Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Judges 19". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/judges-19.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Judges 19". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, RICHTEREN 19Judges 19:1.
DE MANNEN VAN GIBEA BEGAAN EEN SCHANDELIJKE DAAD.
I. Judges 19:1-Judges 19:30. Het tweede aanhangsel (17, inleiding) bevat het verhaal van een gebeurtenis uit het begin van de tijd van de richters. Het vertelt ons, hoe een Leviet, die zich in het noordelijk deel van Efraïms gebergte ophield, zijn bijvrouw, die hem ontrouw geworden was, te Bethlehem-Juda ging zoeken. Op de terugreis van daar overnacht hij te Gibea; in de stam van Benjamin vindt hij bij een vreemdeling van deze stad gastvrije opname, maar de ingezetenen van de plaats willen aan hem dezelfde zonde plegen, als eens de Sodomieten aan de beide gasten van Lot (Genesis 19:4vv.). Hij geeft zijn bijvrouw aan hen over en vindt haar de volgende morgen dood voor de deur van het huis liggen; hij neemt het lijk van de mishandelde vrouw mee naar huis, snijdt haar in 12 stukken, die hij in alle stammen van Israël zendt en roept hen door dit bloedig teken tot wraak tegen de bewoners van Gibea op.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, RICHTEREN 19Judges 19:1.
DE MANNEN VAN GIBEA BEGAAN EEN SCHANDELIJKE DAAD.
I. Judges 19:1-Judges 19:30. Het tweede aanhangsel (17, inleiding) bevat het verhaal van een gebeurtenis uit het begin van de tijd van de richters. Het vertelt ons, hoe een Leviet, die zich in het noordelijk deel van Efraïms gebergte ophield, zijn bijvrouw, die hem ontrouw geworden was, te Bethlehem-Juda ging zoeken. Op de terugreis van daar overnacht hij te Gibea; in de stam van Benjamin vindt hij bij een vreemdeling van deze stad gastvrije opname, maar de ingezetenen van de plaats willen aan hem dezelfde zonde plegen, als eens de Sodomieten aan de beide gasten van Lot (Genesis 19:4vv.). Hij geeft zijn bijvrouw aan hen over en vindt haar de volgende morgen dood voor de deur van het huis liggen; hij neemt het lijk van de mishandelde vrouw mee naar huis, snijdt haar in 12 stukken, die hij in alle stammen van Israël zendt en roept hen door dit bloedig teken tot wraak tegen de bewoners van Gibea op.
Vers 1
1. Het gebeurde ook in die dagen, toen er geen koning was in Israël (Judges 17:6; Judges 18:1), dat er een Levitisch men was verkerende als vreemdeling, 1) zich buiten de Levieten stand ophoudende aan de zijden van het gebergte van Efraïm, in die streek van Silo, waar de tabernakel stond (Judges 19:18), die zich een vrouw, een bijvrouw, 2) nam (Genesis 16:3; Genesis 22:24; Genesis 25:1 Exodus 21:7vv. Judges 8:31) van Bethlehem-Juda.1) Ook: "Jud 17:7"
2) Van de wettige vrouwen, die in het genot van alle burgerlijke rechten waren, en van wie de Hebreeuwse mannen er meer dan een mochten hebben, zijn de bijvrouwen of vrouwen van de tweeden rang te onderscheiden die, zoals wij gezien hebben, geen gelijke rechten met de eerste hadden, maar ook geenszins slechts concubienen waren. Zij werden zonder verdere formaliteiten (bruidsgschenk, bruiloft) genomen, en konden gemakkelijker weggezonden worden (Deuteronomy 21:10vv.). Zij waren of dienstmaagden van de eerste vrouw en als zodanig aan deze onderworpen, of gekochte maagden, of vrouwen die door koop verkregen of krijgsgevangen gemaakt waren. Haar kinderen erfden niet met de wettige kinderen, maar werden met geschenken weggezonden. Dat ook zij de man naar willekeur zouden hebben kunnen verlaten, zoals vele uitleggers ten gunste van de bijvrouw aannemen, is een veronderstelling zonder grond; zij moesten veeleer haar mannen trouw zijn, zoals dan ook de wetten uit Leviticus 8:1 haar betroffen. Intussen stond op echtbreuk met een bijvrouw de steniging niet, maar volgens Leviticus 9:20vv. behalve lichamelijke kastijding voor de schuldige man, als kerkelijke boete een schuldoffer, en volgens de overlevering de geseling (40 slagen) voor de schuldige vrouw. Het is dus van de zijde van de Leviet een bijzondere verschoning, wanneer hij zijn trouweloos bijvrouw nagaat en haar weer probeert te verkrijgen..
Daarom dat deze man zijn vrouw de verzoening aanbood en haar, ondanks haar misdaad, weer liefde wilde verzekeren, geeft hij een schoon beeld van de Here Jezus, die de mens nagaat en door Zijn boden vriendelijk met hem laat spreken, hoewel deze zich van Hem verwijderd heeft (2 Corinthians 5:20; Jeremiah 3:1,Jeremiah 3:12 Jeremiah 3:2. Maar zijn bijvrouw hoereerde, 1) bij hem zijnde, en trok uit vrees voor straf van hem weg naar haar vaders huis, tot Bethlehem-Juda, en zij was aldaar enige dagen, te weten vier maanden.
1) Sommigen zijn van mening, dat dit hoereren in een oneigenlijke zin moet worden opgevat, in de zin van, alle liefde jegens haar man prijsgeven, hem verlaten en weer tot haar vaders huis terugkeren. De LXX vertaalt: Maar zijn bijvrouw gedroeg zich jegens hem met een onverzoenbare geest. Ook de Chaldese vertaling vat het in die zin op. Tegen deze opvatting is weinig in te brengen, te meer omdat in Judges 19:3 gezegd wordt, dat Hij optrok, om naar haar hart te spreken, wat beduidt, vriendelijk met haar te spreken, zodat haar weerzin tegen hem week..
Vers 1
1. Het gebeurde ook in die dagen, toen er geen koning was in Israël (Judges 17:6; Judges 18:1), dat er een Levitisch men was verkerende als vreemdeling, 1) zich buiten de Levieten stand ophoudende aan de zijden van het gebergte van Efraïm, in die streek van Silo, waar de tabernakel stond (Judges 19:18), die zich een vrouw, een bijvrouw, 2) nam (Genesis 16:3; Genesis 22:24; Genesis 25:1 Exodus 21:7vv. Judges 8:31) van Bethlehem-Juda.1) Ook: "Jud 17:7"
2) Van de wettige vrouwen, die in het genot van alle burgerlijke rechten waren, en van wie de Hebreeuwse mannen er meer dan een mochten hebben, zijn de bijvrouwen of vrouwen van de tweeden rang te onderscheiden die, zoals wij gezien hebben, geen gelijke rechten met de eerste hadden, maar ook geenszins slechts concubienen waren. Zij werden zonder verdere formaliteiten (bruidsgschenk, bruiloft) genomen, en konden gemakkelijker weggezonden worden (Deuteronomy 21:10vv.). Zij waren of dienstmaagden van de eerste vrouw en als zodanig aan deze onderworpen, of gekochte maagden, of vrouwen die door koop verkregen of krijgsgevangen gemaakt waren. Haar kinderen erfden niet met de wettige kinderen, maar werden met geschenken weggezonden. Dat ook zij de man naar willekeur zouden hebben kunnen verlaten, zoals vele uitleggers ten gunste van de bijvrouw aannemen, is een veronderstelling zonder grond; zij moesten veeleer haar mannen trouw zijn, zoals dan ook de wetten uit Leviticus 8:1 haar betroffen. Intussen stond op echtbreuk met een bijvrouw de steniging niet, maar volgens Leviticus 9:20vv. behalve lichamelijke kastijding voor de schuldige man, als kerkelijke boete een schuldoffer, en volgens de overlevering de geseling (40 slagen) voor de schuldige vrouw. Het is dus van de zijde van de Leviet een bijzondere verschoning, wanneer hij zijn trouweloos bijvrouw nagaat en haar weer probeert te verkrijgen..
Daarom dat deze man zijn vrouw de verzoening aanbood en haar, ondanks haar misdaad, weer liefde wilde verzekeren, geeft hij een schoon beeld van de Here Jezus, die de mens nagaat en door Zijn boden vriendelijk met hem laat spreken, hoewel deze zich van Hem verwijderd heeft (2 Corinthians 5:20; Jeremiah 3:1,Jeremiah 3:12 Jeremiah 3:2. Maar zijn bijvrouw hoereerde, 1) bij hem zijnde, en trok uit vrees voor straf van hem weg naar haar vaders huis, tot Bethlehem-Juda, en zij was aldaar enige dagen, te weten vier maanden.
1) Sommigen zijn van mening, dat dit hoereren in een oneigenlijke zin moet worden opgevat, in de zin van, alle liefde jegens haar man prijsgeven, hem verlaten en weer tot haar vaders huis terugkeren. De LXX vertaalt: Maar zijn bijvrouw gedroeg zich jegens hem met een onverzoenbare geest. Ook de Chaldese vertaling vat het in die zin op. Tegen deze opvatting is weinig in te brengen, te meer omdat in Judges 19:3 gezegd wordt, dat Hij optrok, om naar haar hart te spreken, wat beduidt, vriendelijk met haar te spreken, zodat haar weerzin tegen hem week..
Vers 7
7. Maar de man stond op om weg te trekken. Toen drong hem zijn schoonvader, deze hield zo sterk bij hem aan, dat hij zich liet overhalen, en daar opnieuw overnachtte.1)1) Wij moeten twee uitersten vermijden; het ene, dat wij niet te lichtzinnig onze plicht en ons beroep verzuimen en het andere, dat wij niet te stijfhoofdig en te onachtzaam zijn ten opzichte van onze plicht jegens onze vrienden en ten opzichte van hun vriendschapsbetuiging jegens ons (Jud 19:7)..
Vers 7
7. Maar de man stond op om weg te trekken. Toen drong hem zijn schoonvader, deze hield zo sterk bij hem aan, dat hij zich liet overhalen, en daar opnieuw overnachtte.1)1) Wij moeten twee uitersten vermijden; het ene, dat wij niet te lichtzinnig onze plicht en ons beroep verzuimen en het andere, dat wij niet te stijfhoofdig en te onachtzaam zijn ten opzichte van onze plicht jegens onze vrienden en ten opzichte van hun vriendschapsbetuiging jegens ons (Jud 19:7)..
Vers 10
10. Maar de man wilde niet overnachten, maar stond op, 1) hoewel het reeds middag was, en trok weg, in noordelijke richting van Bethlehem, en kwam na een reis van twee uur, tot tegenover Jebus (d.i. Jeruzalem "Joshua 15:63), en met hem het paar gezadelde ezels, die tevens voldoende leeftocht droegen (Judges 19:19), ook was zijn bijvrouw met hem.1) Dat de schoonvader de Leviet zo lang ophield, heeft waarschijnlijk zijn reden daarin, dat hij zich wilde overtuigen van de oprechtheid van de verzoening, en hij hem voor het geleden onrecht des te meer goed wilde doen..
Het gaat altijd zo bij zwakke mensen. Eerst onnodig talmen, dan grote overhaasting..
Vers 10
10. Maar de man wilde niet overnachten, maar stond op, 1) hoewel het reeds middag was, en trok weg, in noordelijke richting van Bethlehem, en kwam na een reis van twee uur, tot tegenover Jebus (d.i. Jeruzalem "Joshua 15:63), en met hem het paar gezadelde ezels, die tevens voldoende leeftocht droegen (Judges 19:19), ook was zijn bijvrouw met hem.1) Dat de schoonvader de Leviet zo lang ophield, heeft waarschijnlijk zijn reden daarin, dat hij zich wilde overtuigen van de oprechtheid van de verzoening, en hij hem voor het geleden onrecht des te meer goed wilde doen..
Het gaat altijd zo bij zwakke mensen. Eerst onnodig talmen, dan grote overhaasting..
Vers 13
13. Voorts zei hij tot zijn jongen, toen zij Jeruzalem reeds een eind achter zich hadden en de zon aan het dalen was: Ga voort, drijf de ezels aan, dat wij tot een van die plaatsen naderen, die voor ons liggen, en te Gibea 1) of liever, als het mogelijk is te Rama (Joshua 18:25) overnachten.1) Ten noorden van Jeruzalem vinden wij een rij van plaatsen met zeer gelijke namen. Omdat een verwisseling van naam zeer mogelijk is, moet ons de ligging van deze plaatsen eerst duidelijk zijn. 1e. Het meest noordelijk, nog aan de overzijde van de weg naar Sichem, ligt Gibea, het tegenwoordige Dschibia, dat de meeste uitleggers voor de Joshua 24:33 vermelde stad van de hogepriester Pinehas houden. 2e. Zuidelijk, dicht onder Michmas, ligt de priesterstad Geba (Joshua 18:24; Joshua 21:17), thans Dscheba genoemd, op een hoogte, langs wier noordelijke voet de Wady Suweinit loopt. Na de scheuring van het rijk was zij de noordelijke grensstad van het rijk van Juda (2 Kings 23:8). 3e. Dicht daarbij, nog geen uur westelijk, lag Rama, heden er-Rm, een nietig dorp met overblijfsels van puinhopen. 4e. Meer zuidelijk beneden Geba en Rama, vinden wij het op deze plaats genoemde Gibea, geboorteplaats en residentie van koning Saul, op of aan de heuvel Tell el Phuleil gelegen. 5e. Een ander, in Joshua 15:57 vermeld Gibea lag op het gebergte van Juda. Robinson meent, dat het het tegenwoordige Dscheba is, dat ten zuidwesten van Bethlehem, enigzins oostelijk van Damin, op kogelvormige heuvels gelegen is. Die ligging past echter niet bij de groep van steden in Jozua genoemd, en 6e. Westwaarts van Rama en het Gibea van Saul ligt Gibeon, het tegenwoordige el Dschib (Joshua 9:3; Joshua 18:25; Joshua 21:17)..
Vers 13
13. Voorts zei hij tot zijn jongen, toen zij Jeruzalem reeds een eind achter zich hadden en de zon aan het dalen was: Ga voort, drijf de ezels aan, dat wij tot een van die plaatsen naderen, die voor ons liggen, en te Gibea 1) of liever, als het mogelijk is te Rama (Joshua 18:25) overnachten.1) Ten noorden van Jeruzalem vinden wij een rij van plaatsen met zeer gelijke namen. Omdat een verwisseling van naam zeer mogelijk is, moet ons de ligging van deze plaatsen eerst duidelijk zijn. 1e. Het meest noordelijk, nog aan de overzijde van de weg naar Sichem, ligt Gibea, het tegenwoordige Dschibia, dat de meeste uitleggers voor de Joshua 24:33 vermelde stad van de hogepriester Pinehas houden. 2e. Zuidelijk, dicht onder Michmas, ligt de priesterstad Geba (Joshua 18:24; Joshua 21:17), thans Dscheba genoemd, op een hoogte, langs wier noordelijke voet de Wady Suweinit loopt. Na de scheuring van het rijk was zij de noordelijke grensstad van het rijk van Juda (2 Kings 23:8). 3e. Dicht daarbij, nog geen uur westelijk, lag Rama, heden er-Rm, een nietig dorp met overblijfsels van puinhopen. 4e. Meer zuidelijk beneden Geba en Rama, vinden wij het op deze plaats genoemde Gibea, geboorteplaats en residentie van koning Saul, op of aan de heuvel Tell el Phuleil gelegen. 5e. Een ander, in Joshua 15:57 vermeld Gibea lag op het gebergte van Juda. Robinson meent, dat het het tegenwoordige Dscheba is, dat ten zuidwesten van Bethlehem, enigzins oostelijk van Damin, op kogelvormige heuvels gelegen is. Die ligging past echter niet bij de groep van steden in Jozua genoemd, en 6e. Westwaarts van Rama en het Gibea van Saul ligt Gibeon, het tegenwoordige el Dschib (Joshua 9:3; Joshua 18:25; Joshua 21:17)..
Vers 15
15. Toen zij zo het overblijfsel van Benjamin naar hun land lieten gaan, berouwde het het volk opnieuw over Benjamin, omdat de HEERE een scheuring gemaakt had in de stammen van Israël. 1)1) Hoewel reeds twee derde van de overgeblevenen van vrouwen voorzien waren, wilden zij toch voor het laatste derde deel gelijke zorg als voor het geheel dragen, omdat het bij zo weinigen des te meer op enkelen aankwam.. Met deze woorden wordt de volgende gebeurtenis ingeleid, om daarmee te verklaren, om welke reden Israël tot de maagdenroof aanmaande..
19. Toen zeiden zij, reeds op een gedachte gekomen, om zich uit deze moeilijkheid te helpen: Ziet, er is een feest van de HEERE 1) te Silo, van jaar tot jaar, dat gehouden wordt tegen het noorden van het huis van God, (Beth-el) tegende opgang van de zon, aan de hoge weg, 2) die opgaat van het huis van God, (Beth-el) naar Sichem, en tegen het zuiden van Lebna3) (= wierook). De viering van dat feest is nabij, dan is er gelegenheid, dat elk van die tweehonderd voor zich een maagd rove; de plaats is voordie roof zeer geschikt, omdat de Benjaminieten langs de straat tussen Bethel en Sichem gemakkelijk naar hun land kunnen komen, voordat de burgers van Silo tijd hebben, om hen te achtervolgen en in te halen.
1)Waarschijnlijk het zevende Paasfeest, wanneer de dochters van Silo in reien dansten buiten de stad, in navolging van de dansen van de Israëlitische vrouwen aan de Rode Zee (Exodus 15:20)..
2) Dit kan ook vertaald worden, en dan is het duidelijker: Oostelijk van de hoge weg..
3) Nu Luhba, noordwestelijk van het tegenwoordige Seilun. De opgave is zo nauwkeurig mogelijk, om de Benjaminieten te beduiden, dat zij heel gemakkelijk die roof konden volbrengen..
Vers 15
15. Toen zij zo het overblijfsel van Benjamin naar hun land lieten gaan, berouwde het het volk opnieuw over Benjamin, omdat de HEERE een scheuring gemaakt had in de stammen van Israël. 1)1) Hoewel reeds twee derde van de overgeblevenen van vrouwen voorzien waren, wilden zij toch voor het laatste derde deel gelijke zorg als voor het geheel dragen, omdat het bij zo weinigen des te meer op enkelen aankwam.. Met deze woorden wordt de volgende gebeurtenis ingeleid, om daarmee te verklaren, om welke reden Israël tot de maagdenroof aanmaande..
19. Toen zeiden zij, reeds op een gedachte gekomen, om zich uit deze moeilijkheid te helpen: Ziet, er is een feest van de HEERE 1) te Silo, van jaar tot jaar, dat gehouden wordt tegen het noorden van het huis van God, (Beth-el) tegende opgang van de zon, aan de hoge weg, 2) die opgaat van het huis van God, (Beth-el) naar Sichem, en tegen het zuiden van Lebna3) (= wierook). De viering van dat feest is nabij, dan is er gelegenheid, dat elk van die tweehonderd voor zich een maagd rove; de plaats is voordie roof zeer geschikt, omdat de Benjaminieten langs de straat tussen Bethel en Sichem gemakkelijk naar hun land kunnen komen, voordat de burgers van Silo tijd hebben, om hen te achtervolgen en in te halen.
1)Waarschijnlijk het zevende Paasfeest, wanneer de dochters van Silo in reien dansten buiten de stad, in navolging van de dansen van de Israëlitische vrouwen aan de Rode Zee (Exodus 15:20)..
2) Dit kan ook vertaald worden, en dan is het duidelijker: Oostelijk van de hoge weg..
3) Nu Luhba, noordwestelijk van het tegenwoordige Seilun. De opgave is zo nauwkeurig mogelijk, om de Benjaminieten te beduiden, dat zij heel gemakkelijk die roof konden volbrengen..
Vers 18
18. En hij zei tot hem: Wij trekken door van Bethlehem-Juda tot aan de zijden van het gebergte van Efraïm, van waar ik ben, en wat mijn reis betreft, ik was naar Bethlehem-Juda getrokken, om huiselijke zaken, maar ik trek nu weer naar het huis van de HEERE, 1) en er is niemand, die mij in huis neemt, daarom ben ik genoodzaakt op de straat te overnachten (Genesis 19:2).1)Woordelijk: "Ik trek met het huis van de Heere," dat is: "ik ben een Leviet, die in het huis van de Heere dien, desalniettemin ontvangt mij niemand; " alsof hij wilde zeggen, zoals Seb. Schmidt verklaart: "De Heere heeft mij verwaardigd, dat ik Hem als een Leviet in Zijn huis dien, maar van het volk van God wil niemand zich verwaardigen, dat hij mij in zijn huis herberge..
De bedoeling is niet, dat hij trekt naar het huis van de Heere, maar dat hij in de dienst van God is. Hij heeft toch gezegd, dat hij trok naar het gebergte van Efraïm en dus niet naar Silo, waar het heiligdom van de Heere stond..
Het is zijn bedoeling te klagen over de slechte behandeling, dat hij, een Leviet, een dienstknecht van God, moet overnachten op straat, omdat niemand hem in zijn huis opneemt..
Vers 18
18. En hij zei tot hem: Wij trekken door van Bethlehem-Juda tot aan de zijden van het gebergte van Efraïm, van waar ik ben, en wat mijn reis betreft, ik was naar Bethlehem-Juda getrokken, om huiselijke zaken, maar ik trek nu weer naar het huis van de HEERE, 1) en er is niemand, die mij in huis neemt, daarom ben ik genoodzaakt op de straat te overnachten (Genesis 19:2).1)Woordelijk: "Ik trek met het huis van de Heere," dat is: "ik ben een Leviet, die in het huis van de Heere dien, desalniettemin ontvangt mij niemand; " alsof hij wilde zeggen, zoals Seb. Schmidt verklaart: "De Heere heeft mij verwaardigd, dat ik Hem als een Leviet in Zijn huis dien, maar van het volk van God wil niemand zich verwaardigen, dat hij mij in zijn huis herberge..
De bedoeling is niet, dat hij trekt naar het huis van de Heere, maar dat hij in de dienst van God is. Hij heeft toch gezegd, dat hij trok naar het gebergte van Efraïm en dus niet naar Silo, waar het heiligdom van de Heere stond..
Het is zijn bedoeling te klagen over de slechte behandeling, dat hij, een Leviet, een dienstknecht van God, moet overnachten op straat, omdat niemand hem in zijn huis opneemt..
Vers 19
19. En toch behoeven wij niets dan een dak, omdat toch onze ezels zowel stro als voer hebben, en ook brood en wijn is voor mij en voor deze dienstmaagd, en voor de jongen, die bij uw knechten is (die bij mij, uw dienstknecht, is): er is aan geen ding gebrek. Zo zullen wij hem, die ons herbergen wil, geen onkosten veroorzaken.Vers 19
19. En toch behoeven wij niets dan een dak, omdat toch onze ezels zowel stro als voer hebben, en ook brood en wijn is voor mij en voor deze dienstmaagd, en voor de jongen, die bij uw knechten is (die bij mij, uw dienstknecht, is): er is aan geen ding gebrek. Zo zullen wij hem, die ons herbergen wil, geen onkosten veroorzaken.Vers 21
21. En let erop, en ziet, als de dochters van Silo uitgegaan zullen zijn, om met reien te dansen, zo komt gij voort uit de wijngaarden, en schaakt u, een ieder zijn vrouwuit de dochters van Silo, en gaat met uw roof spoedig heen in het land van Benjamin. 1)1) Zij wisten, dat geen van hun eigen dochters aldaar zouden wezen, zodat niet kon gezegd worden, dat zij aan hen waren gegeven, want hun vaders wisten niet van de zaak. Een onaangename uitvlucht is beter dan in het geheel geen, teneinde het verbreken van de eed te verhoeden. Nochthans ware het beter omzichtig te zijn in het doen van geloften, opdat naderhand geen oorzaak gevonden wordt, om te zeggen voor het aangezicht van de Engel, dat het een dwaling was..
22. En het zal geschieden, wanneer haar vaders of haar broeders zullen komen, om voor ons te rechten, om u bij ons aan te klagen en ons op te roepen tot bestraffing van u, zo beloven wij u, dat wij hen zullen tevreden stellen en tot hen zullen zeggen: Zijt hun om onzentwil genadig; wij hebben die raad gegeven, omdat wij geen vrouw voor een ieder van hen in deze strijd tegen Jabes (Judges 19:10vv.) genomen hebben, slechts 400 maagden voor de 600 mannen gevonden hebben. Gij hebt uw eed nietgebroken, want gij hebt ze hun niet gegeven, dat gij op deze tijd1) schuldig zou zijn, uw dochters zijn buiten uw schuld en buiten uw weten u ontroofd.
1) In het Hebreeuws Kaëth. Dit betekent hier nu. De bedoeling is, gij hebt ze hun niet vrijwillig gegeven, want dan zou gij schuldig staan, maar nu niet, omdat zij u ontnomen zijn door schaking.. 23. En de kinderen van Benjamin deden alzo, zoals de oudsten hun geraden hadden, en voerden naar hun getal tweehonderd vrouwen weg, van de reiende dochters 1) ophet jaarfeest te Silo, die zij roofden; en zij trokken heen en keerden weer tot hun erfenis, 2) en herbouwden de steden en woonden daarin. Zij breidden zich voorspoedig uit, zodat zij na 300 jaar weer een stam, hoewel altijd nog de kleinste in Israël, uitmaakten (1 Samuel 9:21 Psalms 69:28).
1) Een dergelijke geschiedenis lezen wij in de geschiedenis van Rome. Toen Romulus in 754 v. Chr. zijn stad gesticht had en deze door meestal ongehuwde personen bevolkt was geworden, weigerden de naburige volken hun dochters, aan deze van alle zijden tezamen gebrachte menigte te geven. Toen vond de Sabijnse maagdenroof plaats. Deze gebeurtenis staat in geen verband met de onze; het kan ons niet verwonderen, dat in de wereldgeschiedenis tweemaal een bijna gelijke daad voorkomt..
2) Van een aanklacht van de beroofde vaders en broeders lezen wij niets. Trouwens naar Judges 19:22 zou dit aan de zaak niets veranderd hebben, omdat de oversten op de hand van de Benjaminieten waren. Seb. Schmidt zegt terecht: Zonder twijfel hebben de vaders en de broeders ze terug verlangd van de Benjaminieten en ook van de Oudsten, zelfs zullen zij verlangd hebben, dat de Benjaminieten gestraft werden. Maar de Oudsten hebben hun gezegd, wat zij beloofd hadden te zullen zeggen, met welk antwoord de klagers zich tevreden hebben gesteld en is de zaak alzo tot een gelukkig einde gebracht..
25. In die dagen was er, zoals reeds in 17:6; 18:1, 19:1 opgemerkt is, geen koning in Israël; een ieder deed, wat recht was in zijn ogen, terwijl, wanneer een koning recht en gerechtigheid in hetland had voorgestaan, zulke dingen niet zouden hebben kunnen gebeuren.
Met deze slotbemerking vat de profetische geschiedschrijver zijn oordeel over deze geschiedenis in die woorden samen, waarin de gedachte ligt opgesloten, dat onder de regering van een koning, die recht en gerechtigheid in het Rijk handhaafde, zulke dingen niet konden gebeuren. Het ziet niet slechts op de geschiedenis met Benjamin, die niet te rechtvaardigen is, maar ook op het gebeurde met Jabes in Gilead..
Vers 21
21. En let erop, en ziet, als de dochters van Silo uitgegaan zullen zijn, om met reien te dansen, zo komt gij voort uit de wijngaarden, en schaakt u, een ieder zijn vrouwuit de dochters van Silo, en gaat met uw roof spoedig heen in het land van Benjamin. 1)1) Zij wisten, dat geen van hun eigen dochters aldaar zouden wezen, zodat niet kon gezegd worden, dat zij aan hen waren gegeven, want hun vaders wisten niet van de zaak. Een onaangename uitvlucht is beter dan in het geheel geen, teneinde het verbreken van de eed te verhoeden. Nochthans ware het beter omzichtig te zijn in het doen van geloften, opdat naderhand geen oorzaak gevonden wordt, om te zeggen voor het aangezicht van de Engel, dat het een dwaling was..
22. En het zal geschieden, wanneer haar vaders of haar broeders zullen komen, om voor ons te rechten, om u bij ons aan te klagen en ons op te roepen tot bestraffing van u, zo beloven wij u, dat wij hen zullen tevreden stellen en tot hen zullen zeggen: Zijt hun om onzentwil genadig; wij hebben die raad gegeven, omdat wij geen vrouw voor een ieder van hen in deze strijd tegen Jabes (Judges 19:10vv.) genomen hebben, slechts 400 maagden voor de 600 mannen gevonden hebben. Gij hebt uw eed nietgebroken, want gij hebt ze hun niet gegeven, dat gij op deze tijd1) schuldig zou zijn, uw dochters zijn buiten uw schuld en buiten uw weten u ontroofd.
1) In het Hebreeuws Kaëth. Dit betekent hier nu. De bedoeling is, gij hebt ze hun niet vrijwillig gegeven, want dan zou gij schuldig staan, maar nu niet, omdat zij u ontnomen zijn door schaking.. 23. En de kinderen van Benjamin deden alzo, zoals de oudsten hun geraden hadden, en voerden naar hun getal tweehonderd vrouwen weg, van de reiende dochters 1) ophet jaarfeest te Silo, die zij roofden; en zij trokken heen en keerden weer tot hun erfenis, 2) en herbouwden de steden en woonden daarin. Zij breidden zich voorspoedig uit, zodat zij na 300 jaar weer een stam, hoewel altijd nog de kleinste in Israël, uitmaakten (1 Samuel 9:21 Psalms 69:28).
1) Een dergelijke geschiedenis lezen wij in de geschiedenis van Rome. Toen Romulus in 754 v. Chr. zijn stad gesticht had en deze door meestal ongehuwde personen bevolkt was geworden, weigerden de naburige volken hun dochters, aan deze van alle zijden tezamen gebrachte menigte te geven. Toen vond de Sabijnse maagdenroof plaats. Deze gebeurtenis staat in geen verband met de onze; het kan ons niet verwonderen, dat in de wereldgeschiedenis tweemaal een bijna gelijke daad voorkomt..
2) Van een aanklacht van de beroofde vaders en broeders lezen wij niets. Trouwens naar Judges 19:22 zou dit aan de zaak niets veranderd hebben, omdat de oversten op de hand van de Benjaminieten waren. Seb. Schmidt zegt terecht: Zonder twijfel hebben de vaders en de broeders ze terug verlangd van de Benjaminieten en ook van de Oudsten, zelfs zullen zij verlangd hebben, dat de Benjaminieten gestraft werden. Maar de Oudsten hebben hun gezegd, wat zij beloofd hadden te zullen zeggen, met welk antwoord de klagers zich tevreden hebben gesteld en is de zaak alzo tot een gelukkig einde gebracht..
25. In die dagen was er, zoals reeds in 17:6; 18:1, 19:1 opgemerkt is, geen koning in Israël; een ieder deed, wat recht was in zijn ogen, terwijl, wanneer een koning recht en gerechtigheid in hetland had voorgestaan, zulke dingen niet zouden hebben kunnen gebeuren.
Met deze slotbemerking vat de profetische geschiedschrijver zijn oordeel over deze geschiedenis in die woorden samen, waarin de gedachte ligt opgesloten, dat onder de regering van een koning, die recht en gerechtigheid in het Rijk handhaafde, zulke dingen niet konden gebeuren. Het ziet niet slechts op de geschiedenis met Benjamin, die niet te rechtvaardigen is, maar ook op het gebeurde met Jabes in Gilead..
Vers 22
22. Toen zij nu hun hart vrolijk maakten, zich verkwikten aan spijs en drank, ziet, zo omringden de mannen van die stad, a) (mannen, die goddeloos, die Belialskinderen 1) waren); het huis, kloppende op de deur, en zij spraken tot de oude man, de heer des huizes, zeggende: Breng de man, die in uw huis gekomen is, naar buiten opdat wij hem bekennen. 2)a) Hosea9:9; 10:9
1) Ook: "Deuteronomy 13:13"
2) De stam van Benjamin, die Jakob in zijn zegen (Genesis 49:27) een wolf noemt, die `s morgens roof eet en `s avonds buit uitdeelt, was toen de meest krijgszuchtige stam. Er schijnen zich in deze genootschappen gevormd te hebben, die op enkele plaatsen samenleefden, geen gezinnen hadden en in het gebruik van wapens zich oefenden; een gedeelte van hen was bijzonder ervaren in het strijden met de linkerhand en het slingeren (20: 15vv.; 3:15). Uit hun wild, ongehuwd leven zou de afschuwelijke zonde, waaraan zij zich overgaven, enigszins verklaard kunnen worden..
Ook: "Genesis 19:5"
Ook hier kan het verzoek tweeledig worden opgevat. Of om hem te onderzoeken wie hij is, of om met hem de afschuwelijke zonde van homofilie te bedrijven. Precies zoals bij Lot..
Vers 22
22. Toen zij nu hun hart vrolijk maakten, zich verkwikten aan spijs en drank, ziet, zo omringden de mannen van die stad, a) (mannen, die goddeloos, die Belialskinderen 1) waren); het huis, kloppende op de deur, en zij spraken tot de oude man, de heer des huizes, zeggende: Breng de man, die in uw huis gekomen is, naar buiten opdat wij hem bekennen. 2)a) Hosea9:9; 10:9
1) Ook: "Deuteronomy 13:13"
2) De stam van Benjamin, die Jakob in zijn zegen (Genesis 49:27) een wolf noemt, die `s morgens roof eet en `s avonds buit uitdeelt, was toen de meest krijgszuchtige stam. Er schijnen zich in deze genootschappen gevormd te hebben, die op enkele plaatsen samenleefden, geen gezinnen hadden en in het gebruik van wapens zich oefenden; een gedeelte van hen was bijzonder ervaren in het strijden met de linkerhand en het slingeren (20: 15vv.; 3:15). Uit hun wild, ongehuwd leven zou de afschuwelijke zonde, waaraan zij zich overgaven, enigszins verklaard kunnen worden..
Ook: "Genesis 19:5"
Ook hier kan het verzoek tweeledig worden opgevat. Of om hem te onderzoeken wie hij is, of om met hem de afschuwelijke zonde van homofilie te bedrijven. Precies zoals bij Lot..
Vers 24
24. Ik wil u liever een ander voorstel doen. Ziet mijn dochter, die maagd is, en zijn bijvrouw, die zal ik nu uitbrengen, dat gij die schendt, en haar doet, wat goed is in uw ogen; maar doet aan deze man zo'n dwaas ding niet1) (Genesis 19:7,Genesis 19:8).1) Het recht van de gastvrijheid wordt ook door deze man, evenals door Lot, toen deze in dezelfde toestand was, voorbeeldiger gehouden, dan de vaderplicht: wij willen daarover niet verder uitweiden, maar alleen met Gregorius opmerken: "Een geringere zonde begaan, om een grotere te vermijden, is God een offer te brengen met een misdaad." Dat de booswichten later van hun eis afzien, en zich alleen met de bijvrouw tevreden stellen, hoewel zij dit tevoren hadden afgeslagen en het gebruik van het vrouwelijk geslacht eigenlijk tegen de natuur van hun zonde is, is niet zozeer uit de schoonheid van de vrouw, zoals Josefus wil te verklaren, als wel uit een leiding van de goddelijke Voorzienigheid. Dat Godsbestuur bewijst, dat noch het voorstel van de heer des huizes, noch de hulp van de gast nodig geweest zouden zijn, wanneer beiden slechts meer vertrouwen in de Heere gehad hadden, die hen wel in bescherming had kunnen nemen. De herinnering aan het voorbeeld van Lot lag voor de hand, maar men nam zich diens verkeerdheid ten voorbeeld, in plaats dat de hem ten dele geworden wonderbare hulp hen tot geloof opwekte. Nu het echter, door het klein geloof van haar gastheer en van haar man, met de vrouw zo ver komt, dat zij aan de moedwil van de mannen van Gibea wordt overgegeven, komt over haar een gericht van God, omdat zij vroeger tegen haar man ontrouw is geweest. God straft de zonde zeer dikwijls met zonde..
Vers 24
24. Ik wil u liever een ander voorstel doen. Ziet mijn dochter, die maagd is, en zijn bijvrouw, die zal ik nu uitbrengen, dat gij die schendt, en haar doet, wat goed is in uw ogen; maar doet aan deze man zo'n dwaas ding niet1) (Genesis 19:7,Genesis 19:8).1) Het recht van de gastvrijheid wordt ook door deze man, evenals door Lot, toen deze in dezelfde toestand was, voorbeeldiger gehouden, dan de vaderplicht: wij willen daarover niet verder uitweiden, maar alleen met Gregorius opmerken: "Een geringere zonde begaan, om een grotere te vermijden, is God een offer te brengen met een misdaad." Dat de booswichten later van hun eis afzien, en zich alleen met de bijvrouw tevreden stellen, hoewel zij dit tevoren hadden afgeslagen en het gebruik van het vrouwelijk geslacht eigenlijk tegen de natuur van hun zonde is, is niet zozeer uit de schoonheid van de vrouw, zoals Josefus wil te verklaren, als wel uit een leiding van de goddelijke Voorzienigheid. Dat Godsbestuur bewijst, dat noch het voorstel van de heer des huizes, noch de hulp van de gast nodig geweest zouden zijn, wanneer beiden slechts meer vertrouwen in de Heere gehad hadden, die hen wel in bescherming had kunnen nemen. De herinnering aan het voorbeeld van Lot lag voor de hand, maar men nam zich diens verkeerdheid ten voorbeeld, in plaats dat de hem ten dele geworden wonderbare hulp hen tot geloof opwekte. Nu het echter, door het klein geloof van haar gastheer en van haar man, met de vrouw zo ver komt, dat zij aan de moedwil van de mannen van Gibea wordt overgegeven, komt over haar een gericht van God, omdat zij vroeger tegen haar man ontrouw is geweest. God straft de zonde zeer dikwijls met zonde..
Vers 25
25. Maar de mannen wilden naar hem niet horen 1) en bleven op hun eis aandringen. Toen greep de man, de huisheer, met toestemming van de Leviet, de bijvrouw van de Leviet, en bracht haar uit tot hen daarbuiten. En zij bekenden haar, en waren met haar op de afschuwelijkste wijze bezig de gehele nacht tot aan de morgen, en lietenhaar gaan, als de dageraad oprees; 2) toen begaven zij zich naar hun woningen.1)Hardnekkige lust en begeerlijkheden zwemen naar een adder, die het oor toestopt; zij schroeien hun geweten met een brandijzer toe en maken deze dof en ongevoelig..
2) Ook onder Christenen kwamen dergelijke tonelen voor. Aan het einde van de 14de eeuw gebeurde het, dat een Thringer ridder een maagd schaakte; hij zette haar achter op het paard en wilde nog voor 10 uur Erfurt bereiken. De poort was reeds gesloten en hij was genoodzaakt met haar in het voor de stad gelegen ziekenhuis te gaan. De zieken, toen zij de schone vrouw zagen, vermoordden de ridder en schonden haar tot de dood toe. Na de ontdekking werd het huis met de schuldigen verbrand. (Falkenstein. Historie van Erfurt 277).. 28. En hij, nog niet vermoedende, dat zij dood was, zei tot haar: Sta op, en laat ons weggaan; maar niemand antwoordde. Toen bemerkte hij, hoe het was, en nam hij haar op de ezel, en de man maakte zich spoedig op, en trok naar zijn plaats,1) aan de zijde van het gebergte Efraïm.
1) Hieruit blijkt duidelijk, dat Gibea een door en door verdorven stad was. De Leviet zocht toch geen recht bij de overheid van die plaats, omdat hij wel van zijn huisheer zal vernomen hebben, dat bij haar geen recht tegen zulke diepe goddeloosheid was te verkrijgen. Er blijft hem nu geen ander middel over, dan bij de hoofden van de 12 stammen het besef van recht op te wekken en te doen ontwaken, opdat zo'n verschrikkelijke zaak zou worden gestraft. Hij bereikt zijn doel, door aan alle stammen een stuk van het lijk van zijn bijvrouw te zenden..
Vers 25
25. Maar de mannen wilden naar hem niet horen 1) en bleven op hun eis aandringen. Toen greep de man, de huisheer, met toestemming van de Leviet, de bijvrouw van de Leviet, en bracht haar uit tot hen daarbuiten. En zij bekenden haar, en waren met haar op de afschuwelijkste wijze bezig de gehele nacht tot aan de morgen, en lietenhaar gaan, als de dageraad oprees; 2) toen begaven zij zich naar hun woningen.1)Hardnekkige lust en begeerlijkheden zwemen naar een adder, die het oor toestopt; zij schroeien hun geweten met een brandijzer toe en maken deze dof en ongevoelig..
2) Ook onder Christenen kwamen dergelijke tonelen voor. Aan het einde van de 14de eeuw gebeurde het, dat een Thringer ridder een maagd schaakte; hij zette haar achter op het paard en wilde nog voor 10 uur Erfurt bereiken. De poort was reeds gesloten en hij was genoodzaakt met haar in het voor de stad gelegen ziekenhuis te gaan. De zieken, toen zij de schone vrouw zagen, vermoordden de ridder en schonden haar tot de dood toe. Na de ontdekking werd het huis met de schuldigen verbrand. (Falkenstein. Historie van Erfurt 277).. 28. En hij, nog niet vermoedende, dat zij dood was, zei tot haar: Sta op, en laat ons weggaan; maar niemand antwoordde. Toen bemerkte hij, hoe het was, en nam hij haar op de ezel, en de man maakte zich spoedig op, en trok naar zijn plaats,1) aan de zijde van het gebergte Efraïm.
1) Hieruit blijkt duidelijk, dat Gibea een door en door verdorven stad was. De Leviet zocht toch geen recht bij de overheid van die plaats, omdat hij wel van zijn huisheer zal vernomen hebben, dat bij haar geen recht tegen zulke diepe goddeloosheid was te verkrijgen. Er blijft hem nu geen ander middel over, dan bij de hoofden van de 12 stammen het besef van recht op te wekken en te doen ontwaken, opdat zo'n verschrikkelijke zaak zou worden gestraft. Hij bereikt zijn doel, door aan alle stammen een stuk van het lijk van zijn bijvrouw te zenden..
Vers 29
29. Toen hij nu in zijn huis kwam, zo nam hij een mes, en greep het lijk van zijn bijvrouw, en deelde haar met haar beenderen (woordelijk "naar haar beenderen", volgens de leden van haar lichaam (Leviticus1:6)). In twaalf stukken; en hij zond ze in alle gebieden van Israël, 1) tot de oudsten van elk van de 12 stammen een stuk, terwijlhij tevens door de overbrenger het afschuwelijke voorval liet vertellen en om wraak tegen de mannen van Gibea op te roepen.1) Dit is, opdat op een algemene vergadering van de stammen over deze zaak zou worden gesproken en besloten, wat men zou doen, om dit in het vervolg te voorkomen..
Vers 29
29. Toen hij nu in zijn huis kwam, zo nam hij een mes, en greep het lijk van zijn bijvrouw, en deelde haar met haar beenderen (woordelijk "naar haar beenderen", volgens de leden van haar lichaam (Leviticus1:6)). In twaalf stukken; en hij zond ze in alle gebieden van Israël, 1) tot de oudsten van elk van de 12 stammen een stuk, terwijlhij tevens door de overbrenger het afschuwelijke voorval liet vertellen en om wraak tegen de mannen van Gibea op te roepen.1) Dit is, opdat op een algemene vergadering van de stammen over deze zaak zou worden gesproken en besloten, wat men zou doen, om dit in het vervolg te voorkomen..
Vers 30
30. En het geschiedde, dat al wie het bloedige bewijs van die gebeurtenis te Gibea zag 1) zei: Dit is niet gebeurd noch gezien, van die dag af, dat de kinderen vanIsraël uit Egypte zijn vertrokken, dat wij een zelfstandig volk geweest zijn, tot op deze dag; legt uw hart daarop; bedenkt wat tot straf voor zo'n misdaad gedaan moet worden, geeft raad en spreekt!2)1) Hij toont hun, wat in Israël mogelijk is, en wat aan ieder in Israël zo goed als hem kan gebeuren. Iedere vrouw kon zodanige dingen ondergaan. Hij wijst daarmee op de anarchie, en wat deze in Israël tengevolge heeft, wanneer er geen recht van gastvrijheid meer bestaat, geen recht des huizes meer zeker is, wanneer heidense gruwelen, als in Sodom plaatsvinden..
2) De rechtvaardige Heere laat zondaars toe rechtvaardige wraak op elkaar uit te oefenen, en indien het hier beschreven toneel verschrikkelijk is, wat zullen de ontdekkingen van de dag van het gericht zijn? Wat een dankbaarheid zijn wij schuldig aan de Heere voor de beteugelingen door Zijn Voorzienigheid en de invloed van Zijn genade. Laat ieder van ons bedenken, hoe wij zullen ontkomen aan de toekomende toorn, hoe wij de zonden van onze eigen harten zullen doden, hoe wij de verzoekingen van de satan zullen weerstaan, en de besmettingen van de wereld ontvluchten..
Vers 30
30. En het geschiedde, dat al wie het bloedige bewijs van die gebeurtenis te Gibea zag 1) zei: Dit is niet gebeurd noch gezien, van die dag af, dat de kinderen vanIsraël uit Egypte zijn vertrokken, dat wij een zelfstandig volk geweest zijn, tot op deze dag; legt uw hart daarop; bedenkt wat tot straf voor zo'n misdaad gedaan moet worden, geeft raad en spreekt!2)1) Hij toont hun, wat in Israël mogelijk is, en wat aan ieder in Israël zo goed als hem kan gebeuren. Iedere vrouw kon zodanige dingen ondergaan. Hij wijst daarmee op de anarchie, en wat deze in Israël tengevolge heeft, wanneer er geen recht van gastvrijheid meer bestaat, geen recht des huizes meer zeker is, wanneer heidense gruwelen, als in Sodom plaatsvinden..
2) De rechtvaardige Heere laat zondaars toe rechtvaardige wraak op elkaar uit te oefenen, en indien het hier beschreven toneel verschrikkelijk is, wat zullen de ontdekkingen van de dag van het gericht zijn? Wat een dankbaarheid zijn wij schuldig aan de Heere voor de beteugelingen door Zijn Voorzienigheid en de invloed van Zijn genade. Laat ieder van ons bedenken, hoe wij zullen ontkomen aan de toekomende toorn, hoe wij de zonden van onze eigen harten zullen doden, hoe wij de verzoekingen van de satan zullen weerstaan, en de besmettingen van de wereld ontvluchten..