Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Richteren 18

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, RICHTEREN 18

Judges 18:1.

DE DANIETEN VEROVEREN LAIS EN PLEGEN BEELDENDIENST.

I. Judges 18:1-Judges 18:10. Van het huis van Micha op het gebergte van Efraïm worden wij thans in het gebied van de stam Dan verplaatst. Daar lijden de Danieten door overbevolking, en een gedeelte van hen besluit, zich naar Laïs boven het meer Merom te begeven. Er worden daarom van de landstreek tussen Zora en Esthaol vijf mannen tot verspieding uitgezonden; deze houden op hun reis naar Laïs bij Micha verblijf, laten door diens huispriester God vragen, of hun weg gezegend zal zijn, en brengen goede tijding omtrent Laïs aan hun broeders terug.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, RICHTEREN 18

Judges 18:1.

DE DANIETEN VEROVEREN LAIS EN PLEGEN BEELDENDIENST.

I. Judges 18:1-Judges 18:10. Van het huis van Micha op het gebergte van Efraïm worden wij thans in het gebied van de stam Dan verplaatst. Daar lijden de Danieten door overbevolking, en een gedeelte van hen besluit, zich naar Laïs boven het meer Merom te begeven. Er worden daarom van de landstreek tussen Zora en Esthaol vijf mannen tot verspieding uitgezonden; deze houden op hun reis naar Laïs bij Micha verblijf, laten door diens huispriester God vragen, of hun weg gezegend zal zijn, en brengen goede tijding omtrent Laïs aan hun broeders terug.

Vers 1

1. In die dagen (vgl. 17:6) was er geen koning in Israël, die de verschillende stammen onder zich verenigd had en de verdrukten te hulp kon komen, en in deze dagen zocht de stam van de Danieten elders voor zich een erfenis, voor een gedeelte van hen omte wonen; want hij was in het door Jozua aangewezen gebied (Joshua 10:40vv.) door de Amorieten uit de laagte verdrongen en tot op enige plaatsen aan en op het gebergte beperkt; hun was daardoor tot op die dag onder de stammen van Israël niet voldoende tot erfenis toegevallen, 1) om daarin rustig en tevreden te kunnen leven. 1) Niet tot erfenis toegevallen. Onze Statenvertalers hebben terecht het woord voldoende ertussenin gevoegd, omdat uit het verband van de zin volgt, dat zij wel degelijk hun stamgebied hadden betrokken. Immers de in Judges 18:2 genoemde steden Zora en Esthaol, waren twee hun bij het lot toegedeelde plaatsen (Jos.19:41vv.). Wij weten ook uit Judges 1:34 Judges 1:34, dat de Amorieten hen niet toelieten in de vlakte te komen, maar hen in het gebergte terugdrongen..

Vers 1

1. In die dagen (vgl. 17:6) was er geen koning in Israël, die de verschillende stammen onder zich verenigd had en de verdrukten te hulp kon komen, en in deze dagen zocht de stam van de Danieten elders voor zich een erfenis, voor een gedeelte van hen omte wonen; want hij was in het door Jozua aangewezen gebied (Joshua 10:40vv.) door de Amorieten uit de laagte verdrongen en tot op enige plaatsen aan en op het gebergte beperkt; hun was daardoor tot op die dag onder de stammen van Israël niet voldoende tot erfenis toegevallen, 1) om daarin rustig en tevreden te kunnen leven. 1) Niet tot erfenis toegevallen. Onze Statenvertalers hebben terecht het woord voldoende ertussenin gevoegd, omdat uit het verband van de zin volgt, dat zij wel degelijk hun stamgebied hadden betrokken. Immers de in Judges 18:2 genoemde steden Zora en Esthaol, waren twee hun bij het lot toegedeelde plaatsen (Jos.19:41vv.). Wij weten ook uit Judges 1:34 Judges 1:34, dat de Amorieten hen niet toelieten in de vlakte te komen, maar hen in het gebergte terugdrongen..

Vers 2

2. Zo zonden de kinderen van Dan uit hun geslacht vijf mannen uit hun einden, uit het gehele volk, mannen, die strijdbaar waren, van Zora en van Esthaol, uit welkelandstreek men zou verhuizen (Judges 18:11) om het land, het gebied van de stad Laïs, ten noorden van het meer Merom, te verspieden en dat te doorzoeken, en zij zeiden tot hen: Gaat, doorzoekt het land, of er een gelegenheid is, om ons te vestigen; want die landstreek, nog door Kananieten bewoond, had men reeds voor de te stichten kolonie in het oog. En zij kwamen op hun weg van Zora en Esthaol naar Laïs in het gebergte van Efraïm, tot aan het huis van Micah 1:1) (17:1vv.) en overnachtten aldaar.

1) Men had toen nog geen gewone herbergen, maar moest bij een vriend zijn onderkomen zoeken. Intussen waren die logementen in bewoonde streken geen noodzakelijkheid voor reizigers, omdat men in ieder bijzonder huis kon ingaan en op goede opname en vriendelijke verzorging rekenen kon. In Luke 9:52 wordt zij de Heere alleen wegens de nationale vijandschap van joden en Samaritanen geweigerd. Wilde men van die gastvrijheid geen gebruik maken, of bevond men zich in woestijnen en in landstreken, waar in de omtrek niemand woonde, zo spreidde men zich zijn leger op het vrije veld, onder een opgeslagen tent of in een aanwezige spelonk (Genesis 28:11; Genesis 42:27 Exodus 4:24; 1 Kings 19:9) en teerde van de voorraad, die men bij zich had. Onder de waarschijnlijk reeds in Jeremiah 41:17, maar zeker in Luke 10:34 bedoelde herbergen (Grieks, pandoceion) is een soort van karavanserai te verstaan, zoals men die tegenwoordig in het oosten vindt, ook Mensil of Khan genoemd. Deze geven de reizigers en hun rij- of lastdieren kosteloos verblijf en tegen een aan de waard te betalen stuk geld ook de nodige voeding. Dergelijke karavanserais waren alleen in woestijnen (als in die van Jericho), door welke straten leidden; verscheidenen waren voor doorreizende niet-joden en handelskaravanen bestemd. De in Luke 2:7 voorkomende herberg (Grieks kataluma) is daarentegen zonder twijfel het bijzonder huis van een gastvriend (vgl. Luke 22:11), dat echter om de vele andere reeds aanwezige vrienden zo overal was, dat Jozef en Maria alleen nog onderkomen vonden in de daarbij behorende stal, waartoe wellicht een nabij gelegen spelonk gebruikt werd..

Vers 2

2. Zo zonden de kinderen van Dan uit hun geslacht vijf mannen uit hun einden, uit het gehele volk, mannen, die strijdbaar waren, van Zora en van Esthaol, uit welkelandstreek men zou verhuizen (Judges 18:11) om het land, het gebied van de stad Laïs, ten noorden van het meer Merom, te verspieden en dat te doorzoeken, en zij zeiden tot hen: Gaat, doorzoekt het land, of er een gelegenheid is, om ons te vestigen; want die landstreek, nog door Kananieten bewoond, had men reeds voor de te stichten kolonie in het oog. En zij kwamen op hun weg van Zora en Esthaol naar Laïs in het gebergte van Efraïm, tot aan het huis van Micah 1:1) (17:1vv.) en overnachtten aldaar.

1) Men had toen nog geen gewone herbergen, maar moest bij een vriend zijn onderkomen zoeken. Intussen waren die logementen in bewoonde streken geen noodzakelijkheid voor reizigers, omdat men in ieder bijzonder huis kon ingaan en op goede opname en vriendelijke verzorging rekenen kon. In Luke 9:52 wordt zij de Heere alleen wegens de nationale vijandschap van joden en Samaritanen geweigerd. Wilde men van die gastvrijheid geen gebruik maken, of bevond men zich in woestijnen en in landstreken, waar in de omtrek niemand woonde, zo spreidde men zich zijn leger op het vrije veld, onder een opgeslagen tent of in een aanwezige spelonk (Genesis 28:11; Genesis 42:27 Exodus 4:24; 1 Kings 19:9) en teerde van de voorraad, die men bij zich had. Onder de waarschijnlijk reeds in Jeremiah 41:17, maar zeker in Luke 10:34 bedoelde herbergen (Grieks, pandoceion) is een soort van karavanserai te verstaan, zoals men die tegenwoordig in het oosten vindt, ook Mensil of Khan genoemd. Deze geven de reizigers en hun rij- of lastdieren kosteloos verblijf en tegen een aan de waard te betalen stuk geld ook de nodige voeding. Dergelijke karavanserais waren alleen in woestijnen (als in die van Jericho), door welke straten leidden; verscheidenen waren voor doorreizende niet-joden en handelskaravanen bestemd. De in Luke 2:7 voorkomende herberg (Grieks kataluma) is daarentegen zonder twijfel het bijzonder huis van een gastvriend (vgl. Luke 22:11), dat echter om de vele andere reeds aanwezige vrienden zo overal was, dat Jozef en Maria alleen nog onderkomen vonden in de daarbij behorende stal, waartoe wellicht een nabij gelegen spelonk gebruikt werd..

Vers 6

6. En de priester, nadat hij het nagemaakte goddelijke orakel ondervraagd had, zei tot hen: Gaat in vrede; uw weg, die gij zult heentrekken, is recht voor de HEERE,1) het zal u gelukken.

1) Hier is het wel (2 Timothy 3:13 "verleiden en verleid worden." Zoals zij van hun zijde de valse priester vleien door erkenning van de door hem zich aangematigde waardigheid, zo vleit hij hen weer door een antwoord, geheel overeenkomstig hun wensen. Dat hun voornemen later werkelijk gelukte en zij Laïs een zeer geschikte plaats vonden, ook daar met weinig moeite de inwoners konden verdrijven en zich een stad bouwen, bewijst niet, dat hun weg inderdaad recht "voor de Heere" was. Het gelukkig gevolg van een onderneming kan nooit op zichzelf reeds een teken van goddelijk welgevallen zijn. God laat veel gelukken, wat wij zonder of tegen Zijn wil ondernemen, niet tot onze zegen, maar tot onze straf. Zijn wegen zijn zoals Luther zegt, gelijk aan een Hebreeuwse Bijbel, die men van achteren aan lezen moet; pas het einde wijst aan, wat Hij gewild heeft. Zo toont ook het einde van deze geschiedenis (Judges 18:30,Judges 18:31), dat het werk van de Danieten niet uit God was; de wettige hogepriester te Silo zou op hun raadvragen zonder twijfel hun een geheel ander antwoord gegeven hebben; zij hadden in de kracht van de Heere de Amorieten moeten verdrijven en zich land verwerven in de eenmaal hun aangewezen erfenis, in plaats die te verlaten (Joshua 17:12vv.). Wij moeten van onze zijde uit dit voorbeeld, dat tot opheldering van het 3de gebod (bij Gods naam liegen of bedriegen, toveren) dient, leren dat wij met waarzeggen, verklaring van tekens en kunsten van bezweren of zegenen niets te doen mogen hebben, ook al helpt veel daarvan of komt het dikwijls uit. Een jong soldaat lag in Nazareth met epilepsie, de middelen van de geneesheren baatten niet; op raad van zijn bekenden nam hij de toevlucht tot een bezweerder. Of het nu het gevolg van die kunsten was of niet hij herstelde geheel. Van dat ogenblik af was hij droefgeestig en begon hij te vervallen; zo dikwijls hem troost werd toegesproken, schudde hij treurig het hoofd en zei: "O had ik mijn epilepsie nog en daarbij mijn vrede! Nu heb ik beide verloren!".

Het is de vraag of God werkelijk geantwoord heeft. Wij voor ons geloven het niet, maar houden het ervoor, dat zowel de Leviet zichzelf als de Danieten bedroog, niet met opzet, maar uit dwaling. Wij hebben dit geval enigszins gelijk te stellen met de geschiedenis van de profeten ten tijde van Josafat en Achab v r de strijd met de Syriërs..

Waar de Leviet zo kennelijk inging tegen de geboden van God, mogen wij niet aannemen dat de Heere hem waarlijk door de Urim en Tummim heeft geantwoord..

Vers 6

6. En de priester, nadat hij het nagemaakte goddelijke orakel ondervraagd had, zei tot hen: Gaat in vrede; uw weg, die gij zult heentrekken, is recht voor de HEERE,1) het zal u gelukken.

1) Hier is het wel (2 Timothy 3:13 "verleiden en verleid worden." Zoals zij van hun zijde de valse priester vleien door erkenning van de door hem zich aangematigde waardigheid, zo vleit hij hen weer door een antwoord, geheel overeenkomstig hun wensen. Dat hun voornemen later werkelijk gelukte en zij Laïs een zeer geschikte plaats vonden, ook daar met weinig moeite de inwoners konden verdrijven en zich een stad bouwen, bewijst niet, dat hun weg inderdaad recht "voor de Heere" was. Het gelukkig gevolg van een onderneming kan nooit op zichzelf reeds een teken van goddelijk welgevallen zijn. God laat veel gelukken, wat wij zonder of tegen Zijn wil ondernemen, niet tot onze zegen, maar tot onze straf. Zijn wegen zijn zoals Luther zegt, gelijk aan een Hebreeuwse Bijbel, die men van achteren aan lezen moet; pas het einde wijst aan, wat Hij gewild heeft. Zo toont ook het einde van deze geschiedenis (Judges 18:30,Judges 18:31), dat het werk van de Danieten niet uit God was; de wettige hogepriester te Silo zou op hun raadvragen zonder twijfel hun een geheel ander antwoord gegeven hebben; zij hadden in de kracht van de Heere de Amorieten moeten verdrijven en zich land verwerven in de eenmaal hun aangewezen erfenis, in plaats die te verlaten (Joshua 17:12vv.). Wij moeten van onze zijde uit dit voorbeeld, dat tot opheldering van het 3de gebod (bij Gods naam liegen of bedriegen, toveren) dient, leren dat wij met waarzeggen, verklaring van tekens en kunsten van bezweren of zegenen niets te doen mogen hebben, ook al helpt veel daarvan of komt het dikwijls uit. Een jong soldaat lag in Nazareth met epilepsie, de middelen van de geneesheren baatten niet; op raad van zijn bekenden nam hij de toevlucht tot een bezweerder. Of het nu het gevolg van die kunsten was of niet hij herstelde geheel. Van dat ogenblik af was hij droefgeestig en begon hij te vervallen; zo dikwijls hem troost werd toegesproken, schudde hij treurig het hoofd en zei: "O had ik mijn epilepsie nog en daarbij mijn vrede! Nu heb ik beide verloren!".

Het is de vraag of God werkelijk geantwoord heeft. Wij voor ons geloven het niet, maar houden het ervoor, dat zowel de Leviet zichzelf als de Danieten bedroog, niet met opzet, maar uit dwaling. Wij hebben dit geval enigszins gelijk te stellen met de geschiedenis van de profeten ten tijde van Josafat en Achab v r de strijd met de Syriërs..

Waar de Leviet zo kennelijk inging tegen de geboden van God, mogen wij niet aannemen dat de Heere hem waarlijk door de Urim en Tummim heeft geantwoord..

Vers 7

7. Toen gingen die vijf mannen heen, zich verzekerd houdende van de gelukkige uitslag van hun zending, en zij kwamen na een tocht van enkele dagreizen te Laïs of Lesem, aan de middelste bron van de Jordaan (Joshua 19:47); en zij zagen het volk, dat in het midden van de stad was, zijnde gelegen in zekerheid, zonder enige gedachte te hebben aan strijd of grote ondernemingen, naar de wijze van de Sidoniërs, waarvan het waarschijnlijk een kolonie was, stil en zeker zijnde; en daar was geen erfheer, die iemand om enige zaak schande aandeed in dat land, zij stonden niet onder de heerschappij van enige overheerser, die hen verdrukte, maar vormden een vrijstaat; ook waren zij ver van de Sidoniërs, zodat deze hen niet tegen vreemde indringers konden beschermen, en zij hadden niets te doen met enig mens, 1) zij stonden met de bewoners van andere steden in geen verband. Deze omstandigheid gaf de vijf mannende zekerheid, dat hier geen grote moeite voor hun stamgenoten zou zijn, om die streek in bezit te nemen.

1)Hoogstwaarschijnlijk was Laïs een kolonie van de Sidoniërs. De Engelse vertaling heeft in plaats van erfheer, overheid. De bedoeling is echter, een die hen zich met geweld heeft onderworpen en die hen naar de wijze van een tiran beheerst. Zij vormden een zogenaamde vrijstaat en hielden zich met handel en koopmanschap bezig.. 8. En zij, de uitgezonden verspieders, kwamen tot hun broeders te Zora en te Esthaol, na hun last volbracht te hebben, en hun broeders zeiden tot hen: Wat zegt gij?1) Welk bericht hebt gij over Laïs te geven?

1) In het Hebreeuws Mta hm (Mah atthem). Letterlijk staat er: "Wat u". Onze Statenvertalers hebben er het woordje zegt tussengevoegd. Ook kan men vertalen en o.i. is dit beter: "Wat hebt gij uitgevoerd?" De vijf mannen toch werden geroepen om rekenschap af te leggen van hun daden. Zij doen dit met hen op te roepen om terstond, zonder enig bedenken, de aanval te ondernemen..

Vers 7

7. Toen gingen die vijf mannen heen, zich verzekerd houdende van de gelukkige uitslag van hun zending, en zij kwamen na een tocht van enkele dagreizen te Laïs of Lesem, aan de middelste bron van de Jordaan (Joshua 19:47); en zij zagen het volk, dat in het midden van de stad was, zijnde gelegen in zekerheid, zonder enige gedachte te hebben aan strijd of grote ondernemingen, naar de wijze van de Sidoniërs, waarvan het waarschijnlijk een kolonie was, stil en zeker zijnde; en daar was geen erfheer, die iemand om enige zaak schande aandeed in dat land, zij stonden niet onder de heerschappij van enige overheerser, die hen verdrukte, maar vormden een vrijstaat; ook waren zij ver van de Sidoniërs, zodat deze hen niet tegen vreemde indringers konden beschermen, en zij hadden niets te doen met enig mens, 1) zij stonden met de bewoners van andere steden in geen verband. Deze omstandigheid gaf de vijf mannende zekerheid, dat hier geen grote moeite voor hun stamgenoten zou zijn, om die streek in bezit te nemen.

1)Hoogstwaarschijnlijk was Laïs een kolonie van de Sidoniërs. De Engelse vertaling heeft in plaats van erfheer, overheid. De bedoeling is echter, een die hen zich met geweld heeft onderworpen en die hen naar de wijze van een tiran beheerst. Zij vormden een zogenaamde vrijstaat en hielden zich met handel en koopmanschap bezig.. 8. En zij, de uitgezonden verspieders, kwamen tot hun broeders te Zora en te Esthaol, na hun last volbracht te hebben, en hun broeders zeiden tot hen: Wat zegt gij?1) Welk bericht hebt gij over Laïs te geven?

1) In het Hebreeuws Mta hm (Mah atthem). Letterlijk staat er: "Wat u". Onze Statenvertalers hebben er het woordje zegt tussengevoegd. Ook kan men vertalen en o.i. is dit beter: "Wat hebt gij uitgevoerd?" De vijf mannen toch werden geroepen om rekenschap af te leggen van hun daden. Zij doen dit met hen op te roepen om terstond, zonder enig bedenken, de aanval te ondernemen..

Vers 10

10. (Als gij daarheen komt, zo zult gij komen tot een zorgeloos volk, en dat land is wijd van ruimte), 1) zodat gij ruimte genoeg hebt om te wonen. Gij zult hetzeker innemen, want God heeft het in uw hand gegeven. Een priester van de Heere heeft voor ons God ondervraagd, en dat gunstig antwoord vernomen; door hetgeen wij gezien hebben, is ons dit ook bevestigd; een plaats zult gij daar hebben, alwaar geen gebrek is van enig ding, dat op de aarde is. 2)

1) Wijd van ruimte, wil zeggen, dat men zich naar alle kanten kon uitbreiden, indien het nodig was. Zij noemen de inwoners van Laïs een zorgeloos volk, omdat het in zorgeloze zekerheid daar leefde en volstrekt geen aanval verwachtte. Ook staan zij vast in de overtuiging, dat zij gelukkig zouden zijn, omdat zij geloof hadden gehecht aan de verzekering van de Leviet..

2) Dat op de aarde is. Onder de aarde moet verstaan worden het land Kanan. De vertaling kan daarom ook zijn: dat in het land is. Alles wat in Kanan groeit en bestaat, willen zij zeggen, groeit daar ook en is ook aldaar te vinden..

II. Judges 18:11-Judges 18:31. Toen de volksverhuizers naar Laïs waren opgetrokken, kwamen zij op hun reis eveneens in de streek, waar Micha woonde. De vijf mannen onder hen, die tevoren hier overnacht hadden, vertellen hun van Micha's lijfrok, beeld en huispriester, overreden hen van de gelegenheid gebruik te maken om alles wat tot een bijzondere godsdienst nodig was, in bezit te krijgen. Zij ontvreemden daarop aan Micha die voorwerpen zoals dan ook de Leviet zich bij de Danieten aansluit. Micha's bemoeiingen om zijn eigendom weer te verkrijgen zijn vruchteloos; de Danieten in Laïs gekomen, nadat zij de inwoners gedood, de stad verbrand en weer opgebouwd en haar naar de naam van hun stamvader Dan genoemd hadden, plaatsen daar de geroofde heiligdommen, en de Leviet dient hen als priester. Tenslotte vinden wij een opmerking, wie die Leviet geweest is en hoe lang deze beeldendienst te Dan bestaan heeft. 11. Toen reisden van daar uit het geslacht van de Danieten, namelijk van Zora en van Esthaol, zeshonderd man, aangegord met krijgswapens tegen Laïs; zij hadden ook hun vrouwen en kinderen, hun vee en hun overige bezittingen bij zich (Judges 18:12).

Vers 10

10. (Als gij daarheen komt, zo zult gij komen tot een zorgeloos volk, en dat land is wijd van ruimte), 1) zodat gij ruimte genoeg hebt om te wonen. Gij zult hetzeker innemen, want God heeft het in uw hand gegeven. Een priester van de Heere heeft voor ons God ondervraagd, en dat gunstig antwoord vernomen; door hetgeen wij gezien hebben, is ons dit ook bevestigd; een plaats zult gij daar hebben, alwaar geen gebrek is van enig ding, dat op de aarde is. 2)

1) Wijd van ruimte, wil zeggen, dat men zich naar alle kanten kon uitbreiden, indien het nodig was. Zij noemen de inwoners van Laïs een zorgeloos volk, omdat het in zorgeloze zekerheid daar leefde en volstrekt geen aanval verwachtte. Ook staan zij vast in de overtuiging, dat zij gelukkig zouden zijn, omdat zij geloof hadden gehecht aan de verzekering van de Leviet..

2) Dat op de aarde is. Onder de aarde moet verstaan worden het land Kanan. De vertaling kan daarom ook zijn: dat in het land is. Alles wat in Kanan groeit en bestaat, willen zij zeggen, groeit daar ook en is ook aldaar te vinden..

II. Judges 18:11-Judges 18:31. Toen de volksverhuizers naar Laïs waren opgetrokken, kwamen zij op hun reis eveneens in de streek, waar Micha woonde. De vijf mannen onder hen, die tevoren hier overnacht hadden, vertellen hun van Micha's lijfrok, beeld en huispriester, overreden hen van de gelegenheid gebruik te maken om alles wat tot een bijzondere godsdienst nodig was, in bezit te krijgen. Zij ontvreemden daarop aan Micha die voorwerpen zoals dan ook de Leviet zich bij de Danieten aansluit. Micha's bemoeiingen om zijn eigendom weer te verkrijgen zijn vruchteloos; de Danieten in Laïs gekomen, nadat zij de inwoners gedood, de stad verbrand en weer opgebouwd en haar naar de naam van hun stamvader Dan genoemd hadden, plaatsen daar de geroofde heiligdommen, en de Leviet dient hen als priester. Tenslotte vinden wij een opmerking, wie die Leviet geweest is en hoe lang deze beeldendienst te Dan bestaan heeft. 11. Toen reisden van daar uit het geslacht van de Danieten, namelijk van Zora en van Esthaol, zeshonderd man, aangegord met krijgswapens tegen Laïs; zij hadden ook hun vrouwen en kinderen, hun vee en hun overige bezittingen bij zich (Judges 18:12).

Vers 12

12. En zij trokken op in noordelijke richting, en legerden zich bij Kirjath-Jearim, in Juda, drie uur ten noordwesten van Jeruzalem (Joshua 15:9,Joshua 15:60); daar verzamelden zij zich en maakten zij zich voor de verdere tocht gereed; daarom noemden zij deze plaats, Machan-Dan 1) (= legerplaats van Dan); alzo word het genoemd tot op deze dag (Judges 13:25), ziet het is achter, ten westen van Kirjath-Jearim. 2) 1) De omstandigheid dat deze plaats van deze gebeurtenis een volksnaam heeft verkregen, dwingt om aan te nemen, dat de Danieten daar lange tijd zich hebben gelegerd, om redenen die wij uit gebrek aan nadere gegevens niet nader kunnen vaststellen. Wellicht hebben de landverhuizers zich hier eerst verzameld en zich voor de verdere tocht geregeld en in orde gesteld..

2) Volgens 1 Chronicles 2:53; 1 Chronicles 4:2 trokken later in de landstreek, die de Danieten verlaten hadden, enige geslachten van Juda van Kirjath-Jearim. Toch bleef die streek nog altijd gedeeltelijk door Danieten bewoond, zoals uit Simsons geschiedenis blijkt..

Vers 12

12. En zij trokken op in noordelijke richting, en legerden zich bij Kirjath-Jearim, in Juda, drie uur ten noordwesten van Jeruzalem (Joshua 15:9,Joshua 15:60); daar verzamelden zij zich en maakten zij zich voor de verdere tocht gereed; daarom noemden zij deze plaats, Machan-Dan 1) (= legerplaats van Dan); alzo word het genoemd tot op deze dag (Judges 13:25), ziet het is achter, ten westen van Kirjath-Jearim. 2) 1) De omstandigheid dat deze plaats van deze gebeurtenis een volksnaam heeft verkregen, dwingt om aan te nemen, dat de Danieten daar lange tijd zich hebben gelegerd, om redenen die wij uit gebrek aan nadere gegevens niet nader kunnen vaststellen. Wellicht hebben de landverhuizers zich hier eerst verzameld en zich voor de verdere tocht geregeld en in orde gesteld..

2) Volgens 1 Chronicles 2:53; 1 Chronicles 4:2 trokken later in de landstreek, die de Danieten verlaten hadden, enige geslachten van Juda van Kirjath-Jearim. Toch bleef die streek nog altijd gedeeltelijk door Danieten bewoond, zoals uit Simsons geschiedenis blijkt..

Vers 14

14. Toen antwoordden op de vragen die tot hen kwamen, de vijf mannen, die gegaan waren, om het land van Laïs te verspieden en daardoor reeds bekend waren met Micha's huis, en zeiden tot hun broeders hun tochtgenoten: Weet gij ook, weet gij wel dat in een van die huizen een efod is, een terafim, en een gesneden beeld en een gegoten beeld, dus alles wat tot een volledig ingerichte Godsverering nodig is? Zo weet nu, wat u te doen zij; 1)bedenkt of het niet raadzaam is dat alles mee te nemen, opdat wij dadelijk in ons land een eigen cultus kunnen instellen.

1) Menig gast is zijn waard zeer ondankbaar; dezen gaat het gewoonlijk niet goed (Proverbs 17:13 Sir.12:3).

Vers 14

14. Toen antwoordden op de vragen die tot hen kwamen, de vijf mannen, die gegaan waren, om het land van Laïs te verspieden en daardoor reeds bekend waren met Micha's huis, en zeiden tot hun broeders hun tochtgenoten: Weet gij ook, weet gij wel dat in een van die huizen een efod is, een terafim, en een gesneden beeld en een gegoten beeld, dus alles wat tot een volledig ingerichte Godsverering nodig is? Zo weet nu, wat u te doen zij; 1)bedenkt of het niet raadzaam is dat alles mee te nemen, opdat wij dadelijk in ons land een eigen cultus kunnen instellen.

1) Menig gast is zijn waard zeer ondankbaar; dezen gaat het gewoonlijk niet goed (Proverbs 17:13 Sir.12:3).

Vers 20

20. Toen werd het hart van de priester vrolijk, dat hij voortaan in de dienst van een geheel geslacht zou komen, en hij verliet zijn oude weldoener, 1) en nam 2) de efod en de terafim en het gesneden beeld uit de handen van de vijf rovers, en hij kwam in het midden van het volk, om met hen naar Laïs te trekken.

1) Is het vreemd, dat die ontrouw aan God geworden is, nu ook ontrouw aan een mens wordt?.

Wanneer een Christen-leraar een meer uitgebreide en ruimere werkkring aanneemt, waartoe hij niet door de Heere geroepen wordt, die voor hem op onwettige wijze verkregen is, is hij in deze aan Jonathan gelijk, "Door grotere eer, ruimere bezoldiging, enz. kan men dienaren van de buik gemakkelijk de mond stoppen; dat zijn de huurlingen (John 10:12)..

2)Natuurlijk kon de Leviet deze kostbaarheden volgens Judges 18:17, slechts uit de handen nemen van die vijf mannen, omdat deze ze gestolen hadden uit het huis van Micha. Het tweede zindeel verklaart dus eigenlijk het eerste. In het midden van de Danieten kwam hij nu, ook al om beveiligd te zijn, indien zij achtervolgd werden door Micha en de zijnen..

Vers 20

20. Toen werd het hart van de priester vrolijk, dat hij voortaan in de dienst van een geheel geslacht zou komen, en hij verliet zijn oude weldoener, 1) en nam 2) de efod en de terafim en het gesneden beeld uit de handen van de vijf rovers, en hij kwam in het midden van het volk, om met hen naar Laïs te trekken.

1) Is het vreemd, dat die ontrouw aan God geworden is, nu ook ontrouw aan een mens wordt?.

Wanneer een Christen-leraar een meer uitgebreide en ruimere werkkring aanneemt, waartoe hij niet door de Heere geroepen wordt, die voor hem op onwettige wijze verkregen is, is hij in deze aan Jonathan gelijk, "Door grotere eer, ruimere bezoldiging, enz. kan men dienaren van de buik gemakkelijk de mond stoppen; dat zijn de huurlingen (John 10:12)..

2)Natuurlijk kon de Leviet deze kostbaarheden volgens Judges 18:17, slechts uit de handen nemen van die vijf mannen, omdat deze ze gestolen hadden uit het huis van Micha. Het tweede zindeel verklaart dus eigenlijk het eerste. In het midden van de Danieten kwam hij nu, ook al om beveiligd te zijn, indien zij achtervolgd werden door Micha en de zijnen..

Vers 23

23. En zij riepen de kinderen van Dan na, dat zij zouden blijven staan en antwoord geven; die hun aangezichten omkeerden naar degenen, die hen achterna jaagden, en zij zeiden tot Micha, alsof zij niet wisten, waarom zij gekomen waren: Wat is u, dat gij bijeengeroepen zijt? 1)

1) Of, wat is u, dat is, wat hebt gij voor, dat gij u bijeen verzameld hebt?. 24. Toen zei hij: Gij hebt mijn goden, die ik gemaakt had, het beeld met het onderstuk en de terafim weggenomen, 1) evenals de priester, die ik gehuurd had, en zijt weggegaan, dat alles meenemende; wat heb ik nu meer over, nu gij mij dit alles ontvreemd hebt? Wat is het dan, dat gij tot mij zegt: Wat is u? Hoe kunt gij zo'n vraag stellen?

1) Zeker een zeer beklagenswaardig mens, aan wie zijn god ontstolen is, en zeker een zeer ellendig god, die gestolen kan worden. In deze toestand bevinden zich allen, die de wereld liefhebben en wat in de wereld is, begeerlijkheid van de ogen en het vlees, en grootsheid van het leven (1 John 2:15vv.)..

Hierin kan men zien, de dwaasheid van de afgodendienaars en de macht, die satan over hen heeft. Wat een dwaasheid was het niet in hem, dat hij deze zijn goden noemde, die hij gemaakt had, omdat Hij, die ons gemaakt en geschapen heeft, alleen als God moet gediend en aangebeden worden; dwaasheid was het inderdaad, dat hij zijn hart zette op zulke ijdele, nietige dingen, en dat hij zich als verloren achtte, wanneer hij ze kwijt raakte..

Vers 23

23. En zij riepen de kinderen van Dan na, dat zij zouden blijven staan en antwoord geven; die hun aangezichten omkeerden naar degenen, die hen achterna jaagden, en zij zeiden tot Micha, alsof zij niet wisten, waarom zij gekomen waren: Wat is u, dat gij bijeengeroepen zijt? 1)

1) Of, wat is u, dat is, wat hebt gij voor, dat gij u bijeen verzameld hebt?. 24. Toen zei hij: Gij hebt mijn goden, die ik gemaakt had, het beeld met het onderstuk en de terafim weggenomen, 1) evenals de priester, die ik gehuurd had, en zijt weggegaan, dat alles meenemende; wat heb ik nu meer over, nu gij mij dit alles ontvreemd hebt? Wat is het dan, dat gij tot mij zegt: Wat is u? Hoe kunt gij zo'n vraag stellen?

1) Zeker een zeer beklagenswaardig mens, aan wie zijn god ontstolen is, en zeker een zeer ellendig god, die gestolen kan worden. In deze toestand bevinden zich allen, die de wereld liefhebben en wat in de wereld is, begeerlijkheid van de ogen en het vlees, en grootsheid van het leven (1 John 2:15vv.)..

Hierin kan men zien, de dwaasheid van de afgodendienaars en de macht, die satan over hen heeft. Wat een dwaasheid was het niet in hem, dat hij deze zijn goden noemde, die hij gemaakt had, omdat Hij, die ons gemaakt en geschapen heeft, alleen als God moet gediend en aangebeden worden; dwaasheid was het inderdaad, dat hij zijn hart zette op zulke ijdele, nietige dingen, en dat hij zich als verloren achtte, wanneer hij ze kwijt raakte..

Vers 25

25. Maar de kinderen van Dan zeiden tot hem: Laat uw stem bij ons niet horen, houd ons niet langer met uw klachten op, opdat niet misschien mannen van bitter gemoed onder ons op u aanvallen, en gij uw leven verliest en het leven van uw huis, 1) van al de uwen.

1) Ook hier zien wij opnieuw macht stellen tegenover recht, maar tevens hoe weinig vertrouwen Micha heeft gehad op zijn goden, zoals hij zijn gesneden beelden noemde. Waar was nu bij hem het vertrouwen, dat de Heere met hem was? Het was verdwenen. Met het verlies van zijn beelden, was ook dit vertrouwen weggezonken. Of hij tot inkeer en tot inzicht van zijn dwaling is gekomen, meldt de gewijde historie niet..

Vers 25

25. Maar de kinderen van Dan zeiden tot hem: Laat uw stem bij ons niet horen, houd ons niet langer met uw klachten op, opdat niet misschien mannen van bitter gemoed onder ons op u aanvallen, en gij uw leven verliest en het leven van uw huis, 1) van al de uwen.

1) Ook hier zien wij opnieuw macht stellen tegenover recht, maar tevens hoe weinig vertrouwen Micha heeft gehad op zijn goden, zoals hij zijn gesneden beelden noemde. Waar was nu bij hem het vertrouwen, dat de Heere met hem was? Het was verdwenen. Met het verlies van zijn beelden, was ook dit vertrouwen weggezonken. Of hij tot inkeer en tot inzicht van zijn dwaling is gekomen, meldt de gewijde historie niet..

Vers 26

26. Zo gingen de kinderen van Dan huns weegs, zonder zich verder over hem te bekommeren, en Micha, ziende, dat zij sterker waren dan hij, achtte het beter geen geweld te gebruiken; zo keerde hij om en kwam weer tot zijn huis, zonder nog tot inzien van zijn afgoderij gekomen te zijn. 1)

1) Micha heeft niet genoeg moed om zijn leven te wagen voor zijn goden, zo'n kleine gedachte heeft hij van hun macht om hem te verlossen. Opmerkelijk is deze diefstal in betrekking tot de diefstal, die aanleiding gaf tot vervaardiging van dit beeld. Had Micha ook zijn schuld beleden, hij was in andere zonden voortgegaan, en waarlijk, indien ooit zijn ogen geopend zijn, zo heeft hij ingezien, dat de Danieten hem grote weldaad bewezen hadden door zijn goden te stelen, dan zijn moeder door ze hem te geven..

Vers 26

26. Zo gingen de kinderen van Dan huns weegs, zonder zich verder over hem te bekommeren, en Micha, ziende, dat zij sterker waren dan hij, achtte het beter geen geweld te gebruiken; zo keerde hij om en kwam weer tot zijn huis, zonder nog tot inzien van zijn afgoderij gekomen te zijn. 1)

1) Micha heeft niet genoeg moed om zijn leven te wagen voor zijn goden, zo'n kleine gedachte heeft hij van hun macht om hem te verlossen. Opmerkelijk is deze diefstal in betrekking tot de diefstal, die aanleiding gaf tot vervaardiging van dit beeld. Had Micha ook zijn schuld beleden, hij was in andere zonden voortgegaan, en waarlijk, indien ooit zijn ogen geopend zijn, zo heeft hij ingezien, dat de Danieten hem grote weldaad bewezen hadden door zijn goden te stelen, dan zijn moeder door ze hem te geven..

Vers 27

27. Zij dan, de kinderen van Dan, namen met zich, wat Micha gemaakt had, het beeld, de lijfrok enz. (Judges 18:17) en de priester, die hij gehad had, en kwamen 1) na het volbrengen van hun reis te Laïs, toteen stil en zeker volk, dat geen overval vreesde (Genesis 49:17), en zij sloegen hen, de inwoners van die stad, met de scherpte van het zwaard en de stad verbrandden zij met vuur. 1) le wabyw (Wajaboe al-). Dit betekent letterlijk wel, zij kwamen tot, maar dan in de zin van, zij overvielen. Komen dus met een vijandelijke bedoeling..

Vers 27

27. Zij dan, de kinderen van Dan, namen met zich, wat Micha gemaakt had, het beeld, de lijfrok enz. (Judges 18:17) en de priester, die hij gehad had, en kwamen 1) na het volbrengen van hun reis te Laïs, toteen stil en zeker volk, dat geen overval vreesde (Genesis 49:17), en zij sloegen hen, de inwoners van die stad, met de scherpte van het zwaard en de stad verbrandden zij met vuur. 1) le wabyw (Wajaboe al-). Dit betekent letterlijk wel, zij kwamen tot, maar dan in de zin van, zij overvielen. Komen dus met een vijandelijke bedoeling..

Vers 28

28. En er was niemand, die hen verloste, 1) die hun te hulp kwam; want zij, die stad, was ver van Sidon (Judges 18:7) en zij hadden niets met enig mens te doen, en zij lag in het dal, dat bij Beth Rechob 2) is (Numbers 13:22). Daarna herbouwden zij de stad, die zij in de as gelegd hadden, en woonden daarin.

1) In het Hebreeuws lyum Nya (Een Matsil). Beter: En er was niemand, die hulp aanbracht. De reden waarom niet, wordt in het navolgende verklaard, omdat zij, de stad namelijk, ver van Sidon lag. Dezelfde uitdrukking komt ook voor Psalms 7:3; Psalms 50:22 en Isaiah 5:29..

2) De naam betekent: "Markt." Deze wordt daarom door meerdere plaatsen gedragen (Joshua 19:28,Joshua 19:30 Joshua 21:31 Judges 1:31). Ons Rechob komt, behalve de genoemde plaats Numbers 13:21, ook nog in 2 Samuel 10:6,2 Samuel 10:8 voor. Robinson vindt het in het tegenwoordige kasteel Hunin ten westen van Laïs, het tegenwoordige Ten el Kady..

Vers 28

28. En er was niemand, die hen verloste, 1) die hun te hulp kwam; want zij, die stad, was ver van Sidon (Judges 18:7) en zij hadden niets met enig mens te doen, en zij lag in het dal, dat bij Beth Rechob 2) is (Numbers 13:22). Daarna herbouwden zij de stad, die zij in de as gelegd hadden, en woonden daarin.

1) In het Hebreeuws lyum Nya (Een Matsil). Beter: En er was niemand, die hulp aanbracht. De reden waarom niet, wordt in het navolgende verklaard, omdat zij, de stad namelijk, ver van Sidon lag. Dezelfde uitdrukking komt ook voor Psalms 7:3; Psalms 50:22 en Isaiah 5:29..

2) De naam betekent: "Markt." Deze wordt daarom door meerdere plaatsen gedragen (Joshua 19:28,Joshua 19:30 Joshua 21:31 Judges 1:31). Ons Rechob komt, behalve de genoemde plaats Numbers 13:21, ook nog in 2 Samuel 10:6,2 Samuel 10:8 voor. Robinson vindt het in het tegenwoordige kasteel Hunin ten westen van Laïs, het tegenwoordige Ten el Kady..

Vers 30

30. En de kinderen van Dan richtten in de nieuw gebouwde stad voor zich dat gesneden beeld op, dat zij aan Micha ontstolen hadden; en Jonathan, de uit Micha's huismeegenomen Leviet, de zoon van Gersom, de zoon van Manasse (of liever "Mozes) 1) Exodus 2:22; Exodus 18:3), hij en zijn zonen waren priesters voor de stam van de Danieten, die naar Laïs verhuisd waren, tot de dag toe, dat het land gevangen is weggevoerd, 2) waarschijnlijk door de Syriërs te Zoba (1 Samuël .14:47), terwijl het overige Palestina onder de verdrukking van de Filistijnen leed.

1) De grondtekst heeft de naam hsm of hsnm d.i. Manasse; maar de letter n is niet zonder reden tussen haakjes gezet (= hangende Nun), omdat volgens de persoon niet Manasse, maar Moscheh (Mozes) bedoeld is; deze laatste naam leest ook de Vulgata. Omdat echter deze nakomeling van Mozes zich zijn stamvader zo onwaardig gemaakt heeft, en zich door zijn werk bij de familie van de latere koning Manasse (2 Kings 21:1) gevoegd heeft, heeft men liever deze naam willen lezen, om het aandenken van Mozes in ere te houden. De schrijfwijze met de hangende Nun is zeer oud, zodat ook de Septuaginta "Manasse" vertaalt, en merkwaardig is het, dat reeds in 1 Chronicles 23:16 van de kinderen van Gersom alleen de eerstgeborene, Sebuël, genoemd wordt, terwijl het van Eliëzer, Mozes tweede zoon, uitdrukkelijk gezegd wordt, dat hij behalve zijn eerstgeborene, Rehabja, geen anderen had. Die naamsverandering is ook door Kimchi en andere Joodse leraars erkend..

In sommige uitgaven van de Septuaginta lezen we: de zoon van Mozes. Alzo heeft ook Hiëronymus. In de uitgave van Theodoretus lezen we: de zoon van Manasse, de zoon van Gersom de zoon van Mozes..

2) Om meer dan een reden (zie Judges 18:31) kan hier niet gedacht worden aan de wegvoering van de tien stammen en de Assyrische ballingschap, maar hebben wij zonder twijfel te denken aan een in de Heilige Schrift niet nader verhaalde gebeurtenis, waardoor het gericht van God in bijzondere mate over de afgodische Danieten kwam, in dezelfde tijd dat Israël door het verlies van de ark van het verbond zo diep vernederd werd. Door Samuëls reformatorische werkzaamheid (1 Samuel 7:3vv.) werden wel degenen, die te Laïs achtergebleven waren, tot boete opgewekt (1 Samuel 3:20), zodat bij het afhalen van de ark door David (1 Chronicles 13:1vv.) en bij Salomo's tempelwijding (1 Kings 8:65) de Danieten zeker niet gemist zijn. Bovendien werd hun stad later weer de plaats voor een van de beide kalveren, die Jerobeam in het noorden en in het zuiden van zijn rijk liet oprichten (1 Kings 12:28vv.)..

Deze opgave is onduidelijk. Zij kan echter moeilijk iets anders beduiden, als de wegvoering van de bevolking, d.i. van de inwoners van Dan en de omstreken in ballingschap. De meeste uitleggers denken aan de Assyrische ballingschap, of aan de wegvoering van de noordelijke stammen van Israël, de bevolking van Gilead, Galileeërs en van de stam Nafthali, waarin Laïs-Dan lag, door Tiglath-Pilezer (2 Kings 15:29). Maar daarmee stemt de mededeling, in het volgende vers gedaan, volstrekt niet. Het huis van God, d.i. de Mozaïsche tabernakel vinden wij in Silo, waar de vergadering onder Jozua haar geplaatst had, nog onder Eli en Samuël (1 Samuel 1:3; 1 Samuel 3:21; 1 Samuel 4:3). Onder Saul was zij reeds te Nob (1 Samuel 21:1) en onder de regering van David te Gibeon (1 Chronicles 16:39; 1 Chronicles 21:29). Daarom heeft "het huis van God" tot op de regering van Saul in Silo gestaan en is daar later niet weer teruggekomen. Wanneer alzo het door de Danieten opgerichte beeld van Micha in Dan zo lang was, als het huis van God te Silo, zo kunnen ook Jonathans zonen slechts hoogstens tot Sauls tijden, maar volstrekt niet tot de Assyrische ballingschap, priesters bij die eredienst, of bij dat heiligdom in Dan geweest zijn. Hierbij komen nog andere dingen, die het voortbestaan van deze Danitische beeldendienst tot aan de Assyrische ballingschap hoogst onwaarschijnlijk maken, ja volstrekt uitsluiten. Al moesten wij geen gewicht leggen op het feit, dat de Israëlieten onder Samuël, tengevolge van zijn last, om zich tot de Heere te bekeren, de Bals en Astharth wegdeden, zo is het toch nauwelijks geloofwaardig, dat onder David, naast de door hem herstelde eredienst van de HEERE, te Dan de beeldendienst zou hebben voortbestaan en dat dit door deze koning, die gedurig door herhaalde oorlogen in het noorden van zijn rijk moest zijn, niet zou bemerkt en dus afgeschaft zou zijn. Nog meer ongelofelijk is de voortduring daarvan na de bouw van Salomo's tempel, omdat alle mannen van Israël en alle oudsten en stamhoofden op Salomo's bevel te Jeruzalem kwamen, om de inwijding van dit heerlijk nationaal heiligdom bij te wonen. Eindelijk is het volstrekt ondenkbaar om aan te nemen het voortbestaan van de beeldendienst te Dan door het feit, dat Jerobeam bij de instelling van de gouden kalverendienst een te Dan opstelde en daarbij priesters uit het gehele volk aanstelde, die niet tot de zonen van Levi behoorden. Had toen te Dan nog een beeldendienst met Levitische priesters bestaan, zo zou Jerobeam dan gewis niet nog een tweede soortgelijke dienst onder niet-Levitische priesters hebben ingesteld..

Ongetwijfeld hebben wij hier te denken aan een wegvoering van de Danieten onder het begin van de regering van koning Saul, al wordt deze ons niet nader bericht. De schrijver rekent er echter mee, dat zijn lezers ermee bekend zijn..

Vers 30

30. En de kinderen van Dan richtten in de nieuw gebouwde stad voor zich dat gesneden beeld op, dat zij aan Micha ontstolen hadden; en Jonathan, de uit Micha's huismeegenomen Leviet, de zoon van Gersom, de zoon van Manasse (of liever "Mozes) 1) Exodus 2:22; Exodus 18:3), hij en zijn zonen waren priesters voor de stam van de Danieten, die naar Laïs verhuisd waren, tot de dag toe, dat het land gevangen is weggevoerd, 2) waarschijnlijk door de Syriërs te Zoba (1 Samuël .14:47), terwijl het overige Palestina onder de verdrukking van de Filistijnen leed.

1) De grondtekst heeft de naam hsm of hsnm d.i. Manasse; maar de letter n is niet zonder reden tussen haakjes gezet (= hangende Nun), omdat volgens de persoon niet Manasse, maar Moscheh (Mozes) bedoeld is; deze laatste naam leest ook de Vulgata. Omdat echter deze nakomeling van Mozes zich zijn stamvader zo onwaardig gemaakt heeft, en zich door zijn werk bij de familie van de latere koning Manasse (2 Kings 21:1) gevoegd heeft, heeft men liever deze naam willen lezen, om het aandenken van Mozes in ere te houden. De schrijfwijze met de hangende Nun is zeer oud, zodat ook de Septuaginta "Manasse" vertaalt, en merkwaardig is het, dat reeds in 1 Chronicles 23:16 van de kinderen van Gersom alleen de eerstgeborene, Sebuël, genoemd wordt, terwijl het van Eliëzer, Mozes tweede zoon, uitdrukkelijk gezegd wordt, dat hij behalve zijn eerstgeborene, Rehabja, geen anderen had. Die naamsverandering is ook door Kimchi en andere Joodse leraars erkend..

In sommige uitgaven van de Septuaginta lezen we: de zoon van Mozes. Alzo heeft ook Hiëronymus. In de uitgave van Theodoretus lezen we: de zoon van Manasse, de zoon van Gersom de zoon van Mozes..

2) Om meer dan een reden (zie Judges 18:31) kan hier niet gedacht worden aan de wegvoering van de tien stammen en de Assyrische ballingschap, maar hebben wij zonder twijfel te denken aan een in de Heilige Schrift niet nader verhaalde gebeurtenis, waardoor het gericht van God in bijzondere mate over de afgodische Danieten kwam, in dezelfde tijd dat Israël door het verlies van de ark van het verbond zo diep vernederd werd. Door Samuëls reformatorische werkzaamheid (1 Samuel 7:3vv.) werden wel degenen, die te Laïs achtergebleven waren, tot boete opgewekt (1 Samuel 3:20), zodat bij het afhalen van de ark door David (1 Chronicles 13:1vv.) en bij Salomo's tempelwijding (1 Kings 8:65) de Danieten zeker niet gemist zijn. Bovendien werd hun stad later weer de plaats voor een van de beide kalveren, die Jerobeam in het noorden en in het zuiden van zijn rijk liet oprichten (1 Kings 12:28vv.)..

Deze opgave is onduidelijk. Zij kan echter moeilijk iets anders beduiden, als de wegvoering van de bevolking, d.i. van de inwoners van Dan en de omstreken in ballingschap. De meeste uitleggers denken aan de Assyrische ballingschap, of aan de wegvoering van de noordelijke stammen van Israël, de bevolking van Gilead, Galileeërs en van de stam Nafthali, waarin Laïs-Dan lag, door Tiglath-Pilezer (2 Kings 15:29). Maar daarmee stemt de mededeling, in het volgende vers gedaan, volstrekt niet. Het huis van God, d.i. de Mozaïsche tabernakel vinden wij in Silo, waar de vergadering onder Jozua haar geplaatst had, nog onder Eli en Samuël (1 Samuel 1:3; 1 Samuel 3:21; 1 Samuel 4:3). Onder Saul was zij reeds te Nob (1 Samuel 21:1) en onder de regering van David te Gibeon (1 Chronicles 16:39; 1 Chronicles 21:29). Daarom heeft "het huis van God" tot op de regering van Saul in Silo gestaan en is daar later niet weer teruggekomen. Wanneer alzo het door de Danieten opgerichte beeld van Micha in Dan zo lang was, als het huis van God te Silo, zo kunnen ook Jonathans zonen slechts hoogstens tot Sauls tijden, maar volstrekt niet tot de Assyrische ballingschap, priesters bij die eredienst, of bij dat heiligdom in Dan geweest zijn. Hierbij komen nog andere dingen, die het voortbestaan van deze Danitische beeldendienst tot aan de Assyrische ballingschap hoogst onwaarschijnlijk maken, ja volstrekt uitsluiten. Al moesten wij geen gewicht leggen op het feit, dat de Israëlieten onder Samuël, tengevolge van zijn last, om zich tot de Heere te bekeren, de Bals en Astharth wegdeden, zo is het toch nauwelijks geloofwaardig, dat onder David, naast de door hem herstelde eredienst van de HEERE, te Dan de beeldendienst zou hebben voortbestaan en dat dit door deze koning, die gedurig door herhaalde oorlogen in het noorden van zijn rijk moest zijn, niet zou bemerkt en dus afgeschaft zou zijn. Nog meer ongelofelijk is de voortduring daarvan na de bouw van Salomo's tempel, omdat alle mannen van Israël en alle oudsten en stamhoofden op Salomo's bevel te Jeruzalem kwamen, om de inwijding van dit heerlijk nationaal heiligdom bij te wonen. Eindelijk is het volstrekt ondenkbaar om aan te nemen het voortbestaan van de beeldendienst te Dan door het feit, dat Jerobeam bij de instelling van de gouden kalverendienst een te Dan opstelde en daarbij priesters uit het gehele volk aanstelde, die niet tot de zonen van Levi behoorden. Had toen te Dan nog een beeldendienst met Levitische priesters bestaan, zo zou Jerobeam dan gewis niet nog een tweede soortgelijke dienst onder niet-Levitische priesters hebben ingesteld..

Ongetwijfeld hebben wij hier te denken aan een wegvoering van de Danieten onder het begin van de regering van koning Saul, al wordt deze ons niet nader bericht. De schrijver rekent er echter mee, dat zijn lezers ermee bekend zijn..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Judges 18". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/judges-18.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile