Lectionary Calendar
Friday, May 17th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Richteren 17

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, RICHTEREN 17

Judges 17:1.

MICHA'S BEELDENDIENST.

I. Judges 17:1-Judges 17:13. Nadat met Simson de geschiedenis van de tijd van de eigenlijke richters gesloten is, volgt in de vijf laatste hoofdstukken van ons boek een aanhangsel over twee gebeurtenissen in het begin van de periode van de richters. De eerste heeft betrekking op de oorsprong van de beeldendienst van de in Noord-Palestina gevestigde kolonie van de Danieten (17, 18), de andere op de oorlog van de stammen tegen Benjamin, om de misdaad door de bewoners van Gibea aan een bijvrouw van een Leviet aangedaan (19:21). Omtrent de eerste vernemen wij nu in een inleidend bericht, hoe een man uit het gebergte Efraïm, Micha geheten, van het aan zijn moeder ontvreemde en daarna aan haar teruggegeven geld op haar raad een beeld in zijn huis opricht, en een bijzondere godsdienst instelt, hoe hij later ook een rondzwervende Leviet vindt, die hij tot zijn huispriester maakt, menende dat nu de zegen van de Heere niet uitblijven kan.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, RICHTEREN 17

Judges 17:1.

MICHA'S BEELDENDIENST.

I. Judges 17:1-Judges 17:13. Nadat met Simson de geschiedenis van de tijd van de eigenlijke richters gesloten is, volgt in de vijf laatste hoofdstukken van ons boek een aanhangsel over twee gebeurtenissen in het begin van de periode van de richters. De eerste heeft betrekking op de oorsprong van de beeldendienst van de in Noord-Palestina gevestigde kolonie van de Danieten (17, 18), de andere op de oorlog van de stammen tegen Benjamin, om de misdaad door de bewoners van Gibea aan een bijvrouw van een Leviet aangedaan (19:21). Omtrent de eerste vernemen wij nu in een inleidend bericht, hoe een man uit het gebergte Efraïm, Micha geheten, van het aan zijn moeder ontvreemde en daarna aan haar teruggegeven geld op haar raad een beeld in zijn huis opricht, en een bijzondere godsdienst instelt, hoe hij later ook een rondzwervende Leviet vindt, die hij tot zijn huispriester maakt, menende dat nu de zegen van de Heere niet uitblijven kan.

Vers 1

1. En er was, om hier nog iets uit de 1 beschreven tijd na Jozua's dood, van 1430-1417 v r Chr. te verhalen, wat daar moeilijk kon ingelast worden, een man van het gebergte van Efraïm, wiens naam was Micah 1:1) (= wie is de HEERE gelijk?), een man bij zijn landsgenoten wel in aanzien, maar die toch niet waardig is dat zijn geslacht en zijn geboorte nader aangewezen wordt.

1) Het is opmerkelijk, dat, waar vroeger altijd de naam van de vader vermeld wordt, dit hier niet plaatsheeft. Om geen andere reden, dan omdat hij zich aan de verschrikkelijke zonde van beeldendienst heeft schuldig gemaakt..

Vers 1

1. En er was, om hier nog iets uit de 1 beschreven tijd na Jozua's dood, van 1430-1417 v r Chr. te verhalen, wat daar moeilijk kon ingelast worden, een man van het gebergte van Efraïm, wiens naam was Micah 1:1) (= wie is de HEERE gelijk?), een man bij zijn landsgenoten wel in aanzien, maar die toch niet waardig is dat zijn geslacht en zijn geboorte nader aangewezen wordt.

1) Het is opmerkelijk, dat, waar vroeger altijd de naam van de vader vermeld wordt, dit hier niet plaatsheeft. Om geen andere reden, dan omdat hij zich aan de verschrikkelijke zonde van beeldendienst heeft schuldig gemaakt..

Vers 2

2. Die zei tot zijn moeder: De duizend en honderd zilverstukken 1) (16:4), die u heimelijk ontnomen zijn; waarom gij gevloekt hebt, 2) en ook voor mijn oren gesproken hebt, waarom gij eenvloek op de dief gelegd hebt, zoals ik ook gehoord heb, zie, dat geld is bij mij, dat is in mijn bezit; ik zelf ben de dief geweest; ik beken het u heden, opdat gij de vloek terugneemt, ik heb dat geld genomen. 3) Toen zei zijn moeder, verschrikt, dat haar eigen zoon de dader was en aanstonds de vloek in een zegen veranderende: Gezegend zij mijn zoon de HEERE, want hij heeft zijn schuld bekend en het gestolen teruggegeven!

1) Duizend en honderd zilverstukken is blijkbaar in die dagen een ronde som geweest..

2) Volgens Leviticus5:1 kan men het verhaalde ook zo opvatten, dat de moeder ieder in het huis, die iets van de diefstal wist, bezworen had, als getuige op te treden en die eed de zoon ter harte is gegaan; hij waagde het niet, zijn daad langer te verbergen. Hoe het zij, dat de moeder zonder meer haar zoon vergeeft, de vloek in een zegen verandert en het teruggekregen geld (Judges 17:3) tot vervaardiging van een afgodsbeeld wijdt, wijst aan hoe het bijgeloof en de vervreemding van de geest van de Goddelijke wet reeds voortgegaan was..

3) Duidelijk blijkt hieruit, dat de vloek van zijn moeder hem bewogen heeft, om het geld terug te geven, dat de vrees voor de vloek van zijn moeder hem tot bekentenis heeft genoopt.. 3. Alzo gaf hij aan zijn moeder de duizend en honderd zilverstukken terug, die hij haar vroeger ontnomen had. Maar zijn moeder zei, om de uitgesproken vloek in een zegen te verkeren en des te grotere zegen van de Heere te verkrijgen. Ik heb dat geld aan de Heere geheel geheiligd van mijn hand, zodat ik het niet terugnemen wil, voor mijn zoon, tot welzijn van hem en zijn huis, om een gesneden beeld en een gegoten beeld te maken, een afbeelding van de HEERE in de vorm van een jonge stier, van die aard als Aron vervaardigde (Exodus 32:4,Exodus 32:5 Deuteronomy 9:12), evenals een voetstuk; zo zal ik het u nu teruggeven.1)

1) Zij bedacht dus niet het verbod in Deuteronomy 27:15 noch dat zij door haar gelofte nu juist haar zoon aan de vloek van God blootstelde, in plaats dat zij de vorige vloek van hem nam..

Vers 2

2. Die zei tot zijn moeder: De duizend en honderd zilverstukken 1) (16:4), die u heimelijk ontnomen zijn; waarom gij gevloekt hebt, 2) en ook voor mijn oren gesproken hebt, waarom gij eenvloek op de dief gelegd hebt, zoals ik ook gehoord heb, zie, dat geld is bij mij, dat is in mijn bezit; ik zelf ben de dief geweest; ik beken het u heden, opdat gij de vloek terugneemt, ik heb dat geld genomen. 3) Toen zei zijn moeder, verschrikt, dat haar eigen zoon de dader was en aanstonds de vloek in een zegen veranderende: Gezegend zij mijn zoon de HEERE, want hij heeft zijn schuld bekend en het gestolen teruggegeven!

1) Duizend en honderd zilverstukken is blijkbaar in die dagen een ronde som geweest..

2) Volgens Leviticus5:1 kan men het verhaalde ook zo opvatten, dat de moeder ieder in het huis, die iets van de diefstal wist, bezworen had, als getuige op te treden en die eed de zoon ter harte is gegaan; hij waagde het niet, zijn daad langer te verbergen. Hoe het zij, dat de moeder zonder meer haar zoon vergeeft, de vloek in een zegen verandert en het teruggekregen geld (Judges 17:3) tot vervaardiging van een afgodsbeeld wijdt, wijst aan hoe het bijgeloof en de vervreemding van de geest van de Goddelijke wet reeds voortgegaan was..

3) Duidelijk blijkt hieruit, dat de vloek van zijn moeder hem bewogen heeft, om het geld terug te geven, dat de vrees voor de vloek van zijn moeder hem tot bekentenis heeft genoopt.. 3. Alzo gaf hij aan zijn moeder de duizend en honderd zilverstukken terug, die hij haar vroeger ontnomen had. Maar zijn moeder zei, om de uitgesproken vloek in een zegen te verkeren en des te grotere zegen van de Heere te verkrijgen. Ik heb dat geld aan de Heere geheel geheiligd van mijn hand, zodat ik het niet terugnemen wil, voor mijn zoon, tot welzijn van hem en zijn huis, om een gesneden beeld en een gegoten beeld te maken, een afbeelding van de HEERE in de vorm van een jonge stier, van die aard als Aron vervaardigde (Exodus 32:4,Exodus 32:5 Deuteronomy 9:12), evenals een voetstuk; zo zal ik het u nu teruggeven.1)

1) Zij bedacht dus niet het verbod in Deuteronomy 27:15 noch dat zij door haar gelofte nu juist haar zoon aan de vloek van God blootstelde, in plaats dat zij de vorige vloek van hem nam..

Vers 4

4. Maar hij gaf dat geld aan zijn moeder terug. En zijn moeder nam niet al het geld, meer slechts ongeveer een vijfde gedeelte daarvan, tweehonderd zilverstukken,1) en gaf ze de goudsmid; die maakte daarvan volgens haar wil, een gesneden beeld en een gegoten beeld; 2) dat was in het huis van Micha, en werd daar als een gelijkenis van God aangebeden en vereerd.

1) Het overige van het geld zal zij gehouden hebben, om daarmee de dienst van het gesneden beeld verder te volmaken..

Hoewel zij de som geheel geheiligd heeft, kan zij niet meer dan 200 zilverstukken scheiden. Gierigheid is afgodendienst. Zo gij de Here iets beloofd hebt, geeft het aanstonds; makkelijk doet uitstel u uw gave verkleinen..

2) Wat wij hier onder een gegoten beeld hebben te verstaan is niet zeker. Zonder twijfel moet het onderscheiden worden van een gesneden beeld, waaronder een afbeelding van de Heere moet worden verstaan. Waarschijnlijk in de vorm van een gouden kalf..

Keil is van mening, en dit heeft veel voor, dat het het voetstuk is geweest, waarop het beeld was geplaatst..

Vers 4

4. Maar hij gaf dat geld aan zijn moeder terug. En zijn moeder nam niet al het geld, meer slechts ongeveer een vijfde gedeelte daarvan, tweehonderd zilverstukken,1) en gaf ze de goudsmid; die maakte daarvan volgens haar wil, een gesneden beeld en een gegoten beeld; 2) dat was in het huis van Micha, en werd daar als een gelijkenis van God aangebeden en vereerd.

1) Het overige van het geld zal zij gehouden hebben, om daarmee de dienst van het gesneden beeld verder te volmaken..

Hoewel zij de som geheel geheiligd heeft, kan zij niet meer dan 200 zilverstukken scheiden. Gierigheid is afgodendienst. Zo gij de Here iets beloofd hebt, geeft het aanstonds; makkelijk doet uitstel u uw gave verkleinen..

2) Wat wij hier onder een gegoten beeld hebben te verstaan is niet zeker. Zonder twijfel moet het onderscheiden worden van een gesneden beeld, waaronder een afbeelding van de Heere moet worden verstaan. Waarschijnlijk in de vorm van een gouden kalf..

Keil is van mening, en dit heeft veel voor, dat het het voetstuk is geweest, waarop het beeld was geplaatst..

Vers 5

5. En de man Micha had alzo 1) een Godshuis, een familietempel naast zijn huis (18:15vv.); en hij maakte, om zijn bijzondere godsdienst volledig in te richten, een efod, naar de wijzevan die van de hogepriester (8:27 Exodus 28:6vv.) en terafim, 2) huisgoden of Penates (Genesis 31:19), en vulde de hand van een uit zijn zonen, wijdde hem op de in Exodus 28:41; Exodus 29:24 Leviticus 8:27vv. beschreven wijze, dat hij hem tot een priester ware.

1) De grondtekst kan ook zo verstaan worden, dat Micha dat alles tevoren had, voordat de moeder het beeld liet vervaardigen, en zij dit gedaan heeft, om de dienst volledig te doen worden..

2) Terafim vertalen wij "heiligdom" of "het heilige", zoals de houten heiligen, de doodsbeenderen, doodskleren en dergelijke heilige vodderijen voor godsdienst gehouden zijn; want dit woord heeft een onderscheiden betekenis.. Hier begon de beeldendienst en zij verspreidde zich als een voortvretende melaatsheid..

Vers 5

5. En de man Micha had alzo 1) een Godshuis, een familietempel naast zijn huis (18:15vv.); en hij maakte, om zijn bijzondere godsdienst volledig in te richten, een efod, naar de wijzevan die van de hogepriester (8:27 Exodus 28:6vv.) en terafim, 2) huisgoden of Penates (Genesis 31:19), en vulde de hand van een uit zijn zonen, wijdde hem op de in Exodus 28:41; Exodus 29:24 Leviticus 8:27vv. beschreven wijze, dat hij hem tot een priester ware.

1) De grondtekst kan ook zo verstaan worden, dat Micha dat alles tevoren had, voordat de moeder het beeld liet vervaardigen, en zij dit gedaan heeft, om de dienst volledig te doen worden..

2) Terafim vertalen wij "heiligdom" of "het heilige", zoals de houten heiligen, de doodsbeenderen, doodskleren en dergelijke heilige vodderijen voor godsdienst gehouden zijn; want dit woord heeft een onderscheiden betekenis.. Hier begon de beeldendienst en zij verspreidde zich als een voortvretende melaatsheid..

Vers 6

6. In die dagen was er nog geen koning of heerser in Israël; een ieder deed wat recht was in zijn ogen; 1) daardoor was zo'n willekeurige handeling mogelijk.

1) Deze opmerking komt meermalen voor in de beide aanhangsels van het boek (18:11; 19:1; 21:25). Dat ondanks de klacht over de anarchie in die tijden, die de noodzakelijkheid van het koningschap duidelijk aanwees, niet de staatsinrichting, maar dat geslacht werd aangeklaagd, dat bewees zo ongeschikt te zijn om de hoogste en beste inrichting lange tijd zonder gevaar te dragen, blijkt uit de volgende opmerkingen: "Israëls eigenlijke koning was de Heere; Zijn koningschap was begonnen, toen Hij door openbaarmaking van de wet de stammen van Israël tot n gemeente, tot een "priesterlijk koninkrijk" verbond (Exodus 19:6 Deuteronomy 33:5). Tengevolge van deze theocratische grondwet berusten alle machten van de Israëlitische staat op de macht van de Verbondsgod; de aardse dragers van deze zijn slechts werktuigen van de HEERE, de eigenlijke Wetgever, Rechter en Koning van Zijn volk (Isaiah 33:22). Nu heeft de Israëlitische theocratie deze bijzonderheid, dat zij oorspronkelijk geen bepaald ambt, geen orgaan van de HEERE voor de gebiedvoerende macht in de staat kent; want de stamhoofden, hoewel zij voor zekere diensten gebruikt werden, vormen toch geen theocratisch bestuur. Naar de omstandigheden betoont de HEERE zelf onmiddellijk Zijn macht, om Zijn koninklijke wil te volbrengen en de orde van het verbond in stand te houden. Verder wordt wel het vertrouwen uitgesproken (Leviticus 7:17), dat Hij Zijn gemeente niet als een kudde zonder herder laten zal, maar haar altijd weer leidslieden zal geven en door Zijn Geest bekwaam maken, zoals Hij in plaats van Mozes, Jozua en later de richters verwekt heeft; maar een geregeld executief bestuur ontbreekt aan de Mozaïsche instelling. Men heeft het zeer opmerkelijk gevonden, dat Mozes zo weinig voor de uitvoering van zijn wetgeving die tot in kleine bijzonderheden voorschriften had, gedaan heeft, dat hij niet ingezien heeft, dat zonder een hoofdbestuur geen staat kon bestaan; maar de theocratische instelling berust niet op de berekening van een verstandige stichter van een godsdienst, maar op het goddelijk raadsbesluit, dat zeker is het doel te bereiken, ondanks de vermeende ontoereikendheid van de aardse Institutie; dat gemis in de Mozaïsche staat toont slechts de sterkte van het theocratische principe..

Ten tijde van de richters leefde het Israëlische volk in een staatsinrichting, die nooit bij enig volk op aarde bestaan heeft, en die niet goed was, omdat zij te goed was, omdat zij een volk eiste, zoals er nooit een volk geweest is, en nooit n op aarde zijn kan, waar ieder gelijk allen en allen gelijk ieder in het bijzonder God vrezen en uit godsvrucht, ook zonder dwang van buiten, een wet houden, die God gegeven heeft. Evenwel blijft Israël een volk, lof en bewondering waard, omdat het gedurende een tijd van meerdere eeuwen in zo'n instelling leven kon, zonder zichzelf te vernietigen. Wat zou het gevolg en de vrucht zijn van zo'n inrichting, wanneer een verlichte Europese natie van de tegenwoordige tijd slechts enkele tientallen van jaren daarin leven moest! Moord en bloedstorting, roof en geweld, misdaad en gruwel, zodat de goeden en vromen naar de dood zouden wensen! Op den duur kon echter ook dit volk in zo'n inrichting niet blijven; het moest uit eigen ervaring leren, dat een volk, wanneer het zijn land, zijn eer, zijn eigendom, zijn vrijheid en levensvreugde wil verzekerd zien, een blijvende, vaste en machthebbende overheid en regering nodig heeft.. Deze woorden dienen, om te verklaren hoe het kwam, dat Micha zich een eigen Godshuis oprichtte en de beeldendienst invoerde, zonder dat het hem belet werd, of zonder dat hij daarvoor gestraft werd. Er was geen regeervorst, dat is de bedoeling, hetzij als richter of als koning, die zorg droeg voor de wettige handhaving van de Goddelijke wetten en voor de Goddelijke eredienst..

Vers 6

6. In die dagen was er nog geen koning of heerser in Israël; een ieder deed wat recht was in zijn ogen; 1) daardoor was zo'n willekeurige handeling mogelijk.

1) Deze opmerking komt meermalen voor in de beide aanhangsels van het boek (18:11; 19:1; 21:25). Dat ondanks de klacht over de anarchie in die tijden, die de noodzakelijkheid van het koningschap duidelijk aanwees, niet de staatsinrichting, maar dat geslacht werd aangeklaagd, dat bewees zo ongeschikt te zijn om de hoogste en beste inrichting lange tijd zonder gevaar te dragen, blijkt uit de volgende opmerkingen: "Israëls eigenlijke koning was de Heere; Zijn koningschap was begonnen, toen Hij door openbaarmaking van de wet de stammen van Israël tot n gemeente, tot een "priesterlijk koninkrijk" verbond (Exodus 19:6 Deuteronomy 33:5). Tengevolge van deze theocratische grondwet berusten alle machten van de Israëlitische staat op de macht van de Verbondsgod; de aardse dragers van deze zijn slechts werktuigen van de HEERE, de eigenlijke Wetgever, Rechter en Koning van Zijn volk (Isaiah 33:22). Nu heeft de Israëlitische theocratie deze bijzonderheid, dat zij oorspronkelijk geen bepaald ambt, geen orgaan van de HEERE voor de gebiedvoerende macht in de staat kent; want de stamhoofden, hoewel zij voor zekere diensten gebruikt werden, vormen toch geen theocratisch bestuur. Naar de omstandigheden betoont de HEERE zelf onmiddellijk Zijn macht, om Zijn koninklijke wil te volbrengen en de orde van het verbond in stand te houden. Verder wordt wel het vertrouwen uitgesproken (Leviticus 7:17), dat Hij Zijn gemeente niet als een kudde zonder herder laten zal, maar haar altijd weer leidslieden zal geven en door Zijn Geest bekwaam maken, zoals Hij in plaats van Mozes, Jozua en later de richters verwekt heeft; maar een geregeld executief bestuur ontbreekt aan de Mozaïsche instelling. Men heeft het zeer opmerkelijk gevonden, dat Mozes zo weinig voor de uitvoering van zijn wetgeving die tot in kleine bijzonderheden voorschriften had, gedaan heeft, dat hij niet ingezien heeft, dat zonder een hoofdbestuur geen staat kon bestaan; maar de theocratische instelling berust niet op de berekening van een verstandige stichter van een godsdienst, maar op het goddelijk raadsbesluit, dat zeker is het doel te bereiken, ondanks de vermeende ontoereikendheid van de aardse Institutie; dat gemis in de Mozaïsche staat toont slechts de sterkte van het theocratische principe..

Ten tijde van de richters leefde het Israëlische volk in een staatsinrichting, die nooit bij enig volk op aarde bestaan heeft, en die niet goed was, omdat zij te goed was, omdat zij een volk eiste, zoals er nooit een volk geweest is, en nooit n op aarde zijn kan, waar ieder gelijk allen en allen gelijk ieder in het bijzonder God vrezen en uit godsvrucht, ook zonder dwang van buiten, een wet houden, die God gegeven heeft. Evenwel blijft Israël een volk, lof en bewondering waard, omdat het gedurende een tijd van meerdere eeuwen in zo'n instelling leven kon, zonder zichzelf te vernietigen. Wat zou het gevolg en de vrucht zijn van zo'n inrichting, wanneer een verlichte Europese natie van de tegenwoordige tijd slechts enkele tientallen van jaren daarin leven moest! Moord en bloedstorting, roof en geweld, misdaad en gruwel, zodat de goeden en vromen naar de dood zouden wensen! Op den duur kon echter ook dit volk in zo'n inrichting niet blijven; het moest uit eigen ervaring leren, dat een volk, wanneer het zijn land, zijn eer, zijn eigendom, zijn vrijheid en levensvreugde wil verzekerd zien, een blijvende, vaste en machthebbende overheid en regering nodig heeft.. Deze woorden dienen, om te verklaren hoe het kwam, dat Micha zich een eigen Godshuis oprichtte en de beeldendienst invoerde, zonder dat het hem belet werd, of zonder dat hij daarvoor gestraft werd. Er was geen regeervorst, dat is de bedoeling, hetzij als richter of als koning, die zorg droeg voor de wettige handhaving van de Goddelijke wetten en voor de Goddelijke eredienst..

Vers 7

7. Nu was er een jongeling van Bethlehem-Juda, 1) Jonathan geheten (18:30), van het geslacht van Juda; deze was een Leviet, hij behoorde tot de Levieten, die in het gebied van Juda woonden, een uit het geslacht van de Kohathieten, een kleinzoon of achterkleinzoon van Mozes, en deze verkeerde aldaar als vreemdeling, hij hield zich te Bethlehem slechts tijdelijk op, zonder daar geboren te zijn.

1)Bethlehem-Juda, zo genoemd ter onderscheiding van Bethlehem in de stam van Zebulon (12:8-10 Joshua 19:15), was geen Levietenstad. In de stam van Juda en Simeon woonden geen Levieten, maar alleen priesters (Joshua 21:9-Joshua 21:19). Omdat echter bij de verovering van het land niet alle Kananieten verdreven waren, zo kwamen ook niet alle steden, die in de overige stammen de Levieten waren toegewezen, in het ongestoord bezit van de Israëlieten (bijv. Gezer en Ajalon Joshua 21:21 vgl. 16:10; 21:24 vgl. Judges 1:35). Daarom moesten veel Levieten hun toevlucht nemen tot zulke plaatsen, die niet tot de in Joshua 21:1 aangewezen Levietensteden behoorden. Evenals hier in Bethlehem verschijnt later (19:1) op de noordelijke zijde van het gebergte van Efraïm in de landstreek van Silo een Leviet, die daar zijn verblijfplaats heeft..

Deze man wordt daarom gezegd van het geslacht van Juda te zijn, omdat hij, als wonende in Bethlehem-Juda, burgerlijk tot de stam van Juda werd gerekend..

Vers 7

7. Nu was er een jongeling van Bethlehem-Juda, 1) Jonathan geheten (18:30), van het geslacht van Juda; deze was een Leviet, hij behoorde tot de Levieten, die in het gebied van Juda woonden, een uit het geslacht van de Kohathieten, een kleinzoon of achterkleinzoon van Mozes, en deze verkeerde aldaar als vreemdeling, hij hield zich te Bethlehem slechts tijdelijk op, zonder daar geboren te zijn.

1)Bethlehem-Juda, zo genoemd ter onderscheiding van Bethlehem in de stam van Zebulon (12:8-10 Joshua 19:15), was geen Levietenstad. In de stam van Juda en Simeon woonden geen Levieten, maar alleen priesters (Joshua 21:9-Joshua 21:19). Omdat echter bij de verovering van het land niet alle Kananieten verdreven waren, zo kwamen ook niet alle steden, die in de overige stammen de Levieten waren toegewezen, in het ongestoord bezit van de Israëlieten (bijv. Gezer en Ajalon Joshua 21:21 vgl. 16:10; 21:24 vgl. Judges 1:35). Daarom moesten veel Levieten hun toevlucht nemen tot zulke plaatsen, die niet tot de in Joshua 21:1 aangewezen Levietensteden behoorden. Evenals hier in Bethlehem verschijnt later (19:1) op de noordelijke zijde van het gebergte van Efraïm in de landstreek van Silo een Leviet, die daar zijn verblijfplaats heeft..

Deze man wordt daarom gezegd van het geslacht van Juda te zijn, omdat hij, als wonende in Bethlehem-Juda, burgerlijk tot de stam van Juda werd gerekend..

Vers 10

10. Toen zei Micha tot hem, verheugd, dat hem hier de gelegenheid gegeven werd, een Leviet voor zijn bijzonder godshuis te verkrijgen: Blijf bij mij en wees mij tot een vader, tot een vaderlijk vriend en geestelijk raadgever (Genesis 45:8; 2 Kings 6:21; 2 Kings 13:14) en tot een priester, en ik zal u jaarlijks1) geven tien zilverstukken, en orde van kleren, 2) de nodige kleren, en uw leeftocht, vrije kost en inwoning. Alzo ging de Leviet met hem, om te zien of het hem daar naar zijn begeerte was, hetgeen hij alzo bevond.

1) In het Hebreeuws Mymyl (Lajamim). Eigenlijk voor de dagen, d.i. voor de dagen, die men bedingt. Een gewone uitdrukking in het Hebreeuws voor ons: voor een jaar, zie Leviticus 5:29 en 1 Samuel 27:7

2) Hebreeuws "een schatting van kleren". In het Ethiopisch betekent "herech" "een gezel", zodat wij naar de LXX en Vulgata zouden kunnen lezen "een paar kleren" of "een dubbel kleed.".

Vers 10

10. Toen zei Micha tot hem, verheugd, dat hem hier de gelegenheid gegeven werd, een Leviet voor zijn bijzonder godshuis te verkrijgen: Blijf bij mij en wees mij tot een vader, tot een vaderlijk vriend en geestelijk raadgever (Genesis 45:8; 2 Kings 6:21; 2 Kings 13:14) en tot een priester, en ik zal u jaarlijks1) geven tien zilverstukken, en orde van kleren, 2) de nodige kleren, en uw leeftocht, vrije kost en inwoning. Alzo ging de Leviet met hem, om te zien of het hem daar naar zijn begeerte was, hetgeen hij alzo bevond.

1) In het Hebreeuws Mymyl (Lajamim). Eigenlijk voor de dagen, d.i. voor de dagen, die men bedingt. Een gewone uitdrukking in het Hebreeuws voor ons: voor een jaar, zie Leviticus 5:29 en 1 Samuel 27:7

2) Hebreeuws "een schatting van kleren". In het Ethiopisch betekent "herech" "een gezel", zodat wij naar de LXX en Vulgata zouden kunnen lezen "een paar kleren" of "een dubbel kleed.".

Vers 13

13. Toen zei Micha, menende de Heere een welgevallige zaak gedaan te hebben, en een besturing van God ziende in het vinden van de Leviet: Nu weet ik, dat de HEERE mij weldoen zal naar de zegenwensen van mijn moeder, omdat ik deze Leviet tot een priester heb. 1) 1)Afgodendienaars beminnen en eren hun priesters meer, dan Christenen de ware knechten van God (1 Kings 18:19).

O verblinde mens, die in een zelf gekozen godsdienst nog verdienste stelt en zo zijn zonde verdubbelt, die om zelf weldaden te verkrijgen God wilt dienen. Is die dienst iets anders dan eigenbelang, dan het dienen van het eigen ik? Gezegende Redder, Vorst van Levi's stam, geef ons herders naar Uw eigen hart en laat Uw getrouwe dienaren nooit verplicht zijn om in den vreemde plaats te zoeken, veel minder, dat zij tevreden zouden zijn, hun heilig ambt te onteren voor een stuk zilver of een bete brood. Maak hen meer bezorgd om zielen te winnen, dan om koninkrijken te verkrijgen. Laat de redding van zondaars in uw bloed en in Uw Rechtvaardigheid het enig doel van hun werken zijn, en laat hen dag en nacht arbeiden in Uw Woord en in Uw leer. Zegen hen, genadige Heere, in hun dienst, en wanneer Gij, de Opperherder, zult verschijnen, dat zij dan die kroon van eer ontvangen, die nooit verwelkt!

Wat blijkt hieruit? Dat de stam van Levi erkend werd als die stam, waaraan de woorden van God waren toevertrouwd om het volk te onderwijzen in de wet van God..

Micha zelf was zeer onkundig daarin, maar nu een Leviet bewilligd had, bij zijn gesneden beelden het priesterambt waar te nemen, nu meende hij, dat de Heere aan zijn plannen Zijn Goddelijke goedkeuring hechtte. Wel een bewijs, hoe nodig en noodzakelijk het is, zijn daden eerst te toetsen aan het onfeilbare Woord van God, en nimmer in voorspoed met enige zaak zonder meer, de zegen van God te zien. Alleen wat waarlijk in de gunste van God wordt genoten, gedijt ook werkelijk ten zegen..

Vers 13

13. Toen zei Micha, menende de Heere een welgevallige zaak gedaan te hebben, en een besturing van God ziende in het vinden van de Leviet: Nu weet ik, dat de HEERE mij weldoen zal naar de zegenwensen van mijn moeder, omdat ik deze Leviet tot een priester heb. 1) 1)Afgodendienaars beminnen en eren hun priesters meer, dan Christenen de ware knechten van God (1 Kings 18:19).

O verblinde mens, die in een zelf gekozen godsdienst nog verdienste stelt en zo zijn zonde verdubbelt, die om zelf weldaden te verkrijgen God wilt dienen. Is die dienst iets anders dan eigenbelang, dan het dienen van het eigen ik? Gezegende Redder, Vorst van Levi's stam, geef ons herders naar Uw eigen hart en laat Uw getrouwe dienaren nooit verplicht zijn om in den vreemde plaats te zoeken, veel minder, dat zij tevreden zouden zijn, hun heilig ambt te onteren voor een stuk zilver of een bete brood. Maak hen meer bezorgd om zielen te winnen, dan om koninkrijken te verkrijgen. Laat de redding van zondaars in uw bloed en in Uw Rechtvaardigheid het enig doel van hun werken zijn, en laat hen dag en nacht arbeiden in Uw Woord en in Uw leer. Zegen hen, genadige Heere, in hun dienst, en wanneer Gij, de Opperherder, zult verschijnen, dat zij dan die kroon van eer ontvangen, die nooit verwelkt!

Wat blijkt hieruit? Dat de stam van Levi erkend werd als die stam, waaraan de woorden van God waren toevertrouwd om het volk te onderwijzen in de wet van God..

Micha zelf was zeer onkundig daarin, maar nu een Leviet bewilligd had, bij zijn gesneden beelden het priesterambt waar te nemen, nu meende hij, dat de Heere aan zijn plannen Zijn Goddelijke goedkeuring hechtte. Wel een bewijs, hoe nodig en noodzakelijk het is, zijn daden eerst te toetsen aan het onfeilbare Woord van God, en nimmer in voorspoed met enige zaak zonder meer, de zegen van God te zien. Alleen wat waarlijk in de gunste van God wordt genoten, gedijt ook werkelijk ten zegen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Judges 17". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/judges-17.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile