Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Leviticus 11

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 11

Leviticus 11:1.

OVER HET ONDERSCHEID TUSSEN REINE EN ONREINE DIEREN.

I. Leviticus 11:1-Leviticus 11:47. Nu, daar de priesterstand reeds handelend is opgetreden, en de Godsverering geordend is, laat de Heere ook die wettelijke bepalingen volgen, welke Israël moet opvolgen, om het algemeen priesterlijk karakter, welke aan het gehele volk eigen is (Exodus 19:8), en waaraan ieder individu tot in een zekere graad deel neemt, te bewaren, en waar dit voor een ogenblik gestoord en opgeheven is, weer te verkrijgen. Tot bewaring van dit karakter strekken de nu volgende spijswetten tot herstel de reinigingswetten, die zich daarbij aansluiten. De laatste hebben in ons hoofdstuk slechts betrekking op de aanraking van het aas van de gestorven onreine of reine dieren.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 11

Leviticus 11:1.

OVER HET ONDERSCHEID TUSSEN REINE EN ONREINE DIEREN.

I. Leviticus 11:1-Leviticus 11:47. Nu, daar de priesterstand reeds handelend is opgetreden, en de Godsverering geordend is, laat de Heere ook die wettelijke bepalingen volgen, welke Israël moet opvolgen, om het algemeen priesterlijk karakter, welke aan het gehele volk eigen is (Exodus 19:8), en waaraan ieder individu tot in een zekere graad deel neemt, te bewaren, en waar dit voor een ogenblik gestoord en opgeheven is, weer te verkrijgen. Tot bewaring van dit karakter strekken de nu volgende spijswetten tot herstel de reinigingswetten, die zich daarbij aansluiten. De laatste hebben in ons hoofdstuk slechts betrekking op de aanraking van het aas van de gestorven onreine of reine dieren.

Vers 1

1. En de HEERE sprak, waarschijnlijk op de volgenden dag na hetgeen (Leviticus 10:11) is verhaald geworden, dat is naar onze berekening op de 12de Abib, tot Mozes en tot Aron, 1) zeggende tot hen, van uit de tent dersamenkomst.

1) De priesters vooral was het geboden het volk te onderwijzen in alle wetten van God. Daarom sprak de Heere het volgende niet alleen tot Mozes, maar ook tot Aron. Bovendien stond Aron Mozes voortaan ter zijde, als wachter van het volk..

Vers 1

1. En de HEERE sprak, waarschijnlijk op de volgenden dag na hetgeen (Leviticus 10:11) is verhaald geworden, dat is naar onze berekening op de 12de Abib, tot Mozes en tot Aron, 1) zeggende tot hen, van uit de tent dersamenkomst.

1) De priesters vooral was het geboden het volk te onderwijzen in alle wetten van God. Daarom sprak de Heere het volgende niet alleen tot Mozes, maar ook tot Aron. Bovendien stond Aron Mozes voortaan ter zijde, als wachter van het volk..

Vers 2

2. Spreukenekt tot de kinderen van Israël, zeggende: a) dit is het gedierte dat gij alleen eten zult uit alle beesten, die op de aarde zijn, 1) onder de verschillende soorten van de viervoetige landdieren.

a) Deuteronomy 14:4 Acts 10:14

1) Hetzelfde onderscheid, dat God, wat de geschiedenis van de genade aangaat, heeft vastgesteld, dat Hij Zich een volk uitverkoren en in een bijzondere betrekking tot Zich geplaatst heeft, terwijl al de andere volken van de aarde overgelaten zijn aan hun eigen wegen en aan de ontwikkeling van de zondige natuur, die in de mens is, dat onderscheid zal nu ook op het gebied van de natuur, door te onderscheiden tussen reine en onreine dieren op de voorgrond worden gesteld; want de natuur is daartoe bestemd een zinnebeeld of afbeelding te zijn van hetgeen op geestelijk gebied of juister nog, in het rijk van God voorvalt. Dit onderscheiden tussen reine en onreine dieren, d.i. van zulke, die gegeten en zulke, die niet gegeten mogen worden, is geen nieuwe zaak. Wij vonden dit reeds ten tijde van de aartsvaders (Genesis 7:1), en dit heeft zich later voortgeplant onder alle volkeren van de oude wereld, ofschoon naar de verschillende godsdienstige begrippen van ieder volk, in een verschillende vorm. Maar hier geschiedt hetzelfde wat wij bij Leviticus 1:2 met betrekking tot de mede reeds aanwezig offerdienst konden opmerken: de Heere ordent en regelt hier, hetgeen reeds aanwezig is in verband tot de gedachten van het heil, welke Hij over Israël heeft, en neemt dit zo in het godsdienstige leven van zijn volk op. In Leviticus 20:24, wijst de Heere er uitdrukkelijk op, dat wij hier werkelijk in de reine dieren een vertegenwoordiging van Israël, of een belichaming van zijn wezen bezitten, tegenover de nog onreine volken; tot bevestiging van deze opvatting dient dientengevolge het visioen dat Petrus had (Acts 10:10) ) die juist omdat hem reine en onreine dieren zonder onderscheid tot slachten en eten worden getoond, erkennen zal, dat de door het Oude Testament opgerichte scheidsmuur tussen heidenen en Joden van nu af is weggenomen. Terwijl wij ons nu door de tekst zullen laten aanwijzen, welke dieren in iedere afzonderlijke van de verschillende klassen rein, welke onrein geacht worden, zullen wij later moeten nagaan, welke goddelijke wijsheid onder het kleed van de voorgestelde uiterlijke kenmerken verborgen ligt..

Vers 2

2. Spreukenekt tot de kinderen van Israël, zeggende: a) dit is het gedierte dat gij alleen eten zult uit alle beesten, die op de aarde zijn, 1) onder de verschillende soorten van de viervoetige landdieren.

a) Deuteronomy 14:4 Acts 10:14

1) Hetzelfde onderscheid, dat God, wat de geschiedenis van de genade aangaat, heeft vastgesteld, dat Hij Zich een volk uitverkoren en in een bijzondere betrekking tot Zich geplaatst heeft, terwijl al de andere volken van de aarde overgelaten zijn aan hun eigen wegen en aan de ontwikkeling van de zondige natuur, die in de mens is, dat onderscheid zal nu ook op het gebied van de natuur, door te onderscheiden tussen reine en onreine dieren op de voorgrond worden gesteld; want de natuur is daartoe bestemd een zinnebeeld of afbeelding te zijn van hetgeen op geestelijk gebied of juister nog, in het rijk van God voorvalt. Dit onderscheiden tussen reine en onreine dieren, d.i. van zulke, die gegeten en zulke, die niet gegeten mogen worden, is geen nieuwe zaak. Wij vonden dit reeds ten tijde van de aartsvaders (Genesis 7:1), en dit heeft zich later voortgeplant onder alle volkeren van de oude wereld, ofschoon naar de verschillende godsdienstige begrippen van ieder volk, in een verschillende vorm. Maar hier geschiedt hetzelfde wat wij bij Leviticus 1:2 met betrekking tot de mede reeds aanwezig offerdienst konden opmerken: de Heere ordent en regelt hier, hetgeen reeds aanwezig is in verband tot de gedachten van het heil, welke Hij over Israël heeft, en neemt dit zo in het godsdienstige leven van zijn volk op. In Leviticus 20:24, wijst de Heere er uitdrukkelijk op, dat wij hier werkelijk in de reine dieren een vertegenwoordiging van Israël, of een belichaming van zijn wezen bezitten, tegenover de nog onreine volken; tot bevestiging van deze opvatting dient dientengevolge het visioen dat Petrus had (Acts 10:10) ) die juist omdat hem reine en onreine dieren zonder onderscheid tot slachten en eten worden getoond, erkennen zal, dat de door het Oude Testament opgerichte scheidsmuur tussen heidenen en Joden van nu af is weggenomen. Terwijl wij ons nu door de tekst zullen laten aanwijzen, welke dieren in iedere afzonderlijke van de verschillende klassen rein, welke onrein geacht worden, zullen wij later moeten nagaan, welke goddelijke wijsheid onder het kleed van de voorgestelde uiterlijke kenmerken verborgen ligt..

Vers 3

3. Al wat onder de beesten, de landdieren, de klauw verdeelt, aan de ondervoet twee van voren naar achteren gespleten klauwen heeft, en de kloof van de klauwen in tweeën klieft, en herkauwt, alzo v r al het andere runderen, schapen, geiten, daarna ook van het wild datgene, waarbij deze beide kenmerken worden aangetroffen (Deuteronomy 14:5), dat zult gij eten. 1)

1) Augustinus zegt hiervan het volgende: Het herkauwen betekent een herhaalde kennismaking, of een nadere betrachting van datgene, dat men gehad heeft (Conf. Iren. LV c. 11) in Psalms 46:1. Daarom zegt hij ook op een andere plaats: De hoorder van het Woord moet gelijk zijn aan de dieren, die, omdat zij herkauwen, rein genoemd worden. Laat hij niet traag zijn, om, wat hij in de buik van zijn hart heeft ontvangen, te overdenken, en laat Hij, wanneer hij hoort, gelijk zijn aan de etende, en wanneer hij, na het gehoord te hebben, in zijn geheugen terugroept, gelijk zijn aan de herkauwende. Aan het de klauw verderven, en de kloof in tweeën klieven, en het herkauwen, kon men de reine dieren herkennen. Vele van de onreine dieren, welke hier opgesomd werden, stonden bij de heidenen in hoog aanzien. Dat zal ongetwijfeld ook een van de redenen zijn geweest, waarom de Heere ze Israël verbood te gebruiken..

Vers 3

3. Al wat onder de beesten, de landdieren, de klauw verdeelt, aan de ondervoet twee van voren naar achteren gespleten klauwen heeft, en de kloof van de klauwen in tweeën klieft, en herkauwt, alzo v r al het andere runderen, schapen, geiten, daarna ook van het wild datgene, waarbij deze beide kenmerken worden aangetroffen (Deuteronomy 14:5), dat zult gij eten. 1)

1) Augustinus zegt hiervan het volgende: Het herkauwen betekent een herhaalde kennismaking, of een nadere betrachting van datgene, dat men gehad heeft (Conf. Iren. LV c. 11) in Psalms 46:1. Daarom zegt hij ook op een andere plaats: De hoorder van het Woord moet gelijk zijn aan de dieren, die, omdat zij herkauwen, rein genoemd worden. Laat hij niet traag zijn, om, wat hij in de buik van zijn hart heeft ontvangen, te overdenken, en laat Hij, wanneer hij hoort, gelijk zijn aan de etende, en wanneer hij, na het gehoord te hebben, in zijn geheugen terugroept, gelijk zijn aan de herkauwende. Aan het de klauw verderven, en de kloof in tweeën klieven, en het herkauwen, kon men de reine dieren herkennen. Vele van de onreine dieren, welke hier opgesomd werden, stonden bij de heidenen in hoog aanzien. Dat zal ongetwijfeld ook een van de redenen zijn geweest, waarom de Heere ze Israël verbood te gebruiken..

Vers 4

4. Deze nochthans zult gij niet eten, van degenen, die alleen herkauwen, of de klauwen alleen verdelen; de kameel, die een onverdeelde ondervoet heeft; want hij herkauwt wel, maar verdeelt de klauw niet; die zal u onrein zijn.

Vers 4

4. Deze nochthans zult gij niet eten, van degenen, die alleen herkauwen, of de klauwen alleen verdelen; de kameel, die een onverdeelde ondervoet heeft; want hij herkauwt wel, maar verdeelt de klauw niet; die zal u onrein zijn.

Vers 5

5. En het konijntje, 1) of juister, de klipdas, die toch met het konijn veel overeenkomsten heeft, want het herkauwt wel, maar verdeelt de klauw niet, maar heeft een poot met meerdere tenen; dat zal u onrein zijn.

1) De klipdas (Hebreeuws: Schaphan, Arabisch: Wabr) iets kleiner dan een kat, is bruinachtig, grauw of geel van kleur, en in de landen van Libanon en Jordaan te huis, maar wordt ook in Arabië en Afrika gevonden. Het heeft levendige ogen, ronde oren en een zeer korte staart, houdt zich in holen en klipgaten op, waar zij in grote massa's leven en is zeer weerloos en vreesachtig (Psalms 104:18 Proverbs 30:26; ). Het vlees is vet en wit, zoals dat van jonge hoenders en wordt door de Arabieren gegeten, maar nimmer aan een gast voorgezet..

Vers 5

5. En het konijntje, 1) of juister, de klipdas, die toch met het konijn veel overeenkomsten heeft, want het herkauwt wel, maar verdeelt de klauw niet, maar heeft een poot met meerdere tenen; dat zal u onrein zijn.

1) De klipdas (Hebreeuws: Schaphan, Arabisch: Wabr) iets kleiner dan een kat, is bruinachtig, grauw of geel van kleur, en in de landen van Libanon en Jordaan te huis, maar wordt ook in Arabië en Afrika gevonden. Het heeft levendige ogen, ronde oren en een zeer korte staart, houdt zich in holen en klipgaten op, waar zij in grote massa's leven en is zeer weerloos en vreesachtig (Psalms 104:18 Proverbs 30:26; ). Het vlees is vet en wit, zoals dat van jonge hoenders en wordt door de Arabieren gegeten, maar nimmer aan een gast voorgezet..

Vers 6

6. En de haas, 1) want hij herkauwt wel, maar verdeelt, zoals de klipdas of het konijn, de klauw niet; die zal u onrein zijn. 1) De haas is een knaagdier, hij maakt, zoals de vroeger genoemde klipdas, beweging met de bek, alsof hij herkauwt, en zelfs nog Linnaeus heeft hem onder de herkauwende dieren gerekend. Onze tekst stelt dus de zaak voor, zoals zij zich voordoet, naar de gewone volksmening, zonder zich nu verder in natuurkundige beschouwingen te verdiepen..

Vers 6

6. En de haas, 1) want hij herkauwt wel, maar verdeelt, zoals de klipdas of het konijn, de klauw niet; die zal u onrein zijn. 1) De haas is een knaagdier, hij maakt, zoals de vroeger genoemde klipdas, beweging met de bek, alsof hij herkauwt, en zelfs nog Linnaeus heeft hem onder de herkauwende dieren gerekend. Onze tekst stelt dus de zaak voor, zoals zij zich voordoet, naar de gewone volksmening, zonder zich nu verder in natuurkundige beschouwingen te verdiepen..

Vers 7

7. Ook het zwijn, want dat verdeelt wel de klauw, en klieft de kloof van de klauwen in tweeën, maar herkauwt het gekauwde niet; dat zal u onrein zijn.

Vers 7

7. Ook het zwijn, want dat verdeelt wel de klauw, en klieft de kloof van de klauwen in tweeën, maar herkauwt het gekauwde niet; dat zal u onrein zijn.

Vers 8

8. Van hun vlees zult gij niet eten en hun dood aas niet aanraken, 1) zoals gij ook dat van een rein dier niet aanraken zult (Leviticus 11:39); zij zullen u onrein zijn.

1) Twee kentekenen worden hier dus voor de landdieren vermeld, welk vlees men eten mag; 1. zij moeten herkauwende dieren zijn; 2. zij moeten geheel gespleten hoeven hebben. Wat zal dit nu betekenen? In welk verband staat dit tot het innerlijke geestelijke onderscheid, dat er bestaat tussen Israël en de heidense volkeren? Reeds Luther heeft zeer terecht het herkauwen voorgesteld als beeld van de herhaalde betrachting en verwerking van het Goddelijke woord! Israëls voorrecht als Gods Verbondsvolk bestaat in het bezit van het zuivere woord van God. Het zal dit boek der wet dan ook niet van zijn mond doen wijken, maar het dag en nacht overdenken, om het te houden en te doen naar al wat daarin geschreven staat Joshua 1:8. Geschiedt dit, dan zal Israël rechte paden maken voor zijn voeten op de rechte weg (Hebrews 12:13) en niet zijn als de heidenen, wier overmoed en vermetelheid, hoogmoed en eigenzinnigheid in de dieren, die op een hoef gaan, een ronde poot hebben, of op hun poten springen, hun beeld vinden..

Vers 8

8. Van hun vlees zult gij niet eten en hun dood aas niet aanraken, 1) zoals gij ook dat van een rein dier niet aanraken zult (Leviticus 11:39); zij zullen u onrein zijn.

1) Twee kentekenen worden hier dus voor de landdieren vermeld, welk vlees men eten mag; 1. zij moeten herkauwende dieren zijn; 2. zij moeten geheel gespleten hoeven hebben. Wat zal dit nu betekenen? In welk verband staat dit tot het innerlijke geestelijke onderscheid, dat er bestaat tussen Israël en de heidense volkeren? Reeds Luther heeft zeer terecht het herkauwen voorgesteld als beeld van de herhaalde betrachting en verwerking van het Goddelijke woord! Israëls voorrecht als Gods Verbondsvolk bestaat in het bezit van het zuivere woord van God. Het zal dit boek der wet dan ook niet van zijn mond doen wijken, maar het dag en nacht overdenken, om het te houden en te doen naar al wat daarin geschreven staat Joshua 1:8. Geschiedt dit, dan zal Israël rechte paden maken voor zijn voeten op de rechte weg (Hebrews 12:13) en niet zijn als de heidenen, wier overmoed en vermetelheid, hoogmoed en eigenzinnigheid in de dieren, die op een hoef gaan, een ronde poot hebben, of op hun poten springen, hun beeld vinden..

Vers 9

9. Dit zult gij eten van al wat in de wateren is, van de verschillende soorten van waterdieren, al wat in de wateren, in de zeeën en in de rivieren vinnen en schubbenheeft, dat zult gij eten.

Vers 9

9. Dit zult gij eten van al wat in de wateren is, van de verschillende soorten van waterdieren, al wat in de wateren, in de zeeën en in de rivieren vinnen en schubbenheeft, dat zult gij eten.

Vers 10

10. Maar al wat in de zeeën en in de rivieren, van alle gewemel van de wateren en van alle levende ziel, die in de wateren is, geen vinnen en schubben heeft (b.v. kreeften, palingen) dat zal u een verfoeisel zijn.

Vers 10

10. Maar al wat in de zeeën en in de rivieren, van alle gewemel van de wateren en van alle levende ziel, die in de wateren is, geen vinnen en schubben heeft (b.v. kreeften, palingen) dat zal u een verfoeisel zijn.

Vers 11

11. Ja! een verfoeisel zullen zij u zijn; van hun vlees zult gij niet eten en hun dood aas zult gij verfoeien, om niet door aanraking daarvan onrein te worden.

Vers 11

11. Ja! een verfoeisel zullen zij u zijn; van hun vlees zult gij niet eten en hun dood aas zult gij verfoeien, om niet door aanraking daarvan onrein te worden.

Vers 12

12. Om nogmaals de beide gemakkelijk op te merken kentekenen op te noemen: Al wat in de wateren geen vinnen en schubben heeft, dat zal u een verfoeisel zijn.1)

1) Vinnen en schubben maken een scherp en bepaald onderscheid tussen de eigenlijk gezegde vissen en alle andere waterdieren; vooral worden de vissen daardoor afgescheiden van de slangen, hoewel zij anders met deze veel overeenkomst hebben. Op de slang, het werktuig van de duivel en het beeld van de zonde, wordt dan wel in het bijzonder bij dit voorschrift gedoeld: Israël is toch gered uit de macht van de overste van de duisternis, en zal geen gemeenschap hebben met zijn onvruchtbare werken, daar het zich bevindt onder de leiding en verzorging van de ware levende God. De heidense volkeren daarentegen mogen genieten wat zij willen, daar de macht van de satan en van de zonde zich ongehinderd en onafgebroken in hen openbaart..

In Egypte worden nog altijd de vissen zonder schubben als een zeer ongezond voedsel geacht. Ongetwijfeld is ook de aal, als onrein, verboden, omdat deze vis wegkruipt in het modderig slijk van de wateren..

Vers 12

12. Om nogmaals de beide gemakkelijk op te merken kentekenen op te noemen: Al wat in de wateren geen vinnen en schubben heeft, dat zal u een verfoeisel zijn.1)

1) Vinnen en schubben maken een scherp en bepaald onderscheid tussen de eigenlijk gezegde vissen en alle andere waterdieren; vooral worden de vissen daardoor afgescheiden van de slangen, hoewel zij anders met deze veel overeenkomst hebben. Op de slang, het werktuig van de duivel en het beeld van de zonde, wordt dan wel in het bijzonder bij dit voorschrift gedoeld: Israël is toch gered uit de macht van de overste van de duisternis, en zal geen gemeenschap hebben met zijn onvruchtbare werken, daar het zich bevindt onder de leiding en verzorging van de ware levende God. De heidense volkeren daarentegen mogen genieten wat zij willen, daar de macht van de satan en van de zonde zich ongehinderd en onafgebroken in hen openbaart..

In Egypte worden nog altijd de vissen zonder schubben als een zeer ongezond voedsel geacht. Ongetwijfeld is ook de aal, als onrein, verboden, omdat deze vis wegkruipt in het modderig slijk van de wateren..

Vers 13

13. En van de luchtdieren, en wel in het bijzonder van het gevogelte zult gij deze verfoeien, zij zullen niet gegeten worden, zij zullen een verfoeisel zijn: de arend1) en de havik en de zeearend. 2)

1) De hier opgesomde onreine vogels voeden zich met aas, daarom mochten zij door het volk, dat rein moest zijn en zich met het onreine mocht vermengen, gegeten worden..

2) Onder zeearend hebben wij te verstaan de lammergier. De vertaling zeearend is minder juist..

Vers 13

13. En van de luchtdieren, en wel in het bijzonder van het gevogelte zult gij deze verfoeien, zij zullen niet gegeten worden, zij zullen een verfoeisel zijn: de arend1) en de havik en de zeearend. 2)

1) De hier opgesomde onreine vogels voeden zich met aas, daarom mochten zij door het volk, dat rein moest zijn en zich met het onreine mocht vermengen, gegeten worden..

2) Onder zeearend hebben wij te verstaan de lammergier. De vertaling zeearend is minder juist..

Vers 14

14. En de gier, en de kraai naar haar aard. 1)

1) In Deuteronomy 14:13 wordt ook nog de wouw erbij gevoegd, waarschijnlijk ook een valksoort. Naar zijn aard, wil zeggen, het gehele geslacht van die vogels..

Vers 14

14. En de gier, en de kraai naar haar aard. 1)

1) In Deuteronomy 14:13 wordt ook nog de wouw erbij gevoegd, waarschijnlijk ook een valksoort. Naar zijn aard, wil zeggen, het gehele geslacht van die vogels..

Vers 15

15. Alle raven naar haar aard.

Vers 15

15. Alle raven naar haar aard.

Vers 16

16. En de struis, 1) en de nachtuil, en de koekoek, 2) en de sperwer naar zijn aard.

1) De struis eet wel geen aas, maar voedt zich toch met allerlei afval en allerlei plantenstoffen..

2) Volgens sommigen een haviksoort, welke gebruikt werd bij de jacht op hazen en gazellen..

Vers 16

16. En de struis, 1) en de nachtuil, en de koekoek, 2) en de sperwer naar zijn aard.

1) De struis eet wel geen aas, maar voedt zich toch met allerlei afval en allerlei plantenstoffen..

2) Volgens sommigen een haviksoort, welke gebruikt werd bij de jacht op hazen en gazellen..

Vers 17

17. En de steenuil en het duikertje 1) en de schuifuil. 2)

1) Naar de mening van velen een pelikaansoort, welke aan de oevers van de Nijl wordt gevonden en in de Rode zee wordt aangetroffen..

2) Een vogel behorende tot het geslacht van de uilen. In het Chaldees en Syrisch uhu genoemd, naar het geluid, dat hij voortbrengt, nl. het uhu puhu. Het werkwoord in de grondtekst, van dit zelfstandig naamwoord afgeleid, betekent blazen, zuchten. Deze vogel brengt een klagend geluid voort..

Vers 17

17. En de steenuil en het duikertje 1) en de schuifuil. 2)

1) Naar de mening van velen een pelikaansoort, welke aan de oevers van de Nijl wordt gevonden en in de Rode zee wordt aangetroffen..

2) Een vogel behorende tot het geslacht van de uilen. In het Chaldees en Syrisch uhu genoemd, naar het geluid, dat hij voortbrengt, nl. het uhu puhu. Het werkwoord in de grondtekst, van dit zelfstandig naamwoord afgeleid, betekent blazen, zuchten. Deze vogel brengt een klagend geluid voort..

Vers 18

18. En de kauw, en de roerdomp, 1) en de pelikaan. 1) Eigenlijk een pelikaan. De LXX vertaalt ook zo. De volgende vogel is de zwaan of de visreiger.

Vers 18

18. En de kauw, en de roerdomp, 1) en de pelikaan. 1) Eigenlijk een pelikaan. De LXX vertaalt ook zo. De volgende vogel is de zwaan of de visreiger.

Vers 19

19. En de ooievaar, de reiger naar zijn aard, 1) en de hop, 2) en de vleermuis.

Van deze vogelsoorten, waarover (Deuteronomy 14:12) nader zal worden gesproken, worden de meeste ook nu nog door de Arabieren en andere volkeren gegeten. Maar Israël zou, daarvan etende, zich verontreinigen, omdat het daardoor zijn roeping en verkiezing verloochent. Want daar deze dieren van levend vlees of aas, of anders van onreine en walgelijke spijs leven, zich in poelen of andere onreine plaatsen ophouden of ook `s nachts uitvliegen, zijn zij een beeld van de heidenen met hun gruwelen en vleselijke lusten en hun geheel losbandige wandel..

1) Eigenlijk de pluvier, een moerasvogel..

2) De hop is een vogel van de grootte van een lijster met een grote kuif. Zijn vlees heeft een zeer onwelriekende smaak..

Vers 19

19. En de ooievaar, de reiger naar zijn aard, 1) en de hop, 2) en de vleermuis.

Van deze vogelsoorten, waarover (Deuteronomy 14:12) nader zal worden gesproken, worden de meeste ook nu nog door de Arabieren en andere volkeren gegeten. Maar Israël zou, daarvan etende, zich verontreinigen, omdat het daardoor zijn roeping en verkiezing verloochent. Want daar deze dieren van levend vlees of aas, of anders van onreine en walgelijke spijs leven, zich in poelen of andere onreine plaatsen ophouden of ook `s nachts uitvliegen, zijn zij een beeld van de heidenen met hun gruwelen en vleselijke lusten en hun geheel losbandige wandel..

1) Eigenlijk de pluvier, een moerasvogel..

2) De hop is een vogel van de grootte van een lijster met een grote kuif. Zijn vlees heeft een zeer onwelriekende smaak..

Vers 20

20. Al het kruipend gevogelte, 1) dat op vier voeten gaat, zal u een verfoeisel zijn.

1) Eigenlijk alle gewemel van gevogelte. Hier zijn bedoeld de vier voeten hebbende, kleine gevleugelde dieren, uitgezonderd de sprinkhanen..

Vers 20

20. Al het kruipend gevogelte, 1) dat op vier voeten gaat, zal u een verfoeisel zijn.

1) Eigenlijk alle gewemel van gevogelte. Hier zijn bedoeld de vier voeten hebbende, kleine gevleugelde dieren, uitgezonderd de sprinkhanen..

Vers 21

21. Dit nochthans zult gij eten van al het kruipend gevogelte, dat op vier voeten gaat, dat boven aan zijn voeten schenkels heeft, om daarmee op de aarde te springen; wat behalve de voeten nog twee springvoeten heeft.

De laatste woorden geven het kenmerk aan van die dieren, welke mogen gegeten worden. Luther heeft zich bij zijn vertaling naar het in de tekst staande leesteken al (lo = niet) gericht; maar deze plaats is een van de 15 in het Oude Testament, waarbij de Masorethen (de Joodse Schriftgeleerden van de 6de tot de 9de eeuw na Christus, die met vaststelling van de Hebreeuwse grondtekst wat het plaatsen van de klinkers aangaat, zich met het stellen van de toontekens en de juiste leesaard bezighielden), op de rand hebben opgemerkt, dat men niet al (in de vroeger opgegeven betekenis) maar met verandering van een letter wl(lo = hem) moet lezen, waardoor dan de hier boven gegeven verklaring gewettigd wordt. Ofschoon de Joden met de meeste zorgvuldigheid toezagen, dat de grondteksten van de Heilige Schrift zuiver behouden werd, was het toch niet te vermijden, dat bij het afschrijven hier en daar een kleine fout insloop, welke in verwisseling van een daarop gelijkende letter of in gelijkheid van klank haar grond vindt. De Masorethen echter hebben, menende zulk een schrijffout te bemerken, haar niet veranderd en hetgeen zij voorgoed hielden, daarvoor in de plaats gesteld, maar het bewuste woord met een cirkeltje of sterretje aangeduid, en daardoor op de verbetering op de rand of onder de tekst opmerkzaam gemaakt.. 22. Van die, de gevleugelde dieren, wier soort is aangegeven, zult gij deze vier soorten eten: de sprinkhaan naar zijn aard, 1) en de solham naar zijn aard, en de hargol naar zijn aard, en de hagab naar zijn aard.

1)Spreukennkhanen werden en worden nog door vele volkeren van het Oosten gegeten; zelfs de Grieken vonden de cicaden smakelijk; in Ethiopië was er zelfs een afzonderlijke volksstam, die sprinkhaaneters genoemd werd, omdat hij hoofdzakelijk van deze spijs leefde, zoals later Johannes de Doper (Matthew 3:4). Nadat kop, vleugels en poten waren weggenomen, werden deze dieren boven kolen op een blad geroosterd en in boter gebraden en met zout in specerijen gegeten; men heeft ook de gewoonte ze te drogen en daarna tot meel gemalen als koeken te eten. In Arabië worden zij als koopwaren op de markten gebracht, en of aan rissen geregen, of bij de maat verkocht, de kopers doen ze dan in zakken als spijs voor de winter. Van de vier hier opgenoemde soorten is de eerste de vliegende treksprinkhaan (zie Exodus 10:12), de solham een grote, vooral vraatachtige soort, de hargol en de hagal hebben geen, of niet tot vliegen geschikte vleugels, en onderscheiden zich van de andere daardoor, dat de eerste zeer groot, de tweede klein (Numbers 13:33 Isaiah 40:22 ), maar zeer talrijk zijn..

De solham is de grote, vraatzuchtige sprinkhaan. De hargol een niet vliegende sprinkhaan en de hagab een sprinkhaan, welke in het Oosten in menigte voorkomt, maar niet kan vliegen..

Vers 21

21. Dit nochthans zult gij eten van al het kruipend gevogelte, dat op vier voeten gaat, dat boven aan zijn voeten schenkels heeft, om daarmee op de aarde te springen; wat behalve de voeten nog twee springvoeten heeft.

De laatste woorden geven het kenmerk aan van die dieren, welke mogen gegeten worden. Luther heeft zich bij zijn vertaling naar het in de tekst staande leesteken al (lo = niet) gericht; maar deze plaats is een van de 15 in het Oude Testament, waarbij de Masorethen (de Joodse Schriftgeleerden van de 6de tot de 9de eeuw na Christus, die met vaststelling van de Hebreeuwse grondtekst wat het plaatsen van de klinkers aangaat, zich met het stellen van de toontekens en de juiste leesaard bezighielden), op de rand hebben opgemerkt, dat men niet al (in de vroeger opgegeven betekenis) maar met verandering van een letter wl(lo = hem) moet lezen, waardoor dan de hier boven gegeven verklaring gewettigd wordt. Ofschoon de Joden met de meeste zorgvuldigheid toezagen, dat de grondteksten van de Heilige Schrift zuiver behouden werd, was het toch niet te vermijden, dat bij het afschrijven hier en daar een kleine fout insloop, welke in verwisseling van een daarop gelijkende letter of in gelijkheid van klank haar grond vindt. De Masorethen echter hebben, menende zulk een schrijffout te bemerken, haar niet veranderd en hetgeen zij voorgoed hielden, daarvoor in de plaats gesteld, maar het bewuste woord met een cirkeltje of sterretje aangeduid, en daardoor op de verbetering op de rand of onder de tekst opmerkzaam gemaakt.. 22. Van die, de gevleugelde dieren, wier soort is aangegeven, zult gij deze vier soorten eten: de sprinkhaan naar zijn aard, 1) en de solham naar zijn aard, en de hargol naar zijn aard, en de hagab naar zijn aard.

1)Spreukennkhanen werden en worden nog door vele volkeren van het Oosten gegeten; zelfs de Grieken vonden de cicaden smakelijk; in Ethiopië was er zelfs een afzonderlijke volksstam, die sprinkhaaneters genoemd werd, omdat hij hoofdzakelijk van deze spijs leefde, zoals later Johannes de Doper (Matthew 3:4). Nadat kop, vleugels en poten waren weggenomen, werden deze dieren boven kolen op een blad geroosterd en in boter gebraden en met zout in specerijen gegeten; men heeft ook de gewoonte ze te drogen en daarna tot meel gemalen als koeken te eten. In Arabië worden zij als koopwaren op de markten gebracht, en of aan rissen geregen, of bij de maat verkocht, de kopers doen ze dan in zakken als spijs voor de winter. Van de vier hier opgenoemde soorten is de eerste de vliegende treksprinkhaan (zie Exodus 10:12), de solham een grote, vooral vraatachtige soort, de hargol en de hagal hebben geen, of niet tot vliegen geschikte vleugels, en onderscheiden zich van de andere daardoor, dat de eerste zeer groot, de tweede klein (Numbers 13:33 Isaiah 40:22 ), maar zeer talrijk zijn..

De solham is de grote, vraatzuchtige sprinkhaan. De hargol een niet vliegende sprinkhaan en de hagab een sprinkhaan, welke in het Oosten in menigte voorkomt, maar niet kan vliegen..

Vers 23

23. En alle kruipend gevogelte, ieder gevleugeld insekt, dat vier voeten, maar de beide springvoeten niet heeft, zal u een verfoeisel zijn, dat gij het vlees daarvan niet eet.

Vers 23

23. En alle kruipend gevogelte, ieder gevleugeld insekt, dat vier voeten, maar de beide springvoeten niet heeft, zal u een verfoeisel zijn, dat gij het vlees daarvan niet eet.

Vers 24

24. En aan deze zult gij verontreinigd worden; zo wie hun dood aas, een gestorven of afgemaakt dier van deze soort zal aangeroerd hebben, zal zelf onrein zijn gedurende het verder gedeelte van de dag tot aan de avond, waarmee devolgende dag begint.

Vers 24

24. En aan deze zult gij verontreinigd worden; zo wie hun dood aas, een gestorven of afgemaakt dier van deze soort zal aangeroerd hebben, zal zelf onrein zijn gedurende het verder gedeelte van de dag tot aan de avond, waarmee devolgende dag begint.

Vers 25

25. Zo wie van hun dood aas gedragen zal hebben, om het te verwijderen, zal, daar hij door langduriger verkeer met zulk aas in nog hogere graad, dan door blote aanraking zich verontreinigd heeft, niet alleen zichzelf, maar ook zijnkleren, daar deze ermee bevlekt zijn, wassen en hij zal onrein zijn tot aan de avond. 1)

1) Wat alle andere soorten van vliegende dieren, behalve de sprinkhanen onrein maakt, is, naar het schijnt, hun aangename bewegelijkheid, hun kruipen over de grond; want dat herinnert aan de slang welke veroordeeld werd, om op de buik te kruipen (Genesis 3:14). Daarvan zijn de sprinkhanen om de sprinkbenen, waarmee zij springen, uitgezonderd; behalve dit, voeden zij zich met plantaardig voedsel, en wijzen ons dus heen naar de oorspronkelijke orde in de schepping (Genesis 1:30). Het woord des Heeren gaat hier, zoals reeds in Leviticus 11:8 en 11 voorlopig geschied is, van nu aan bepaald van de onreine dieren, wier vlees men niet eten zal, op de verschillende verontreinigingen over, waarover, behalve in de overige verzen van dit hoofdstuk, ook in Leviticus 12:1-15 gesproken wordt, en toont de verscheidene gevallen aan, waarin de Israëliet zelf onrein werd, d.i. onbekwaam om tot de heilige God en de heilige dingen te naderen, zodat hij aan geen godsdienstige handeling deelnemen en van al wat tot de offermaaltijd behoort, niet mee-eten mocht (Leviticus 7:19). Deze zogenaamde Levitische verontreinigingen zijn aldus voor hem, die daartoe gekomen was een tijdelijke opheffing van de betrekking, waarin God tot Israël en Israël tot God stond, en maakten hem voor de tijd dat zij duurden aan een onreine heiden gelijk. Hieronder worden nu verschillende graden van onreinheid opgenoemd; de laagste graad is die, welke in dit hoofdstuk voorkomt, wanneer iemand door de aanraking van een aas, d.i. een dood lichaam zich bevlekt had, om het even of het tot de reine of onreine dieren behoorde. Wanneer het leefde kon men ieder dier, ook een onrein, aanraken en het doden zonder zich te verontreinigen. Maar de aanraking, van een aas maakte in ieder geval onrein; men moest zich dadelijk na de verontreiniging met water wassen, ja! wanneer men het aas van de plaats, waar het lag, verwijderd had, ook zijn kleren wassen en nu gedurende het nog overig deel van de dag, waarop men zich verontreinigd had, verre van het Heiligdom en al wat tot de Godsverering in enige betrekking stond, terughouden. Wij zullen in het vervolg gelegenheid hebben de inwendige grond en de diepere betekenis van deze wettelijke voorschriften aan betonen; voor het tegenwoordige zijn de algemene opmerkingen tot recht verstand van de tekst toereikend..

Vers 25

25. Zo wie van hun dood aas gedragen zal hebben, om het te verwijderen, zal, daar hij door langduriger verkeer met zulk aas in nog hogere graad, dan door blote aanraking zich verontreinigd heeft, niet alleen zichzelf, maar ook zijnkleren, daar deze ermee bevlekt zijn, wassen en hij zal onrein zijn tot aan de avond. 1)

1) Wat alle andere soorten van vliegende dieren, behalve de sprinkhanen onrein maakt, is, naar het schijnt, hun aangename bewegelijkheid, hun kruipen over de grond; want dat herinnert aan de slang welke veroordeeld werd, om op de buik te kruipen (Genesis 3:14). Daarvan zijn de sprinkhanen om de sprinkbenen, waarmee zij springen, uitgezonderd; behalve dit, voeden zij zich met plantaardig voedsel, en wijzen ons dus heen naar de oorspronkelijke orde in de schepping (Genesis 1:30). Het woord des Heeren gaat hier, zoals reeds in Leviticus 11:8 en 11 voorlopig geschied is, van nu aan bepaald van de onreine dieren, wier vlees men niet eten zal, op de verschillende verontreinigingen over, waarover, behalve in de overige verzen van dit hoofdstuk, ook in Leviticus 12:1-15 gesproken wordt, en toont de verscheidene gevallen aan, waarin de Israëliet zelf onrein werd, d.i. onbekwaam om tot de heilige God en de heilige dingen te naderen, zodat hij aan geen godsdienstige handeling deelnemen en van al wat tot de offermaaltijd behoort, niet mee-eten mocht (Leviticus 7:19). Deze zogenaamde Levitische verontreinigingen zijn aldus voor hem, die daartoe gekomen was een tijdelijke opheffing van de betrekking, waarin God tot Israël en Israël tot God stond, en maakten hem voor de tijd dat zij duurden aan een onreine heiden gelijk. Hieronder worden nu verschillende graden van onreinheid opgenoemd; de laagste graad is die, welke in dit hoofdstuk voorkomt, wanneer iemand door de aanraking van een aas, d.i. een dood lichaam zich bevlekt had, om het even of het tot de reine of onreine dieren behoorde. Wanneer het leefde kon men ieder dier, ook een onrein, aanraken en het doden zonder zich te verontreinigen. Maar de aanraking, van een aas maakte in ieder geval onrein; men moest zich dadelijk na de verontreiniging met water wassen, ja! wanneer men het aas van de plaats, waar het lag, verwijderd had, ook zijn kleren wassen en nu gedurende het nog overig deel van de dag, waarop men zich verontreinigd had, verre van het Heiligdom en al wat tot de Godsverering in enige betrekking stond, terughouden. Wij zullen in het vervolg gelegenheid hebben de inwendige grond en de diepere betekenis van deze wettelijke voorschriften aan betonen; voor het tegenwoordige zijn de algemene opmerkingen tot recht verstand van de tekst toereikend..

Vers 26

26. Elk beest, dus (Leviticus 11:2-Leviticus 11:8) dat de klauw verdeelt, doch de kloof niet in tweeën klieft, en dat herkauwt, zullen u onrein ten gebruik verboden zijn, evenzo wie deze, als zij dood zijn, aangeraakt zal hebben, zal onrein zijn.

Vers 26

26. Elk beest, dus (Leviticus 11:2-Leviticus 11:8) dat de klauw verdeelt, doch de kloof niet in tweeën klieft, en dat herkauwt, zullen u onrein ten gebruik verboden zijn, evenzo wie deze, als zij dood zijn, aangeraakt zal hebben, zal onrein zijn.

Vers 27

27. En al wat op zijn poten gaat onder al het gedierte, op vier voeten gaande, als katten, honden, beren en dergelijke, die zullen u onrein zijn, al wie hun dood aas aangeraakt zal hebben, zal onrein zijn tot aan de avond.

Vers 27

27. En al wat op zijn poten gaat onder al het gedierte, op vier voeten gaande, als katten, honden, beren en dergelijke, die zullen u onrein zijn, al wie hun dood aas aangeraakt zal hebben, zal onrein zijn tot aan de avond.

Vers 28

28. Ook die hun dood aas zal gedragen hebben, om het te verwijderen, zal, behalve zichzelf ook zijn kleren wassen en onrein zijn tot aan de avond; zij, deze op poten gaande dieren, zullen u onrein zijn.

Vers 28

28. Ook die hun dood aas zal gedragen hebben, om het te verwijderen, zal, behalve zichzelf ook zijn kleren wassen en onrein zijn tot aan de avond; zij, deze op poten gaande dieren, zullen u onrein zijn.

Vers 29

29. Verder zal u, behalve het kruipend gevogelte, (Leviticus 11:20), dit onder het kleiner kruipende 1) gedierte, dat op de aarde kruipt, onrein zijn: het wezeltje, en de muis, en de schildpad 2) naar haar aard;

1) Onder kruipend gedierte hebben wij niet alleen te verstaan, dat gedierte, dat in het geheel geen poten heeft, maar ook, dat wat zeer kleine of korte poten bezit.

2) De uitleggers verklaren de Hebreeuwse woorden voor een deel nog van andere dieren, dan in onze vertaling vermeld worden. Wanneer men echter de verschillende verklaringen nagaat, behoeft men des te minder van onze vertaling af te wijken, daar het erop aankomt, de Bijbel overal Nederlands te laten spreken en dus voor de ons vreemde diersoorten zulke op te noemen, die ons bekend zijn en daarmee het meest overeenkomen (Leviticus 11:5, zie Exodus 9:32 met betrekking tot de rogge of spelt). Slechts schijnt het, alsof men onder de schildpad ook de kikvors verstaan heeft; men moet eerder denken aan de dhab of dhob (in het Hebreeuws: Zab) een niet giftige, gele hagedis, die zich in de woestijn ophoudt, nimmer water drinkt en waarvan het vlees als dat van de kikvorsen smaakt. Ofschoon zij door sommige stammen van de Arabieren gegeten worden, gebruiken meerdere volkeren ook het vlees van deze overige dieren, al is het dan ook als middel tegen zekere kwalen; maar ook dit zal Israël niet doen, want de Heere is zijn geneesmeester (Exodus 15:26) 30. En de zwijnegel, 1) en de krokodil, 2) en de hagedis, 3) en de slak, 4) en de mol. 5)

1) In het Hebreeuws Anaka. De LXX mugalh, Spitsmuis. Anderen verstaan eronder, de z.g. Gekko van de Egyptenaars, omdat het werkwoord, waarvan dit zelfstandig naamwoord is afgeleid, stenen betekent, en genoemd dier `s nachts een steenachtig geluid doet horen..

2) In het Hebreeuws Coach. LXX camaileion (Camaleon). Hier door krokodil vertaald. Waarschijnlijk volgens Bochart, de groene hagedis..

3) Deze hagedis is ongetwijfeld die, welke ongeveer dertig duim lang is en een zeer heldere kleur heeft, maar alles vergiftigt, wat hij aanraakt..

4) Luther vertaalt blinde slang. Waarschijnlijk die hagedis, die de overgang tot de familie van de slangen vormt. Slak wordt met een ander Hebreeuws woord aangeduid..

5) In het Hebreeuws Thinsché th. Dit dier is ongetwijfeld de camaleon. Het werkwoord Nascham betekent, door ademhalen opblazen. En dit is juist het eigenaardige van de camaleon, dat hij, als hij getergd wordt, de buik opblaast en zo enige tijd in die toestand zich houdt..

Vers 29

29. Verder zal u, behalve het kruipend gevogelte, (Leviticus 11:20), dit onder het kleiner kruipende 1) gedierte, dat op de aarde kruipt, onrein zijn: het wezeltje, en de muis, en de schildpad 2) naar haar aard;

1) Onder kruipend gedierte hebben wij niet alleen te verstaan, dat gedierte, dat in het geheel geen poten heeft, maar ook, dat wat zeer kleine of korte poten bezit.

2) De uitleggers verklaren de Hebreeuwse woorden voor een deel nog van andere dieren, dan in onze vertaling vermeld worden. Wanneer men echter de verschillende verklaringen nagaat, behoeft men des te minder van onze vertaling af te wijken, daar het erop aankomt, de Bijbel overal Nederlands te laten spreken en dus voor de ons vreemde diersoorten zulke op te noemen, die ons bekend zijn en daarmee het meest overeenkomen (Leviticus 11:5, zie Exodus 9:32 met betrekking tot de rogge of spelt). Slechts schijnt het, alsof men onder de schildpad ook de kikvors verstaan heeft; men moet eerder denken aan de dhab of dhob (in het Hebreeuws: Zab) een niet giftige, gele hagedis, die zich in de woestijn ophoudt, nimmer water drinkt en waarvan het vlees als dat van de kikvorsen smaakt. Ofschoon zij door sommige stammen van de Arabieren gegeten worden, gebruiken meerdere volkeren ook het vlees van deze overige dieren, al is het dan ook als middel tegen zekere kwalen; maar ook dit zal Israël niet doen, want de Heere is zijn geneesmeester (Exodus 15:26) 30. En de zwijnegel, 1) en de krokodil, 2) en de hagedis, 3) en de slak, 4) en de mol. 5)

1) In het Hebreeuws Anaka. De LXX mugalh, Spitsmuis. Anderen verstaan eronder, de z.g. Gekko van de Egyptenaars, omdat het werkwoord, waarvan dit zelfstandig naamwoord is afgeleid, stenen betekent, en genoemd dier `s nachts een steenachtig geluid doet horen..

2) In het Hebreeuws Coach. LXX camaileion (Camaleon). Hier door krokodil vertaald. Waarschijnlijk volgens Bochart, de groene hagedis..

3) Deze hagedis is ongetwijfeld die, welke ongeveer dertig duim lang is en een zeer heldere kleur heeft, maar alles vergiftigt, wat hij aanraakt..

4) Luther vertaalt blinde slang. Waarschijnlijk die hagedis, die de overgang tot de familie van de slangen vormt. Slak wordt met een ander Hebreeuws woord aangeduid..

5) In het Hebreeuws Thinsché th. Dit dier is ongetwijfeld de camaleon. Het werkwoord Nascham betekent, door ademhalen opblazen. En dit is juist het eigenaardige van de camaleon, dat hij, als hij getergd wordt, de buik opblaast en zo enige tijd in die toestand zich houdt..

Vers 31

31. Die zullen u onrein zijn onder al het kruipend gedierte, zoals het overige kruipende gedierte; deze echter worden hier afzonderlijk opgenoemd, omdat zij in menselijke woningen dikwijls voorkomen, waarom gij u zorgvuldig voordeze wachten zult; al wie die zal aangeraakt hebben, als zij dood zijn, 1) zal onrein zijn tot aan de avond.

1) Beter, in hun sterven. Ook dan als zij in hun sterven op iets vallen, zal datgene, waarop of waarin zij gevallen zijn, onrein zijn..

Vers 31

31. Die zullen u onrein zijn onder al het kruipend gedierte, zoals het overige kruipende gedierte; deze echter worden hier afzonderlijk opgenoemd, omdat zij in menselijke woningen dikwijls voorkomen, waarom gij u zorgvuldig voordeze wachten zult; al wie die zal aangeraakt hebben, als zij dood zijn, 1) zal onrein zijn tot aan de avond.

1) Beter, in hun sterven. Ook dan als zij in hun sterven op iets vallen, zal datgene, waarop of waarin zij gevallen zijn, onrein zijn..

Vers 32

32. Daartoe al hetgeen, dat in huis is, waarop iets hiervan vallen zal, als zij dood zijn, waarop zo'n dier, als het sterft, valt, zal onrein zijn, hetzij a) van elk houten vat, of kleed, of vel, of zak, of elk vat, waarmee enig werk gedaan wordt, dat door de mens bij zijn werk in huis gebruikt wordt; het zal, wanneer zulk een dood dier daarop gevallen is, in het water gestoken worden en onrein zijn en tot verder gebruik ongeschikt tot aan de avond; 1) daarna, nadat het nog het overige deel van de dag in hetwater heeft gelegen, zal het weer rein zijn, en tot gebruik geschikt.

a) Leviticus 15:12

1) Tot aan de avond. De verontreiniging was alleen uitwendig en maakt niet zedelijk onrein, daarom duurde zij slechts tot de avond..

Vers 32

32. Daartoe al hetgeen, dat in huis is, waarop iets hiervan vallen zal, als zij dood zijn, waarop zo'n dier, als het sterft, valt, zal onrein zijn, hetzij a) van elk houten vat, of kleed, of vel, of zak, of elk vat, waarmee enig werk gedaan wordt, dat door de mens bij zijn werk in huis gebruikt wordt; het zal, wanneer zulk een dood dier daarop gevallen is, in het water gestoken worden en onrein zijn en tot verder gebruik ongeschikt tot aan de avond; 1) daarna, nadat het nog het overige deel van de dag in hetwater heeft gelegen, zal het weer rein zijn, en tot gebruik geschikt.

a) Leviticus 15:12

1) Tot aan de avond. De verontreiniging was alleen uitwendig en maakt niet zedelijk onrein, daarom duurde zij slechts tot de avond..

Vers 33

33. En elk aarden vat, waarin iets hiervan zal gevallen zijn, al wat daarin is, zal onrein zijn, en gij zult dat, wat door het leggen in het water niet weer rein wordt, (Leviticus 6:28) breken. 34. Van alle spijze, die men eet, die op zichzelf rein en eetbaar is, waarop het water, dat in een verontreinigd vat geweest is, zal gekomen zijn, die zal onrein zijn; en alle drank, die men drinkt, wanneer die zich in een vroeger verontreinigd vat bevindt, zal in elk vat onrein zijn, en hem, die deze drinkt, verontreinigen.

Vers 33

33. En elk aarden vat, waarin iets hiervan zal gevallen zijn, al wat daarin is, zal onrein zijn, en gij zult dat, wat door het leggen in het water niet weer rein wordt, (Leviticus 6:28) breken. 34. Van alle spijze, die men eet, die op zichzelf rein en eetbaar is, waarop het water, dat in een verontreinigd vat geweest is, zal gekomen zijn, die zal onrein zijn; en alle drank, die men drinkt, wanneer die zich in een vroeger verontreinigd vat bevindt, zal in elk vat onrein zijn, en hem, die deze drinkt, verontreinigen.

Vers 35

35. En al het, van aarden met een deksel gesloten huisraad, waarop iets van hun dood aas zal vallen, zal onrein zijn; de oven, een tot bakken dienende pot, (zie "Exodus 16:24) en de aarden pan; een mede tot bereiding van bakwerk gebruikte pot, (Leviticus 2:7) zal verbroken worden; zij zijn onrein, daarom zullen zij u onrein zijn, zodat gij ze nimmer meer gebruiken moogt.

Vers 35

35. En al het, van aarden met een deksel gesloten huisraad, waarop iets van hun dood aas zal vallen, zal onrein zijn; de oven, een tot bakken dienende pot, (zie "Exodus 16:24) en de aarden pan; een mede tot bereiding van bakwerk gebruikte pot, (Leviticus 2:7) zal verbroken worden; zij zijn onrein, daarom zullen zij u onrein zijn, zodat gij ze nimmer meer gebruiken moogt.

Vers 36

36. Doch een springende fontein, of put, kleine groeve met opborrelend water, van vergadering van de wateren, zal rein zijn, ook wanneer een dood aas daarin valt, daar bij de eerste het gedurig toestromende water en bij de tweede de watermassa de onreinheid dadelijk weer wegneemt; maar wie hun daarin gevallen dood aas zal aangeraakt hebben, om het daaruit te halen, zal onrein zijn tot aan de avond en moet zich in water baden.

36. Doch een springende fontein, of put, kleine groeve met opborrelend water, van vergadering van de wateren, zal rein zijn, ook wanneer een dood aas daarin valt, daar bij de eerste het gedurig toestromende water en bij de tweede de watermassa de onreinheid dadelijk weer wegneemt; maar wie hun daarin gevallen dood aas zal aangeraakt hebben, om het daaruit te halen, zal onrein zijn tot aan de avond en moet zich in water baden.

Vers 36

36. Doch een springende fontein, of put, kleine groeve met opborrelend water, van vergadering van de wateren, zal rein zijn, ook wanneer een dood aas daarin valt, daar bij de eerste het gedurig toestromende water en bij de tweede de watermassa de onreinheid dadelijk weer wegneemt; maar wie hun daarin gevallen dood aas zal aangeraakt hebben, om het daaruit te halen, zal onrein zijn tot aan de avond en moet zich in water baden.

36. Doch een springende fontein, of put, kleine groeve met opborrelend water, van vergadering van de wateren, zal rein zijn, ook wanneer een dood aas daarin valt, daar bij de eerste het gedurig toestromende water en bij de tweede de watermassa de onreinheid dadelijk weer wegneemt; maar wie hun daarin gevallen dood aas zal aangeraakt hebben, om het daaruit te halen, zal onrein zijn tot aan de avond en moet zich in water baden.

Vers 37

37. En wanneer van hun dood aas zal gevallen zijn op enig zaaibaar zaad, dat gezaaid wordt, dat men dadelijk in de aarde zaaien wil, dat zal, in weerwil van de schijnbaar aanklevende onreinheid, rein zijn, omdat het die onreinheiddadelijk in de aarde verliest.

Vers 37

37. En wanneer van hun dood aas zal gevallen zijn op enig zaaibaar zaad, dat gezaaid wordt, dat men dadelijk in de aarde zaaien wil, dat zal, in weerwil van de schijnbaar aanklevende onreinheid, rein zijn, omdat het die onreinheiddadelijk in de aarde verliest.

Vers 38

38. Maar als water op het zaad gedaan zal worden, omdat v r het zaaien eerst week te maken, zoals dit bij veel zaadsoorten om de tedere kiem geschieden moet, en van hun dood aas daarop, na het vochtig maken, zal gevallen zijn, dat zal, daar met het water ook de onreinheid is ingedrongen, u onrein zijn,1) en mag nu niet gebruikt worden, daar anders ook de daaruit gegroeide vrucht onrein zou zijn.

1)Opmerkelijk is het, dat God alleen de dieren, zonder onderscheid, v r de val aan de heerschappij van de mensen heeft onderworpen, waaronder de kruipende dieren ons als de verachtelijkste en walgelijkste toeschijnen, en dat God nochthans die geringe dieren, zelfs na de val, gebruikt tot onze leermeesters, om ons een afkeer te doen hebben van alle besmetting van de zonde, daaronder van aardsgezindheid, arglistigheid, vuile reden, kwaadaardigheid enz., hetgeen ons allerdiepst behoorde te verootmoedigen..

Vers 38

38. Maar als water op het zaad gedaan zal worden, omdat v r het zaaien eerst week te maken, zoals dit bij veel zaadsoorten om de tedere kiem geschieden moet, en van hun dood aas daarop, na het vochtig maken, zal gevallen zijn, dat zal, daar met het water ook de onreinheid is ingedrongen, u onrein zijn,1) en mag nu niet gebruikt worden, daar anders ook de daaruit gegroeide vrucht onrein zou zijn.

1)Opmerkelijk is het, dat God alleen de dieren, zonder onderscheid, v r de val aan de heerschappij van de mensen heeft onderworpen, waaronder de kruipende dieren ons als de verachtelijkste en walgelijkste toeschijnen, en dat God nochthans die geringe dieren, zelfs na de val, gebruikt tot onze leermeesters, om ons een afkeer te doen hebben van alle besmetting van de zonde, daaronder van aardsgezindheid, arglistigheid, vuile reden, kwaadaardigheid enz., hetgeen ons allerdiepst behoorde te verootmoedigen..

Vers 39

39. En wanneer van de dieren, die u tot spijze gegeven zijn, iets, dat naar de wet (Leviticus 11:2-Leviticus 11:22) op zichzelf rein is, en naar de regel geslacht, door u mag worden gegeten, zijn natuurlijke dood zal gestorven zijn, dan verliest het daardoor het karakter van een rein dier; wie dit dode aas zal aangeraakt hebben, zal onrein zijn tot aan de avond. 40. Ook die van hun dode aas gegeten zal hebben, zal zijn kleren wassen en onrein zijn tot aan de avond; en die hun dode aas zal gedragen hebben, om het te verwijderen, zal zijn kleren wassen en onrein zijn tot aan de avond.

1) Als de diepsten grond van de verontreinigingen (zie Leviticus 11:25) leren wij uit al wat tot heden gezegd is, de aanraking met dood en verderf kennen; daarmee zal een ieder, die tot het volk van God behoort, niets te doen hebben. Want "de dood met de verderving achter zich is de onvermijdelijke, door de vloek van de zonde (Exodus 2:17; Exodus 3:19) veroorzaakte uitgang uit dit aardse, zondige leven, waarin, wat de zonde op geestelijk gebied is en werkt, storing en verwoesting van het leven, een verscheuren, oplossen en uiteenvallen van het door God verenigde, ook op lichamelijk gebied tot zijn volle en besliste openbaring komt." Het meest verontreinigt de aanraking van een menselijk lichaam en maakt deze bijzondere reinigingsmiddelen nodig (Numbers 19:1) daar hier de dood zich dadelijk in zijn eigenschap als vloek van de zonde openbaart. Waar hij nu ook aan het levende schepsel in deze eigenschap openbaar wordt, d.i. waar een dier niet door de mens, de opperheer van de aardse schepping, geslacht of gedood, maar ten gevolge van de vloek van de zonde, die op de gehele schepping rust, gevallen en gestorven is, daar wordt evenzo onreinheid bewerkt, ofschoon dan ook in mindere graad, ten nadele van hem, die met zulk een aas op enigerlei wijze in aanraking geweest is; een onreinheid, welke hem van alle omgang met God, de God van het leven, die het leven liefheeft, zo lang uitsluit, totdat deze verontreiniging deels door de kracht van het water, deels door de invloed van de frisse lucht weer weggenomen is. Wij, die staan in het Nieuwe Verbond, dragen de naam van Hem, die de vloek van de zonde uitgedelgd, de macht van de dood overwonnen heeft en zullen dat leven van de Geest persoonlijk in ons dragen, als die tot een woonstede van God in de Geest door de doop geroepen zijn. Daarmee overwinnen wij de ons overal in het dagelijks leven omringende macht van de dood. Maar voor Israël was deze nieuwtestamentische tijd nog niet aangebroken; daarom moest naar een uitwendige hulp worden omgezien en wel door middel van de beide elementen, die de natuurlijke zinnebeelden van het leven zijn, door lucht en water. Van nu aan gaat de openbaring van God weer op het vroeger onderwerp terug, de onreine en ten gebruik verboden dieren; zij telt ze evenwel niet nog eenmaal op, maar vermeldt vooral de kruipende landdieren; al deze dieren zullen verboden zijn, hetzij dat zij op de buik gaan, zoals de slangen en de wormen, of op vier poten, zoals ratten, muizen, wezels enz., of op veel poten, zoals de insekten..

Wanneer de Heere hier en in Le.17:15, het eten van `t aas van reine beesten nog niet zo streng verbiedt, zoals Deuteronomy 14:21, maar de onreinheid ten gevolge van dit gebruik, zoals door `t gbruik van het in zijn bloed gestikte, zich slechts uitstrekt tot aan de avond; geschiedt dit zeker, omdat men in de woestijn nog weinig vee en geen gelegenheid had om het vlees van gestorven, of door het wild gedierte verscheurde beesten nog enige waarde te doen behouden, door het over te laten voor een vreemdeling, of het te verkopen aan een buitenlander. Het meest kwam het met Gods wil overeen, wanneer men zulk vlees dadelijk de honden voorwierp (Exodus 22:31)

De Heere verbiedt hier niet het eten van het dode aas van de reine dieren, zoals dit later geschiedt (Deuteronomy 14:21), maar geeft alleen te kennen, dat deze onrein zouden zijn tot aan de avond, zoals hij, die het in zijn bloed gestikte gebruikt. Wij hebben hier nu geen verschil in opvatting, geen tweeërlei wetgever, n hier en n in Deuteronomium, maar een en dezelfde, die echter met tijd en tijdsomstandigheden te rade gaat. Dit gebod hier gold voor de woestijn, waar men nog geen overvloed van beesten had, en daarom het vlees van gestorven of verscheurde beesten zeer goed kon gebruiken. Toen Israël echter Kanan zou binnengaan, hield deze reden op en moest men het dode, of gestikte, of verscheurde overlaten aan de vreemdeling, of moest men het verkopen. Raakte men het echter aan, ook in de woestijn, dan was men onrein tot de avond. Wilde men geheel en al de wil van God volbrengen, dan moest men het de honden voorwerpen. (Exodus 22:31)

Vers 39

39. En wanneer van de dieren, die u tot spijze gegeven zijn, iets, dat naar de wet (Leviticus 11:2-Leviticus 11:22) op zichzelf rein is, en naar de regel geslacht, door u mag worden gegeten, zijn natuurlijke dood zal gestorven zijn, dan verliest het daardoor het karakter van een rein dier; wie dit dode aas zal aangeraakt hebben, zal onrein zijn tot aan de avond. 40. Ook die van hun dode aas gegeten zal hebben, zal zijn kleren wassen en onrein zijn tot aan de avond; en die hun dode aas zal gedragen hebben, om het te verwijderen, zal zijn kleren wassen en onrein zijn tot aan de avond.

1) Als de diepsten grond van de verontreinigingen (zie Leviticus 11:25) leren wij uit al wat tot heden gezegd is, de aanraking met dood en verderf kennen; daarmee zal een ieder, die tot het volk van God behoort, niets te doen hebben. Want "de dood met de verderving achter zich is de onvermijdelijke, door de vloek van de zonde (Exodus 2:17; Exodus 3:19) veroorzaakte uitgang uit dit aardse, zondige leven, waarin, wat de zonde op geestelijk gebied is en werkt, storing en verwoesting van het leven, een verscheuren, oplossen en uiteenvallen van het door God verenigde, ook op lichamelijk gebied tot zijn volle en besliste openbaring komt." Het meest verontreinigt de aanraking van een menselijk lichaam en maakt deze bijzondere reinigingsmiddelen nodig (Numbers 19:1) daar hier de dood zich dadelijk in zijn eigenschap als vloek van de zonde openbaart. Waar hij nu ook aan het levende schepsel in deze eigenschap openbaar wordt, d.i. waar een dier niet door de mens, de opperheer van de aardse schepping, geslacht of gedood, maar ten gevolge van de vloek van de zonde, die op de gehele schepping rust, gevallen en gestorven is, daar wordt evenzo onreinheid bewerkt, ofschoon dan ook in mindere graad, ten nadele van hem, die met zulk een aas op enigerlei wijze in aanraking geweest is; een onreinheid, welke hem van alle omgang met God, de God van het leven, die het leven liefheeft, zo lang uitsluit, totdat deze verontreiniging deels door de kracht van het water, deels door de invloed van de frisse lucht weer weggenomen is. Wij, die staan in het Nieuwe Verbond, dragen de naam van Hem, die de vloek van de zonde uitgedelgd, de macht van de dood overwonnen heeft en zullen dat leven van de Geest persoonlijk in ons dragen, als die tot een woonstede van God in de Geest door de doop geroepen zijn. Daarmee overwinnen wij de ons overal in het dagelijks leven omringende macht van de dood. Maar voor Israël was deze nieuwtestamentische tijd nog niet aangebroken; daarom moest naar een uitwendige hulp worden omgezien en wel door middel van de beide elementen, die de natuurlijke zinnebeelden van het leven zijn, door lucht en water. Van nu aan gaat de openbaring van God weer op het vroeger onderwerp terug, de onreine en ten gebruik verboden dieren; zij telt ze evenwel niet nog eenmaal op, maar vermeldt vooral de kruipende landdieren; al deze dieren zullen verboden zijn, hetzij dat zij op de buik gaan, zoals de slangen en de wormen, of op vier poten, zoals ratten, muizen, wezels enz., of op veel poten, zoals de insekten..

Wanneer de Heere hier en in Le.17:15, het eten van `t aas van reine beesten nog niet zo streng verbiedt, zoals Deuteronomy 14:21, maar de onreinheid ten gevolge van dit gebruik, zoals door `t gbruik van het in zijn bloed gestikte, zich slechts uitstrekt tot aan de avond; geschiedt dit zeker, omdat men in de woestijn nog weinig vee en geen gelegenheid had om het vlees van gestorven, of door het wild gedierte verscheurde beesten nog enige waarde te doen behouden, door het over te laten voor een vreemdeling, of het te verkopen aan een buitenlander. Het meest kwam het met Gods wil overeen, wanneer men zulk vlees dadelijk de honden voorwierp (Exodus 22:31)

De Heere verbiedt hier niet het eten van het dode aas van de reine dieren, zoals dit later geschiedt (Deuteronomy 14:21), maar geeft alleen te kennen, dat deze onrein zouden zijn tot aan de avond, zoals hij, die het in zijn bloed gestikte gebruikt. Wij hebben hier nu geen verschil in opvatting, geen tweeërlei wetgever, n hier en n in Deuteronomium, maar een en dezelfde, die echter met tijd en tijdsomstandigheden te rade gaat. Dit gebod hier gold voor de woestijn, waar men nog geen overvloed van beesten had, en daarom het vlees van gestorven of verscheurde beesten zeer goed kon gebruiken. Toen Israël echter Kanan zou binnengaan, hield deze reden op en moest men het dode, of gestikte, of verscheurde overlaten aan de vreemdeling, of moest men het verkopen. Raakte men het echter aan, ook in de woestijn, dan was men onrein tot de avond. Wilde men geheel en al de wil van God volbrengen, dan moest men het de honden voorwerpen. (Exodus 22:31)

Vers 41

41. Voorts al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, zoals de slangen, zal een verfoeisel zijn; het zal niet gegeten worden.

Vers 41

41. Voorts al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, zoals de slangen, zal een verfoeisel zijn; het zal niet gegeten worden.

Vers 42

42. Namelijk: Al wat op zijn buik 1) wat zonder poten gaat, zoals slangen en wormen, en verder al wat gaat op zijn vier voeten, of al wat vele voeten heeft, onder alle kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, zoals de (Leviticus 11:29) genoemde dieren met de insekten, die zult gij niet eten; want zij zijn een verfoeisel.

1) Bij het woord voor "buik" Nwxkwordt in de Hebreeuwse Codex de voorlaatste letter (de w) met een cirkel aangeduid, en f groot f op een in het oog vallende wijze gedrukt, want zij is de middelste letter in de gehele Pentateuch (de 5 boeken van Mozes); met zulk een nauwkeurigheid hebben de Mazorethen op ieder afzonderlijk woord, ja, op iedere enkele letter in de Heilige Schrift acht gegeven, en ze allen naar haar getal en plaatsing juist berekend..

Vers 42

42. Namelijk: Al wat op zijn buik 1) wat zonder poten gaat, zoals slangen en wormen, en verder al wat gaat op zijn vier voeten, of al wat vele voeten heeft, onder alle kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, zoals de (Leviticus 11:29) genoemde dieren met de insekten, die zult gij niet eten; want zij zijn een verfoeisel.

1) Bij het woord voor "buik" Nwxkwordt in de Hebreeuwse Codex de voorlaatste letter (de w) met een cirkel aangeduid, en f groot f op een in het oog vallende wijze gedrukt, want zij is de middelste letter in de gehele Pentateuch (de 5 boeken van Mozes); met zulk een nauwkeurigheid hebben de Mazorethen op ieder afzonderlijk woord, ja, op iedere enkele letter in de Heilige Schrift acht gegeven, en ze allen naar haar getal en plaatsing juist berekend..

Vers 43

43. Maakt uw zielen niet verfoeilijk aan enig kruipend gedierte, dat kruipt; tot een voorwerp van afschuw in mijn ogen; en verontreinigt u niet daaraan, door het eten of de aanraking van zijn aas, dat gij daaraan, daardoor met iets verontreinigd zou worden, dat u uit mijn gemeenschap sluit.

Vers 43

43. Maakt uw zielen niet verfoeilijk aan enig kruipend gedierte, dat kruipt; tot een voorwerp van afschuw in mijn ogen; en verontreinigt u niet daaraan, door het eten of de aanraking van zijn aas, dat gij daaraan, daardoor met iets verontreinigd zou worden, dat u uit mijn gemeenschap sluit.

Vers 44

44. a) Want Ik ben de HEERE uw God; daarom zult gij u heiligen, en heilig, rein van alle bevlekking zijn, omdat Ik heilig ben; juist omdat gij een heilig God tot uw Verbondsgod hebt, en gij zult daarom uw ziel niet verontreinigen aan enig kruipend gedierte, dat zich op de aarde roert, daar dergelijk dier v r alle andere de onreinheid, die in de natuur doorgedrongen is, in zijn afzichtelijke beweging aanschouwelijk voorstelt.

a) Leviticus 19:2; Leviticus 20:7; 1 Peter 1:16

Vers 44

44. a) Want Ik ben de HEERE uw God; daarom zult gij u heiligen, en heilig, rein van alle bevlekking zijn, omdat Ik heilig ben; juist omdat gij een heilig God tot uw Verbondsgod hebt, en gij zult daarom uw ziel niet verontreinigen aan enig kruipend gedierte, dat zich op de aarde roert, daar dergelijk dier v r alle andere de onreinheid, die in de natuur doorgedrongen is, in zijn afzichtelijke beweging aanschouwelijk voorstelt.

a) Leviticus 19:2; Leviticus 20:7; 1 Peter 1:16

Vers 45

45. Want Ik ben de HEERE, die u uit Egypte doe optrekken, opdat Ik u tot een God zij, en opdat gij heilig zijt, omdat Ik heilig ben. Onder de huidige bedeling kan weliswaar deze heiligheid slechts een uitwendige, lichamelijke zijn kan;maar te rechter tijd zal Ik de innerlijke, geestelijke reinheid mogelijk maken, dat deze de plaats hiervan vervangt!

1) Zoals de dood slechts in het geloof kan worden overwonnen, zo is er evenzo tegen de onreinheid van de natuur geen andere macht dan het geloof. En wanneer de wetenschap, zonder dat zij door de op zichzelf arme elementen van de natuur heendringt tot de diepste grond van de wereld, het Woord, dat bij God en God was, de Mozaïsche waarschuwing voor hetgeen gruwelijk is, als Joods vooroordeel beschouwt en uit eigen begeerte en lust de verfoeiselen van de natuur aanraakt plaatsen wij daartegenover wat Judas schrijft (Leviticus 11:10,Leviticus 11:19): "Maar dat wat zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij natuurlijk, als de onredelijke dieren weten, daarin verderven zij zich. Deze zijn het, die zichzelf afscheiden, natuurlijke mensen, de Geest niet hebbende.".

Vers 45

45. Want Ik ben de HEERE, die u uit Egypte doe optrekken, opdat Ik u tot een God zij, en opdat gij heilig zijt, omdat Ik heilig ben. Onder de huidige bedeling kan weliswaar deze heiligheid slechts een uitwendige, lichamelijke zijn kan;maar te rechter tijd zal Ik de innerlijke, geestelijke reinheid mogelijk maken, dat deze de plaats hiervan vervangt!

1) Zoals de dood slechts in het geloof kan worden overwonnen, zo is er evenzo tegen de onreinheid van de natuur geen andere macht dan het geloof. En wanneer de wetenschap, zonder dat zij door de op zichzelf arme elementen van de natuur heendringt tot de diepste grond van de wereld, het Woord, dat bij God en God was, de Mozaïsche waarschuwing voor hetgeen gruwelijk is, als Joods vooroordeel beschouwt en uit eigen begeerte en lust de verfoeiselen van de natuur aanraakt plaatsen wij daartegenover wat Judas schrijft (Leviticus 11:10,Leviticus 11:19): "Maar dat wat zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij natuurlijk, als de onredelijke dieren weten, daarin verderven zij zich. Deze zijn het, die zichzelf afscheiden, natuurlijke mensen, de Geest niet hebbende.".

Vers 46

46. Dit, wat nu gezegd is, is de wet van de beesten en van het gevogelte, en van elke levende ziel, die zich roert in de wateren, en van alle ziel, die kruipt of schuifelt op de aarde.

Vers 46

46. Dit, wat nu gezegd is, is de wet van de beesten en van het gevogelte, en van elke levende ziel, die zich roert in de wateren, en van alle ziel, die kruipt of schuifelt op de aarde.

Vers 47

47. Om te onderscheiden tussen het onreine en tussen het reine, niet om Mijnentwil, want Ik heb ze geschapen, maar om uwentwil, dat gij daaruit de betekenis van uw roeping als volk van mijn eigendom leert verstaan, tot een volk, dat lijnrecht staat tegenover zonde en duivel en dat worstelt om de verlossing van dood en verderf, en alzo onderscheid leert maken en tussen het gedierte, dat men eten, en tussen het gedierte, dat men niet eten zal. 1)

1) Overzien wij nu aan het eind van dit hoofdstuk de als onrein en ten gebruik verboden opgenoemde dieren, dan blijkt daaruit, dat het onder de grote landdieren vooral alle verscheurende dieren zijn, die andere levende schepselen verscheuren en met hun bloed verslinden. Van de waterdieren alle slangachtige dieren en slijmachtige schaaldieren. Onder het gevogelte de roofvogels, die het leven van andere dieren vernietigen, door ze te doden; de moerasvogels, die zich met wormen, aas en allerlei onreinheid voeden en de bastaardvogels, de in de woestijn levende struisvogel en de in de duisternis vliegende vleermuis. Eindelijk van de kleine dieren, behalve enige graanetende sprinkhaansoorten alle, maar vooral de slangachtige hagedissen, daar deze dieren deels aan de oude slang herinneren, deels in het stof kruipen, in slijk en modder hun voedsel zoeken en in de slijmachtige hoedanigheid van hun lichaam de verderving afbeelden; dus alle gezamenlijke dieren, die meer of minder de onheilspellende typen zijn van zonde, dood en verderf..

De theocratie of Godsregering in Israël was van zedelijke aard. Juist hier zelfs was de godsdienst van de openbaring alle andere godsdienst overtreffende, dat niet het majestueus-machtige, niet het boeiend-schone, niet het diepzinnig-wijze, maar het zedelijk-goede voor Israël als het hoogste heilgoed gold. Zijn theocratie doelde op de triomf van het zedelijk goede, zocht daarin alleen haar kracht en uitnemendheid, en kan dus slechts door onze blindheid, ons een ogenblik als voor het zedelijk leven gescheiden voorkomen..

Vers 47

47. Om te onderscheiden tussen het onreine en tussen het reine, niet om Mijnentwil, want Ik heb ze geschapen, maar om uwentwil, dat gij daaruit de betekenis van uw roeping als volk van mijn eigendom leert verstaan, tot een volk, dat lijnrecht staat tegenover zonde en duivel en dat worstelt om de verlossing van dood en verderf, en alzo onderscheid leert maken en tussen het gedierte, dat men eten, en tussen het gedierte, dat men niet eten zal. 1)

1) Overzien wij nu aan het eind van dit hoofdstuk de als onrein en ten gebruik verboden opgenoemde dieren, dan blijkt daaruit, dat het onder de grote landdieren vooral alle verscheurende dieren zijn, die andere levende schepselen verscheuren en met hun bloed verslinden. Van de waterdieren alle slangachtige dieren en slijmachtige schaaldieren. Onder het gevogelte de roofvogels, die het leven van andere dieren vernietigen, door ze te doden; de moerasvogels, die zich met wormen, aas en allerlei onreinheid voeden en de bastaardvogels, de in de woestijn levende struisvogel en de in de duisternis vliegende vleermuis. Eindelijk van de kleine dieren, behalve enige graanetende sprinkhaansoorten alle, maar vooral de slangachtige hagedissen, daar deze dieren deels aan de oude slang herinneren, deels in het stof kruipen, in slijk en modder hun voedsel zoeken en in de slijmachtige hoedanigheid van hun lichaam de verderving afbeelden; dus alle gezamenlijke dieren, die meer of minder de onheilspellende typen zijn van zonde, dood en verderf..

De theocratie of Godsregering in Israël was van zedelijke aard. Juist hier zelfs was de godsdienst van de openbaring alle andere godsdienst overtreffende, dat niet het majestueus-machtige, niet het boeiend-schone, niet het diepzinnig-wijze, maar het zedelijk-goede voor Israël als het hoogste heilgoed gold. Zijn theocratie doelde op de triomf van het zedelijk goede, zocht daarin alleen haar kracht en uitnemendheid, en kan dus slechts door onze blindheid, ons een ogenblik als voor het zedelijk leven gescheiden voorkomen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 11". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/leviticus-11.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile