Lectionary Calendar
Wednesday, May 29th, 2024
the Week of Proper 3 / Ordinary 8
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Leviticus 12

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 12

Leviticus 12:1.

WET VAN DE KRAAMVROUWEN.

I. Leviticus 12:1-Leviticus 12:8. Als vervolg op de reeds in het vorige hoofdstuk voor het eerst vermelde reinigingswetten spreekt de Heere hier over zulke verontreinigingen, welke niet van buitenaf komen, zoals dit bij de aanraking van een dood aas het geval is, maar uit het menselijk lichaam zelf voortkomen; en het eerst over de onreinheid van de kraamvrouwen, hoelang deze duurt en hoe zij weggenomen moet worden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 12

Leviticus 12:1.

WET VAN DE KRAAMVROUWEN.

I. Leviticus 12:1-Leviticus 12:8. Als vervolg op de reeds in het vorige hoofdstuk voor het eerst vermelde reinigingswetten spreekt de Heere hier over zulke verontreinigingen, welke niet van buitenaf komen, zoals dit bij de aanraking van een dood aas het geval is, maar uit het menselijk lichaam zelf voortkomen; en het eerst over de onreinheid van de kraamvrouwen, hoelang deze duurt en hoe zij weggenomen moet worden.

Vers 1

1. Verder sprak de HEERE, waarschijnlijk op dezelfde tijd, dat Hij de wet over de reine en onreine dieren gaf (Leviticus 11:1) tot Mozes, zeggende:

Vers 1

1. Verder sprak de HEERE, waarschijnlijk op dezelfde tijd, dat Hij de wet over de reine en onreine dieren gaf (Leviticus 11:1) tot Mozes, zeggende:

Vers 2

2. Spreukenek tot de kinderen van Israël, zeggende: wanneer een vrouw zaad gegeven, een kind gekregen, en een jongetje gebaard zal hebben, zo zal zij eerst zeven dagen onreinzijn; alzo volgens de dagen van de afzondering van haar ziekte, als zij de gewone maandelijkse vloed van bloed heeft, (Leviticus 15:19) zal zij onrein 1) zijn.

1) Die onreinheid kwam niet voort uit ontvangenis of het baren van de vrucht zelf, maar deze diende ter uitbeelding van de algemene, diep ingewortelde verdorvenheid van de menselijke natuur, zelfs van de baarmoeder, ja van de ontvangenis af. (Psalms 51:7).

Deze ceremonie heeft tweeërlei doel. Want, vooreerst worden de Joden herinnerd aan de algemene verdorvenheid van de natuur, vervolgens wordt hun het middel tegen het kwaad aangewezen. Waarom de vrouw, die ontvangen en gebaard heeft, onrein wordt verklaard, is volstrekt niet duister. Namelijk, omdat het gehele geslacht van Adam is bezoedeld en bevlekt, zodat de moeder vanwege het kroost, dat zij baart, reeds de onreinheid zich op de hals haalt, en vervolgens het kroost door de geboorte zelf bezoedelt. Hieruit blijkt, hoe bedorven en vuil onze toestand is in de ogen van God, wanneer wij door het geboren worden, ja, zelfs v r onze geboorte, de verontreiniging aan onze moeder meedelen. Volgens velen is het aangenomen, dat het een grove dwaling is, dat hier slechts de wellust in de gemeenschap tussen man en vrouw wordt verondersteld. Want de reiniging wordt niet geëist, tenzij na het baren. Door deze heilige handeling wil God het oude volk leren, dat alle mensen, als liggende onder Zijn toorn, geboren worden, en dat zij de erfzonde met zich meebrengen, welke zelfs de moeder bezoedelt. Indien iemand tegenwerpt, dat het heilige huwelijk op die wijze tot oneer en schande wordt gemaakt, dan hebben wij dit antwoord gereed: dat het huwelijksbed onbevlekt is, dit is toe te schrijven aan de tedere liefde van God. Dat daarom man en vrouw, wettig verbonden, kinderen verwekken, moet niet eenvoudig voor geoorloofd worden gehouden, alsof de generering volstrekt alle smet mist, maar uit toegevendheid en door een bijzondere privilege, omdat de heiligheid van het huwelijk bedekt, hetgeen overigens tot schuld kon aangerekend worden en zelfs de vuilheden van onze bedorven natuur wegneemt. Waaruit blijkt, dat geen huwelijk als oneerbaar kan gebrandmerkt worden, dat met oog op het verwekken van wettig kroost, gesloten is. Daaruit volgt echter volstrekt niet dat de kinderen, die daaruit gewonnen worden, heilig zijn en vrij van verderf, omdat onder het vonnis van de vloek liggen, wie uit ongelovigen geboren werden. Wie na van gelovigen hun oorsprong hebben, worden door bovennatuurlijke genade en door bijzondere aanneming bevrijd van het algemeen verderf. En dit heeft God openlijk en juist getuigd willen hebben, door deze offerande voor hun reiniging te verordenen. Want, ofschoon Mozes alleen over de moeder schijnt te spreken, Lukas echter, als vertrouwbaar uitlegger, vat tegelijk haar kroost erbij. Indien nu iemand vraagt, of niet de besnijdenis, om nu het bederf van de bedorven natuur weg te nemen, voldoende was, antwoord ik: dat hierdoor nog beter is uitgemaakt, hoedanig onze onreinheid is, om welke te reinigen, God niet met een symbool tevreden was, maar opdat Hij de Zijnen in een gedurige overdenking zou oefenen, een tweede tot hulp er heeft bijgevoegd en dit voornamelijk heeft gedaan, omdat Hij weet, hoe diep de huichelarij bij de mensen zit, hoe zij, ten opzichte van hun gebreken, zich vleien, hoe moeilijk het is hun trotsheid te vernederen, en waar zij gedwongen worden hun ellendige toestand te erkennen, hoe gemakkelijk het vergeten ervan hen bekruipt. Daarom, omdat hier uitdrukkelijk van de besnijdenis sprake is, meen ik, dat dit bij wijze van anticipatie gezegd is, opdat de Israëlieten niet zouden tegenwerpen, dat, omdat de besnijdenis voorging, de reiniging, waarover hij nu spreekt, overbodig zou zijn..

Vers 2

2. Spreukenek tot de kinderen van Israël, zeggende: wanneer een vrouw zaad gegeven, een kind gekregen, en een jongetje gebaard zal hebben, zo zal zij eerst zeven dagen onreinzijn; alzo volgens de dagen van de afzondering van haar ziekte, als zij de gewone maandelijkse vloed van bloed heeft, (Leviticus 15:19) zal zij onrein 1) zijn.

1) Die onreinheid kwam niet voort uit ontvangenis of het baren van de vrucht zelf, maar deze diende ter uitbeelding van de algemene, diep ingewortelde verdorvenheid van de menselijke natuur, zelfs van de baarmoeder, ja van de ontvangenis af. (Psalms 51:7).

Deze ceremonie heeft tweeërlei doel. Want, vooreerst worden de Joden herinnerd aan de algemene verdorvenheid van de natuur, vervolgens wordt hun het middel tegen het kwaad aangewezen. Waarom de vrouw, die ontvangen en gebaard heeft, onrein wordt verklaard, is volstrekt niet duister. Namelijk, omdat het gehele geslacht van Adam is bezoedeld en bevlekt, zodat de moeder vanwege het kroost, dat zij baart, reeds de onreinheid zich op de hals haalt, en vervolgens het kroost door de geboorte zelf bezoedelt. Hieruit blijkt, hoe bedorven en vuil onze toestand is in de ogen van God, wanneer wij door het geboren worden, ja, zelfs v r onze geboorte, de verontreiniging aan onze moeder meedelen. Volgens velen is het aangenomen, dat het een grove dwaling is, dat hier slechts de wellust in de gemeenschap tussen man en vrouw wordt verondersteld. Want de reiniging wordt niet geëist, tenzij na het baren. Door deze heilige handeling wil God het oude volk leren, dat alle mensen, als liggende onder Zijn toorn, geboren worden, en dat zij de erfzonde met zich meebrengen, welke zelfs de moeder bezoedelt. Indien iemand tegenwerpt, dat het heilige huwelijk op die wijze tot oneer en schande wordt gemaakt, dan hebben wij dit antwoord gereed: dat het huwelijksbed onbevlekt is, dit is toe te schrijven aan de tedere liefde van God. Dat daarom man en vrouw, wettig verbonden, kinderen verwekken, moet niet eenvoudig voor geoorloofd worden gehouden, alsof de generering volstrekt alle smet mist, maar uit toegevendheid en door een bijzondere privilege, omdat de heiligheid van het huwelijk bedekt, hetgeen overigens tot schuld kon aangerekend worden en zelfs de vuilheden van onze bedorven natuur wegneemt. Waaruit blijkt, dat geen huwelijk als oneerbaar kan gebrandmerkt worden, dat met oog op het verwekken van wettig kroost, gesloten is. Daaruit volgt echter volstrekt niet dat de kinderen, die daaruit gewonnen worden, heilig zijn en vrij van verderf, omdat onder het vonnis van de vloek liggen, wie uit ongelovigen geboren werden. Wie na van gelovigen hun oorsprong hebben, worden door bovennatuurlijke genade en door bijzondere aanneming bevrijd van het algemeen verderf. En dit heeft God openlijk en juist getuigd willen hebben, door deze offerande voor hun reiniging te verordenen. Want, ofschoon Mozes alleen over de moeder schijnt te spreken, Lukas echter, als vertrouwbaar uitlegger, vat tegelijk haar kroost erbij. Indien nu iemand vraagt, of niet de besnijdenis, om nu het bederf van de bedorven natuur weg te nemen, voldoende was, antwoord ik: dat hierdoor nog beter is uitgemaakt, hoedanig onze onreinheid is, om welke te reinigen, God niet met een symbool tevreden was, maar opdat Hij de Zijnen in een gedurige overdenking zou oefenen, een tweede tot hulp er heeft bijgevoegd en dit voornamelijk heeft gedaan, omdat Hij weet, hoe diep de huichelarij bij de mensen zit, hoe zij, ten opzichte van hun gebreken, zich vleien, hoe moeilijk het is hun trotsheid te vernederen, en waar zij gedwongen worden hun ellendige toestand te erkennen, hoe gemakkelijk het vergeten ervan hen bekruipt. Daarom, omdat hier uitdrukkelijk van de besnijdenis sprake is, meen ik, dat dit bij wijze van anticipatie gezegd is, opdat de Israëlieten niet zouden tegenwerpen, dat, omdat de besnijdenis voorging, de reiniging, waarover hij nu spreekt, overbodig zou zijn..

Vers 3

3. a) En op de achtste 1) dag zal, naar het reeds aan Abraham gegeven gebod (Genesis 17:12) het vlees van zijn voorhuid, namelijk van het nieuwgeboren knaapje, besneden worden.

a) Luke 1:59; Luke 2:2; 1 John 7:22

1) Ook, wanneer die achtste dag op een Sabbat viel, moest de besnijdenis plaats hebben. De besnijdenis mocht niet worden uitgesteld, tenzij overgrote zwakheid van het kind dit belette..

Vers 3

3. a) En op de achtste 1) dag zal, naar het reeds aan Abraham gegeven gebod (Genesis 17:12) het vlees van zijn voorhuid, namelijk van het nieuwgeboren knaapje, besneden worden.

a) Luke 1:59; Luke 2:2; 1 John 7:22

1) Ook, wanneer die achtste dag op een Sabbat viel, moest de besnijdenis plaats hebben. De besnijdenis mocht niet worden uitgesteld, tenzij overgrote zwakheid van het kind dit belette..

Vers 4

4. Daarna, nadat deze zeven dagen geëindigd zijn, zal zij, de kraamvrouw, nog drieëndertig dagen blijven in het bloed van haar reiniging, in de bloedvloed, waardoor haar lichaam verder gereinigd wordt; niets heiligs zal zij ook in die dagen, ofschoon zij met mensen weer omgang hebben mag, aanraken; zij zal noch aan het Pascha, als dit in deze tijd valt, noch aan andere offermaaltijden deel nemen, en tot het heiligdom zal zij niet komen, totdat de veertig dagen van haar reiniging vervuld zijn. 1)

1) Als verdere aanleiding tot verontreiniging (zie Leviticus 11:40) wordt ons hier een eigenaardige toestand van het menselijk lichaam voorgesteld, namelijk de zogenaamde vloeiingen van een vrouw, die gebaard heeft, of de onreine afzonderingen, die het gevolg zijn van een pijnlijk en geweldig baren, en zeer natuurlijk in twee soorten verdeeld worden, namelijk de rode en de witte vloed. Ofschoon intussen de in dit hoofdstuk gemaakte scheiding tussen het eerste tijdperk van die onreinheid, welke ook aan anderen zich meedeelt en daarom een afzondering van de vrouw nodig maakt, (Leviticus 12:2 Leviticus 15:19-Leviticus 15:24 ) en het tweede tijdperk, waarin die mededeelbaarheid niet meer plaats vindt en alleen nog maar de afzondering van het heiligdom en de openbare dienst (Leviticus 12:4) nodig is, in het algemeen zowel wat de uitwendige verschijning als wat de tijd aangaat, met die natuurlijke verschijnselen overeenkomt, hebben de bepalingen van de wet met iets geheel anders dan met de afzondering van de vrouw gedurende die weken te doen. Integendeel is het de vloek van de zonde, welke in dat pijnlijk en geweldig baren opnieuw te voorschijn treedt (Genesis 3:16) en die de vrouw nog in hogere graad dan de man dragen moet, daar zij het eerst in overtreding is geweest (1 Timothy 2:14); terwijl de natuurlijke afscheidingen van vloeistoffen, die in de eerste weken veelvuldiger en bloediger zijn dan in de volgende, wanneer zij meer in waterige en slijmerige stoffen overgaan, daarmee in verband staan, dat het menselijk lichaam omwille van de zonde aan dood en verderf is prijsgegeven. Slechts aan de goddelijke genade, welke de mens voortdurend uitstel verleent, moet men het dank weten, wanneer deze afscheidingen in haar geregeld verloop aan de andere kant alleen moeten strekken om weer tot een normale of gezonde toestand te raken. Terwijl de wet een kraamvrouw nu voor onrein verklaart en zelfs een geruime tijd laat verlopen, eer zij weer voor anderen te benaderen is en zelfs in het heiligdom mag komen, hebben deze voorschriften en die van de volgende hoofdstukken, zowel als de eerdere (Leviticus 11:1) en de latere (Numbers 19:1) over de onreine dieren en de verontreiniging door aas en door lijken, geen andere bedoeling dan om door het verwekken van sterke weerzin tegen al wat in de natuur dood is of zo genoemd wordt, een diepe afkeer van al wat zonde is en alzo genoemd wordt in te planten en de gevallen mens tot zijn bestendige verootmoediging bij alle hoofdmomenten van het natuurlijke leven: bevruchting, geboorte, voeding, ziekte, dood, daaraan te herinneren, dat alles, ook de lichamelijke natuur, onder de vloek van de zonde ligt; opdat dit een tuchtmeester tot Christus worde, het verlangen naar de Verlosser van de vloek, die ook op het lichaam rust, bestendig opwekke en levendig houde."

In het Nieuwe Testament heeft de Mozaïsche instelling omtrent de kraamvrouwen geen godsdienstige betekenis meer, daar nu een vrouw het beloofde zaad ter wereld gebracht en de Zoon van de begenadigde onder al de vrouwen de moederschoot en al de toestanden, waarin deze na de geboorte verkeert, eens voor altijd geheiligd heeft, zodat alle andere reinigingen van het Oude Verbond tegenover deze reiniging haar waarde hebben verloren. (zie Lu 2:24).

Het uitsluiten van de vrouw, nadat zij moeder was geworden, uit het Heiligdom, gedurende veertig of tachtig dagen, wijst duidelijk aan, dat wij van nature midden in de dood liggen en voor eeuwig buiten het Heiligdom, d.i. de Hemel, zouden gesloten zijn, indien niet onze zonden waren verzoend, en de oorzaak van onze onreinheid weggenomen..

Vers 4

4. Daarna, nadat deze zeven dagen geëindigd zijn, zal zij, de kraamvrouw, nog drieëndertig dagen blijven in het bloed van haar reiniging, in de bloedvloed, waardoor haar lichaam verder gereinigd wordt; niets heiligs zal zij ook in die dagen, ofschoon zij met mensen weer omgang hebben mag, aanraken; zij zal noch aan het Pascha, als dit in deze tijd valt, noch aan andere offermaaltijden deel nemen, en tot het heiligdom zal zij niet komen, totdat de veertig dagen van haar reiniging vervuld zijn. 1)

1) Als verdere aanleiding tot verontreiniging (zie Leviticus 11:40) wordt ons hier een eigenaardige toestand van het menselijk lichaam voorgesteld, namelijk de zogenaamde vloeiingen van een vrouw, die gebaard heeft, of de onreine afzonderingen, die het gevolg zijn van een pijnlijk en geweldig baren, en zeer natuurlijk in twee soorten verdeeld worden, namelijk de rode en de witte vloed. Ofschoon intussen de in dit hoofdstuk gemaakte scheiding tussen het eerste tijdperk van die onreinheid, welke ook aan anderen zich meedeelt en daarom een afzondering van de vrouw nodig maakt, (Leviticus 12:2 Leviticus 15:19-Leviticus 15:24 ) en het tweede tijdperk, waarin die mededeelbaarheid niet meer plaats vindt en alleen nog maar de afzondering van het heiligdom en de openbare dienst (Leviticus 12:4) nodig is, in het algemeen zowel wat de uitwendige verschijning als wat de tijd aangaat, met die natuurlijke verschijnselen overeenkomt, hebben de bepalingen van de wet met iets geheel anders dan met de afzondering van de vrouw gedurende die weken te doen. Integendeel is het de vloek van de zonde, welke in dat pijnlijk en geweldig baren opnieuw te voorschijn treedt (Genesis 3:16) en die de vrouw nog in hogere graad dan de man dragen moet, daar zij het eerst in overtreding is geweest (1 Timothy 2:14); terwijl de natuurlijke afscheidingen van vloeistoffen, die in de eerste weken veelvuldiger en bloediger zijn dan in de volgende, wanneer zij meer in waterige en slijmerige stoffen overgaan, daarmee in verband staan, dat het menselijk lichaam omwille van de zonde aan dood en verderf is prijsgegeven. Slechts aan de goddelijke genade, welke de mens voortdurend uitstel verleent, moet men het dank weten, wanneer deze afscheidingen in haar geregeld verloop aan de andere kant alleen moeten strekken om weer tot een normale of gezonde toestand te raken. Terwijl de wet een kraamvrouw nu voor onrein verklaart en zelfs een geruime tijd laat verlopen, eer zij weer voor anderen te benaderen is en zelfs in het heiligdom mag komen, hebben deze voorschriften en die van de volgende hoofdstukken, zowel als de eerdere (Leviticus 11:1) en de latere (Numbers 19:1) over de onreine dieren en de verontreiniging door aas en door lijken, geen andere bedoeling dan om door het verwekken van sterke weerzin tegen al wat in de natuur dood is of zo genoemd wordt, een diepe afkeer van al wat zonde is en alzo genoemd wordt in te planten en de gevallen mens tot zijn bestendige verootmoediging bij alle hoofdmomenten van het natuurlijke leven: bevruchting, geboorte, voeding, ziekte, dood, daaraan te herinneren, dat alles, ook de lichamelijke natuur, onder de vloek van de zonde ligt; opdat dit een tuchtmeester tot Christus worde, het verlangen naar de Verlosser van de vloek, die ook op het lichaam rust, bestendig opwekke en levendig houde."

In het Nieuwe Testament heeft de Mozaïsche instelling omtrent de kraamvrouwen geen godsdienstige betekenis meer, daar nu een vrouw het beloofde zaad ter wereld gebracht en de Zoon van de begenadigde onder al de vrouwen de moederschoot en al de toestanden, waarin deze na de geboorte verkeert, eens voor altijd geheiligd heeft, zodat alle andere reinigingen van het Oude Verbond tegenover deze reiniging haar waarde hebben verloren. (zie Lu 2:24).

Het uitsluiten van de vrouw, nadat zij moeder was geworden, uit het Heiligdom, gedurende veertig of tachtig dagen, wijst duidelijk aan, dat wij van nature midden in de dood liggen en voor eeuwig buiten het Heiligdom, d.i. de Hemel, zouden gesloten zijn, indien niet onze zonden waren verzoend, en de oorzaak van onze onreinheid weggenomen..

Vers 5

5. Maar indien zij een meisje gebaard zal hebben, zo zal zij tweemaal zeven dagen, of twee weken onrein zijn, volgens haar afzondering; zoals wanneer zij de maandelijkse vloed heeft; daarna zal zij 2 maal drieëndertig, of zesenzestig dagen blijven in het bloed van haar reiniging 1) (Leviticus 12:2,Leviticus 12:3).

1) Het tijdperk van de onreinheid is voor iedere aard door de wet zeer nauwkeurig bepaald. De geringste aard duurde slechts tot de avond van de dag, waarop zij begon (Leviticus 11:24 vv.; 15:16-18); voor zwaardere verontreiniging is de tijdruimte van een week bepaald (Leviticus 15:19-Leviticus 15:24 Numbers 11:19, ). Bij ziekelijke toestanden duurt deze onreinheid nog een week nadat de ziekte geweken is (Leviticus 15:25-Leviticus 15:30; Leviticus 15:1-Leviticus 15:15). Maar hier bij de kraamvrouw, komen bij de 7 of 14 dagen van haar onreinheid 33 of 66 dagen, gedurende welke zij thuis moet blijven en niet in de tabernakel mag komen, zodat het tijdperk van de volkomen reiniging 40 of 80 dagen bevat. Al deze tijdsbepalingen hebben een zinnebeeldige betekenis. Wat inzonderheid het getal 40 aangaat, daarover wordt bij Exodus 24:18 gesproken. Haar betekenis wordt ons ook hier duidelijk, daardoor wordt de toestand van de kraamvrouw als een gebonden, en met opzicht tot godsdienstige betrekkingen drukkende toestand voorgesteld. Zij is van zoveel gewicht in de getallensymboliek van het Oude Verbond, dat om harentwille de dagen van de reiniging na de geboorte van een meisje juist op 80 dagen worden bepaald, opdat zij ook hier duidelijk op de voorgrond trede en niet onopgemerkt voorbij ga, wat geschieden zou, wanneer de op bepaalde gronden gevorderde langere duur slechts 10 of 20 dagen bedroeg, wat op zichzelf toereikend was geweest. Waarom moet de tijd van de reiniging bij de geboorte van een meisje langer zijn? Duidelijk is het, dat dit geschiedt omwille van de vloek van de zonde, die de moeder reeds onder deze gehele staat van onreinheid gebracht heeft en nu ook nog meer in het vrouwelijk dan in het mannelijk kind openbaar wordt. Daar komt bij, dat een mannelijk kind van Israël door de besnijding op de 8ste dag (Leviticus 12:3) geheiligd wordt; terwijl het vrouwelijk kind aan dit middel tot heiliging geen deel heeft. Wat het daardoor missen moet, wordt aan het kind door de langere reinigingstijd van de moeder vergoed.

In het Nieuwe Testament heeft de Mozaïsche instelling omtrent de kraamvrouwen geen godsdienstige betekenis meer, daar nu een vrouw het beloofde zaad ter wereld gebracht en de Zoon van de begenadigde onder al de vrouwen de moederschoot en al de toestanden, waarin deze na de geboorte verkeert, eens voor altijd geheiligd heeft, zodat alle andere reinigingen van het Oude Verbond tegenover deze reiniging haar waarde hebben verloren. (zie Lu 2:24).

Vers 5

5. Maar indien zij een meisje gebaard zal hebben, zo zal zij tweemaal zeven dagen, of twee weken onrein zijn, volgens haar afzondering; zoals wanneer zij de maandelijkse vloed heeft; daarna zal zij 2 maal drieëndertig, of zesenzestig dagen blijven in het bloed van haar reiniging 1) (Leviticus 12:2,Leviticus 12:3).

1) Het tijdperk van de onreinheid is voor iedere aard door de wet zeer nauwkeurig bepaald. De geringste aard duurde slechts tot de avond van de dag, waarop zij begon (Leviticus 11:24 vv.; 15:16-18); voor zwaardere verontreiniging is de tijdruimte van een week bepaald (Leviticus 15:19-Leviticus 15:24 Numbers 11:19, ). Bij ziekelijke toestanden duurt deze onreinheid nog een week nadat de ziekte geweken is (Leviticus 15:25-Leviticus 15:30; Leviticus 15:1-Leviticus 15:15). Maar hier bij de kraamvrouw, komen bij de 7 of 14 dagen van haar onreinheid 33 of 66 dagen, gedurende welke zij thuis moet blijven en niet in de tabernakel mag komen, zodat het tijdperk van de volkomen reiniging 40 of 80 dagen bevat. Al deze tijdsbepalingen hebben een zinnebeeldige betekenis. Wat inzonderheid het getal 40 aangaat, daarover wordt bij Exodus 24:18 gesproken. Haar betekenis wordt ons ook hier duidelijk, daardoor wordt de toestand van de kraamvrouw als een gebonden, en met opzicht tot godsdienstige betrekkingen drukkende toestand voorgesteld. Zij is van zoveel gewicht in de getallensymboliek van het Oude Verbond, dat om harentwille de dagen van de reiniging na de geboorte van een meisje juist op 80 dagen worden bepaald, opdat zij ook hier duidelijk op de voorgrond trede en niet onopgemerkt voorbij ga, wat geschieden zou, wanneer de op bepaalde gronden gevorderde langere duur slechts 10 of 20 dagen bedroeg, wat op zichzelf toereikend was geweest. Waarom moet de tijd van de reiniging bij de geboorte van een meisje langer zijn? Duidelijk is het, dat dit geschiedt omwille van de vloek van de zonde, die de moeder reeds onder deze gehele staat van onreinheid gebracht heeft en nu ook nog meer in het vrouwelijk dan in het mannelijk kind openbaar wordt. Daar komt bij, dat een mannelijk kind van Israël door de besnijding op de 8ste dag (Leviticus 12:3) geheiligd wordt; terwijl het vrouwelijk kind aan dit middel tot heiliging geen deel heeft. Wat het daardoor missen moet, wordt aan het kind door de langere reinigingstijd van de moeder vergoed.

In het Nieuwe Testament heeft de Mozaïsche instelling omtrent de kraamvrouwen geen godsdienstige betekenis meer, daar nu een vrouw het beloofde zaad ter wereld gebracht en de Zoon van de begenadigde onder al de vrouwen de moederschoot en al de toestanden, waarin deze na de geboorte verkeert, eens voor altijd geheiligd heeft, zodat alle andere reinigingen van het Oude Verbond tegenover deze reiniging haar waarde hebben verloren. (zie Lu 2:24).

Vers 6

6. En als de dagen van haar reiniging voor de zoon, veertig dagen, of voor de dochter, tachtig dagen, vervuld zullen zijn, zo zal zij tot des te bepaalder en inniger toewijding van haar hart aan de Heere, nadat zij zo aangeven tijd vanhet heiligdom verwijderd moest blijven, een njarig lam ten brandoffer, (Leviticus 1:10-Leviticus 1:13) en vooraf, tot delging van de in haar lichamelijke toestand openbaar geworden zonde, een jonge duif of tortelduif ten zondoffer brengen voor de deur van de tent der samenkomst, tot de priester, in het voorhof.

Vers 6

6. En als de dagen van haar reiniging voor de zoon, veertig dagen, of voor de dochter, tachtig dagen, vervuld zullen zijn, zo zal zij tot des te bepaalder en inniger toewijding van haar hart aan de Heere, nadat zij zo aangeven tijd vanhet heiligdom verwijderd moest blijven, een njarig lam ten brandoffer, (Leviticus 1:10-Leviticus 1:13) en vooraf, tot delging van de in haar lichamelijke toestand openbaar geworden zonde, een jonge duif of tortelduif ten zondoffer brengen voor de deur van de tent der samenkomst, tot de priester, in het voorhof.

Vers 7

7. Die zal dat op de (Leviticus 5:8,Leviticus 5:9) bepaalde wijze offeren voor het aangezicht des HEEREN, en zal voor haar verzoening doen; zo zal zij rein zijn van de onreinheid die haar met de vloed van haar bloed heeft aangekleefd, zodat zij nu weer in de rechte betrekking tot de Heere staat en in de Verbondsgenade van Israël delen mag. Dit is de wet van haar, die een jongentje of meisje gebaard heeft.

Vers 7

7. Die zal dat op de (Leviticus 5:8,Leviticus 5:9) bepaalde wijze offeren voor het aangezicht des HEEREN, en zal voor haar verzoening doen; zo zal zij rein zijn van de onreinheid die haar met de vloed van haar bloed heeft aangekleefd, zodat zij nu weer in de rechte betrekking tot de Heere staat en in de Verbondsgenade van Israël delen mag. Dit is de wet van haar, die een jongentje of meisje gebaard heeft.

Vers 8

8. Maar indien haar hand door grote armoede niet genoeg voor een lam ten brandoffer vindt, zo zal zij, in plaats daarvan, twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, n ten brandoffer en n ten zondoffer, 1) en de priester zal voor haar verzoening doen, eerst met de duif van het zondoffer, en daarna de duif van het brandoffer (Leviticus 1:15-Leviticus 1:17) offeren; zo zal zij rein zijn.

1) Hoewel in Leviticus 12:8 het brandoffer het eerst genoemd wordt, zo werd toch het zondoffer het eerst gebracht tot verzoening van de zonde. Met het brandoffer werd de dank van het hart toegebracht, en kracht en steun gevraagd, om het kind de Heere groot te brengen.

Vers 8

8. Maar indien haar hand door grote armoede niet genoeg voor een lam ten brandoffer vindt, zo zal zij, in plaats daarvan, twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen, n ten brandoffer en n ten zondoffer, 1) en de priester zal voor haar verzoening doen, eerst met de duif van het zondoffer, en daarna de duif van het brandoffer (Leviticus 1:15-Leviticus 1:17) offeren; zo zal zij rein zijn.

1) Hoewel in Leviticus 12:8 het brandoffer het eerst genoemd wordt, zo werd toch het zondoffer het eerst gebracht tot verzoening van de zonde. Met het brandoffer werd de dank van het hart toegebracht, en kracht en steun gevraagd, om het kind de Heere groot te brengen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/leviticus-12.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile