielsgebed, Vaak met paarlende angstzweetdroppen doorgestren en neergezet,
Neergezet nu en voor eeuwig opgelost in eeuwgen vre Aan den oever dier kristallen, maar met vuur gemengde zee, Die Johannes van op Patmos met des Geest oog vernam, Zingt men nog het lied van Mozes, maar ter ere van het Lam.
Van het Lam, de Leeuw uit Juda, Offeraar en Lam te zaam, het Heil van God, in het vlees gekomen, is Zijn nooit volprezen naam. Van dien Heiland, die Bevrijder, zingt de hemel, zinge de aard! Lof, aanbidding, alverloochning is Hij hier en eeuwig waard, Goël, Hij, uit zwaarder dwangjuk dan Egyptes dienstbaarheid, Die geduchter dan de golven van de Schelfzee ten voetpad scheidt; Die een pad vond voor verloornen door de diepten van de dood, Die door moeilijke woestijnen laaft met waatren, zelf het Brood, Dat we U volgen, goede Herder! grote Leidsman, Koning, Held. (Trek ons met genadekoorden!) op de schudding van het meir, Bij Uw zielstrijd in d' Olijfhof, Uw verhoging aan het kruis, Door de nacht van de doodsvallei eens naar het Vaderlijke huis.
.
Vers 4
4. Wie zou U niet vrezen, Heere! en Uw Naam niet verheerlijken? Want U bent alleen heilig (in de grondtekst staat "recht", Deuteronomy 32:4); want alle volken zullen komen, zodat het woord van de profetie vervuld wordt en voor U aanbidden; want uw oordelen, waarmee U heeft gedreigd, zijn in het oordeel over de antichrist openbaar geworden. "Dit is nog niet een schildering van de eeuwige zaligheid, maar van een tijd, die die voorafgaat en op de antichrist volgt; een tijd van algemene erkenning van Christus en van Zijn gemeente" (Revelation 20:1 v.).Wonder heerlijk lied! Geen compositie van dit lied uit spreuken van het Oude Testament, maar een lied in hoger koor, welks hoofdakkoorden waren aangegeven door de godverheerlijkende zielen van de heiligen van de vroegere tijd. "Groot en wonderlijk zijn uw werken, Heere! U, almachtige God", zo heffen zij aan, evenals eens de gemeente van Israël in Psalms 92:6 had gezongen: "O Heere! hoe groot zijn Uw werken! zeer diep zijn uw gedachten! " "Rechtvaardig en waarachtig Zijn uw wegen, U Koning van de heidenen! " zo wordt weer gehoord bij de klank van de citers, evenals eens het huis van David en de gemeente van Israël na doorgestaan lijden in Psalms 145:17 had gezongen: "De Heere is rechtvaardig in al Zijn wegen en goedertieren in al Zijn werken. " En evenals Jeremia (Revelation 10:7) reeds had geroepen: "Wie zou U niet vrezen, U Koning van de heidenen? " zo zingen ook zij: "Wie zou u niet vrezen, Heere! en Uw Naam niet verheerlijken? Want U bent alleen recht; want alle volken zullen komen en voor u aanbidden; want uw oordelen zijn openbaar geworden. " Men hoort hoe de hier lovende schare hier beneden in het woord van de Heere heeft geleefd en in Hem kracht gevonden heeft voor haar strijd, daarom klinkt Davids danktoon, toen de Heere hem uit Abrahams hand verlost had, door het slot van het lied: "Onder de goden is niemand u gelijk, Heere! en er zijn geen zoals uw werken. Al de Heidenen, Heere! die U gemaakt heeft, zullen komen en zullen zich voor uw aanschijn neerbuigen en Uw Naam eren, want U bent groot en doet wonderwerken. U alleen bent God" zo had David gezongen in zijn dagen in Psalms 86:8, Zo klinkt dat wonderbare lied van de citerspelers aan de glazen zee, met vuur gemengd voor ons een vermaning en een bijzonder heerlijke troost! een vermaning, om ons evenals zij, nu en dan in de zee te verdiepen, die de stromen van het woord van God vormen, opdat wij, als er moet worden geprezen, evenals zij, het vermogen in de akkoorden van het eeuwige woord; een vertroosting inderdaad, wie zou niet met heilige ironie zien op het woeden van de vijanden van het Lam, als hij zijn oor leent aan het lied van Mozes en van het Lam? Wie zou niet de moeite van deze tijd verdragen, als dat zegelied uit het land van de eeuwigheid om hen ruist?
"Groot en verbazingwekkend zijn uw werken, o Heere, God, Almachtige! " Aan de Zaterdagavond van de wereld, na de zes werkdagen van de goddelijke Schepper in het rijk van de natuur en van de genade worden de werken van God als verheven en wonderbare werken geprezen. Wat is sinds de schepping van de mensen en de zondeval tot aan het begin van het Duizendjarige Rijk al geschied! Wie zal hetgeen God in deze tijd aan de mensheid gedaan heeft, afmeten of waardig roemen? Wie de heilsinrichting van God van het Oude Verbond en de verlossing in het Nieuwe Verbond door Christus genoeg doorvorsen en voldoende daarvoor danken? Door deze handelingen openbaart de Heere Zich als God, de Almachtige, die niemand meer miskennen of loochenen kan, wanneer eenmaal de verblinding door de Satan ophoudt. "Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, U, Koning van de volken. " Deze wegen zijn zichtbaar in de lotgevallen van het Rijk van God en van het rijk van de duisternis. Hoe heeft God de duivel toegelaten, opdat diens rijk voor het gericht rijp wordt, alle mensen onder het juk te brengen, de Wereldrijken te stichten, de meest verdrukkende machten te voorschijn te roepen, sinds het Evangelie ingang gevonden heeft, het Evangelie zelf te vernietigen en in de plaats daarvan eindelijk, in het beest uit de afgrond weer de afgodsdienst te herstellen. Scheen het ten slotte niet, alsof er geen God meer in de hemel was en de duivel alleen heer, omdat het hem zelfs vergund werd, de heiligen om het leven te brengen? Rechtvaardig en waarachtig zijn de wegen van God! Daarom liet Hij de duivel zoveel toe, om hem als een rijp gewordene voor het oordeel te richten; en deswege wet Hij de bliksem van Zijn zwaard, om de antichrist en het Satansrijk neer te werpen. God is de Koning aller volken op aarde, omdat Hij vanaf het begin, op de hele aarde, ook waar de Satan naar het uitwendige te oordelen de zegevaan zwaaide, buiten hun weten heeft geregeerd en alles bestierd en omdat Hij nu ook in de werkelijkheid Koning van de mensen wordt, omdat alle knieën voor Hem zich buigen zullen. Door Zijn werken toont God Zich als de Almachtige, door Zijn wonderbare wereldregering als de Koning van de mensheid. 5. En na deze zag ik het toneel van vroeger (Revelation 15:1 v.) in een veranderde, nieuwe gedaante en zie, de tempel van de tabernakel van de getuigenis in de hemel werd geopend, de tempel in de hemel, het beeld van de tabernakel van de getuigenis op aarde (Exodus 25:9 Acts 7:44).
Vers 4
4. Wie zou U niet vrezen, Heere! en Uw Naam niet verheerlijken? Want U bent alleen heilig (in de grondtekst staat "recht", Deuteronomy 32:4); want alle volken zullen komen, zodat het woord van de profetie vervuld wordt en voor U aanbidden; want uw oordelen, waarmee U heeft gedreigd, zijn in het oordeel over de antichrist openbaar geworden. "Dit is nog niet een schildering van de eeuwige zaligheid, maar van een tijd, die die voorafgaat en op de antichrist volgt; een tijd van algemene erkenning van Christus en van Zijn gemeente" (Revelation 20:1 v.).Wonder heerlijk lied! Geen compositie van dit lied uit spreuken van het Oude Testament, maar een lied in hoger koor, welks hoofdakkoorden waren aangegeven door de godverheerlijkende zielen van de heiligen van de vroegere tijd. "Groot en wonderlijk zijn uw werken, Heere! U, almachtige God", zo heffen zij aan, evenals eens de gemeente van Israël in Psalms 92:6 had gezongen: "O Heere! hoe groot zijn Uw werken! zeer diep zijn uw gedachten! " "Rechtvaardig en waarachtig Zijn uw wegen, U Koning van de heidenen! " zo wordt weer gehoord bij de klank van de citers, evenals eens het huis van David en de gemeente van Israël na doorgestaan lijden in Psalms 145:17 had gezongen: "De Heere is rechtvaardig in al Zijn wegen en goedertieren in al Zijn werken. " En evenals Jeremia (Revelation 10:7) reeds had geroepen: "Wie zou U niet vrezen, U Koning van de heidenen? " zo zingen ook zij: "Wie zou u niet vrezen, Heere! en Uw Naam niet verheerlijken? Want U bent alleen recht; want alle volken zullen komen en voor u aanbidden; want uw oordelen zijn openbaar geworden. " Men hoort hoe de hier lovende schare hier beneden in het woord van de Heere heeft geleefd en in Hem kracht gevonden heeft voor haar strijd, daarom klinkt Davids danktoon, toen de Heere hem uit Abrahams hand verlost had, door het slot van het lied: "Onder de goden is niemand u gelijk, Heere! en er zijn geen zoals uw werken. Al de Heidenen, Heere! die U gemaakt heeft, zullen komen en zullen zich voor uw aanschijn neerbuigen en Uw Naam eren, want U bent groot en doet wonderwerken. U alleen bent God" zo had David gezongen in zijn dagen in Psalms 86:8, Zo klinkt dat wonderbare lied van de citerspelers aan de glazen zee, met vuur gemengd voor ons een vermaning en een bijzonder heerlijke troost! een vermaning, om ons evenals zij, nu en dan in de zee te verdiepen, die de stromen van het woord van God vormen, opdat wij, als er moet worden geprezen, evenals zij, het vermogen in de akkoorden van het eeuwige woord; een vertroosting inderdaad, wie zou niet met heilige ironie zien op het woeden van de vijanden van het Lam, als hij zijn oor leent aan het lied van Mozes en van het Lam? Wie zou niet de moeite van deze tijd verdragen, als dat zegelied uit het land van de eeuwigheid om hen ruist?
"Groot en verbazingwekkend zijn uw werken, o Heere, God, Almachtige! " Aan de Zaterdagavond van de wereld, na de zes werkdagen van de goddelijke Schepper in het rijk van de natuur en van de genade worden de werken van God als verheven en wonderbare werken geprezen. Wat is sinds de schepping van de mensen en de zondeval tot aan het begin van het Duizendjarige Rijk al geschied! Wie zal hetgeen God in deze tijd aan de mensheid gedaan heeft, afmeten of waardig roemen? Wie de heilsinrichting van God van het Oude Verbond en de verlossing in het Nieuwe Verbond door Christus genoeg doorvorsen en voldoende daarvoor danken? Door deze handelingen openbaart de Heere Zich als God, de Almachtige, die niemand meer miskennen of loochenen kan, wanneer eenmaal de verblinding door de Satan ophoudt. "Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, U, Koning van de volken. " Deze wegen zijn zichtbaar in de lotgevallen van het Rijk van God en van het rijk van de duisternis. Hoe heeft God de duivel toegelaten, opdat diens rijk voor het gericht rijp wordt, alle mensen onder het juk te brengen, de Wereldrijken te stichten, de meest verdrukkende machten te voorschijn te roepen, sinds het Evangelie ingang gevonden heeft, het Evangelie zelf te vernietigen en in de plaats daarvan eindelijk, in het beest uit de afgrond weer de afgodsdienst te herstellen. Scheen het ten slotte niet, alsof er geen God meer in de hemel was en de duivel alleen heer, omdat het hem zelfs vergund werd, de heiligen om het leven te brengen? Rechtvaardig en waarachtig zijn de wegen van God! Daarom liet Hij de duivel zoveel toe, om hem als een rijp gewordene voor het oordeel te richten; en deswege wet Hij de bliksem van Zijn zwaard, om de antichrist en het Satansrijk neer te werpen. God is de Koning aller volken op aarde, omdat Hij vanaf het begin, op de hele aarde, ook waar de Satan naar het uitwendige te oordelen de zegevaan zwaaide, buiten hun weten heeft geregeerd en alles bestierd en omdat Hij nu ook in de werkelijkheid Koning van de mensen wordt, omdat alle knieën voor Hem zich buigen zullen. Door Zijn werken toont God Zich als de Almachtige, door Zijn wonderbare wereldregering als de Koning van de mensheid. 5. En na deze zag ik het toneel van vroeger (Revelation 15:1 v.) in een veranderde, nieuwe gedaante en zie, de tempel van de tabernakel van de getuigenis in de hemel werd geopend, de tempel in de hemel, het beeld van de tabernakel van de getuigenis op aarde (Exodus 25:9 Acts 7:44).
Vers 6
6. En de zeven engelen, die volgens Revelation 15:1 de daar nader bepaalde zeven plagen hadden, als reeds lang hun in banden gegeven, kwamen uit de tempel om zich in dienst van de gerechtigheid van God te stellen, die de wet in het hemelse heiligdom neergelegd tegenover de verachters ervan handhaaft. Zij waren bekleed als priesters van de allerhoogste God, maar toch staande onder de Zoon des mensen (Revelation 1:13), met rein en blinkend lijnwaad en omgord om de borst met gouden gordels.Vers 6
6. En de zeven engelen, die volgens Revelation 15:1 de daar nader bepaalde zeven plagen hadden, als reeds lang hun in banden gegeven, kwamen uit de tempel om zich in dienst van de gerechtigheid van God te stellen, die de wet in het hemelse heiligdom neergelegd tegenover de verachters ervan handhaaft. Zij waren bekleed als priesters van de allerhoogste God, maar toch staande onder de Zoon des mensen (Revelation 1:13), met rein en blinkend lijnwaad en omgord om de borst met gouden gordels.Vers 7
7. En een van de vier dieren van de vier levenden in Revelation 4:6 gaf, ten teken, dat de zeven plagen door de gewone loop van de wereld en van de natuur worden volvoerd en opdat tevens zou erkend worden, dat zij van de troon van God uitgaan, de zeven engelen, die werktuigen tot het teweeg brengen van de plagen, zeven gouden schalen of schalen, vol van de toorn van God, die in alle eeuwigheid leeft. Die toorn zouden nu de afvalligen, voor wie de plagen bestemd zijn, ondervinden, terwijl het vreselijk is te vallen in de handen van de levende God (Deuteronomy 32:39 v. Hebrews 10:31).Vers 7
7. En een van de vier dieren van de vier levenden in Revelation 4:6 gaf, ten teken, dat de zeven plagen door de gewone loop van de wereld en van de natuur worden volvoerd en opdat tevens zou erkend worden, dat zij van de troon van God uitgaan, de zeven engelen, die werktuigen tot het teweeg brengen van de plagen, zeven gouden schalen of schalen, vol van de toorn van God, die in alle eeuwigheid leeft. Die toorn zouden nu de afvalligen, voor wie de plagen bestemd zijn, ondervinden, terwijl het vreselijk is te vallen in de handen van de levende God (Deuteronomy 32:39 v. Hebrews 10:31).Vers 8
8. En de tempel in de hemel (Revelation 15:5), van welks allerheilige, op het ogenblik, dat de schalen werden overgegeven, de Heere op gelijke wijze bezit nam, als Hij dat eens van het allerheilige in Exodus 40:34, 1 Kings 8:10 v. had gedaan, werd vervuld met rook uit de heerlijkheid van God die dat vervulde en uit Zijn kracht (Isaiah 6:4 Ezekiel 10:4); en niemand kon, evenmin als toen het aardse heiligdom door de ongenaakbare en majestueuze God in bezit werd genomen, in de tempel ingaan, totdat de zeven plagen van de zeven engelen geëindigd waren; want nu zou het woord in Isaiah 47:3 worden vervuld: "Ik zal wraak nemen en Ik zal op u niet aanvallen als een mens. "De kleding van wit lijnwaad stelt de engelen voor als priesters, die zich gereed maken tot het verrichten van een offer. Zij hebben te doen met een wereld, die door haar afval van het Lam van God verder geen ander offer heeft voor de zonde en nu onder de 7 toornschalen zelf valt als offer van de bezoekende gerechtigheid van God. Als zij verder gouden gordels om de borst dragen, geeft hun dit het uiterlijk van rust, van iets plechtigs, zoals dat dienaren en volvoerders van het recht van de almachtige God betaamt; ook zal door het omgorden om de borst hun hart zijn voorgesteld als omsloten en bewaard. In de gerichten, die zij teweeg brengen, zwijgt de stem van medelijden en ontferming en slechts n zaak wordt in het oog gehouden, dat Gods Woord gelijk is aan gelouterd goud en Zich aan allen, die Hem verachten, betoont als volkomen waarheid.
Het symbool van de schalen berust of de plaatsen van het Oude Testament, waarin sprake is van het uitstorten van Gods toorn; de schalen worden beschouwd als vaten, waarmee gemakkelijk en rijkelijk kan worden uitgegoten.
De zeven engelen komen uit de tempel van God als Zijn boden, die Zijn bevelen volvoeren; zij hebben reeds de zeven plagen, omdat de ziener (Revelation 15:1) ze reeds heeft aangewezen. Deze engelen worden voorgesteld als met priesterlijk gewaad bekleed; zij dragen reine, blinkend witte kleren, die door een gouden gordel om de borst, zoals de priesterlijke dos van Aron, bijeengehouden worden. Zij waren zo juist met priesterlijk werk onledig. Zij brengen het gebed van de martelaren in vervulling, omdat door hun toornschalen de moordenaars van de heiligen worden gedood en er zo meteen een dadelijke voldoening plaats heeft, omdat het bloed van de martelaars om wraak schreit. Het bloed wordt weliswaar ten dele ten tijde van de schalen zelf vergoten, maar dan ook onmiddellijk gewroken, zoals wij in de derde toornschaal zien.
Nu wordt de zuiver geestelijke zending van de zeven engelen door een voorwerp uit de schepping verzinnelijkt, door de gouden schalen vol van de ijver van de levende God. Deze schalen zijn een tegenbeeld van de gouden schalen, waarvan de Oudsten zich bedienden, om God hun dank voor Zijn grote weldaden in het rijk van de schepping en in het rijk van de genade toe te brengen. De onverlaten, die door de schalen van de goddelijke ijver getroffen worden, danken niet alleen God niet meer, maar hebben het Christendom sinds lang uit hun harten verbannen en koesteren ook het plan om het officieel af te schaffen en de Enige ware, in de eeuwigheden der eeuwigheden levende God te verloochenen en de mensheid in Zijn plaats te vergoden, de broze kinderen van de stervelingen, die als een schaduw voorbijgaan. Over deze boosaardige versmading van de goddelijke geboden ontbrandt de ijver van de eeuwige Hemelkoning, die de mensheid tot een bruid voor Christus had bestemd (Revelation 14:10). Evenals de tabernakel ten tijde van Mozes (Exodus 40:34) en de tempel van Salomo bij zijn inwijding vol werd van de rook van de heerlijkheid van de Heere, zodat noch Mozes, noch de priesters konden ingaan, zo wordt ook onder het zinnebeeld van de rook de heerlijkheid en de kracht van de almachtige God bedekt, zodat Zijn ijver niemand verteert, wanneer Hij, zonder te weten, dat de ijver van God is ontbrand, de tempel binnentrad. Pas na de uitstorting van de goddelijke toorn heeft het verkeer met God weer plaats Zes jaarduizenden hebben zich nu van het kluwen van de eeuwigheid afgewonden en Gods werelduurwerk staat op middernacht; de vaten van de toorn zijn rijp voor het gericht en Gods lankmoedigheid is uitgeput; de leugenmachten op aarde worden al stouter en stouter en hebben de zaak van God en al wat of God betrekking heeft, verdraaid en onkenbaar gemaakt; de Christenheid staat op het punt om de eer van God opnieuw de afgoden te geven en weer in het heidendom en vandaar in het antichristendom terug te vallen. Nu zal de Meerdere in macht tussenbeide komen; de tijd van wachten is voorbij; de bliksem van het zwaard van de Rechter is gewet; de bezem van het verderf is tot wegvagen bereid; uitgegoten worden de schalen van de goddelijke vuurijver en verdorven worden de aardverdervers; en de aarde wordt tot een koninkrijk voor Jezus.
De Cherubs zijn de vertegenwoordigers van de aardbewoners, waarover de oordelen van God zullen komen, zoals de engelen uitdrukkelijk in last ontvangen, de schalen van de toorn van God uit te gieten "op de aarde. " De Cherubs hebben dus een onmiddellijk belang bij deze plagen en daarom zijn zij het, die de gouden schalen aan de engelen ter hand stellen. Uit die schalen wordt de toorn van God uitgegoten. Het is in het Oude Verbond een zeer gewone uitdrukking, dat de toorn van de Heere wordt uitgestort, bijzonder over de Heidenen, waardoor het stromende, het onweerstaanbare en ontzettende wordt afgeschilderd van de oordelen van God, die daarom ook met een plasregen worden vergeleken, terwijl een zacht druppelende regen of verfrissende dauw, beelden zijn van het liefelijke van de zegeningen van de Heere. Het goud van de schalen is een beeld van het rechtvaardige van deze plagen, die te rechtvaardiger zijn omdat God gesproken heeft: "Ik zal Mijn hand naar de hemel opheffen en Ik zal zeggen: Ik leef in eeuwigheid. Als Ik mijn glinsterend zwaard wet en Mijn hand ten gerichte grijpt, dan zal Ik de wraak op Mijn tegenpartijen doen weerkeren en Mijn hateren vergelden. Ja, het is vreselijk, te vallen in handen van de levende God en ieder die deze woorden leest, ziet toe, dat hij niet wandelt op het pad van de goddelozen, want daar is geen vrede, maar wordt eenmaal de schaal uitgegoten! Waar vuur is, daar is rook. De zeven schalen zijn vol van de vuurgloed van de goddelijke toorn en waar de Heere Zich in de luister van Zijn heerlijkheid openbaart, daar is de tempel vervuld met rook. Toen God Zijn wet afkondigde was de hele berg in rook gehuld, om Israël toe te roepen, dat de Heere een verterend vuur is en dat niemand ontvluchten zal, die Zijn geboden gering heeft geacht. En toen Jesaja de Heere zag, zittend op Zijn troon werd het huis vervuld met rook. Daarom ziet hier Johannes, dat niemand in de tempel kan ingaan; want wanneer God Zich openbaart in de volle luister van Zijn heerlijkheid, dan beeft alle schepsel voor Hem, ja allen, niet alleen zondigen, maar ook engelen en serafijnen!
De hele omtrek van de heilige plaats, bevattende zowel het huis als het voorhof wordt de tabernakel van de getuigenis genoemd (Exodus 38:21). In het bijzonder wordt de ark, staande in het heilige der heiligen en bevattende de tafels van de wet, die de getuigenis genoemd wordt (Exodus 25:16), vaak de ark van de getuigenis genoemd. Daar was de buitengewone tegenwoordigheid van God, waarom de Heere gezegd wordt tussen de Cherubs te wonen. Naar deze plaats ging het volk van de Heere op tot het getuigenis van Israël, om Hem te dienen naar Zijn geopenbaarde wil en Zijn ingestelde godsdienst (Isaiah 2:3). "Uit Zion zal de wet uitgaan en het woord van de Heere uit Jeruzalem. " Daar verhoorde God de gebeden van Zijn volk; van daar gaf Hij goddelijke antwoorden; van daar zond God Zijn volk hulp toe (Psalms 20:3). "Hij zendt u hulp uit het heiligdom en ondersteunt u uit Zion! " Deze tempel werd in de hemel geopend; door de hemel wordt niet verstaan de derde hemel door het heilige der heiligen voor afgebeeld, ook niet de Kerk op aarde, maar het is de plaats waar Johannes dit gezicht vertoond werd. De hemel moet hier niet samengevoegd worden met tabernakel, alsof er stond de tabernakel in de hemel, maar het wordt samengevoegd met "geopend"; de tabernakel werd geopend in de hemel, om gelegenheid te geven, dat deze engelen uitkwamen; want de engelen kwamen uit de tempel, waarmee te kennen gegeven wordt, dat deze engelen van God kwamen, van God hun last ontvangen hadden, dat God hen zond om de antichrist te plagen. Door de tempel wordt vaak, zo ook hier, de Kerk van God op aarde verstaan in wier midden God woont en wandelt (2 Corinthians 6:16). De Kerk, die zich lange tijd in de woestijn had moeten verbergen, kwam in de tijd van de hervorming voor de dag en uit Babel uitgegaan zijnde, vertoonde zij zich openbaar tot groot verdriet van de antichrist. De uitgegane Kerk zou zijn val veroorzaken; iedere plaag kwam van God, die in de Kerk woont door middel en bij gelegenheid van de Kerk en het licht van het Evangelie, dat op hen als op een kandelaar stond, ofschoon het niet allen, door wie de plagen over de antichrist uitgegoten worden, lidmaten van de Kerk mochten zijn. Toen de tabernakel (Exodus 40:34) en de tempel (1 Kings 8:10) ingewijd werden, werden zij vervuld met een wolk, die wel de tegenwoordigheid van God onder Zijn volk te kennen gaf, maar tevens toonde, dat al de schaduwen de zaak zelf niet waren en dat zij daarom op die dingen niet sterk moesten zien en daarin blijven hangen, maar hier wordt de tempel vervuld niet met een wolk, maar met rook, dat wel een teken is van Gods tegenwoordigheid, maar in ontzaglijkheid en doorgaans een teken van ongenoegen en van Zijn toorn. Toen de Heere Zich in Zijn heerlijkheid en ontzaglijkheid aan Jesaja openbaarde, om hem te zenden met de allerhardste boodschap, werd de tempel vervuld met rook (Isaiah 6:1). Toen de Heere de wet van Sinaï afkondigde, rookte de berg (Exodus 20:18). Toen de Heere de vijanden vernielde, zei David: "Rook ging op van Zijn neus (Psalms 18:9). Toen God Zijn volk niet verloste op hun gebeden, klaagde de Kerk: "Hoe lang zult U roken tegen het gebed van Uw volk (Psalms 80:5)? " Zo geeft hier de rook te kennen wel de tegenwoordigheid van God in Zijn Kerk, maar in misnoegen over het gedrag van Zijn Kerk, die nu uit Babel verlost was en in waarheid en heiligheid had behoren te blinken, maar vervuld was met allerlei dwalingen en in toorn tegen het antichristendom, hen straffende met verharding van hun harten, zodat zij zich niet bekeerden, de waarheid omhelsden en zich bij de Kerk voegden; ja, dat zij de Kerk haatten en bleven vervolgen. Zo wordt door de rook te kennen gegeven de wanorde, de verwarringen, de dwalingen in de leer en het zondig leven van de lidmaten van binnen en het bestrijden en verdrukken van de Kerk door de antichrist van buiten.
Uit deze vreselijke toebereidselen moeten wij leren, hoe groot en zeker de ellende is van de aanhangers van de antichrist, die zij in hun tegenwoordige weelde te duchten hebben, maar alle godvruchtigen met onophoudelijk zuchten en wensen verhaasten.
Kan niemand de tempel ingaan, zo wordt voor afgebeeld, dat de heiligen v r het einde aller dingen de oordelen van God niet duidelijk mogen zien. Wij zien hier door een spiegel.
Dit zinnebeeld wordt in de Schrift nooit anders gebruikt dan om de goddelijke heerlijkheid en majesteit van Zijn bijzondere tegenwoordigheid in de Kerk voor te stellen. Ten tijde dat God de vijanden van Zijn Kerk met Zijn oordelen zou vervolgen, zou Hij de duidelijke blijken geven, dat Hij in Zijn Kerk tegenwoordig was en dan zou Hij Zijn geestelijk huis vervullen met rook, zoals Hij daarvan een zichtbaar bewijs heeft gegeven in de reformatie, waarvan de geschiedenis echt gedenkwaardig is, schoon wij nog grotere dingen verwachten.
Vers 8
8. En de tempel in de hemel (Revelation 15:5), van welks allerheilige, op het ogenblik, dat de schalen werden overgegeven, de Heere op gelijke wijze bezit nam, als Hij dat eens van het allerheilige in Exodus 40:34, 1 Kings 8:10 v. had gedaan, werd vervuld met rook uit de heerlijkheid van God die dat vervulde en uit Zijn kracht (Isaiah 6:4 Ezekiel 10:4); en niemand kon, evenmin als toen het aardse heiligdom door de ongenaakbare en majestueuze God in bezit werd genomen, in de tempel ingaan, totdat de zeven plagen van de zeven engelen geëindigd waren; want nu zou het woord in Isaiah 47:3 worden vervuld: "Ik zal wraak nemen en Ik zal op u niet aanvallen als een mens. "De kleding van wit lijnwaad stelt de engelen voor als priesters, die zich gereed maken tot het verrichten van een offer. Zij hebben te doen met een wereld, die door haar afval van het Lam van God verder geen ander offer heeft voor de zonde en nu onder de 7 toornschalen zelf valt als offer van de bezoekende gerechtigheid van God. Als zij verder gouden gordels om de borst dragen, geeft hun dit het uiterlijk van rust, van iets plechtigs, zoals dat dienaren en volvoerders van het recht van de almachtige God betaamt; ook zal door het omgorden om de borst hun hart zijn voorgesteld als omsloten en bewaard. In de gerichten, die zij teweeg brengen, zwijgt de stem van medelijden en ontferming en slechts n zaak wordt in het oog gehouden, dat Gods Woord gelijk is aan gelouterd goud en Zich aan allen, die Hem verachten, betoont als volkomen waarheid.
Het symbool van de schalen berust of de plaatsen van het Oude Testament, waarin sprake is van het uitstorten van Gods toorn; de schalen worden beschouwd als vaten, waarmee gemakkelijk en rijkelijk kan worden uitgegoten.
De zeven engelen komen uit de tempel van God als Zijn boden, die Zijn bevelen volvoeren; zij hebben reeds de zeven plagen, omdat de ziener (Revelation 15:1) ze reeds heeft aangewezen. Deze engelen worden voorgesteld als met priesterlijk gewaad bekleed; zij dragen reine, blinkend witte kleren, die door een gouden gordel om de borst, zoals de priesterlijke dos van Aron, bijeengehouden worden. Zij waren zo juist met priesterlijk werk onledig. Zij brengen het gebed van de martelaren in vervulling, omdat door hun toornschalen de moordenaars van de heiligen worden gedood en er zo meteen een dadelijke voldoening plaats heeft, omdat het bloed van de martelaars om wraak schreit. Het bloed wordt weliswaar ten dele ten tijde van de schalen zelf vergoten, maar dan ook onmiddellijk gewroken, zoals wij in de derde toornschaal zien.
Nu wordt de zuiver geestelijke zending van de zeven engelen door een voorwerp uit de schepping verzinnelijkt, door de gouden schalen vol van de ijver van de levende God. Deze schalen zijn een tegenbeeld van de gouden schalen, waarvan de Oudsten zich bedienden, om God hun dank voor Zijn grote weldaden in het rijk van de schepping en in het rijk van de genade toe te brengen. De onverlaten, die door de schalen van de goddelijke ijver getroffen worden, danken niet alleen God niet meer, maar hebben het Christendom sinds lang uit hun harten verbannen en koesteren ook het plan om het officieel af te schaffen en de Enige ware, in de eeuwigheden der eeuwigheden levende God te verloochenen en de mensheid in Zijn plaats te vergoden, de broze kinderen van de stervelingen, die als een schaduw voorbijgaan. Over deze boosaardige versmading van de goddelijke geboden ontbrandt de ijver van de eeuwige Hemelkoning, die de mensheid tot een bruid voor Christus had bestemd (Revelation 14:10). Evenals de tabernakel ten tijde van Mozes (Exodus 40:34) en de tempel van Salomo bij zijn inwijding vol werd van de rook van de heerlijkheid van de Heere, zodat noch Mozes, noch de priesters konden ingaan, zo wordt ook onder het zinnebeeld van de rook de heerlijkheid en de kracht van de almachtige God bedekt, zodat Zijn ijver niemand verteert, wanneer Hij, zonder te weten, dat de ijver van God is ontbrand, de tempel binnentrad. Pas na de uitstorting van de goddelijke toorn heeft het verkeer met God weer plaats Zes jaarduizenden hebben zich nu van het kluwen van de eeuwigheid afgewonden en Gods werelduurwerk staat op middernacht; de vaten van de toorn zijn rijp voor het gericht en Gods lankmoedigheid is uitgeput; de leugenmachten op aarde worden al stouter en stouter en hebben de zaak van God en al wat of God betrekking heeft, verdraaid en onkenbaar gemaakt; de Christenheid staat op het punt om de eer van God opnieuw de afgoden te geven en weer in het heidendom en vandaar in het antichristendom terug te vallen. Nu zal de Meerdere in macht tussenbeide komen; de tijd van wachten is voorbij; de bliksem van het zwaard van de Rechter is gewet; de bezem van het verderf is tot wegvagen bereid; uitgegoten worden de schalen van de goddelijke vuurijver en verdorven worden de aardverdervers; en de aarde wordt tot een koninkrijk voor Jezus.
De Cherubs zijn de vertegenwoordigers van de aardbewoners, waarover de oordelen van God zullen komen, zoals de engelen uitdrukkelijk in last ontvangen, de schalen van de toorn van God uit te gieten "op de aarde. " De Cherubs hebben dus een onmiddellijk belang bij deze plagen en daarom zijn zij het, die de gouden schalen aan de engelen ter hand stellen. Uit die schalen wordt de toorn van God uitgegoten. Het is in het Oude Verbond een zeer gewone uitdrukking, dat de toorn van de Heere wordt uitgestort, bijzonder over de Heidenen, waardoor het stromende, het onweerstaanbare en ontzettende wordt afgeschilderd van de oordelen van God, die daarom ook met een plasregen worden vergeleken, terwijl een zacht druppelende regen of verfrissende dauw, beelden zijn van het liefelijke van de zegeningen van de Heere. Het goud van de schalen is een beeld van het rechtvaardige van deze plagen, die te rechtvaardiger zijn omdat God gesproken heeft: "Ik zal Mijn hand naar de hemel opheffen en Ik zal zeggen: Ik leef in eeuwigheid. Als Ik mijn glinsterend zwaard wet en Mijn hand ten gerichte grijpt, dan zal Ik de wraak op Mijn tegenpartijen doen weerkeren en Mijn hateren vergelden. Ja, het is vreselijk, te vallen in handen van de levende God en ieder die deze woorden leest, ziet toe, dat hij niet wandelt op het pad van de goddelozen, want daar is geen vrede, maar wordt eenmaal de schaal uitgegoten! Waar vuur is, daar is rook. De zeven schalen zijn vol van de vuurgloed van de goddelijke toorn en waar de Heere Zich in de luister van Zijn heerlijkheid openbaart, daar is de tempel vervuld met rook. Toen God Zijn wet afkondigde was de hele berg in rook gehuld, om Israël toe te roepen, dat de Heere een verterend vuur is en dat niemand ontvluchten zal, die Zijn geboden gering heeft geacht. En toen Jesaja de Heere zag, zittend op Zijn troon werd het huis vervuld met rook. Daarom ziet hier Johannes, dat niemand in de tempel kan ingaan; want wanneer God Zich openbaart in de volle luister van Zijn heerlijkheid, dan beeft alle schepsel voor Hem, ja allen, niet alleen zondigen, maar ook engelen en serafijnen!
De hele omtrek van de heilige plaats, bevattende zowel het huis als het voorhof wordt de tabernakel van de getuigenis genoemd (Exodus 38:21). In het bijzonder wordt de ark, staande in het heilige der heiligen en bevattende de tafels van de wet, die de getuigenis genoemd wordt (Exodus 25:16), vaak de ark van de getuigenis genoemd. Daar was de buitengewone tegenwoordigheid van God, waarom de Heere gezegd wordt tussen de Cherubs te wonen. Naar deze plaats ging het volk van de Heere op tot het getuigenis van Israël, om Hem te dienen naar Zijn geopenbaarde wil en Zijn ingestelde godsdienst (Isaiah 2:3). "Uit Zion zal de wet uitgaan en het woord van de Heere uit Jeruzalem. " Daar verhoorde God de gebeden van Zijn volk; van daar gaf Hij goddelijke antwoorden; van daar zond God Zijn volk hulp toe (Psalms 20:3). "Hij zendt u hulp uit het heiligdom en ondersteunt u uit Zion! " Deze tempel werd in de hemel geopend; door de hemel wordt niet verstaan de derde hemel door het heilige der heiligen voor afgebeeld, ook niet de Kerk op aarde, maar het is de plaats waar Johannes dit gezicht vertoond werd. De hemel moet hier niet samengevoegd worden met tabernakel, alsof er stond de tabernakel in de hemel, maar het wordt samengevoegd met "geopend"; de tabernakel werd geopend in de hemel, om gelegenheid te geven, dat deze engelen uitkwamen; want de engelen kwamen uit de tempel, waarmee te kennen gegeven wordt, dat deze engelen van God kwamen, van God hun last ontvangen hadden, dat God hen zond om de antichrist te plagen. Door de tempel wordt vaak, zo ook hier, de Kerk van God op aarde verstaan in wier midden God woont en wandelt (2 Corinthians 6:16). De Kerk, die zich lange tijd in de woestijn had moeten verbergen, kwam in de tijd van de hervorming voor de dag en uit Babel uitgegaan zijnde, vertoonde zij zich openbaar tot groot verdriet van de antichrist. De uitgegane Kerk zou zijn val veroorzaken; iedere plaag kwam van God, die in de Kerk woont door middel en bij gelegenheid van de Kerk en het licht van het Evangelie, dat op hen als op een kandelaar stond, ofschoon het niet allen, door wie de plagen over de antichrist uitgegoten worden, lidmaten van de Kerk mochten zijn. Toen de tabernakel (Exodus 40:34) en de tempel (1 Kings 8:10) ingewijd werden, werden zij vervuld met een wolk, die wel de tegenwoordigheid van God onder Zijn volk te kennen gaf, maar tevens toonde, dat al de schaduwen de zaak zelf niet waren en dat zij daarom op die dingen niet sterk moesten zien en daarin blijven hangen, maar hier wordt de tempel vervuld niet met een wolk, maar met rook, dat wel een teken is van Gods tegenwoordigheid, maar in ontzaglijkheid en doorgaans een teken van ongenoegen en van Zijn toorn. Toen de Heere Zich in Zijn heerlijkheid en ontzaglijkheid aan Jesaja openbaarde, om hem te zenden met de allerhardste boodschap, werd de tempel vervuld met rook (Isaiah 6:1). Toen de Heere de wet van Sinaï afkondigde, rookte de berg (Exodus 20:18). Toen de Heere de vijanden vernielde, zei David: "Rook ging op van Zijn neus (Psalms 18:9). Toen God Zijn volk niet verloste op hun gebeden, klaagde de Kerk: "Hoe lang zult U roken tegen het gebed van Uw volk (Psalms 80:5)? " Zo geeft hier de rook te kennen wel de tegenwoordigheid van God in Zijn Kerk, maar in misnoegen over het gedrag van Zijn Kerk, die nu uit Babel verlost was en in waarheid en heiligheid had behoren te blinken, maar vervuld was met allerlei dwalingen en in toorn tegen het antichristendom, hen straffende met verharding van hun harten, zodat zij zich niet bekeerden, de waarheid omhelsden en zich bij de Kerk voegden; ja, dat zij de Kerk haatten en bleven vervolgen. Zo wordt door de rook te kennen gegeven de wanorde, de verwarringen, de dwalingen in de leer en het zondig leven van de lidmaten van binnen en het bestrijden en verdrukken van de Kerk door de antichrist van buiten.
Uit deze vreselijke toebereidselen moeten wij leren, hoe groot en zeker de ellende is van de aanhangers van de antichrist, die zij in hun tegenwoordige weelde te duchten hebben, maar alle godvruchtigen met onophoudelijk zuchten en wensen verhaasten.
Kan niemand de tempel ingaan, zo wordt voor afgebeeld, dat de heiligen v r het einde aller dingen de oordelen van God niet duidelijk mogen zien. Wij zien hier door een spiegel.
Dit zinnebeeld wordt in de Schrift nooit anders gebruikt dan om de goddelijke heerlijkheid en majesteit van Zijn bijzondere tegenwoordigheid in de Kerk voor te stellen. Ten tijde dat God de vijanden van Zijn Kerk met Zijn oordelen zou vervolgen, zou Hij de duidelijke blijken geven, dat Hij in Zijn Kerk tegenwoordig was en dan zou Hij Zijn geestelijk huis vervullen met rook, zoals Hij daarvan een zichtbaar bewijs heeft gegeven in de reformatie, waarvan de geschiedenis echt gedenkwaardig is, schoon wij nog grotere dingen verwachten.