Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Leviticus 10

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 10

Leviticus 10:1.

NADAB EN ABIHU DOOR HET VUUR GEDOOD.

I. Leviticus 10:1-Leviticus 10:11. Nauwelijks had de Heere door hemels vuur de offerdienst van Aron en zijn zonen als Hem welgevallig bekrachtigd of Hij moet Zich door een strafgericht over de twee oudste van deze zonen, die op hun ambt zich verheffen en vreemd vuur in het heiligdom willen brengen, heiligen en Zich voor het gehele volk verheerlijken als Degene, die wel het minst door de priesters Zijn geboden straffeloos laat overtreden. In verband daarmee geeft Hij dan nog een bijzonder voorschrift voor de priesters, dat nu met de meeste bedaardheid zal worden opgevolgd.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, LEVITICUS 10

Leviticus 10:1.

NADAB EN ABIHU DOOR HET VUUR GEDOOD.

I. Leviticus 10:1-Leviticus 10:11. Nauwelijks had de Heere door hemels vuur de offerdienst van Aron en zijn zonen als Hem welgevallig bekrachtigd of Hij moet Zich door een strafgericht over de twee oudste van deze zonen, die op hun ambt zich verheffen en vreemd vuur in het heiligdom willen brengen, heiligen en Zich voor het gehele volk verheerlijken als Degene, die wel het minst door de priesters Zijn geboden straffeloos laat overtreden. In verband daarmee geeft Hij dan nog een bijzonder voorschrift voor de priesters, dat nu met de meeste bedaardheid zal worden opgevolgd.

Vers 1

1. En de beide oudste (Exodus 6:23) zonen van Aron, Nadab en Abihu, zich verheffende op hun priesterlijke bediening, die door hetgeen (Leviticus 9:24) verhaald is, zo heerlijk voor het aangezicht des Heeren bekrachtigd was, namen, 1) om het danklied van het volk met een reukoffer te verenigen, een ieder zijnwierookvat, het voor zijn priesterlijke bediening verordende vuurbekken (Leviticus 16:12), en deden vuur daarin, en legden reukwerk, zoals dit bij het dagelijkse reukwerk gebruikt werd (Exodus 30:7), daarop, en brachten vreemd vuur 2) voor het aangezicht des HEEREN, dat Hij hun niet geboden had. 3) Zij waren juist van plan met dit door willekeurige aandrift gereed gemaakte reukoffer in het Heilige te gaan.

1) Het tijdstip, waarop dit geschiedde, is, niet moeilijk na te gaan. Uit Leviticus 10:12, Leviticus 10:16 blijkt duidelijk, dat dit geschiedde tussen het brengen van het offer en de daarop volgende maaltijd, waarvan in het vorige hoofdstuk melding is gemaakt. Op de eigen dag van hun optreden als priester is dit geschied..

2) Onder het vuur, dat zij voor Jehova brachten, is ongetwijfeld het vuur van het reukoffer te verstaan. Dit kan vreemd vuur worden genoemd, wanneer het niet gebruikt wordt op de wijze, zoals het bij de Wet is voorgeschreven, zoals (Exodus 30:1) ook het niet naar goddelijk voorschrift bereidde reukwerk vreemd reukwerk wordt genoemd..

Wij doen o.i. het veiligst, ons bij de letterlijke betekenis van ons tekstwoord te houden. Dat wil zeggen, de zonde van Nadab en Abihu hier in te stellen, dat zij vreemd, d.i. gewoon (profaan), en dus geen heilig vuur op het altaar brachten. Daarmee vervalt de opmerking niet, dat het bij hen was een eigenwillige godsdienst, of een Godsverering naar eigen keuze. Met de mening van sommigen, dat zij in een toestand van bedwelming hebben verkeerd, kunnen wij ons volstrekt niet verenigen. Geen enkele zekere aanwijzing daaromtrent wordt ons gegeven. De eigenlijke aard van de zonde, waarvan het met vreemd vuur voor Gods aangezicht verschijnen het uitvloeisel was, was het op vergaande wijze onheilig behandelen van de meest heilige zaken. Dan wordt ook verstaan, wat Mozes straks tot Aron zegt..

3) Hiermee wordt niet gezegd, dat het niet alleen geboden was, maar ook, dat het hun verboden was. Zoals zij dit wilden doen, ging regelrecht tegen Gods verordeningen in.. 2. Toen, nog voordat zij de ingang van de tent der samenkomst waren genaderd, ging een vuur uit van het aangezicht des HEEREN; er schoot op dezelfde wijze alsvroeger (Leviticus 9:24) uit de lichtglans van de wolk een bliksemstraal, en verteerde 1) hen; en a) zij stierven voor het aangezicht des HEEREN, 2) binnen de voorhof.

a) Numbers 3:4; Numbers 26:61; 1 Chronicles 24:2

1) De wijze van hun dood wordt hiermee niet aangewezen. De bedoeling is: werden levenloos. Hun lichamen bleven onverteerd. Hugo de Groot tekent bij deze plaats aan, dat de Joden de gewoonte hadden, om de zodanigen, die volgens de Wet tot het vuur waren gedoemd, gesmolten lood in de mond te gieten, omdat zij het onnodig achten, zodanig een tot as te verbranden, omdat door het vuur verteerd te worden, hier alleen te kennen geeft, iemand levenloos te maken..

2) Niet door alle uitleggers wordt de eigenlijke aard van de zonde van Nadab en Abihu verklaard. Sommigen vermoeden, daar (Leviticus 10:8) aan de priesters, voordat zij hun dienstwerk verrichten, het gebruik van wijn en sterke drank verboden wordt, dat zij in een toestand van bedwelming verkeerd hebben; maar duidelijk blijkt, dat men hierin te ver gaat; de verbinding tussen dit verbod en hetgeen geschied is, wijst ons alleen op een betrekking tussen de gezindheid, waarmee Arons zonen in het heiligdom willen ingaan en de toestand van de dronkenschap zelf. Het was een toestand van overmoed, waarbij men evenzeer kalmte en bezadigdheid verliest, en door een onheilige geest tot verkeerde dingen wordt aangezet als een die niet nuchter is. Anderen daarentegen verstaan onder de uitdrukking "vreemd vuur, dat de Heere hun niet geboden had", aldus, dat zij f in plaats van altaarvuur, ander gewoon vuur, f, in plaats van de (Exodus 30:35) voor het reukoffer verordende wierook iets anders, iets vreemds (Exodus 30:9) genomen hadden. Maar geen van beide opvattingen komen met de samenhang van de geschiedenis overeen; want afgezien daarvan, dat het gebod tot het reukoffer om slechts altaarvuur te gebruiken (Leviticus 16:12), toen nog niet gegeven was, is de daad van Nadab en Abihu veel te weinig voorbereid en te veel een vrucht van ogenblikkelijke ingeving, dan dat zij vreemd vuur of vreemd reukwerk zouden hebben bij de hand gehad. De bijvoeging: dat de Heere hun niet geboden had, wijst veel meer daarop, dat "vreemd vuur" te verstaan van een reukoffer, waartoe zij ook niet bij het gebruik van altaarvuur in het voorgeschreven reukwerk recht hadden. Wij denken dus aan een eigenwillige godsdienst (Colossians 2:23), of een Godsverering naar eigen keuze, waarmee zij, ofschoon goede bedoeling, buiten hun ambtsbevoegdheid gingen, en de grenzen, door de wet hun gesteld, overstapten. Hoe diepzinniger en heerlijker de Heere kort tevoren met het vuur, dat van Hem uitging, de door Hem zelf verordende Godsverering, als Hem welgevallig en tot de gemeenschap met Hem leidende, bekrachtigd had, des te beslister en duidelijker moest Hij nu ook alle menselijke toevoeging en alle eigenwilligheid van zich afwijzen en de priesters binnen hun grenzen houden. Dat het vuur juist op zo'n wijze, zoals het vroeger Arons offer verteerd had, nu zijn zonen wegrukte, was een heenwijzing naar de eigenaardige werkzaamheid van het Evangelie van Jezus Christus, dat dit de n een reuk van het leven ten leven, de ander een reuk van de dood ten dode wordt. 2 Corinthiers 2:16). Voor het aangezicht des Heeren. Met deze uitdrukking wordt zowel bedoeld in het Heiligdom als in de Voorhof. Hier geeft het in de Voorhof te kennen, in verband met Leviticus 10:4b. Zij werden daarom door het vuur uit de hemel getroffen, voordat zij het Heilige waren binnengegaan..

Vers 1

1. En de beide oudste (Exodus 6:23) zonen van Aron, Nadab en Abihu, zich verheffende op hun priesterlijke bediening, die door hetgeen (Leviticus 9:24) verhaald is, zo heerlijk voor het aangezicht des Heeren bekrachtigd was, namen, 1) om het danklied van het volk met een reukoffer te verenigen, een ieder zijnwierookvat, het voor zijn priesterlijke bediening verordende vuurbekken (Leviticus 16:12), en deden vuur daarin, en legden reukwerk, zoals dit bij het dagelijkse reukwerk gebruikt werd (Exodus 30:7), daarop, en brachten vreemd vuur 2) voor het aangezicht des HEEREN, dat Hij hun niet geboden had. 3) Zij waren juist van plan met dit door willekeurige aandrift gereed gemaakte reukoffer in het Heilige te gaan.

1) Het tijdstip, waarop dit geschiedde, is, niet moeilijk na te gaan. Uit Leviticus 10:12, Leviticus 10:16 blijkt duidelijk, dat dit geschiedde tussen het brengen van het offer en de daarop volgende maaltijd, waarvan in het vorige hoofdstuk melding is gemaakt. Op de eigen dag van hun optreden als priester is dit geschied..

2) Onder het vuur, dat zij voor Jehova brachten, is ongetwijfeld het vuur van het reukoffer te verstaan. Dit kan vreemd vuur worden genoemd, wanneer het niet gebruikt wordt op de wijze, zoals het bij de Wet is voorgeschreven, zoals (Exodus 30:1) ook het niet naar goddelijk voorschrift bereidde reukwerk vreemd reukwerk wordt genoemd..

Wij doen o.i. het veiligst, ons bij de letterlijke betekenis van ons tekstwoord te houden. Dat wil zeggen, de zonde van Nadab en Abihu hier in te stellen, dat zij vreemd, d.i. gewoon (profaan), en dus geen heilig vuur op het altaar brachten. Daarmee vervalt de opmerking niet, dat het bij hen was een eigenwillige godsdienst, of een Godsverering naar eigen keuze. Met de mening van sommigen, dat zij in een toestand van bedwelming hebben verkeerd, kunnen wij ons volstrekt niet verenigen. Geen enkele zekere aanwijzing daaromtrent wordt ons gegeven. De eigenlijke aard van de zonde, waarvan het met vreemd vuur voor Gods aangezicht verschijnen het uitvloeisel was, was het op vergaande wijze onheilig behandelen van de meest heilige zaken. Dan wordt ook verstaan, wat Mozes straks tot Aron zegt..

3) Hiermee wordt niet gezegd, dat het niet alleen geboden was, maar ook, dat het hun verboden was. Zoals zij dit wilden doen, ging regelrecht tegen Gods verordeningen in.. 2. Toen, nog voordat zij de ingang van de tent der samenkomst waren genaderd, ging een vuur uit van het aangezicht des HEEREN; er schoot op dezelfde wijze alsvroeger (Leviticus 9:24) uit de lichtglans van de wolk een bliksemstraal, en verteerde 1) hen; en a) zij stierven voor het aangezicht des HEEREN, 2) binnen de voorhof.

a) Numbers 3:4; Numbers 26:61; 1 Chronicles 24:2

1) De wijze van hun dood wordt hiermee niet aangewezen. De bedoeling is: werden levenloos. Hun lichamen bleven onverteerd. Hugo de Groot tekent bij deze plaats aan, dat de Joden de gewoonte hadden, om de zodanigen, die volgens de Wet tot het vuur waren gedoemd, gesmolten lood in de mond te gieten, omdat zij het onnodig achten, zodanig een tot as te verbranden, omdat door het vuur verteerd te worden, hier alleen te kennen geeft, iemand levenloos te maken..

2) Niet door alle uitleggers wordt de eigenlijke aard van de zonde van Nadab en Abihu verklaard. Sommigen vermoeden, daar (Leviticus 10:8) aan de priesters, voordat zij hun dienstwerk verrichten, het gebruik van wijn en sterke drank verboden wordt, dat zij in een toestand van bedwelming verkeerd hebben; maar duidelijk blijkt, dat men hierin te ver gaat; de verbinding tussen dit verbod en hetgeen geschied is, wijst ons alleen op een betrekking tussen de gezindheid, waarmee Arons zonen in het heiligdom willen ingaan en de toestand van de dronkenschap zelf. Het was een toestand van overmoed, waarbij men evenzeer kalmte en bezadigdheid verliest, en door een onheilige geest tot verkeerde dingen wordt aangezet als een die niet nuchter is. Anderen daarentegen verstaan onder de uitdrukking "vreemd vuur, dat de Heere hun niet geboden had", aldus, dat zij f in plaats van altaarvuur, ander gewoon vuur, f, in plaats van de (Exodus 30:35) voor het reukoffer verordende wierook iets anders, iets vreemds (Exodus 30:9) genomen hadden. Maar geen van beide opvattingen komen met de samenhang van de geschiedenis overeen; want afgezien daarvan, dat het gebod tot het reukoffer om slechts altaarvuur te gebruiken (Leviticus 16:12), toen nog niet gegeven was, is de daad van Nadab en Abihu veel te weinig voorbereid en te veel een vrucht van ogenblikkelijke ingeving, dan dat zij vreemd vuur of vreemd reukwerk zouden hebben bij de hand gehad. De bijvoeging: dat de Heere hun niet geboden had, wijst veel meer daarop, dat "vreemd vuur" te verstaan van een reukoffer, waartoe zij ook niet bij het gebruik van altaarvuur in het voorgeschreven reukwerk recht hadden. Wij denken dus aan een eigenwillige godsdienst (Colossians 2:23), of een Godsverering naar eigen keuze, waarmee zij, ofschoon goede bedoeling, buiten hun ambtsbevoegdheid gingen, en de grenzen, door de wet hun gesteld, overstapten. Hoe diepzinniger en heerlijker de Heere kort tevoren met het vuur, dat van Hem uitging, de door Hem zelf verordende Godsverering, als Hem welgevallig en tot de gemeenschap met Hem leidende, bekrachtigd had, des te beslister en duidelijker moest Hij nu ook alle menselijke toevoeging en alle eigenwilligheid van zich afwijzen en de priesters binnen hun grenzen houden. Dat het vuur juist op zo'n wijze, zoals het vroeger Arons offer verteerd had, nu zijn zonen wegrukte, was een heenwijzing naar de eigenaardige werkzaamheid van het Evangelie van Jezus Christus, dat dit de n een reuk van het leven ten leven, de ander een reuk van de dood ten dode wordt. 2 Corinthiers 2:16). Voor het aangezicht des Heeren. Met deze uitdrukking wordt zowel bedoeld in het Heiligdom als in de Voorhof. Hier geeft het in de Voorhof te kennen, in verband met Leviticus 10:4b. Zij werden daarom door het vuur uit de hemel getroffen, voordat zij het Heilige waren binnengegaan..

Vers 3

3. En Mozes zei tot Aron, hem de grond en de bedoeling van dit ontzettend Godsgericht voor houdende, dat is het, wat de HEERE gesproken heeft, 1) wat Hij bij de instelling van een afzonderlijke priesterstand bedoeld en bij dewetten daarover herhaaldelijk betuigd heeft, zeggende: in degenen, die tot Mij naderen, 2) zal Ik geheiligd worden, en voor het aangezicht van al het volk zal ik verheerlijkt worden. 3) Doch Aron, de waarheid en het gewicht van deze woorden erkennende, zweeg stil. 4)

1) Hoewel de woorden, welke hier gezegd worden, door de Heere gesproken te zijn, noch in de twee vorige boeken, noch in de vorige hoofdstukken van dit boek uitdrukkelijk worden gevonden, zo vindt men echter de zin van die Goddelijke uitspraak Exodus 19:22, waar gezegd wordt: Daartoe zullen ook de priesters, die tot de Heere naderen, zich heiligen; Dat de Heere niet tegen hen uitbreke; en de reden van deze waarschuwing leest men in Exodus. 29:43,44 waar gezegd zijnde, dat de Tabernakel zou geheiligd worden door de Goddelijke heerlijkheid, en dat Aron en zijn zonen geheiligd worden, om de Heere het priesterambt te bedienen, hen daardoor duidelijk geleraard werd, dat zij God met een heilige vrees naderen, en niets verrichten moesten op een onbedachtzame wijze en buiten Zijn bevel. Maar behalve dat, kan ook waar zijn, dat de Heere, die zich aan Mozes algemener dan aan iemand anders van Zijn profeten openbaarde, tegen hem gesproken heeft, onmiddellijk, nadat Hij op zo'n vreselijke wijze voor de ere van Zijn heiligheid geijverd had..

2) Hiermee werden de priesters bedoeld, die op een bijzondere wijze tot God naderden en aan wie de toegang tot het Heiligdom openstond..

3) Beter is de vertaling: zal ik Mij heiligen, en de betekenis dan: zal ik Mij openbaren als een heilig God, zowel door de openbaring van mijn goedheid, genade en al mijn deugden als in de betoning van mijn strafeisende gerechtigheid tegen de zonde. In verband met de voorgaande woorden wil de Heere hiermee zeggen, dat Hij, zowel in de betuiging van zijn goedheid en genade, als in die strafeisende gerechtigheid, verheerlijkt wordt voor het aangezicht van het volk. Waardoor Hij zich openbaart als Degene, die niet met zich laat spotten. Wij hebben deze woorden niet op te vatten als woorden van bestraffing. Zij werden door Mozes gesproken tot waarschuwing, opdat zij in het vervolg ter harte zouden genomen worden..

4) Dit zeggen is ons tot lering: 1. Dat, als de Heere ons kastijdt om onze zonden, het onze plicht is, onder de tuchtiging stil te zwijgen, niet met God te twisten noch zijn gerechtigheid in twijfel te trekken, noch Hem, wegens al te grote strengheid, te beschuldigen, maar de mond niet open te doen, omdat de Heere het gedaan heeft, niet alleen verdragende, maar ook aan de straf van ongerechtigheid een welgevallen hebben, 2. de sterke drangredenen, om een begenadigde ziel, onder droefheden gerust te stellen en te doen bedaren, zijn degene, die van Gods heerlijkheid ontleend worden. Deze deden Aron zwijgen. Het is waar, door deze strenge strafoefening werd hij vleselijk aangetast, in hetgeen hem het dierbaarst was, maar Mozes toonde Hem, dat de Heere daardoor aan een ieder klaarheid wilde tonen, dat hij heilig was, en daarom had hij niets daartegen in te brengen. Is God geheiligd, Aron is stil, hij bidt de rechtvaardigheid van de heilige God stilzwijgend aan..

In het zwijgen beleed Aron, dat Gods gerechtigheid boven alles ging, dat, waar God op een dergelijke wijze zich heiligde, hij, de geringe dienstknecht, te zwijgen had..

Vers 3

3. En Mozes zei tot Aron, hem de grond en de bedoeling van dit ontzettend Godsgericht voor houdende, dat is het, wat de HEERE gesproken heeft, 1) wat Hij bij de instelling van een afzonderlijke priesterstand bedoeld en bij dewetten daarover herhaaldelijk betuigd heeft, zeggende: in degenen, die tot Mij naderen, 2) zal Ik geheiligd worden, en voor het aangezicht van al het volk zal ik verheerlijkt worden. 3) Doch Aron, de waarheid en het gewicht van deze woorden erkennende, zweeg stil. 4)

1) Hoewel de woorden, welke hier gezegd worden, door de Heere gesproken te zijn, noch in de twee vorige boeken, noch in de vorige hoofdstukken van dit boek uitdrukkelijk worden gevonden, zo vindt men echter de zin van die Goddelijke uitspraak Exodus 19:22, waar gezegd wordt: Daartoe zullen ook de priesters, die tot de Heere naderen, zich heiligen; Dat de Heere niet tegen hen uitbreke; en de reden van deze waarschuwing leest men in Exodus. 29:43,44 waar gezegd zijnde, dat de Tabernakel zou geheiligd worden door de Goddelijke heerlijkheid, en dat Aron en zijn zonen geheiligd worden, om de Heere het priesterambt te bedienen, hen daardoor duidelijk geleraard werd, dat zij God met een heilige vrees naderen, en niets verrichten moesten op een onbedachtzame wijze en buiten Zijn bevel. Maar behalve dat, kan ook waar zijn, dat de Heere, die zich aan Mozes algemener dan aan iemand anders van Zijn profeten openbaarde, tegen hem gesproken heeft, onmiddellijk, nadat Hij op zo'n vreselijke wijze voor de ere van Zijn heiligheid geijverd had..

2) Hiermee werden de priesters bedoeld, die op een bijzondere wijze tot God naderden en aan wie de toegang tot het Heiligdom openstond..

3) Beter is de vertaling: zal ik Mij heiligen, en de betekenis dan: zal ik Mij openbaren als een heilig God, zowel door de openbaring van mijn goedheid, genade en al mijn deugden als in de betoning van mijn strafeisende gerechtigheid tegen de zonde. In verband met de voorgaande woorden wil de Heere hiermee zeggen, dat Hij, zowel in de betuiging van zijn goedheid en genade, als in die strafeisende gerechtigheid, verheerlijkt wordt voor het aangezicht van het volk. Waardoor Hij zich openbaart als Degene, die niet met zich laat spotten. Wij hebben deze woorden niet op te vatten als woorden van bestraffing. Zij werden door Mozes gesproken tot waarschuwing, opdat zij in het vervolg ter harte zouden genomen worden..

4) Dit zeggen is ons tot lering: 1. Dat, als de Heere ons kastijdt om onze zonden, het onze plicht is, onder de tuchtiging stil te zwijgen, niet met God te twisten noch zijn gerechtigheid in twijfel te trekken, noch Hem, wegens al te grote strengheid, te beschuldigen, maar de mond niet open te doen, omdat de Heere het gedaan heeft, niet alleen verdragende, maar ook aan de straf van ongerechtigheid een welgevallen hebben, 2. de sterke drangredenen, om een begenadigde ziel, onder droefheden gerust te stellen en te doen bedaren, zijn degene, die van Gods heerlijkheid ontleend worden. Deze deden Aron zwijgen. Het is waar, door deze strenge strafoefening werd hij vleselijk aangetast, in hetgeen hem het dierbaarst was, maar Mozes toonde Hem, dat de Heere daardoor aan een ieder klaarheid wilde tonen, dat hij heilig was, en daarom had hij niets daartegen in te brengen. Is God geheiligd, Aron is stil, hij bidt de rechtvaardigheid van de heilige God stilzwijgend aan..

In het zwijgen beleed Aron, dat Gods gerechtigheid boven alles ging, dat, waar God op een dergelijke wijze zich heiligde, hij, de geringe dienstknecht, te zwijgen had..

Vers 4

4. En Mozes, opdat Aron, de gezalfde Hogepriester niet door voor de lijken van de gedoden te zorgen, zich op enigerlei wijze verontreinigde (Numbers 19:11), riep Misaël en Elzafan, de zonen van Uzziël, de oom van Aron, (Exodus 6:18-Exodus 6:22) en zei tot hen: treedt toe en draagt uw broeders, 1) uw betrekkingen, weg, van voor het heiligdom, 2) tot buiten het leger, om ze daar te begraven.

1) Ook hieruit blijkt, dat bloedverwanten ook van de tweede rang broeders werden genoemd..

2) In het Hebreeuws eth-phen hakodesch. Zeer juist vertaald, door: van v r het Heiligdom, d.i. dus in de Voorhof. Zij waren daarom nog niet in het Heilige binnengegaan. Houdt men dat in het oog, dan behoeft het geen bevreemding te wekken, dat de beide genoemde mannen, neven van Nadab en Abihu gelast werden de lijken weg te dragen. Als gewone Levieten mochten zij niet, maar behoefden ook niet de tabernakel binnen te gaan. Het heilige staat hier in plaats van tent der samenkomst..

Vers 4

4. En Mozes, opdat Aron, de gezalfde Hogepriester niet door voor de lijken van de gedoden te zorgen, zich op enigerlei wijze verontreinigde (Numbers 19:11), riep Misaël en Elzafan, de zonen van Uzziël, de oom van Aron, (Exodus 6:18-Exodus 6:22) en zei tot hen: treedt toe en draagt uw broeders, 1) uw betrekkingen, weg, van voor het heiligdom, 2) tot buiten het leger, om ze daar te begraven.

1) Ook hieruit blijkt, dat bloedverwanten ook van de tweede rang broeders werden genoemd..

2) In het Hebreeuws eth-phen hakodesch. Zeer juist vertaald, door: van v r het Heiligdom, d.i. dus in de Voorhof. Zij waren daarom nog niet in het Heilige binnengegaan. Houdt men dat in het oog, dan behoeft het geen bevreemding te wekken, dat de beide genoemde mannen, neven van Nadab en Abihu gelast werden de lijken weg te dragen. Als gewone Levieten mochten zij niet, maar behoefden ook niet de tabernakel binnen te gaan. Het heilige staat hier in plaats van tent der samenkomst..

Vers 5

5. Toon traden ze toe, en droegen hen in hun rokken, in hun priesterlijke opperkleren, die door hun misdaad mede ontheiligd waren, tot buiten het leger zoals Mozes gesproken had (Acts 5:6-Acts 5:10).

Vers 5

5. Toon traden ze toe, en droegen hen in hun rokken, in hun priesterlijke opperkleren, die door hun misdaad mede ontheiligd waren, tot buiten het leger zoals Mozes gesproken had (Acts 5:6-Acts 5:10).

Vers 6

6. En Mozes zei tot Aron, en tot Elezar, en tot Ithamar, zijn beide andere zonen, hun reeds nu mededelende, hoe zij zich moesten gedragen bij sterfgevallen onder hun familie (Leviticus 21:10-Leviticus 21:12); Gij zult van iederrouwteken u onthouden, en alzo uw hoofden niet ontbloten, noch uw kleren verscheuren, noch met los, onordelijk neerhangend haar lopen, gelijk men gewoon is in dagen van zware rouw te doen, noch uw gewaad voor aan de borst scheuren (Genesis 37:29,Genesis 37:34; Genesis 44:13), opdat gij niet sterft, niet een schuld de dood waardig op u laadt, en niet de grote toorn van God, die voor iedere zonde van het priesterschap moet boeten, (Leviticus 4:3) over de gehele vergadering kome. 1) Maar uw broeders, het gehele huis van Israël, het overige Israël, welks leden in geestelijke zin uw broeders zijn (Exodus. 4:18) zullen deze brand, die de HEERE aangestoken heeft, bewenen, zij zullen wenen over het treurtoneel, dat de Heere in het vuur van Zijn heilige toorn bewerkt heeft. 2)

1) Noch Aron, noch zijn beide overgebleven zonen mochten tekenen van rouw en smart geven, opdat er ook zelfs geen schijn van ontevredenheid of teleurstelling bij hen zou worden gevonden. Als priesters van de Heere moesten zij het volk houden, ook door hun daden, bij deze waarheid, dat de Heere recht is in al zijn wegen en werken..

2) Waarom mocht wel het volk wenen? Omdat de Heere door het ijvervuur van zijn gerechtigheid twee van de vier priesters had gedood. Het volk mocht wenen over de breuk, welke de Heere in de priesters had geslagen. In de priesters was het gehele volk getroffen.. 7. a) Gij zult ook uit de deur van de tent der samenkomst niet eenmaal uitgaan, om de begrafenis bij te wonen, maar onafgebroken uw priesterlijke bedieningvervullen, opdat gij niet sterft, daar gij aldus een ontevredenheid met de beschikking van God aan de dag leggen zou. Want de zalfolie van de HEERE is op u, 1) en deze zalving met de geest van het leven en van de vreugde zal u sterk maken, om ieder door sterfgeval verwekt smartgevoel te overwinnen. En zij, Aron en zijn beide nog overige zonen, deden naar het woord van Mozes, 2) zij gaven hun droefheid door niet n uiterlijk teken te kennen, zij verlieten het heiligdom niet, noch staakten hun dienst om hun doden mee te helpen begraven.

a) Leviticus 21:12

1) De heilige zalfolie is symbool, schaduwteken van de Heilige Geest, van de Geest van het leven. Leven en dood hebben geen gemeenschap met elkaar. Dat moest Aron, in zijn zich niet bemoeien met de begraving van de lijken, afschaduwen..

2) Allen bogen zich in hun hart neer voor de wil van God, zij aanbaden met eerbied de hand die hen sloeg en zij gaven daardoor aan alle gelovigen een voorbeeld van zelfverloochening, dat niet genoeg met verwondering kan herdacht worden..

Vers 6

6. En Mozes zei tot Aron, en tot Elezar, en tot Ithamar, zijn beide andere zonen, hun reeds nu mededelende, hoe zij zich moesten gedragen bij sterfgevallen onder hun familie (Leviticus 21:10-Leviticus 21:12); Gij zult van iederrouwteken u onthouden, en alzo uw hoofden niet ontbloten, noch uw kleren verscheuren, noch met los, onordelijk neerhangend haar lopen, gelijk men gewoon is in dagen van zware rouw te doen, noch uw gewaad voor aan de borst scheuren (Genesis 37:29,Genesis 37:34; Genesis 44:13), opdat gij niet sterft, niet een schuld de dood waardig op u laadt, en niet de grote toorn van God, die voor iedere zonde van het priesterschap moet boeten, (Leviticus 4:3) over de gehele vergadering kome. 1) Maar uw broeders, het gehele huis van Israël, het overige Israël, welks leden in geestelijke zin uw broeders zijn (Exodus. 4:18) zullen deze brand, die de HEERE aangestoken heeft, bewenen, zij zullen wenen over het treurtoneel, dat de Heere in het vuur van Zijn heilige toorn bewerkt heeft. 2)

1) Noch Aron, noch zijn beide overgebleven zonen mochten tekenen van rouw en smart geven, opdat er ook zelfs geen schijn van ontevredenheid of teleurstelling bij hen zou worden gevonden. Als priesters van de Heere moesten zij het volk houden, ook door hun daden, bij deze waarheid, dat de Heere recht is in al zijn wegen en werken..

2) Waarom mocht wel het volk wenen? Omdat de Heere door het ijvervuur van zijn gerechtigheid twee van de vier priesters had gedood. Het volk mocht wenen over de breuk, welke de Heere in de priesters had geslagen. In de priesters was het gehele volk getroffen.. 7. a) Gij zult ook uit de deur van de tent der samenkomst niet eenmaal uitgaan, om de begrafenis bij te wonen, maar onafgebroken uw priesterlijke bedieningvervullen, opdat gij niet sterft, daar gij aldus een ontevredenheid met de beschikking van God aan de dag leggen zou. Want de zalfolie van de HEERE is op u, 1) en deze zalving met de geest van het leven en van de vreugde zal u sterk maken, om ieder door sterfgeval verwekt smartgevoel te overwinnen. En zij, Aron en zijn beide nog overige zonen, deden naar het woord van Mozes, 2) zij gaven hun droefheid door niet n uiterlijk teken te kennen, zij verlieten het heiligdom niet, noch staakten hun dienst om hun doden mee te helpen begraven.

a) Leviticus 21:12

1) De heilige zalfolie is symbool, schaduwteken van de Heilige Geest, van de Geest van het leven. Leven en dood hebben geen gemeenschap met elkaar. Dat moest Aron, in zijn zich niet bemoeien met de begraving van de lijken, afschaduwen..

2) Allen bogen zich in hun hart neer voor de wil van God, zij aanbaden met eerbied de hand die hen sloeg en zij gaven daardoor aan alle gelovigen een voorbeeld van zelfverloochening, dat niet genoeg met verwondering kan herdacht worden..

Vers 8

8. En de HEERE sprak, daarna nog zelf en onmiddellijk tot Aron, 1) zeggende.

1) Niet door bemiddeling van Mozes, maar rechtstreeks, zonder tussenkomst, spreekt de Heere tot Aron. Aron was nu in zijn Hogepriesterschap bevestigd, had het bevel van de Heere gehoorzaamd, en nu erkent de Heere hem, op bijzondere wijze, in zijn Hogepriesterlijk ambt. Waarschijnlijk ook rechtstreeks, opdat het verbod omtrent wijn en sterke drank des te klemmender zou zijn en er bij Aron geen vermoeden zou oprijzen, dat Mozes hem of zijn zonen verdacht van onmatigheid..

Vers 8

8. En de HEERE sprak, daarna nog zelf en onmiddellijk tot Aron, 1) zeggende.

1) Niet door bemiddeling van Mozes, maar rechtstreeks, zonder tussenkomst, spreekt de Heere tot Aron. Aron was nu in zijn Hogepriesterschap bevestigd, had het bevel van de Heere gehoorzaamd, en nu erkent de Heere hem, op bijzondere wijze, in zijn Hogepriesterlijk ambt. Waarschijnlijk ook rechtstreeks, opdat het verbod omtrent wijn en sterke drank des te klemmender zou zijn en er bij Aron geen vermoeden zou oprijzen, dat Mozes hem of zijn zonen verdacht van onmatigheid..

Vers 9

9. Wijn en sterke drank zult gij niet drinken, gij, noch uw zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst, alzo, wanneer gij u gereed maakt om uw priesterlijke dienst waar te nemen, opdat gij niet sterft; het zij een eeuwige instelling onder uw geslachten, dat gij zo in matigheid uw heilig ambt waarneemt.

Vers 9

9. Wijn en sterke drank zult gij niet drinken, gij, noch uw zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst, alzo, wanneer gij u gereed maakt om uw priesterlijke dienst waar te nemen, opdat gij niet sterft; het zij een eeuwige instelling onder uw geslachten, dat gij zo in matigheid uw heilig ambt waarneemt.

Vers 10

10. En om onderscheid 1) te maken tussen het heilige en tussen het onheilige,2) en tussen het onreine en tussen het reine, naar de wet, en opdat in de Godsverering niets onbetamelijks insluipe;

1) Het oogmerk van de Goddelijke wetgever in het geven van het gemelde gebod, is dan geweest, zijn dienaren te leren, alle mogenlijke oplettendheid en voorzichtigheid, waarvan zij door het gebruik van de wijn zeer lichtelijk hadden kunnen beroofd worden, toe te brengen tot het werk van hun dienst, in tegenstelling van het verzuim van Nadab en Abihu die geen onderscheid tussen heilig en gewoon vuur gemaakt hadden, zodat zij altoos in staat zouden wezen, om een behoorlijk onderscheid te maken tussen het heilige en het onheilige en tussen het reine en het onreine.. 2) In het Hebreeuws Hachool. De juiste betekenis is profaan. Voor onrein in de zin van bedorven wordt in het Hebreeuws een ander woord gebruikt. Het woord hier heeft een meer uitgestrekte betekenis, en betekent, het gewone, het alledaagse, hetgeen niet in het Heiligdom mocht komen, of voor het Heilige mocht bestemd worden. Het vuur, dat Nadab en Abihu op het altaar wilden brengen, was geen onrein, maar gewoon, profaan vuur, vuur, dat ook voor de gewone dagelijkse dingen werd gebezigd..

Vers 10

10. En om onderscheid 1) te maken tussen het heilige en tussen het onheilige,2) en tussen het onreine en tussen het reine, naar de wet, en opdat in de Godsverering niets onbetamelijks insluipe;

1) Het oogmerk van de Goddelijke wetgever in het geven van het gemelde gebod, is dan geweest, zijn dienaren te leren, alle mogenlijke oplettendheid en voorzichtigheid, waarvan zij door het gebruik van de wijn zeer lichtelijk hadden kunnen beroofd worden, toe te brengen tot het werk van hun dienst, in tegenstelling van het verzuim van Nadab en Abihu die geen onderscheid tussen heilig en gewoon vuur gemaakt hadden, zodat zij altoos in staat zouden wezen, om een behoorlijk onderscheid te maken tussen het heilige en het onheilige en tussen het reine en het onreine.. 2) In het Hebreeuws Hachool. De juiste betekenis is profaan. Voor onrein in de zin van bedorven wordt in het Hebreeuws een ander woord gebruikt. Het woord hier heeft een meer uitgestrekte betekenis, en betekent, het gewone, het alledaagse, hetgeen niet in het Heiligdom mocht komen, of voor het Heilige mocht bestemd worden. Het vuur, dat Nadab en Abihu op het altaar wilden brengen, was geen onrein, maar gewoon, profaan vuur, vuur, dat ook voor de gewone dagelijkse dingen werd gebezigd..

Vers 11

11. En om de kinderen van Israël, als de voor hen verordende leidslieden en wachters van de wet (Malachi 2:7) te leren al de instellingen, die de HEERE, door de dienst van Mozes, tot hen gesproken heeft. 1)

1) In hoeverre dit bevel van de Heere in hetgeen met Nadab en Abihu voorviel, zijn grond heeft, ofschoon hun misdaad in geen geval moet verklaard worden als vrucht van beschonkenheid, werd reeds in de aanmerking bij Leviticus 10:2 verklaard. Dit bevel staat nog in een ander opzicht met het vorige in verband; zoals toch niets van buiten af de gezalfden priester mocht brengen uit zijn gewijde stemming en de aandacht van zijn ziel, geheel op de aangelegenheden gevestigd, mocht aftrekken, zo mocht ook geen enkele gemoedsaandoening de plaats van deze heilige geestverrukking innemen en haar onmogelijk maken. Wat de sterke drank aangaat, bij de wijn vermeld, men versta onder deze uitdrukking geen gedistilleerde (overgehaalde) dranken of brandewijn, zoals door de Arabieren, ten gevolge van het verbod op wijn door Mohammed uitgevonden, en door hen met al de ontzettende verwoestingen, welke zij aanrichten, tot ons gebracht zijn; maar veeleer kunstwijnen, welke men zich uit appels, dadels en andere vruchten, voornamelijk uit gerst bereidde, dus de bij ons gebruikelijke onvervalste appelwijnen en bieren (het nadere over de onthouding van dergelijke dranken, Numbers 6:4)

Deze wet, die men hier vindt gegeven, vindt men ook ten opzichte van de tempel, welke aan Ezechiël werd vertoond (Ezekiel 44:21). Al is deze wet niet gegeven, omdat, zoals men meent, maar zonder bewijs, Nadab en Abihu zich aan dronkenschap zouden hebben schuldig gemaakt, toch staat zij met de daad als daad in het nauwste verband. Deze hadden geen onderscheid gemaakt tussen het profane en het heilige in hun jeugdige overmoed. Overmoed had hen tot zonde verleid. Daarom, omdat ook wijn en sterke drank overmoedig maken, had de priester zich tijdens de heilige bediening van zijn ambt zich van deze dranken te onthouden..

II. Leviticus 10:12-Leviticus 10:20. Hierna zorgt Mozes er ook voor, dat met de overblijfsels van de voor het volk gebrachte offers naar bepaalde voorschriften gehandeld worde; hij ontdekt daarbij, dat het vlees van het zondoffer niet gegeten, maar buiten de legerplaats verbrand werd, en spreekt nu daarover met Arons zonen, stelt zich evenwel tevreden met hetgeen Aron tot verontschuldiging bijbrengt.

Vers 11

11. En om de kinderen van Israël, als de voor hen verordende leidslieden en wachters van de wet (Malachi 2:7) te leren al de instellingen, die de HEERE, door de dienst van Mozes, tot hen gesproken heeft. 1)

1) In hoeverre dit bevel van de Heere in hetgeen met Nadab en Abihu voorviel, zijn grond heeft, ofschoon hun misdaad in geen geval moet verklaard worden als vrucht van beschonkenheid, werd reeds in de aanmerking bij Leviticus 10:2 verklaard. Dit bevel staat nog in een ander opzicht met het vorige in verband; zoals toch niets van buiten af de gezalfden priester mocht brengen uit zijn gewijde stemming en de aandacht van zijn ziel, geheel op de aangelegenheden gevestigd, mocht aftrekken, zo mocht ook geen enkele gemoedsaandoening de plaats van deze heilige geestverrukking innemen en haar onmogelijk maken. Wat de sterke drank aangaat, bij de wijn vermeld, men versta onder deze uitdrukking geen gedistilleerde (overgehaalde) dranken of brandewijn, zoals door de Arabieren, ten gevolge van het verbod op wijn door Mohammed uitgevonden, en door hen met al de ontzettende verwoestingen, welke zij aanrichten, tot ons gebracht zijn; maar veeleer kunstwijnen, welke men zich uit appels, dadels en andere vruchten, voornamelijk uit gerst bereidde, dus de bij ons gebruikelijke onvervalste appelwijnen en bieren (het nadere over de onthouding van dergelijke dranken, Numbers 6:4)

Deze wet, die men hier vindt gegeven, vindt men ook ten opzichte van de tempel, welke aan Ezechiël werd vertoond (Ezekiel 44:21). Al is deze wet niet gegeven, omdat, zoals men meent, maar zonder bewijs, Nadab en Abihu zich aan dronkenschap zouden hebben schuldig gemaakt, toch staat zij met de daad als daad in het nauwste verband. Deze hadden geen onderscheid gemaakt tussen het profane en het heilige in hun jeugdige overmoed. Overmoed had hen tot zonde verleid. Daarom, omdat ook wijn en sterke drank overmoedig maken, had de priester zich tijdens de heilige bediening van zijn ambt zich van deze dranken te onthouden..

II. Leviticus 10:12-Leviticus 10:20. Hierna zorgt Mozes er ook voor, dat met de overblijfsels van de voor het volk gebrachte offers naar bepaalde voorschriften gehandeld worde; hij ontdekt daarbij, dat het vlees van het zondoffer niet gegeten, maar buiten de legerplaats verbrand werd, en spreekt nu daarover met Arons zonen, stelt zich evenwel tevreden met hetgeen Aron tot verontschuldiging bijbrengt.

Vers 12

12. En Mozes sprak tot Aron, en tot Elezar, en tot Ithamar, zijn na de geweldige dood van de anderen overgeblevene zonen, om hen na het staken van de offerdienst (Leviticus 9:1) door de (Leviticus 10:1-Leviticus 10:11) vermelde voorvallen, aan de offerwet en haar nog niet nagekomen bepalingen (Leviticus 2:3; Leviticus 6:16-Leviticus 6:18; Leviticus 7:28-Leviticus 7:34) te herinneren: Neemt het spijsoffer, (Leviticus 10:17) dat van de vuuroffers van de HEERE overgebleven is, na aansteking vanhet daarvan genomene voor de Heere, en eet dit ongezuurd bij het altaar; want het is een Heiligheid der Heiligheden, een overblijfsel van het offer waarmee men op heilige wijze moet handelen.

Vers 12

12. En Mozes sprak tot Aron, en tot Elezar, en tot Ithamar, zijn na de geweldige dood van de anderen overgeblevene zonen, om hen na het staken van de offerdienst (Leviticus 9:1) door de (Leviticus 10:1-Leviticus 10:11) vermelde voorvallen, aan de offerwet en haar nog niet nagekomen bepalingen (Leviticus 2:3; Leviticus 6:16-Leviticus 6:18; Leviticus 7:28-Leviticus 7:34) te herinneren: Neemt het spijsoffer, (Leviticus 10:17) dat van de vuuroffers van de HEERE overgebleven is, na aansteking vanhet daarvan genomene voor de Heere, en eet dit ongezuurd bij het altaar; want het is een Heiligheid der Heiligheden, een overblijfsel van het offer waarmee men op heilige wijze moet handelen.

Vers 13

13. Daarom zult gij dat eten in de heilige plaats 1) zonder zuurdeeg bakken, en zonder de vrouwelijke leden van uw geslacht, omdat het uw bescheiden deel en het bescheiden deel van uw zonen uit de vuuroffers van de HEERE is; a)want alzo is mij geboden.

a) Leviticus 2:3; Leviticus 6:16

1) Aron mocht niet aflaten te doen naar het woord des Heeren, ook al was zijn ziel doorwond door het plotseling verlies van zijn zonen. Daarom herinnert Mozes hem dit, en hetgeen in het vorige vers ons wordt meegedeeld, opdat van het vuuroffer niets zou overblijven tot op de volgende dag..

Vers 13

13. Daarom zult gij dat eten in de heilige plaats 1) zonder zuurdeeg bakken, en zonder de vrouwelijke leden van uw geslacht, omdat het uw bescheiden deel en het bescheiden deel van uw zonen uit de vuuroffers van de HEERE is; a)want alzo is mij geboden.

a) Leviticus 2:3; Leviticus 6:16

1) Aron mocht niet aflaten te doen naar het woord des Heeren, ook al was zijn ziel doorwond door het plotseling verlies van zijn zonen. Daarom herinnert Mozes hem dit, en hetgeen in het vorige vers ons wordt meegedeeld, opdat van het vuuroffer niets zou overblijven tot op de volgende dag..

Vers 14

14. Ook de beweegborst en de hefschouder van het dankoffer, (Leviticus 10:18) zult gij in een reine plaats 1) eten, gij, en uw zonen, en uw dochters met u, want tot uw bescheiden deel en uw zonen bescheiden deelzijn zij uit de dankoffers van de kinderen van Israël gegeven.

1) Een reine plaats, d.w.z. een plaats, die niet verontreinigd was. De beweegborst en de hefschouder van het dankoffer behoefde niet in het heiligdom door de priester en zijn zonen gegeten te worden, maar mocht ook in zijn woning gebruikt worden, mits die woning niet door het een of ander verontreinigd was..

Vers 14

14. Ook de beweegborst en de hefschouder van het dankoffer, (Leviticus 10:18) zult gij in een reine plaats 1) eten, gij, en uw zonen, en uw dochters met u, want tot uw bescheiden deel en uw zonen bescheiden deelzijn zij uit de dankoffers van de kinderen van Israël gegeven.

1) Een reine plaats, d.w.z. een plaats, die niet verontreinigd was. De beweegborst en de hefschouder van het dankoffer behoefde niet in het heiligdom door de priester en zijn zonen gegeten te worden, maar mocht ook in zijn woning gebruikt worden, mits die woning niet door het een of ander verontreinigd was..

Vers 15

15. De hefschouder en de beweegborst zullen zij, de kinderen van Israël, behalve de vuuroffers van het vet toebrengen, om ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN te bewegen, dat voor u en uw zonen met u tot een eeuwige instelling zijn zal, daar beide stukken ten gevolge van het bewegen de Heere overgegeven en nu door Hem aan Zijn dienaren overgegeven zijn, zoals de HEERE geboden heeft.

Vers 15

15. De hefschouder en de beweegborst zullen zij, de kinderen van Israël, behalve de vuuroffers van het vet toebrengen, om ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN te bewegen, dat voor u en uw zonen met u tot een eeuwige instelling zijn zal, daar beide stukken ten gevolge van het bewegen de Heere overgegeven en nu door Hem aan Zijn dienaren overgegeven zijn, zoals de HEERE geboden heeft.

Vers 16

16. En Mozes zocht zeer naarstig de bok van het zondoffer, hij onderzocht, waar het vlees van de tot zondoffer van het volk, (Leviticus 9:15) geslachte bok gebleven, en of dit naar Gods gebod (Leviticus 6:26) door Aron en zijn zonen gegeten was, en ziet, hij was verbrand, hij bemerkte, dat dit niet geschied, dat dit zondoffer, verbrand was. Dit om deze met de wet strijdige daad, was hij op Elezar en op Ithamar, de overgebleven zonen van Aron, zeer toornig, dat ook zij zich zoals hun broeders aan lichtvaardigheid in de opvolging van Gods gebodenschuldig gemaakt hadden, zeggende:

Vers 16

16. En Mozes zocht zeer naarstig de bok van het zondoffer, hij onderzocht, waar het vlees van de tot zondoffer van het volk, (Leviticus 9:15) geslachte bok gebleven, en of dit naar Gods gebod (Leviticus 6:26) door Aron en zijn zonen gegeten was, en ziet, hij was verbrand, hij bemerkte, dat dit niet geschied, dat dit zondoffer, verbrand was. Dit om deze met de wet strijdige daad, was hij op Elezar en op Ithamar, de overgebleven zonen van Aron, zeer toornig, dat ook zij zich zoals hun broeders aan lichtvaardigheid in de opvolging van Gods gebodenschuldig gemaakt hadden, zeggende:

Vers 17

17. Waarom hebt gij dat zondoffer niet gegeten in de heilige plaats, zoals toch uw plicht was geweest? Want het is een Heiligheid der Heiligheden, behorende tot de zeer heilige overblijfselen, en Hij, de Heere, heeft u dat gegeven, opdat gij, terwijl gij het geniet, de ongerechtigheid van de vergadering zou dragen, op u zou nemen en wegdoen, om over die verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN, 1) dit eten is een deel van uwverzoenings- en middelaarsambt, en maakt de door het offer bedoelde verzoening eerst volkomen.

1) Deze dingen waren hen gegeven, om door het eten hiervan te tonen, dat de ongerechtigheid, waarvoor de offerande was verordend, op hen gelegd was en door hen werd gedragen, om hierover verzoening te doen voor het aangezicht van de Heere: nl. door het offeren van die offerande en het verrichten van die plechtigheden, welke afschaduwden en vertegenwoordigden het offer van de Messias, waardoor alle boetvaardige en gelovige zondaren waarlijk met God verzoend worden; waarom dan ook het verloste volk tot Gods verheerlijking van de Borg van het eeuwige Verbond belijdt: Waarlijk, Hij heeft onze ziekten op zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen Isaiah 53:4)

Hoe deze woorden door vele uitleggers verstaan worden, is reeds 7:7 aangetoond; wij hebben ons echter daar bij anderen gevoegd, die menen dat het eten van het offervlees door de dienstdoende priester, zoals het aansteken van het vet, een aanneming van het offer door God in zich sluit, en strekt om te bevestigen, dat het offer de verzoening werkelijk aangebracht heeft. Reeds Philo, zoals wij meedeelden, heeft als een voornaam doel van dit eten van het offervlees, de bevrediging van de offeraars met betrekking tot de verkregen vergiffenis vermeld; "want, zegt hij, God zou Zijn dienaar niet geroepen hebben, om aan zo'n maaltijd deel te nemen, indien de zonde niet bepaald vergeven was," Exodus 28:38, waarop de verdedigers van de eerste mening zich beroepen, komt bij onze verklaring vol tot zijn recht. Zoals volgens deze plaats de verzoenende kracht van het offer daarvan afhangt, dat de hogepriester als middelaar in heilige tooi voor Jehovah staat, en krachtens deze zijn ambtsheiligheid alle gebreken, die aan de offers kleven, wegneemt, zo wordt hier daardoor, dat de priester, door het eten van het offervlees in onmiddellijke betrekking tot het offer komt, van zijn ambtsheiligheid iets op het offer overgebracht, en alzo de verzoekende kracht van de handeling verstrekt.

Vers 17

17. Waarom hebt gij dat zondoffer niet gegeten in de heilige plaats, zoals toch uw plicht was geweest? Want het is een Heiligheid der Heiligheden, behorende tot de zeer heilige overblijfselen, en Hij, de Heere, heeft u dat gegeven, opdat gij, terwijl gij het geniet, de ongerechtigheid van de vergadering zou dragen, op u zou nemen en wegdoen, om over die verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN, 1) dit eten is een deel van uwverzoenings- en middelaarsambt, en maakt de door het offer bedoelde verzoening eerst volkomen.

1) Deze dingen waren hen gegeven, om door het eten hiervan te tonen, dat de ongerechtigheid, waarvoor de offerande was verordend, op hen gelegd was en door hen werd gedragen, om hierover verzoening te doen voor het aangezicht van de Heere: nl. door het offeren van die offerande en het verrichten van die plechtigheden, welke afschaduwden en vertegenwoordigden het offer van de Messias, waardoor alle boetvaardige en gelovige zondaren waarlijk met God verzoend worden; waarom dan ook het verloste volk tot Gods verheerlijking van de Borg van het eeuwige Verbond belijdt: Waarlijk, Hij heeft onze ziekten op zich genomen en onze smarten heeft Hij gedragen Isaiah 53:4)

Hoe deze woorden door vele uitleggers verstaan worden, is reeds 7:7 aangetoond; wij hebben ons echter daar bij anderen gevoegd, die menen dat het eten van het offervlees door de dienstdoende priester, zoals het aansteken van het vet, een aanneming van het offer door God in zich sluit, en strekt om te bevestigen, dat het offer de verzoening werkelijk aangebracht heeft. Reeds Philo, zoals wij meedeelden, heeft als een voornaam doel van dit eten van het offervlees, de bevrediging van de offeraars met betrekking tot de verkregen vergiffenis vermeld; "want, zegt hij, God zou Zijn dienaar niet geroepen hebben, om aan zo'n maaltijd deel te nemen, indien de zonde niet bepaald vergeven was," Exodus 28:38, waarop de verdedigers van de eerste mening zich beroepen, komt bij onze verklaring vol tot zijn recht. Zoals volgens deze plaats de verzoenende kracht van het offer daarvan afhangt, dat de hogepriester als middelaar in heilige tooi voor Jehovah staat, en krachtens deze zijn ambtsheiligheid alle gebreken, die aan de offers kleven, wegneemt, zo wordt hier daardoor, dat de priester, door het eten van het offervlees in onmiddellijke betrekking tot het offer komt, van zijn ambtsheiligheid iets op het offer overgebracht, en alzo de verzoekende kracht van de handeling verstrekt.

Vers 18

18. Ziet, dit bloed is niet binnen in het heiligdom gedragen, wat toch bij een zondoffer van de gemeente zal moeten geschieden (Leviticus 4:13), gij moest, maar juist daarom, omdat dit volkszondoffer slechts moetbehandeld worden zoals dat van een stamhoofd of gewoon Israëliet, (Leviticus 4:25,Leviticus 4:30,Leviticus 4:34) ook zijn vlees niet verbrand, maar dat geheel gegeten hebben in het heiligdom, in het voorhof, zoals ik voor al zulke zoenoffers, wier bloed niet in het heiligdom gebracht wordt, geboden heb (Leviticus 6:25).

Vers 18

18. Ziet, dit bloed is niet binnen in het heiligdom gedragen, wat toch bij een zondoffer van de gemeente zal moeten geschieden (Leviticus 4:13), gij moest, maar juist daarom, omdat dit volkszondoffer slechts moetbehandeld worden zoals dat van een stamhoofd of gewoon Israëliet, (Leviticus 4:25,Leviticus 4:30,Leviticus 4:34) ook zijn vlees niet verbrand, maar dat geheel gegeten hebben in het heiligdom, in het voorhof, zoals ik voor al zulke zoenoffers, wier bloed niet in het heiligdom gebracht wordt, geboden heb (Leviticus 6:25).

Vers 19

19. Toen sprak Aron, 1) tot Mozes: zie, heden hebben zij v r het brengen van het volksoffer, hun eigen zondoffer, en daarna ook hun brandoffer voor het aangezicht des HEEREN geofferd (Leviticus 9:8-Leviticus 9:14) en hebben daarmee beleden evenzeer verzoening en offerdienst nodig tehebben als het volk haar nodig had, en zulke dingen zijn mij, na al de offers gebracht te hebben, wedervaren, dat namelijk twee van mijn zonen door een straffend oordeel van God zijn weggenomen, en wij priesters daardoor als zoiets de dood waardige zondaars zijn aangewezen, zoals alle anderen dit zijn, en had ik heden het zondoffer van de gemeente, gegeten, zou dat goed geweest zijn in de ogen van de HEERE. 2) Evenals volgens Exodus 28:38 de Hogepriester met de heiligheid van zijn ambt, de afgebeelde gouden band, aan het voorhoofd voor de Heere zou treden, om als Middelaar zijn volk uit kracht van de heiligheid van zijn ambt, de zonde, welke de heilige gaven van het volk aangekleefd, te delgen, zo wordt hier van het ambtelijk eten van het hoogheilig vlees van het zondoffer, dat de priester bevolen was, gezegd, dat zij daardoor de zonde van de Gemeente zouden dragen om ze te verzoenen..

1) Aron neemt het voor zijn beide zonen op, omdat ook hem, en hem voornamelijk, de berisping aangaat. Zo schaduwt hij ook hier reeds af, Hem, die de voorspraak van zijn volk zou zijn..

2) Aron wijst Mozes op het feit, dat, nadat hij en zijn zonen, dus ook Nadab en Abihu hun eigen zondoffer hadden gebracht, laatstgenoemden, op bijzondere wijze, door Gods toorn zijn getroffen en Aron in en door hen. Welnu, indien nu, niettegenstaande het gebrachte zondoffer, het op deze dag zo duidelijk openbaar is geworden, wil Aron zeggen, dat wij zondaren zijn, niettegenstaande ons Hogepriesterlijk en priesterlijk ambt, zou het dan de Heere aangenaam geveest zijn, indien wij op deze eigen dag, waarop het gericht van zijn toorn ons trof, het vlees van het zondoffer aten, om daardoor te tonen, dat wij, zondige schepselen, bekwaam waren, om de schulden van het volk te dragen en, door het eten van het vlees van het zondoffer, te verzoenen?.

Vers 19

19. Toen sprak Aron, 1) tot Mozes: zie, heden hebben zij v r het brengen van het volksoffer, hun eigen zondoffer, en daarna ook hun brandoffer voor het aangezicht des HEEREN geofferd (Leviticus 9:8-Leviticus 9:14) en hebben daarmee beleden evenzeer verzoening en offerdienst nodig tehebben als het volk haar nodig had, en zulke dingen zijn mij, na al de offers gebracht te hebben, wedervaren, dat namelijk twee van mijn zonen door een straffend oordeel van God zijn weggenomen, en wij priesters daardoor als zoiets de dood waardige zondaars zijn aangewezen, zoals alle anderen dit zijn, en had ik heden het zondoffer van de gemeente, gegeten, zou dat goed geweest zijn in de ogen van de HEERE. 2) Evenals volgens Exodus 28:38 de Hogepriester met de heiligheid van zijn ambt, de afgebeelde gouden band, aan het voorhoofd voor de Heere zou treden, om als Middelaar zijn volk uit kracht van de heiligheid van zijn ambt, de zonde, welke de heilige gaven van het volk aangekleefd, te delgen, zo wordt hier van het ambtelijk eten van het hoogheilig vlees van het zondoffer, dat de priester bevolen was, gezegd, dat zij daardoor de zonde van de Gemeente zouden dragen om ze te verzoenen..

1) Aron neemt het voor zijn beide zonen op, omdat ook hem, en hem voornamelijk, de berisping aangaat. Zo schaduwt hij ook hier reeds af, Hem, die de voorspraak van zijn volk zou zijn..

2) Aron wijst Mozes op het feit, dat, nadat hij en zijn zonen, dus ook Nadab en Abihu hun eigen zondoffer hadden gebracht, laatstgenoemden, op bijzondere wijze, door Gods toorn zijn getroffen en Aron in en door hen. Welnu, indien nu, niettegenstaande het gebrachte zondoffer, het op deze dag zo duidelijk openbaar is geworden, wil Aron zeggen, dat wij zondaren zijn, niettegenstaande ons Hogepriesterlijk en priesterlijk ambt, zou het dan de Heere aangenaam geveest zijn, indien wij op deze eigen dag, waarop het gericht van zijn toorn ons trof, het vlees van het zondoffer aten, om daardoor te tonen, dat wij, zondige schepselen, bekwaam waren, om de schulden van het volk te dragen en, door het eten van het vlees van het zondoffer, te verzoenen?.

Vers 20

20. Als Mozes dit hoorde en opmerkte, dat noch lichtzinnigheid in het waarnemen van de Goddelijke voorschriften, noch enige valse voorstelling van een zodanig zondoffer, als ware het onrein, de oorzaak geweest was, dat het vlees niet gegeten was, zo was het goed in zijn ogen, 1) ja, hij moest het goedkeuren, wat Aron zo-even gezegd had, en het gevoel van persoonlijke behoefte en onwaardigheid bij hem billijken.

1) Arons belijdenis is feitelijk een profetie met betrekking tot de toekomstige Hogepriester, die werkelijk bekwaam zijn zal om te doen, wat Aron slechts als schaduwbeeld doen kan. Terwijl Mozes zich dit woord laat welgevallen, treedt de Wetgever achter de gezalfde Hogepriester terug; en ook dat is wederom een voorspelling op de tijd van het Nieuwe Verbond, wanneer men God niet meer dienen zal in de oudheid van de letter, maar in nieuwheid van de Geest (Romans 7:6). Het is opmerkelijk, dat juist op de dag, waarop de oudtestamentische bedeling aanvangt, zij zo bepaald moet doen uitkomen, eenmaal door een andere te zullen worden vervangen. Maar die oudtestamentische bedeling draagt reeds in zich de kiem van de nieuwtestamentische; want op dezelfde dag, waarop de onbepaalde band, die de oudtestamentische priester aan de wet bindt, door zulk een in het oog vallend Godsoordeel, zoals dat aan Nadab en Abihu volvoerd werd, openbaar wordt, wordt ook de samenspreking gehouden over het gebruik van het vlees van het zondoffer, met erkenning van de vrijheid van de priester in de letter der wet..

Het blijkt, dat Aron oprechtelijk zocht te doen en te laten God welbehagelijk te zijn, en die dat doen in eenvoudigheid van hart, zullen bevinden, dat Hij niet nauw let op hetgeen wij hiertegen doen. Ook behoren godvruchtigen geneigd te zijn, gunstig op te nemen en goedgevendheid te tonen, als er geen moedwillige verachting, maar veeleer eerbied tot een heilige zaak beoogd is, ofschoon er enige dwaling mocht ingeslopen zijn; immers, men moet niet voorbij zien, dat wij ook mensen zijn, die zwakheden hebben en ook zelf in verzoeking kunnen komen..

Vers 20

20. Als Mozes dit hoorde en opmerkte, dat noch lichtzinnigheid in het waarnemen van de Goddelijke voorschriften, noch enige valse voorstelling van een zodanig zondoffer, als ware het onrein, de oorzaak geweest was, dat het vlees niet gegeten was, zo was het goed in zijn ogen, 1) ja, hij moest het goedkeuren, wat Aron zo-even gezegd had, en het gevoel van persoonlijke behoefte en onwaardigheid bij hem billijken.

1) Arons belijdenis is feitelijk een profetie met betrekking tot de toekomstige Hogepriester, die werkelijk bekwaam zijn zal om te doen, wat Aron slechts als schaduwbeeld doen kan. Terwijl Mozes zich dit woord laat welgevallen, treedt de Wetgever achter de gezalfde Hogepriester terug; en ook dat is wederom een voorspelling op de tijd van het Nieuwe Verbond, wanneer men God niet meer dienen zal in de oudheid van de letter, maar in nieuwheid van de Geest (Romans 7:6). Het is opmerkelijk, dat juist op de dag, waarop de oudtestamentische bedeling aanvangt, zij zo bepaald moet doen uitkomen, eenmaal door een andere te zullen worden vervangen. Maar die oudtestamentische bedeling draagt reeds in zich de kiem van de nieuwtestamentische; want op dezelfde dag, waarop de onbepaalde band, die de oudtestamentische priester aan de wet bindt, door zulk een in het oog vallend Godsoordeel, zoals dat aan Nadab en Abihu volvoerd werd, openbaar wordt, wordt ook de samenspreking gehouden over het gebruik van het vlees van het zondoffer, met erkenning van de vrijheid van de priester in de letter der wet..

Het blijkt, dat Aron oprechtelijk zocht te doen en te laten God welbehagelijk te zijn, en die dat doen in eenvoudigheid van hart, zullen bevinden, dat Hij niet nauw let op hetgeen wij hiertegen doen. Ook behoren godvruchtigen geneigd te zijn, gunstig op te nemen en goedgevendheid te tonen, als er geen moedwillige verachting, maar veeleer eerbied tot een heilige zaak beoogd is, ofschoon er enige dwaling mocht ingeslopen zijn; immers, men moet niet voorbij zien, dat wij ook mensen zijn, die zwakheden hebben en ook zelf in verzoeking kunnen komen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Leviticus 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/leviticus-10.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile