Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Leviticus 2

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 2

Leviticus 2:1.

WET VAN DE SPIJSOFFERS.

Leviticus 2:1-Leviticus 2:16. Op de wet van de brandoffers volgt die van de spijsoffers die het eerst hierop gevolgd zijn, en, wat hun betekenis aangaat, daarop ook het meest betrekking hebben. Zij worden verdeeld in drie soorten, niet alleen wordt iedere soort nader beschouwd, maar ook wordt aangetoond, wat bij het spijsoffer in het algemeen is op te merken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 2

Leviticus 2:1.

WET VAN DE SPIJSOFFERS.

Leviticus 2:1-Leviticus 2:16. Op de wet van de brandoffers volgt die van de spijsoffers die het eerst hierop gevolgd zijn, en, wat hun betekenis aangaat, daarop ook het meest betrekking hebben. Zij worden verdeeld in drie soorten, niet alleen wordt iedere soort nader beschouwd, maar ook wordt aangetoond, wat bij het spijsoffer in het algemeen is op te merken.

Vers 1

1. Als nu een ziel, een persoon, een offerande a) van spijsoffer 1) de HEERE zal offeren, zijn offerande zal van meelbloem, van fijn tarwemeel zijn, en hij zal olijfolie daarop gieten, en wierook 2) daarop, daarbij leggen.

a)Exodus 6:14; Exodus 9:17 Numbers 15:6

1) Het spijsoffer had ten dele betrekking op Christus, van Wie de profetie (Daniël9:27) zei: dat Hij het spijsoffer zou doen ophouden, omdat Hij Zichzelf voor ons, God tot een welriekende reuk heeft overgegeven (Ephesians 5:2). Ten dele zag het op de gelovigen, die door Hem geheiligd en toebereid zijn, om God liefelijke offeranden aan te bieden, gelijk voorzegd was Isaiah 66:20): "Zij zullen al uw broeders uit alle heidenen de Heere ten spijsoffer brengen." Christus is hierin ons geworden heiligmaking van God; Hij vervult alles in allen, terwijl de gemeente, wier hoofd Hij is, Zijn vervulling (pleroma) is. (Ephesians 1:21). Zoals de spijze het leven onderhoudt, en tot werkzaamheid bekwaam maakt, alzo is Christus, voorgesteld als de allerzuiverste meelbloem, de spijze van de Vader, Wiens leven van genade en liefde in Christus genoegen en rust vond, en door Christus bekwaam was, om dat leven naar buiten aan zondaren te openbaren. Christus heeft zich als die spijze van Gods welbehagen aan Zijn gemeente gegeven, toebereid met de olie van Zijn Geest en met de wierook van Zijn voorbidding, opdat de gelovigen in Zijn gemeenschap zich God zouden kunnen toewijden, en wel zodanig, dat zij zelf van Christus eten en door Hem gevoed worden, terwijl zij zich met Hem voor God stellen, als een offer van verootmoediging en dankzegging. Dan is hun offer, de uitoefening van een oprechte liefde, die de bedroefden troost, de weduwen en wezen bezoekt in hun verdrukkingen, de vreemdelingen herbergt, de naakten kleedt en de hongerigen spijzigt..

Op de brandoffers volgen allereerst de spijsoffers, niet omdat zij van begin af aan naast eerstgenoemde zijn gebracht (Genesis 4:3), maar omdat hun betekenis het dichtst aan die van de brandoffers verbonden is. De algemene benaming is, hxnm (Mincha) van xnm (Manach) in het Arabisch, een geschenk, waarmee iemand de gunst of het welbehagen van een hogere wil winnen (Genesis 32:21; Genesis 43:11,Genesis 43:15) 32:21; vervolgens de gave, welke men God offerde, als teken van dank, dat men Hem alles verschuldigd is, verbonden met de wensen, om zich Zijn hulde en Zijn zegen te verzekeren, om het even, of zij in vruchten of dieren bestaan (Genesis 4:4). Door de Mozaïsche wetgeving werd echter het woord Mincha op de onbloedige offers, d.i. op de spijsoffers toegepast. De spijsoffers bestaan of uit fijn tarwemeel (1-3), of uit koeken van dat meel (4-6), of uit geroost koren als gave van de eerstelingen (14-16). Bij alle behoorde olie (Leviticus 2:1,Leviticus 2:4-Leviticus 2:7,Leviticus 2:15) en zout (Leviticus 2:13), en tot die uit koren en meel bestaande, ook wierook (Leviticus 2:1,Leviticus 2:15). Van alles werd slechts een handvol op het altaar aangestoken, het overige de priester als het hoogheilige toegestaan..

In dit hoofdstuk leert Mozes, welke de verhouding is van de offeranden, die speciaal de naam van mincha dragen. Zij waren nu "een bloedige, maar bestonden slechts uit olie en meel". Verder, indien iemand rauw meel wilde offeren, moest hij dat met wierook en olie aanmaken. Vervolgens het fijnste tarwemeel uitkiezen, opdat de offerande niet door zemelen bedorven werd. Zo werd hier, zoals bij geheel de dienst van God, de regel voorgeschreven, dat niets dan wat zuiver was werd geofferd. Vervolgens werd door de olie de smaak aangenaam gemaakt, door de wierook nu ontstond de geur van een goede reuk. Wij weten wel, dat God noch door de zoetheid van de smaak, noch door een welriekende reuk kon gewonnen worden, maar door deze symbolen kon het ongeoefende volk geleid worden, om de dienst van God niet te bederven door eigen laffe uitvindingen. Daarom beveelt Mozes, om wat God wordt gewijd, te stellen in handen van de priester, omdat, zoals wij vroeger gezien hebben, bijzondere personen van dit ambt waren uitgesloten, opdat Christus Zijn waardigheid verblijve, nl. dat door Hem alleen de toegang tot God wordt verkregen, en alle stervelingen zouden weten, dat geen eredienst God behaagt, tenzij die, welke Hij zelf heeft geheiligd. De waarheid van dit schaduwbeeld wordt kort aangetoond in de woorden van de Apostel, als Hij zegt: Laat ons dan door hem altijd God opofferen, een offerande van lof, dat is, de vrucht van de lippen, die Zijn naam belijden (Hebrews 13:15)

In het bijzonder betekent de wierook Christus' genoegdoening en voorspraak; die in Efeze5:2 met een lieflijke reuk en in Openbaring :3 met wierook wordt vergeleken, en waardoor de zijnen worden een goede reuk voor Christus 2 Corinthiers 2:14,16) en hun offeranden voor God als een aangenaam reukwerk opklimmen (Psalms 141:2 Ezekiel 20:41 ). Bij het zondoffer (Leviticus 5:11) en het offer van de ijverigen (Numbers 5:15) mocht geen olie of wierook gevoegd worden: omdat zij, voor wie dat offer was, met aangemerkt werden als hebbende die vreugde en beminnelijkheid waarvan de olie ter afbeelding strekt; noch die aangenaamheid bij God, die door de wierook werd aangewezen..

2) Wierook was een deel en wel het voornaamste bestanddeel van het reukwerk (Exodus. 30:34). Wierook staat voor wijrook en betekent: heilige rook. In de Heilige Schrift is het een symbool van de gebeden. Het is een Arabische gomhars, dat in de lente en in de herfst verzameld wordt. De in de herfst verzamelde is de beste..

Vers 1

1. Als nu een ziel, een persoon, een offerande a) van spijsoffer 1) de HEERE zal offeren, zijn offerande zal van meelbloem, van fijn tarwemeel zijn, en hij zal olijfolie daarop gieten, en wierook 2) daarop, daarbij leggen.

a)Exodus 6:14; Exodus 9:17 Numbers 15:6

1) Het spijsoffer had ten dele betrekking op Christus, van Wie de profetie (Daniël9:27) zei: dat Hij het spijsoffer zou doen ophouden, omdat Hij Zichzelf voor ons, God tot een welriekende reuk heeft overgegeven (Ephesians 5:2). Ten dele zag het op de gelovigen, die door Hem geheiligd en toebereid zijn, om God liefelijke offeranden aan te bieden, gelijk voorzegd was Isaiah 66:20): "Zij zullen al uw broeders uit alle heidenen de Heere ten spijsoffer brengen." Christus is hierin ons geworden heiligmaking van God; Hij vervult alles in allen, terwijl de gemeente, wier hoofd Hij is, Zijn vervulling (pleroma) is. (Ephesians 1:21). Zoals de spijze het leven onderhoudt, en tot werkzaamheid bekwaam maakt, alzo is Christus, voorgesteld als de allerzuiverste meelbloem, de spijze van de Vader, Wiens leven van genade en liefde in Christus genoegen en rust vond, en door Christus bekwaam was, om dat leven naar buiten aan zondaren te openbaren. Christus heeft zich als die spijze van Gods welbehagen aan Zijn gemeente gegeven, toebereid met de olie van Zijn Geest en met de wierook van Zijn voorbidding, opdat de gelovigen in Zijn gemeenschap zich God zouden kunnen toewijden, en wel zodanig, dat zij zelf van Christus eten en door Hem gevoed worden, terwijl zij zich met Hem voor God stellen, als een offer van verootmoediging en dankzegging. Dan is hun offer, de uitoefening van een oprechte liefde, die de bedroefden troost, de weduwen en wezen bezoekt in hun verdrukkingen, de vreemdelingen herbergt, de naakten kleedt en de hongerigen spijzigt..

Op de brandoffers volgen allereerst de spijsoffers, niet omdat zij van begin af aan naast eerstgenoemde zijn gebracht (Genesis 4:3), maar omdat hun betekenis het dichtst aan die van de brandoffers verbonden is. De algemene benaming is, hxnm (Mincha) van xnm (Manach) in het Arabisch, een geschenk, waarmee iemand de gunst of het welbehagen van een hogere wil winnen (Genesis 32:21; Genesis 43:11,Genesis 43:15) 32:21; vervolgens de gave, welke men God offerde, als teken van dank, dat men Hem alles verschuldigd is, verbonden met de wensen, om zich Zijn hulde en Zijn zegen te verzekeren, om het even, of zij in vruchten of dieren bestaan (Genesis 4:4). Door de Mozaïsche wetgeving werd echter het woord Mincha op de onbloedige offers, d.i. op de spijsoffers toegepast. De spijsoffers bestaan of uit fijn tarwemeel (1-3), of uit koeken van dat meel (4-6), of uit geroost koren als gave van de eerstelingen (14-16). Bij alle behoorde olie (Leviticus 2:1,Leviticus 2:4-Leviticus 2:7,Leviticus 2:15) en zout (Leviticus 2:13), en tot die uit koren en meel bestaande, ook wierook (Leviticus 2:1,Leviticus 2:15). Van alles werd slechts een handvol op het altaar aangestoken, het overige de priester als het hoogheilige toegestaan..

In dit hoofdstuk leert Mozes, welke de verhouding is van de offeranden, die speciaal de naam van mincha dragen. Zij waren nu "een bloedige, maar bestonden slechts uit olie en meel". Verder, indien iemand rauw meel wilde offeren, moest hij dat met wierook en olie aanmaken. Vervolgens het fijnste tarwemeel uitkiezen, opdat de offerande niet door zemelen bedorven werd. Zo werd hier, zoals bij geheel de dienst van God, de regel voorgeschreven, dat niets dan wat zuiver was werd geofferd. Vervolgens werd door de olie de smaak aangenaam gemaakt, door de wierook nu ontstond de geur van een goede reuk. Wij weten wel, dat God noch door de zoetheid van de smaak, noch door een welriekende reuk kon gewonnen worden, maar door deze symbolen kon het ongeoefende volk geleid worden, om de dienst van God niet te bederven door eigen laffe uitvindingen. Daarom beveelt Mozes, om wat God wordt gewijd, te stellen in handen van de priester, omdat, zoals wij vroeger gezien hebben, bijzondere personen van dit ambt waren uitgesloten, opdat Christus Zijn waardigheid verblijve, nl. dat door Hem alleen de toegang tot God wordt verkregen, en alle stervelingen zouden weten, dat geen eredienst God behaagt, tenzij die, welke Hij zelf heeft geheiligd. De waarheid van dit schaduwbeeld wordt kort aangetoond in de woorden van de Apostel, als Hij zegt: Laat ons dan door hem altijd God opofferen, een offerande van lof, dat is, de vrucht van de lippen, die Zijn naam belijden (Hebrews 13:15)

In het bijzonder betekent de wierook Christus' genoegdoening en voorspraak; die in Efeze5:2 met een lieflijke reuk en in Openbaring :3 met wierook wordt vergeleken, en waardoor de zijnen worden een goede reuk voor Christus 2 Corinthiers 2:14,16) en hun offeranden voor God als een aangenaam reukwerk opklimmen (Psalms 141:2 Ezekiel 20:41 ). Bij het zondoffer (Leviticus 5:11) en het offer van de ijverigen (Numbers 5:15) mocht geen olie of wierook gevoegd worden: omdat zij, voor wie dat offer was, met aangemerkt werden als hebbende die vreugde en beminnelijkheid waarvan de olie ter afbeelding strekt; noch die aangenaamheid bij God, die door de wierook werd aangewezen..

2) Wierook was een deel en wel het voornaamste bestanddeel van het reukwerk (Exodus. 30:34). Wierook staat voor wijrook en betekent: heilige rook. In de Heilige Schrift is het een symbool van de gebeden. Het is een Arabische gomhars, dat in de lente en in de herfst verzameld wordt. De in de herfst verzamelde is de beste..

Vers 2

2. En hij zal het brengen tot de zonen van Aron, voor de deur van de tent der samenkomst, of naar de voorhof, tot de priesters, van wie n zijn hand daarmee vol1) grijpen zal uit dit meelbloem en uit deze olie, een handvol van het met olie overstorte fijne tarwemeel, met al deze wierook, 2) en de priester a) zal dit gedenkoffer, 3) het offer van de gever voor de Heere, opdat deze in genade aan hem denkt, aansteken op het brandofferaltaar. Het deel van de gave, dat aldus aangeboden en verbrand wordt, is een vuuroffer, tot een liefelijke reuk voor de HEERE; de bij het verbranden zich ontwikkelende en ten hemel opstijgende damp schenkt de Heer de begeerde bevrediging (Leviticus 1:9,Leviticus 1:13, Leviticus 1:17). a) Leviticus 6:15

1) Volgens Joodse uitleggers moest de priester zoveel nemen, als hij tussen zijn vingers kon vatten..

2) Die wierook moest daarom geheel verbrand worden. Gedenkoffer, omdat de Heere erdoor herinnerd werd en aan het Verbond, waarvan de vastheid door het zout werd aangeduid en aan de beloften van het Verbond. In de tweede plaats, omdat hij, die de offerande bracht, daarmee betuigde, dat hij alles van de Heere ontving en dat hij alleen om Hem, waarop ook dit offer zag, nl. Christus, de goddelijke genade kon deelachtig blijven..

3) Onder de vuuroffers werden die "Heiligheid der Heiligheden" genoemd, welke alleen door de Priesters en wel in het Heiligdom mochten gegeten worden. Geen gewone Israëliet, geen Leviet zelfs mocht ervan genieten; ook niet het gezin van de priester..

Vers 2

2. En hij zal het brengen tot de zonen van Aron, voor de deur van de tent der samenkomst, of naar de voorhof, tot de priesters, van wie n zijn hand daarmee vol1) grijpen zal uit dit meelbloem en uit deze olie, een handvol van het met olie overstorte fijne tarwemeel, met al deze wierook, 2) en de priester a) zal dit gedenkoffer, 3) het offer van de gever voor de Heere, opdat deze in genade aan hem denkt, aansteken op het brandofferaltaar. Het deel van de gave, dat aldus aangeboden en verbrand wordt, is een vuuroffer, tot een liefelijke reuk voor de HEERE; de bij het verbranden zich ontwikkelende en ten hemel opstijgende damp schenkt de Heer de begeerde bevrediging (Leviticus 1:9,Leviticus 1:13, Leviticus 1:17). a) Leviticus 6:15

1) Volgens Joodse uitleggers moest de priester zoveel nemen, als hij tussen zijn vingers kon vatten..

2) Die wierook moest daarom geheel verbrand worden. Gedenkoffer, omdat de Heere erdoor herinnerd werd en aan het Verbond, waarvan de vastheid door het zout werd aangeduid en aan de beloften van het Verbond. In de tweede plaats, omdat hij, die de offerande bracht, daarmee betuigde, dat hij alles van de Heere ontving en dat hij alleen om Hem, waarop ook dit offer zag, nl. Christus, de goddelijke genade kon deelachtig blijven..

3) Onder de vuuroffers werden die "Heiligheid der Heiligheden" genoemd, welke alleen door de Priesters en wel in het Heiligdom mochten gegeten worden. Geen gewone Israëliet, geen Leviet zelfs mocht ervan genieten; ook niet het gezin van de priester..

Vers 3

3. Wat nu overblijft a) van het spijsoffers wat van het geoliede meel niet aangeboden en verbrand wordt, zal voor Aron en zijn zonen zijn, zal aan de gezamenlijke priesters als hun deel toevallen; die zullen het dan, nadat het tevoren zonder zuurdeeg gebakken is, in het voorhof eten, (Leviticus 6:16). Het is een Heiligheid der Heiligheden van de vuuroffers van de HEERE. 1)

a) Leviticus 10:12

1) Zoals de toonbroden, die op de daartoe bestemde tafel bestendig voor de Heere geplaatst zijn, de gehele gemeente als een volk van het eigendom voorstellen, dat ijverig is in goede werken, en in trouwe vervulling van het in het beloofde land aangewezen beroep, geestelijke spijs aanbiedt (zie Exodus 25:30), zo zal nu ook iedere Israëliet een dergelijke spijs door een recht gebruik van Gods Woord en in de kracht van de Heilige Geest voortbrengen, en de vrucht van dergelijke arbeid zinnebeeldig in de door hem gebrachte spijsoffers de Heere aanbieden, opdat daardoor Gods welbehagen hem ten deel valt. Want met de bede tot God: "geef ons heden ons dagelijks brood" en de belofte, die daarop rust, gaat naar het onafscheidbaar verband tussen geven en verlangen van de zijde van God, de eis van God hand aan hand: geef Mij heden Mijn dagelijks brood", en aan deze eis wordt voldaan, wanneer de gelovige ijverig is in goede werken. Waar deze geestelijke spijze hongert de Heere (Matthew 21:18) niet alsof Hij haar in eigenlijke zin nodig had, want Hij kan door straf aan de eisen van Zijn wezen in hen voldoen, die ze niet brengen; maar de kracht van deze uitdrukking toont aan, dat de onverschilligheid even ver is van God als de behoefte, en wat zij verwachten moeten, die aan Zijn eis niet voldoen..

Vers 3

3. Wat nu overblijft a) van het spijsoffers wat van het geoliede meel niet aangeboden en verbrand wordt, zal voor Aron en zijn zonen zijn, zal aan de gezamenlijke priesters als hun deel toevallen; die zullen het dan, nadat het tevoren zonder zuurdeeg gebakken is, in het voorhof eten, (Leviticus 6:16). Het is een Heiligheid der Heiligheden van de vuuroffers van de HEERE. 1)

a) Leviticus 10:12

1) Zoals de toonbroden, die op de daartoe bestemde tafel bestendig voor de Heere geplaatst zijn, de gehele gemeente als een volk van het eigendom voorstellen, dat ijverig is in goede werken, en in trouwe vervulling van het in het beloofde land aangewezen beroep, geestelijke spijs aanbiedt (zie Exodus 25:30), zo zal nu ook iedere Israëliet een dergelijke spijs door een recht gebruik van Gods Woord en in de kracht van de Heilige Geest voortbrengen, en de vrucht van dergelijke arbeid zinnebeeldig in de door hem gebrachte spijsoffers de Heere aanbieden, opdat daardoor Gods welbehagen hem ten deel valt. Want met de bede tot God: "geef ons heden ons dagelijks brood" en de belofte, die daarop rust, gaat naar het onafscheidbaar verband tussen geven en verlangen van de zijde van God, de eis van God hand aan hand: geef Mij heden Mijn dagelijks brood", en aan deze eis wordt voldaan, wanneer de gelovige ijverig is in goede werken. Waar deze geestelijke spijze hongert de Heere (Matthew 21:18) niet alsof Hij haar in eigenlijke zin nodig had, want Hij kan door straf aan de eisen van Zijn wezen in hen voldoen, die ze niet brengen; maar de kracht van deze uitdrukking toont aan, dat de onverschilligheid even ver is van God als de behoefte, en wat zij verwachten moeten, die aan Zijn eis niet voldoen..

Vers 4

4. En als gij offeren zult een offerande van spijsoffer, niet van meelbloem, (Leviticus 2:1), maar van de reeds toebereide spijs, van gebak en wel van een gebak van de oven, 1) het zullen zijn ongezuurde koeken van meelbloem, met olie gemengd, en tot deeg gekneed en ongezuurde vladen; brede, dunne koeken, niet zoals de andere, ook niet zoals deze van meel met olie gekneed, maar met olie bestreken. 1) In het Hebreeuws Hamachabath, oven. Hiermee wordt niet een bakoven bedoeld, maar een plaat, waarop de koek gebakken werd, in de kamer..

Vers 4

4. En als gij offeren zult een offerande van spijsoffer, niet van meelbloem, (Leviticus 2:1), maar van de reeds toebereide spijs, van gebak en wel van een gebak van de oven, 1) het zullen zijn ongezuurde koeken van meelbloem, met olie gemengd, en tot deeg gekneed en ongezuurde vladen; brede, dunne koeken, niet zoals de andere, ook niet zoals deze van meel met olie gekneed, maar met olie bestreken. 1) In het Hebreeuws Hamachabath, oven. Hiermee wordt niet een bakoven bedoeld, maar een plaat, waarop de koek gebakken werd, in de kamer..

Vers 5

5. En indien uw offerande, namelijk die van iedere Israëliet op zichzelf, spijsoffer is, in de pan gekookt, op de ijzeren plaat of schotel, zij zal zijn, zoals de beide vorige soorten van koeken, van ongezuurde meelbloem, en welevenals van de eerste soort, met olie gemengd, en als van de tweede soort, dun.

Vers 5

5. En indien uw offerande, namelijk die van iedere Israëliet op zichzelf, spijsoffer is, in de pan gekookt, op de ijzeren plaat of schotel, zij zal zijn, zoals de beide vorige soorten van koeken, van ongezuurde meelbloem, en welevenals van de eerste soort, met olie gemengd, en als van de tweede soort, dun.

Vers 6

6. Breek 1) ze, nadat zij bros of hardgebakken zijn, in enkele kleine stukken, bij mondvol, en giet olie daarop, het is een spijsoffer.

1) Zoals het offerdier in stukken gedeeld werd, zo moesten ook deze koeken gebroken worden. Een gedeelte ervan was voor de priester..

Vers 6

6. Breek 1) ze, nadat zij bros of hardgebakken zijn, in enkele kleine stukken, bij mondvol, en giet olie daarop, het is een spijsoffer.

1) Zoals het offerdier in stukken gedeeld werd, zo moesten ook deze koeken gebroken worden. Een gedeelte ervan was voor de priester..

Vers 7

7. En zo uw offerande een spijsoffer uit de ketel is, in een kasserol of pan gebakken, op de wijze van onze pannekoeken, het zal van meelbloem met olie, d.i. met olie overgoten, gemaakt worden. 1)

1) De drie hier opgenoemde, zowel wat de vorm als de wijze van toebereiding en het bakken aangaat, verschillende soorten van gebak, die tot de spijsoffers zullen gebruikt worden, zijn dezelfde, die men tegenwoordig nog in het Oosten aantreft, alleen met dit onderscheid, dat het gebruik van zuurdeeg en (Leviticus 2:11) ook dat van honing verboden wordt. Het is duidelijk, dat deze offeranden zich aan de dagelijkse leefregelen aansluiten, en slechts uit het dagelijks leven ter zijde stellen, wat voor de Godsverering niet passend is; want op deze wijze werd zo zichtbaar en duidelijk mogelijk uitgesproken, dat Israël in de spijsoffers zijn arbeid in het aangewezen dagelijks beroep de Heere moest toewijden, en dat dit beroep daartoe strekte, waartoe het naar Gods doel strekken moest, namelijk om door betamelijke zorg voor het lichaam het geestelijke leven van de ziel te onderhouden en te versterken..

Vers 7

7. En zo uw offerande een spijsoffer uit de ketel is, in een kasserol of pan gebakken, op de wijze van onze pannekoeken, het zal van meelbloem met olie, d.i. met olie overgoten, gemaakt worden. 1)

1) De drie hier opgenoemde, zowel wat de vorm als de wijze van toebereiding en het bakken aangaat, verschillende soorten van gebak, die tot de spijsoffers zullen gebruikt worden, zijn dezelfde, die men tegenwoordig nog in het Oosten aantreft, alleen met dit onderscheid, dat het gebruik van zuurdeeg en (Leviticus 2:11) ook dat van honing verboden wordt. Het is duidelijk, dat deze offeranden zich aan de dagelijkse leefregelen aansluiten, en slechts uit het dagelijks leven ter zijde stellen, wat voor de Godsverering niet passend is; want op deze wijze werd zo zichtbaar en duidelijk mogelijk uitgesproken, dat Israël in de spijsoffers zijn arbeid in het aangewezen dagelijks beroep de Heere moest toewijden, en dat dit beroep daartoe strekte, waartoe het naar Gods doel strekken moest, namelijk om door betamelijke zorg voor het lichaam het geestelijke leven van de ziel te onderhouden en te versterken..

Vers 8

8. Dan zult gij het spijsoffer, hetgeen daarvan (van de drie in Leviticus 2:4-Leviticus 2:7 opgenoemde soorten van gebak) zal gemaakt worden, de HEERE toebrengen, zoals het spijsoffer van meel (Leviticus 2:1-Leviticus 2:3), en men zal het tot de priester, in de voorhof doen naderen, die het tot het altaar dragen zal.

Vers 8

8. Dan zult gij het spijsoffer, hetgeen daarvan (van de drie in Leviticus 2:4-Leviticus 2:7 opgenoemde soorten van gebak) zal gemaakt worden, de HEERE toebrengen, zoals het spijsoffer van meel (Leviticus 2:1-Leviticus 2:3), en men zal het tot de priester, in de voorhof doen naderen, die het tot het altaar dragen zal.

Vers 9

9. En de priester zal van dat spijsoffer, zoveel als hij met n hand vatten kan, van dit gedenkoffer opnemen 1) of afnemen, tot gedachtenis van u voor de Heere, en het afgenomen deel met de bij het offer gevoegden wierook op het altaar aansteken; hetgeen zo verbrand wordt is een vuuroffer, tot een liefelijke reuk voor de HEERE, en Hij zal om de in het offer zich uitsprekende gezindheid van hart u Zijn welgevallen betonen.

1) Hetgeen eigenlijk het deel van de Heere was van het offer, werd met al de wierook van het overige van de spijsoffers afgescheiden, en door de Priester, in naam van de offeraar, aan de Heere opgedragen tot een openbare betuiging, dat God zijn Heer en Koning was, aan wie bij de geruste bezitting vna het land met zijn inkomsten was verschuldigd en wiens onderdaan hij beleed te zijn, onder dadelijke erkentenis van zijn konings recht en van de vrijwillige onderwerping van zichzelf daaraan, met smeking om genade en vergeving van zijn overtredingen, hebbende het spijsoffer ook betrekking op de verzoening van zonde, zoals blijkt uit 1 Samuel 3:14; 1 Samuel 26:19

Vers 9

9. En de priester zal van dat spijsoffer, zoveel als hij met n hand vatten kan, van dit gedenkoffer opnemen 1) of afnemen, tot gedachtenis van u voor de Heere, en het afgenomen deel met de bij het offer gevoegden wierook op het altaar aansteken; hetgeen zo verbrand wordt is een vuuroffer, tot een liefelijke reuk voor de HEERE, en Hij zal om de in het offer zich uitsprekende gezindheid van hart u Zijn welgevallen betonen.

1) Hetgeen eigenlijk het deel van de Heere was van het offer, werd met al de wierook van het overige van de spijsoffers afgescheiden, en door de Priester, in naam van de offeraar, aan de Heere opgedragen tot een openbare betuiging, dat God zijn Heer en Koning was, aan wie bij de geruste bezitting vna het land met zijn inkomsten was verschuldigd en wiens onderdaan hij beleed te zijn, onder dadelijke erkentenis van zijn konings recht en van de vrijwillige onderwerping van zichzelf daaraan, met smeking om genade en vergeving van zijn overtredingen, hebbende het spijsoffer ook betrekking op de verzoening van zonde, zoals blijkt uit 1 Samuel 3:14; 1 Samuel 26:19

Vers 10

10. En wat overblijft wat niet afgenomen is, van het spijsoffer, zal voor Aron en zijn zonen zijn. Het is een Heiligheid der Heiligheden van de vuuroffers van de HEERE 1) (Leviticus 2:3).

1) Met ieder brandoffer was ook een spijsoffer verbonden; want zoals aan de goede werken de wijding en overgave van de gehele persoonlijkheid is voorafgegaan, wanneer zij werkelijk goede werken zullen zijn, zo moet ook op de toewijding van de mens aan de Heere, de vrucht van de goede werken volgen, anders is deze toewijding zelfbedrog. Zo menigmaal nu het spijsoffer in verband staat tot een brandoffer, neemt het ook deel aan het eigenaardige van zijn karakter, en behoort eigenlijk geheel en volkomen tot een offerverbranding. Werkelijk werd het dan ook geheel verbrand, wanneer het na de brandoffers, die voor de Sabbatten, feesten en enige andere bepaalde gevallen voorgeschreven waren, gebracht werd. Wat echter bij de spijsoffers, die uit eigen beweging gebracht, tot de vrijwillige brandoffers behoorden, waarvan hier sprake is, niet onmiddellijk de Heere zelf gegeven en Hem tot een liefelijke reuk verbrand werd, dat ontvangt de offeraar niet weer terug, maar het wordt als iets heiligs de priesters tot spijze overgegeven, want deze als Gods dienaars, worden door Hem bezoldigd en eten van Zijn tafel. De daarbij gevoegde wierookgave moet natuurlijk geheel verbrand worden; zij vertegenwoordigt de aanbidding en het gebed, en deze behoren de Heere alleen toe!.

Vers 10

10. En wat overblijft wat niet afgenomen is, van het spijsoffer, zal voor Aron en zijn zonen zijn. Het is een Heiligheid der Heiligheden van de vuuroffers van de HEERE 1) (Leviticus 2:3).

1) Met ieder brandoffer was ook een spijsoffer verbonden; want zoals aan de goede werken de wijding en overgave van de gehele persoonlijkheid is voorafgegaan, wanneer zij werkelijk goede werken zullen zijn, zo moet ook op de toewijding van de mens aan de Heere, de vrucht van de goede werken volgen, anders is deze toewijding zelfbedrog. Zo menigmaal nu het spijsoffer in verband staat tot een brandoffer, neemt het ook deel aan het eigenaardige van zijn karakter, en behoort eigenlijk geheel en volkomen tot een offerverbranding. Werkelijk werd het dan ook geheel verbrand, wanneer het na de brandoffers, die voor de Sabbatten, feesten en enige andere bepaalde gevallen voorgeschreven waren, gebracht werd. Wat echter bij de spijsoffers, die uit eigen beweging gebracht, tot de vrijwillige brandoffers behoorden, waarvan hier sprake is, niet onmiddellijk de Heere zelf gegeven en Hem tot een liefelijke reuk verbrand werd, dat ontvangt de offeraar niet weer terug, maar het wordt als iets heiligs de priesters tot spijze overgegeven, want deze als Gods dienaars, worden door Hem bezoldigd en eten van Zijn tafel. De daarbij gevoegde wierookgave moet natuurlijk geheel verbrand worden; zij vertegenwoordigt de aanbidding en het gebed, en deze behoren de Heere alleen toe!.

Vers 11

11. Geen spijsoffer, geen van die, welke (Leviticus 2:4-Leviticus 2:10) worden beschreven, dat gij de HEERE zult offeren, zal met desem gemaakt worden,1) gij moet dus vooral daarop acht geven, dat Ik altijd het ongezuurde of genoemd (Leviticus 2:4,Leviticus 2:5) of bedoeld heb (Leviticus 2:7); want van geen zuurdesem en van geen honing, 1) die evenzo doet gisten, zult gij nemen, om het onder een van deze offergaven te mengen, en alzo met deze voor de HEERE een vuuroffer aan te steken.

1) Hier verbiedt God gedesemde broden Hem te offeren, waardoor de Ouden werd geleerd, dat de dienst van God bedorven werd, indien er iets vreemds, van eigen uitvinding, bij gevoegd werd. Het is niet twijfelachtig, of Christus heeft hierop gezinspeeld, toen Hij zijn discipelen waarschuwde, dat zij zich moesten wachten voor de zuurdesem van de Farizeeën (Matthew 10:11) hiermee de uitzondering en bedoelende, waarmee zij hun vroomheid slecht maakten. Het eten van het gedesemde was om een andere reden op het Paasfeest verboden, nl. om gedachtig te zijn aan het overhaast vertrek, of liever aan de vlucht, waarbij het hun niet toegestaan werd, om de leeftocht te bereiden. Evenwel, Paulus 1 Corinthiers 15:7) strekt de betekenis ook nog verder uit, nl. dat de gelovigen zich hebben af te houden van alle zuurdeeg van de boosheid en goddeloosheid. Maar in deze algemene regel is het zeker, dat alle van buitenaf erbij komend bederf, waardoor de zuivere godsverering wordt bezoedeld, veroordeeld wordt. Alsof gezegd was, dat geen offeranden door God konden goedgekeurd worden, tenzij die echt waren en vrij van alle vreemde smaak.. Het zuurdeeg is meestal in de Heilige Schrift een teken van bederf in leer en leven (Matthew 16:6; Matthew 16:1 Corinthiërs 5:6,8 Galaten. 5:9 ). Christus Jezus is voor zijn Gemeente een onverderfelijk brood des levens geworden..

2) Indien de honing ook aangemerkt wordt als een zinnebeeld van vleselijke wellust, zoals doorgaans geschiedt, zo heeft dit weer een reden kunnen zijn, om die van het spijsoffer voor de Heere te weren, als geheel strijdig met de soberheid en matigheid, die de Heiland gedurende zijn omwandeling en Middelaarsbediening op aarde geoefend heeft..

Geen zuurdesem, maar ook geen honing (hier de honing, welke door de bijen verzameld wordt) mocht bij het spijsoffer gevoegd worden, omdat ook honing het meel zuur maakt..

Vers 11

11. Geen spijsoffer, geen van die, welke (Leviticus 2:4-Leviticus 2:10) worden beschreven, dat gij de HEERE zult offeren, zal met desem gemaakt worden,1) gij moet dus vooral daarop acht geven, dat Ik altijd het ongezuurde of genoemd (Leviticus 2:4,Leviticus 2:5) of bedoeld heb (Leviticus 2:7); want van geen zuurdesem en van geen honing, 1) die evenzo doet gisten, zult gij nemen, om het onder een van deze offergaven te mengen, en alzo met deze voor de HEERE een vuuroffer aan te steken.

1) Hier verbiedt God gedesemde broden Hem te offeren, waardoor de Ouden werd geleerd, dat de dienst van God bedorven werd, indien er iets vreemds, van eigen uitvinding, bij gevoegd werd. Het is niet twijfelachtig, of Christus heeft hierop gezinspeeld, toen Hij zijn discipelen waarschuwde, dat zij zich moesten wachten voor de zuurdesem van de Farizeeën (Matthew 10:11) hiermee de uitzondering en bedoelende, waarmee zij hun vroomheid slecht maakten. Het eten van het gedesemde was om een andere reden op het Paasfeest verboden, nl. om gedachtig te zijn aan het overhaast vertrek, of liever aan de vlucht, waarbij het hun niet toegestaan werd, om de leeftocht te bereiden. Evenwel, Paulus 1 Corinthiers 15:7) strekt de betekenis ook nog verder uit, nl. dat de gelovigen zich hebben af te houden van alle zuurdeeg van de boosheid en goddeloosheid. Maar in deze algemene regel is het zeker, dat alle van buitenaf erbij komend bederf, waardoor de zuivere godsverering wordt bezoedeld, veroordeeld wordt. Alsof gezegd was, dat geen offeranden door God konden goedgekeurd worden, tenzij die echt waren en vrij van alle vreemde smaak.. Het zuurdeeg is meestal in de Heilige Schrift een teken van bederf in leer en leven (Matthew 16:6; Matthew 16:1 Corinthiërs 5:6,8 Galaten. 5:9 ). Christus Jezus is voor zijn Gemeente een onverderfelijk brood des levens geworden..

2) Indien de honing ook aangemerkt wordt als een zinnebeeld van vleselijke wellust, zoals doorgaans geschiedt, zo heeft dit weer een reden kunnen zijn, om die van het spijsoffer voor de Heere te weren, als geheel strijdig met de soberheid en matigheid, die de Heiland gedurende zijn omwandeling en Middelaarsbediening op aarde geoefend heeft..

Geen zuurdesem, maar ook geen honing (hier de honing, welke door de bijen verzameld wordt) mocht bij het spijsoffer gevoegd worden, omdat ook honing het meel zuur maakt..

Vers 12

12. De offeranden van de eerstelingen, de honing, als eigen zelfstandige gave van de eerstelingen (2 Chronicles 1:5), en de zuurdesem op het wekenfeest onder de eerste broden gemengd (Leviticus 23:17), zult gij de HEERE offeren, want van die offergaven wordt niets aangestoken tot een vuuroffer voor de Heere, maar op het altaar zullen zij niet komen tot een liefelijke reuk. 1)

1) De offeranden van de eerstelingen, waren voor de priesters. Voornamelijk worden hier bedoeld de eerstelingen van de tarwe- en de gerste-oogst. (Numbers 18:13 Deuteronomium. 18:4 ). Daarbij mocht wel de honing en het zuurdeeg worden gevoegd..

Vers 12

12. De offeranden van de eerstelingen, de honing, als eigen zelfstandige gave van de eerstelingen (2 Chronicles 1:5), en de zuurdesem op het wekenfeest onder de eerste broden gemengd (Leviticus 23:17), zult gij de HEERE offeren, want van die offergaven wordt niets aangestoken tot een vuuroffer voor de Heere, maar op het altaar zullen zij niet komen tot een liefelijke reuk. 1)

1) De offeranden van de eerstelingen, waren voor de priesters. Voornamelijk worden hier bedoeld de eerstelingen van de tarwe- en de gerste-oogst. (Numbers 18:13 Deuteronomium. 18:4 ). Daarbij mocht wel de honing en het zuurdeeg worden gevoegd..

Vers 13

13. En alle offeranden van uw spijsoffer, zoals gij die dien ten gevolge ongezuurd aanbieden zult, zult gij daarentegen niet ongezouten laten, maar, bij het bereidendaarvan, met zout zouten, en het zout, dit eigenaardig zinnebeeld van het Verbond van uw God van uw spijsoffer niet laten afblijven. 1) Daar dit verbond van Mijn zijde bestendig is en van uw zijde niet mag wordenverbroken, omdat het zout de kracht en bestendigheid van het Verbond van uw God zo betekenisvol afbeeldt, gebied Ik u: met al uw offerande zult gij zout offeren, 2) (Mark 9:49 Colossians 4:6 ).

1) Evenals een bond "zoutverbond", d.i. een onverbeterlijk verbond, genoemd wordt, zo wordt hier het bij het offer toegevoegde zout, als zout van het Verbond van God aangeduid, omdat het aan het offer de kracht en zuiverheid verleent, waardoor Israël in gemeenschap van het Verbond met Jehova bekrachtigd en bevestigd wordt..

2) Het zuurdeeg, dat het daarmee doorknede deeg in een gistende massa verandert en het doet opzwellen, is een beeld van de oude verdorven natuur van de mensen, van de menselijke geest van de ijver, die wel werken doet, welke in de ogen van de wereld groot zijn, maar niet de zodanige, die de Heere welbehaaglijk zijn; deze behaagt veel meer alleen het stille blijmoedige bezig zijn van de door Zijn Geest geheiligde mens; daarom zullen de spijsoffers slechts met olie gemengd en bestreken, maar nimmer gezuurd zijn! Het verbod van het zuurdeeg is dus een vermaning aan Israël: "wacht u bij de goede werken die gij tot Mijn ere doet, voor uw eigen geest" (Malachi 2:15). De honing die eveneens het deeg doet gisten, betekent toch nog iets anders; hij doelt op de lusten van deze wereld 1 John 2:16), waardoor wij bij onze natuurlijke betrekking tot de wereld zo gemakkelijk weer geprikkeld worden, ook nadat wij Gods eigendom geworden zijn, en waardoor wij ons dan bij onze werken evenzeer laten besturen als van het ijvervuur, dat in onze boezem blaakt. Maar deze wereldliefde verderft ons doen en werken, en baart hoe langer hoe meer zedelijke ellenden; daarom zal ook geen honing, die andere giststof, bij de spijsoffers gebruikt worden. Maar het zout bewerkt juist het tegendeel van hetgeen wij als vrucht van de wederliefde, waar de honing ons op wijst, opmerkten; het zout weert het bederf van de spijzen, het bezit een louterende kracht en maakt smakelijk..

Wanneer de Heiland (Mark 9:1) het zouten van het offer met het louteringsvuur van de wereld- en zelfverloochening in een adem noemt, dan heeft Hij daarmee duidelijk genoeg gezegd, waardoor het zedelijk bederf van een kind van God geweerd wordt, en wanneer Paulus zegt (Colossians 4:1): "Uw rede zij te allen tijde in aangenaamheid met zout besprenkeld," waardoor hij ons vermaant om onze gesprekken altijd zo in te richten, dat zij aan de ene zijde, door hun uitlokking en liefelijkheid, de harten niet verbitteren en toesluiten, maar verblijden en zich toegang tot deze verschaffen, maar ook aan de andere kant de nodige degelijkheid en kracht bezitten, niet week en ijdel zijn, dan heeft hij door de uitdrukking, waarvoor wij in de grondtekst aangenaamheid lezen, tegelijk uitgesproken, waardoor het geschiedt, dat wij altijd zo kunnen spreken. Deze uitdrukking letterlijk vertaald, luidt aldus: "in genade.".

Dien ten gevolge is het zouten van de spijsoffers daarvan een zinnebeeld, dat de door spijsoffers afgeschaduwde goede werken evenzeer van wereld- en zelfverloochening getuigen, als dat zij door de genade moeten gewerkt zijn, anders gelden zij in Gods ogen voor ijdel en geesteloos. Over deze genade heeft dan de Israëliet in het Verbond, dat de Heere met Zijn volk heeft gesloten, zich te verblijden. De Heere heeft, om zo te spreken, met Israël zout gegeten, zoals ook werkelijk bij de oprichting van het Verbond een maaltijd gehouden werd (Exodus 24:5); daarom zal het gebruik van dit zout nimmer ophouden, maar bij de offerdienst altijd opnieuw aangewend worden, opdat Israël tegelijkertijd een bestendig onderpand en zinnebeeld voor zich ziet, dat het Verbond van zijn God met hem een zoutverbond (2 Chronicles 3:5 Numbers 18:17,Numbers 18:19 ) is, een Verbond van eeuwige duurzaamheid van de zijde van God en van onverbreekbare trouw van de zijde van het volk..

De reden van het zout van het offer, is bijna overal gelijk, opdat de dienst van God niet smakeloos zou zijn. Verder, de ware toebereiding, welke de genade aan de offerande bezorgt, wordt nergens dan in Gods woord gevonden. Waaruit volgt, dat alle eredienst van menselijke zijde tot stand gebracht als laf moet verworpen worden. Ofschoon, nu zij zich zeer scherpzinnig beschouwen, die door bijgelovigheden de dienst van God ontwijden, is het echter louter dwaasheid, dat men onder de schijn van wijsheid hun zijn bijval zoveel mogelijk schenkt. Evenwel Christus leidt de vermaning af uit deze ceremoniën dat de gelovigen met toegenegen gemoed op zich nemen, zich te zuiveren en te reinigen, indien Zij God willen behagen. Ieder slachtoffer, zegt hij, wordt gezouten en de mens zal met vuur gezouten worden. Met welke woorden hij aanduidt, dat wij dan als offer God aangenaam zijn, wanneer wij door vuur beproefd zijn, en dit is de bereiding met zout, wanneer ons vlees met zijn begeerlijkheden gekruisigd wordt. Ondertussen blijft dit vast staan, dat de dienst van God niet als de rechte beschouwd kan worden, die niet uit het Woord te zoeken is, omdat in alle hersenen van de mensen zelfs geen grein zout wordt gevonden.. De grondtekst geeft hier duidelijk aan, dat bij alle offeranden, zowel bloedige als onbloedige, het zout moest gevoegd worden..

Vers 13

13. En alle offeranden van uw spijsoffer, zoals gij die dien ten gevolge ongezuurd aanbieden zult, zult gij daarentegen niet ongezouten laten, maar, bij het bereidendaarvan, met zout zouten, en het zout, dit eigenaardig zinnebeeld van het Verbond van uw God van uw spijsoffer niet laten afblijven. 1) Daar dit verbond van Mijn zijde bestendig is en van uw zijde niet mag wordenverbroken, omdat het zout de kracht en bestendigheid van het Verbond van uw God zo betekenisvol afbeeldt, gebied Ik u: met al uw offerande zult gij zout offeren, 2) (Mark 9:49 Colossians 4:6 ).

1) Evenals een bond "zoutverbond", d.i. een onverbeterlijk verbond, genoemd wordt, zo wordt hier het bij het offer toegevoegde zout, als zout van het Verbond van God aangeduid, omdat het aan het offer de kracht en zuiverheid verleent, waardoor Israël in gemeenschap van het Verbond met Jehova bekrachtigd en bevestigd wordt..

2) Het zuurdeeg, dat het daarmee doorknede deeg in een gistende massa verandert en het doet opzwellen, is een beeld van de oude verdorven natuur van de mensen, van de menselijke geest van de ijver, die wel werken doet, welke in de ogen van de wereld groot zijn, maar niet de zodanige, die de Heere welbehaaglijk zijn; deze behaagt veel meer alleen het stille blijmoedige bezig zijn van de door Zijn Geest geheiligde mens; daarom zullen de spijsoffers slechts met olie gemengd en bestreken, maar nimmer gezuurd zijn! Het verbod van het zuurdeeg is dus een vermaning aan Israël: "wacht u bij de goede werken die gij tot Mijn ere doet, voor uw eigen geest" (Malachi 2:15). De honing die eveneens het deeg doet gisten, betekent toch nog iets anders; hij doelt op de lusten van deze wereld 1 John 2:16), waardoor wij bij onze natuurlijke betrekking tot de wereld zo gemakkelijk weer geprikkeld worden, ook nadat wij Gods eigendom geworden zijn, en waardoor wij ons dan bij onze werken evenzeer laten besturen als van het ijvervuur, dat in onze boezem blaakt. Maar deze wereldliefde verderft ons doen en werken, en baart hoe langer hoe meer zedelijke ellenden; daarom zal ook geen honing, die andere giststof, bij de spijsoffers gebruikt worden. Maar het zout bewerkt juist het tegendeel van hetgeen wij als vrucht van de wederliefde, waar de honing ons op wijst, opmerkten; het zout weert het bederf van de spijzen, het bezit een louterende kracht en maakt smakelijk..

Wanneer de Heiland (Mark 9:1) het zouten van het offer met het louteringsvuur van de wereld- en zelfverloochening in een adem noemt, dan heeft Hij daarmee duidelijk genoeg gezegd, waardoor het zedelijk bederf van een kind van God geweerd wordt, en wanneer Paulus zegt (Colossians 4:1): "Uw rede zij te allen tijde in aangenaamheid met zout besprenkeld," waardoor hij ons vermaant om onze gesprekken altijd zo in te richten, dat zij aan de ene zijde, door hun uitlokking en liefelijkheid, de harten niet verbitteren en toesluiten, maar verblijden en zich toegang tot deze verschaffen, maar ook aan de andere kant de nodige degelijkheid en kracht bezitten, niet week en ijdel zijn, dan heeft hij door de uitdrukking, waarvoor wij in de grondtekst aangenaamheid lezen, tegelijk uitgesproken, waardoor het geschiedt, dat wij altijd zo kunnen spreken. Deze uitdrukking letterlijk vertaald, luidt aldus: "in genade.".

Dien ten gevolge is het zouten van de spijsoffers daarvan een zinnebeeld, dat de door spijsoffers afgeschaduwde goede werken evenzeer van wereld- en zelfverloochening getuigen, als dat zij door de genade moeten gewerkt zijn, anders gelden zij in Gods ogen voor ijdel en geesteloos. Over deze genade heeft dan de Israëliet in het Verbond, dat de Heere met Zijn volk heeft gesloten, zich te verblijden. De Heere heeft, om zo te spreken, met Israël zout gegeten, zoals ook werkelijk bij de oprichting van het Verbond een maaltijd gehouden werd (Exodus 24:5); daarom zal het gebruik van dit zout nimmer ophouden, maar bij de offerdienst altijd opnieuw aangewend worden, opdat Israël tegelijkertijd een bestendig onderpand en zinnebeeld voor zich ziet, dat het Verbond van zijn God met hem een zoutverbond (2 Chronicles 3:5 Numbers 18:17,Numbers 18:19 ) is, een Verbond van eeuwige duurzaamheid van de zijde van God en van onverbreekbare trouw van de zijde van het volk..

De reden van het zout van het offer, is bijna overal gelijk, opdat de dienst van God niet smakeloos zou zijn. Verder, de ware toebereiding, welke de genade aan de offerande bezorgt, wordt nergens dan in Gods woord gevonden. Waaruit volgt, dat alle eredienst van menselijke zijde tot stand gebracht als laf moet verworpen worden. Ofschoon, nu zij zich zeer scherpzinnig beschouwen, die door bijgelovigheden de dienst van God ontwijden, is het echter louter dwaasheid, dat men onder de schijn van wijsheid hun zijn bijval zoveel mogelijk schenkt. Evenwel Christus leidt de vermaning af uit deze ceremoniën dat de gelovigen met toegenegen gemoed op zich nemen, zich te zuiveren en te reinigen, indien Zij God willen behagen. Ieder slachtoffer, zegt hij, wordt gezouten en de mens zal met vuur gezouten worden. Met welke woorden hij aanduidt, dat wij dan als offer God aangenaam zijn, wanneer wij door vuur beproefd zijn, en dit is de bereiding met zout, wanneer ons vlees met zijn begeerlijkheden gekruisigd wordt. Ondertussen blijft dit vast staan, dat de dienst van God niet als de rechte beschouwd kan worden, die niet uit het Woord te zoeken is, omdat in alle hersenen van de mensen zelfs geen grein zout wordt gevonden.. De grondtekst geeft hier duidelijk aan, dat bij alle offeranden, zowel bloedige als onbloedige, het zout moest gevoegd worden..

Vers 14

14. En zo gij de HEERE een spijsoffer van de eerste vruchten offert, het eerste koren dat op uw akker rijp wordt, zult gij het spijsoffer van uw eerste vruchten van groene aren bij het vuur gedord, de korrels van de op het vuur geroosterde en daarna op een zeef gewande korenaren, dat is, het kleingebroken graan, en in de vorm van gebroken gort, van volle groene aren offeren. 1)

1) Deze aanbieding van de eerstelingen is onderscheiden, omdat zij vrijwillig was, hoewel de eerstelingen volgens het voorschrift van de wet, moesten gebracht worden. Indien iemand uit de opbrengst van de tarwe nog iets bij de eerstelingen wilde voegen, geeft Mozes hier de regel aan, dat de aren moesten geroosterd worden, opdat zij des te gemakkelijker konden worden stak gewreven, vervolgens moesten met olie gemengd en met wierook ontstoken worden..

Ook hier sluit de wijze van een offer te brengen zich aan bij de gewone levenswijze. Nog tegenwoordig is het in Palestina, Syrië en Egypte een zeer gezochte spijs, het koren geroosterd te gebruiken. Men verbrandt de nog niet geheel rijpe aren met de stengel, en zeeft de zo geroosterde aren op een zeef uit, om de korrels te verzamelen, of men bindt korenhalmen in kleine bossen, roostert ze bij het vlammende vuur, en eet dan de korrels Joshua 5:11)

Of nog liever, vooral in de oogsttijd, roostert men de nog niet geheel droge en harde tarwe in een pan of op een ijzeren plaat, en eet die met brood, of in plaats daarvan (Ruth 2:14). Maar hier zal het op de eerste wijze geroosterd koren nog gemalen of tot een soort van gebroken gort gemaakt worden, opdat de bijgevoegde olie (Leviticus 2:15) beter daarin kan dringen, en alzo de werkzaamheden van de Heilige Geest nog beter kunnen afgebeeld worden, die in de inwendige mens indringen en onze gaven en krachten met Zijn wezen doordringen en vervullen wil..

Vers 14

14. En zo gij de HEERE een spijsoffer van de eerste vruchten offert, het eerste koren dat op uw akker rijp wordt, zult gij het spijsoffer van uw eerste vruchten van groene aren bij het vuur gedord, de korrels van de op het vuur geroosterde en daarna op een zeef gewande korenaren, dat is, het kleingebroken graan, en in de vorm van gebroken gort, van volle groene aren offeren. 1)

1) Deze aanbieding van de eerstelingen is onderscheiden, omdat zij vrijwillig was, hoewel de eerstelingen volgens het voorschrift van de wet, moesten gebracht worden. Indien iemand uit de opbrengst van de tarwe nog iets bij de eerstelingen wilde voegen, geeft Mozes hier de regel aan, dat de aren moesten geroosterd worden, opdat zij des te gemakkelijker konden worden stak gewreven, vervolgens moesten met olie gemengd en met wierook ontstoken worden..

Ook hier sluit de wijze van een offer te brengen zich aan bij de gewone levenswijze. Nog tegenwoordig is het in Palestina, Syrië en Egypte een zeer gezochte spijs, het koren geroosterd te gebruiken. Men verbrandt de nog niet geheel rijpe aren met de stengel, en zeeft de zo geroosterde aren op een zeef uit, om de korrels te verzamelen, of men bindt korenhalmen in kleine bossen, roostert ze bij het vlammende vuur, en eet dan de korrels Joshua 5:11)

Of nog liever, vooral in de oogsttijd, roostert men de nog niet geheel droge en harde tarwe in een pan of op een ijzeren plaat, en eet die met brood, of in plaats daarvan (Ruth 2:14). Maar hier zal het op de eerste wijze geroosterd koren nog gemalen of tot een soort van gebroken gort gemaakt worden, opdat de bijgevoegde olie (Leviticus 2:15) beter daarin kan dringen, en alzo de werkzaamheden van de Heilige Geest nog beter kunnen afgebeeld worden, die in de inwendige mens indringen en onze gaven en krachten met Zijn wezen doordringen en vervullen wil..

Vers 15

15. En gij zult olie daarop doen, en wierook 1) daarop, of daarbij leggen (Leviticus 2:1), het is een spijsoffer.

1) Ook hierbij moest het wierook geheel verbrand worden. Door de wierook werd het offer God tot een liefelijke reuk..

Vers 15

15. En gij zult olie daarop doen, en wierook 1) daarop, of daarbij leggen (Leviticus 2:1), het is een spijsoffer.

1) Ook hierbij moest het wierook geheel verbrand worden. Door de wierook werd het offer God tot een liefelijke reuk..

Vers 16

16. Zo zal de priester, met deze gave van gebroken koren handelende zoals met meeloffers (Leviticus 2:2), dit gedenkoffer aansteken, van zijn kleingebroken graan, zoveel als hij met de volle hand nemen kan, en het overschot en van zijn olie, met al de wierook tot gedachtenis van deofferaar voor de Heere. Het is een vuuroffer, tot een liefelijke reuk voor de HEERE, 1) zoals het ontstoken offer van meel (Leviticus 2:3), of van het gebakkene (Leviticus 2:4-Leviticus 2:9).

1) Zoals met ieder brandoffer, zal volgens Numbers 15:1-Numbers 15:12 ook met ieder dankoffer (Leviticus 3:1) een spijsoffer verbonden zijn, maar in verbinding met het laatste heeft het een andere betekenis, dan in verbinding met het eerste, daarom is de behandeling er van ook een andere (zie Leviticus 2:10). Terwijl het met een brandoffer in verbinding gebrachte spijsoffer de goede werken in zoverre afschaduwt, als zij een schatting zijn door God van hem gevorderd, die Hij van zijn zonden gerechtvaardigd en met Zich verzoend heeft, en die nu op grond van deze rechtvaardiging zichzelf met lichaam en ziel Hem ten eigendom schenkt, waarom ook het spijsoffer de Heere geheel moest gebracht worden en niets daarvan tot de gever mocht terugkeren, alzo stelt daarentegen het in verbinding met een dankoffer gebrachte spijsoffer de goede werken voor als een zegen of gewin voor hem, die ze volbrengt; zij bevorderen zijn heil en zijn zaligheid in de gemeenschap met God, zoals Jakobus zegt (Jacobus 1:25): "Deze zal gelukzalig zijn in zijn doen." Daarom werd bij een dergelijk spijsoffer slechts een koek of vlade als het offer voor de Heere gebracht en aan de dienstdoende priester overgegeven, het overige viel de offeraar zelf ten deel voor de latere offermaaltijden, en werd in tegenoverstelling van het overige van de eerste soort van spijsoffers, dat als het allerheiligste voorgesteld werd (Leviticus 2:3,Leviticus 2:10), alleen heilig genoemd (Leviticus 21:22). Afgezien van de enkele in Numbers 5:15 opgenoemde gevallen, werden, naar de mening van enige geleerden, de spijsoffers nimmer op zichzelf gebracht, maar altijd na een vroeger gebrachte brand- of dankoffer; men kan dit echter niet als zeker aannemen, ofschoon het brengen van een spijsoffer alleen slechts zelden zal geschied zijn. Om het spijsoffer volkomen te maken, moest daarbij een drankoffer worden gevoegd of een gave van rode (Sirach 50:17) wijn (Exodus. 29:40, Leviticus 23:13,Leviticus 23:8 Numbers 15:1-Numbers 15:12 ). Gedurende de tocht door de woestijn bleef echter, zoals dit ons voorkomt, om zeer begrijpelijke redenen het drankoffer weg, en werd dit alleen in bijzondere gevallen gebracht. De wijze waarop het drankoffer gebracht werd, is nergens in de wet bepaald. Vermoedelijk werd de wijn geheel uitgestort, zoals sommigen geloven aan de voet van het brandofferaltaar; maar het komt waarschijnlijker voor, dat dit geschiedde op de altaar zelf, opdat hij met de andere daarop gelegde offers in het vuur verdampte..

Vers 16

16. Zo zal de priester, met deze gave van gebroken koren handelende zoals met meeloffers (Leviticus 2:2), dit gedenkoffer aansteken, van zijn kleingebroken graan, zoveel als hij met de volle hand nemen kan, en het overschot en van zijn olie, met al de wierook tot gedachtenis van deofferaar voor de Heere. Het is een vuuroffer, tot een liefelijke reuk voor de HEERE, 1) zoals het ontstoken offer van meel (Leviticus 2:3), of van het gebakkene (Leviticus 2:4-Leviticus 2:9).

1) Zoals met ieder brandoffer, zal volgens Numbers 15:1-Numbers 15:12 ook met ieder dankoffer (Leviticus 3:1) een spijsoffer verbonden zijn, maar in verbinding met het laatste heeft het een andere betekenis, dan in verbinding met het eerste, daarom is de behandeling er van ook een andere (zie Leviticus 2:10). Terwijl het met een brandoffer in verbinding gebrachte spijsoffer de goede werken in zoverre afschaduwt, als zij een schatting zijn door God van hem gevorderd, die Hij van zijn zonden gerechtvaardigd en met Zich verzoend heeft, en die nu op grond van deze rechtvaardiging zichzelf met lichaam en ziel Hem ten eigendom schenkt, waarom ook het spijsoffer de Heere geheel moest gebracht worden en niets daarvan tot de gever mocht terugkeren, alzo stelt daarentegen het in verbinding met een dankoffer gebrachte spijsoffer de goede werken voor als een zegen of gewin voor hem, die ze volbrengt; zij bevorderen zijn heil en zijn zaligheid in de gemeenschap met God, zoals Jakobus zegt (Jacobus 1:25): "Deze zal gelukzalig zijn in zijn doen." Daarom werd bij een dergelijk spijsoffer slechts een koek of vlade als het offer voor de Heere gebracht en aan de dienstdoende priester overgegeven, het overige viel de offeraar zelf ten deel voor de latere offermaaltijden, en werd in tegenoverstelling van het overige van de eerste soort van spijsoffers, dat als het allerheiligste voorgesteld werd (Leviticus 2:3,Leviticus 2:10), alleen heilig genoemd (Leviticus 21:22). Afgezien van de enkele in Numbers 5:15 opgenoemde gevallen, werden, naar de mening van enige geleerden, de spijsoffers nimmer op zichzelf gebracht, maar altijd na een vroeger gebrachte brand- of dankoffer; men kan dit echter niet als zeker aannemen, ofschoon het brengen van een spijsoffer alleen slechts zelden zal geschied zijn. Om het spijsoffer volkomen te maken, moest daarbij een drankoffer worden gevoegd of een gave van rode (Sirach 50:17) wijn (Exodus. 29:40, Leviticus 23:13,Leviticus 23:8 Numbers 15:1-Numbers 15:12 ). Gedurende de tocht door de woestijn bleef echter, zoals dit ons voorkomt, om zeer begrijpelijke redenen het drankoffer weg, en werd dit alleen in bijzondere gevallen gebracht. De wijze waarop het drankoffer gebracht werd, is nergens in de wet bepaald. Vermoedelijk werd de wijn geheel uitgestort, zoals sommigen geloven aan de voet van het brandofferaltaar; maar het komt waarschijnlijker voor, dat dit geschiedde op de altaar zelf, opdat hij met de andere daarop gelegde offers in het vuur verdampte..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 2". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/leviticus-2.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile