Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Ruth 1

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, RUTH 1

Ruth 1:1.

RUTH REIST MET NAOMI NAAR BETHLEHEM.

I. Ruth 1:1-Ruth 1:22. Ten gevolge van een hongersnood, die ten tijde van de richters in Kanan is uitgebroken, verhuist een man van Bethlehem-Juda, Elimelech genaamd, met zijn vrouw Naomi en zijn beide zonen, Machlon en Chiljon, naar het land van de Moabieten. Hier sterft de man. De beide zonen huwen met twee Moabitische dochters, Orpa en Ruth, en sterven de een na de ander zonder kinderen achter te laten. Na een tienjarig verblijf in het land van de Moabieten, vertrekt Naomi weer naar haar land, omdat zij hoort, dat de Heere zich weer genadig tot Zijn volk gewend en aan het land weer brood gegeven heeft. Van de beide, haar vergezellende schoondochters, keert Orpa op aandringen van Naomi terug, maar Ruth kan door geen dwangreden bewogen worden, om haar schoonmoeder te verlaten, en de God van Israël voor de afgoden van Moab te verruilen. Beide in Bethlehem aangekomen, wekken de opmerkzaamheid van de vrouwen op, en Naomi klaagt over het bittere leed, dat zij gedurende haar afwezigheid, heeft moeten ondervinden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, RUTH 1

Ruth 1:1.

RUTH REIST MET NAOMI NAAR BETHLEHEM.

I. Ruth 1:1-Ruth 1:22. Ten gevolge van een hongersnood, die ten tijde van de richters in Kanan is uitgebroken, verhuist een man van Bethlehem-Juda, Elimelech genaamd, met zijn vrouw Naomi en zijn beide zonen, Machlon en Chiljon, naar het land van de Moabieten. Hier sterft de man. De beide zonen huwen met twee Moabitische dochters, Orpa en Ruth, en sterven de een na de ander zonder kinderen achter te laten. Na een tienjarig verblijf in het land van de Moabieten, vertrekt Naomi weer naar haar land, omdat zij hoort, dat de Heere zich weer genadig tot Zijn volk gewend en aan het land weer brood gegeven heeft. Van de beide, haar vergezellende schoondochters, keert Orpa op aandringen van Naomi terug, maar Ruth kan door geen dwangreden bewogen worden, om haar schoonmoeder te verlaten, en de God van Israël voor de afgoden van Moab te verruilen. Beide in Bethlehem aangekomen, wekken de opmerkzaamheid van de vrouwen op, en Naomi klaagt over het bittere leed, dat zij gedurende haar afwezigheid, heeft moeten ondervinden.

Vers 1

1. In de dagen, toen in Israël, behalve de gewone richters, die met de ambtlieden (Deuteronomy 16:18) recht spraken, de voor buitengewone gevallen door God geroepen richters richtten, 1) en wel waarschijnlijk in de zevenjaar van verdrukking (1216-1209 v. C.), ten gevolge van de rooftochten van de Midianieten (Judges 6:1vv.), zo gebeurde het, dat er honger in het land was; daarom trok een man van Bethlehem (= huis van het brood) in de stam van Juda, te onderscheiden van Bethlehem in Zebulon (Joshua 19:15 Joshua 19:15), om als vreemdeling te verkeren, 2) zich een tijd lang op te houden totdat de nood voorbij was,in de velden van Moab, aan de overzijde van de Dode Zee (Numbers 21:11), hij en zijn vrouw, en zijn twee nog ongehuwde zonen.

1) Naar zuivere chronologische berekening valt de geboorte van David, die 70 jaar oud, in het jaar 1015 v. Chr., stierf in het jaar 1085, d.i. 9 of 10 jaar na de overwinning over de Filistijnen onder Samuël, of na het ophouden van hun 40-jarige heerschappij over Israël en slechts 97 jaar na de dood van Gideon. David nu was de jongste van de 8 zonen van Isaï. Rekenen wij nu zijn geboorte in het 50ste levensjaar van zijn vader, zo was Isaï in het eerste jaar van de 40-jarige onderdrukking van de Filistijnen, of 48 jaar na Gideons dood, geboren. Was nu wellicht ook Isaï een jongere zoon van Obed en zijn vader pas in diens 50ste levensjaar geboren, zo zou de geboorte van Obed in de laatste jaren van Gideon vallen. Hieruit volgt zoveel als ontwijfelbaar zeker, dat Boaz een tijdgenoot van Gideon was en dat de verhuizing van Elimelech naar Moab voorviel in de tijd van de Midianitische verdrukking..

2) Dit was niet, zoals de uitkomst geeft te zien, naar de wil van God. Dat wil zeggen, Elimelech had daartoe van God geen bevel, zoals Abraham dat had. De hongersnood was een straf van God vanwege de zonde van het volk, en nu lag het niet op zijn weg, die straf te ontvluchten, maar voor God in de schuld te vallen en Hem te smeken, om de straf af te wenden en dan tevens om met zijn volk zich te keren tegen de verdrukkers. Evenmin als Abraham naar Egypte mocht gaan, evenmin deze man naar Moab.. Wel heeft God ook deze daad willen gebruiken, om daardoor Zijn Raad, in betrekking tot Ruth, uit te voeren, maar dat heft de schuld van Elimelech niet op. Hij deed dit niet, opdat Gods Raad zou worden vervuld, maar om zijn eigen leven, zoals hij meende, van de dood te redden..

Vers 1

1. In de dagen, toen in Israël, behalve de gewone richters, die met de ambtlieden (Deuteronomy 16:18) recht spraken, de voor buitengewone gevallen door God geroepen richters richtten, 1) en wel waarschijnlijk in de zevenjaar van verdrukking (1216-1209 v. C.), ten gevolge van de rooftochten van de Midianieten (Judges 6:1vv.), zo gebeurde het, dat er honger in het land was; daarom trok een man van Bethlehem (= huis van het brood) in de stam van Juda, te onderscheiden van Bethlehem in Zebulon (Joshua 19:15 Joshua 19:15), om als vreemdeling te verkeren, 2) zich een tijd lang op te houden totdat de nood voorbij was,in de velden van Moab, aan de overzijde van de Dode Zee (Numbers 21:11), hij en zijn vrouw, en zijn twee nog ongehuwde zonen.

1) Naar zuivere chronologische berekening valt de geboorte van David, die 70 jaar oud, in het jaar 1015 v. Chr., stierf in het jaar 1085, d.i. 9 of 10 jaar na de overwinning over de Filistijnen onder Samuël, of na het ophouden van hun 40-jarige heerschappij over Israël en slechts 97 jaar na de dood van Gideon. David nu was de jongste van de 8 zonen van Isaï. Rekenen wij nu zijn geboorte in het 50ste levensjaar van zijn vader, zo was Isaï in het eerste jaar van de 40-jarige onderdrukking van de Filistijnen, of 48 jaar na Gideons dood, geboren. Was nu wellicht ook Isaï een jongere zoon van Obed en zijn vader pas in diens 50ste levensjaar geboren, zo zou de geboorte van Obed in de laatste jaren van Gideon vallen. Hieruit volgt zoveel als ontwijfelbaar zeker, dat Boaz een tijdgenoot van Gideon was en dat de verhuizing van Elimelech naar Moab voorviel in de tijd van de Midianitische verdrukking..

2) Dit was niet, zoals de uitkomst geeft te zien, naar de wil van God. Dat wil zeggen, Elimelech had daartoe van God geen bevel, zoals Abraham dat had. De hongersnood was een straf van God vanwege de zonde van het volk, en nu lag het niet op zijn weg, die straf te ontvluchten, maar voor God in de schuld te vallen en Hem te smeken, om de straf af te wenden en dan tevens om met zijn volk zich te keren tegen de verdrukkers. Evenmin als Abraham naar Egypte mocht gaan, evenmin deze man naar Moab.. Wel heeft God ook deze daad willen gebruiken, om daardoor Zijn Raad, in betrekking tot Ruth, uit te voeren, maar dat heft de schuld van Elimelech niet op. Hij deed dit niet, opdat Gods Raad zou worden vervuld, maar om zijn eigen leven, zoals hij meende, van de dood te redden..

Vers 3

3. En Elimelech, de man van Naomi, stierf 1) korte tijd na de verhuizing; maar zij werd overgelaten met haar twee zonen.

1) Wij handelen dwaas, wanneer wij menen het kruis te zullen ontlopen, dat op onze weg ligt en dat wij daarom behoorden op te nemen. Hadden alle Israëlieten gedaan zoals hij deed, het land Kanan zou dan welhaast ontvolkt geworden zijn (Ru 1:3)..

In plaats van met haar volk God om redding te smeken was deze familie heil gaan zoeken in het land van de vijanden, waar de afgoden gediend werden. Zij was niet heengegaan op bevel van God als een Abraham; zij waren gegaan in een land, waar God niet woonde. Hun uitgaan was niet onder de zegen van de Heere, daarom kon ook de uitslag niet gezegend zijn..

Vers 3

3. En Elimelech, de man van Naomi, stierf 1) korte tijd na de verhuizing; maar zij werd overgelaten met haar twee zonen.

1) Wij handelen dwaas, wanneer wij menen het kruis te zullen ontlopen, dat op onze weg ligt en dat wij daarom behoorden op te nemen. Hadden alle Israëlieten gedaan zoals hij deed, het land Kanan zou dan welhaast ontvolkt geworden zijn (Ru 1:3)..

In plaats van met haar volk God om redding te smeken was deze familie heil gaan zoeken in het land van de vijanden, waar de afgoden gediend werden. Zij was niet heengegaan op bevel van God als een Abraham; zij waren gegaan in een land, waar God niet woonde. Hun uitgaan was niet onder de zegen van de Heere, daarom kon ook de uitslag niet gezegend zijn..

Vers 4

4. Die namen zich Moabitische vrouwen, 1) dat volgens de wet wel niet verboden was, maar toch altijd veel bedenkelijks had, omdat de Moabieten afgodendienaars waren (Leviticus 18:21" en 1 Kings 11:7); de naam van de ene, de vrouw van Chiljon, was Orpa, en de naam van de andere vrouw, van Machlon, die tevens erfgenaam van het vaderlijk goed te Bethlehem was (4:10), Ruth En zij bleven aldaar, in het land van de Moabieten, omtrent tien jaar; zo keerden zij ook niet terug naar Kanan, nadat Gideon (Judges 8:28) de vrede hersteld had.

1) Het huwelijk met de Moabieten was niet verboden, wel met de Kananieten. Toch mocht geen enkel Moabiet in de vergadering komen (Deuteronomy 23:4)..

Vers 4

4. Die namen zich Moabitische vrouwen, 1) dat volgens de wet wel niet verboden was, maar toch altijd veel bedenkelijks had, omdat de Moabieten afgodendienaars waren (Leviticus 18:21" en 1 Kings 11:7); de naam van de ene, de vrouw van Chiljon, was Orpa, en de naam van de andere vrouw, van Machlon, die tevens erfgenaam van het vaderlijk goed te Bethlehem was (4:10), Ruth En zij bleven aldaar, in het land van de Moabieten, omtrent tien jaar; zo keerden zij ook niet terug naar Kanan, nadat Gideon (Judges 8:28) de vrede hersteld had.

1) Het huwelijk met de Moabieten was niet verboden, wel met de Kananieten. Toch mocht geen enkel Moabiet in de vergadering komen (Deuteronomy 23:4)..

Vers 5

5. En die twee, Machlon en Chiljon, stierven ook 1) zonder kinderen achter te laten; zo werd deze vrouw, Naomi, overgelaten, na haar twee zonen en na haar reedseerder gestorven man.

1) Toen Nami haar man verloren had, vestigde zij haar toegenegenheid en haar vertrouwen des te meer op haar zonen en zij meende, onder de schaduw van deze nog levende vertroostingen onder de heidenen te zullen leven, maar ziet zij verdorde, evenals de wonderboom, waarover Jona zich verblijd had met grote blijdschap (Ru 1:5)..

Ziet hier 1e. dat waar wij ook gaan, wij de dood niet kunnen ontvluchten, wiens onvermijdelijke pijlen aan alle plaatsen vliegen; 2e. dat wij geen voorspoed kunnen wachten, wanneer wij de weg van God verlaten. Hij, die zijn leven door zijwegen wil behouden, zal het verliezen; 3. dat de dood, wanneer hij in een gezin komt, dikwijls breuk op breuk maakt. De een is weggenomen om de ander voor te bereiden spoedig te volgen..

Ook ik was in Bethlehem geboren en mijn vaderland was het lieve Kanan. De heilige doop had mij opgenomen in het genadeverbond en in Gods erfdeel overgezet. Het verbond met Christus, de voor mij gestorven en opgestane Levensvorst, dat is mijn Bethlehem, mijn broodhuis, mijn thuis, en daar zijt ook gij thuis niet door het recht van de natuur, maar door het geestelijk recht van de genade. O, dat wij die woning nooit verlaten hadden. Welke goede namen hadden wij in dit Bethlehem. De naam van Elimelech en van zijn huisgenoten zal ons daaraan herinneren. Elimelech betekent "mijn God is koning." Zo was ook over ons gesproken door de Heilige doop: Uw God is koning en gij zijt een kind en erfgenaam van de grote Koning. Naomi betekent de vrolijke, en verheugd mogen ook wij zijn als leden van het lichaam van de Heere. In het stadje Bethlehem heeft de naam Machlon, "zanger" betekenis, want daar is het: "Psalmzingt de Here in uw hart". Daar wijst de naam Chiljon, "de volkomene" op de roeping van de kinderen van God om volkomen te worden, zoals Hij is, die hen geroepen heeft. Wie zal zo dwaas zijn, dit geestelijk huis te verlaten? En toch heeft Elimelech met vrouw en kinderen Bethlehem verlaten en is naar Moab verhuisd. De moeilijkheden dreven hen naar den vreemde. Ach ja, de moeilijkheden zijn het, die vele zielen uit de staat van de genade in de boze wereld drijven; zij herhalen de geschiedenis van de verloren zoon en dus verlaten van het vaderlijk huis. In dat huis is het hun te eentonig, de christelijke tucht behaagt hun niet. Daar kunnen zij niet in luidruchtigheid leven, niet vloeken, drinken, razen: hun streven, hun begeren is naar Moab, en helaas! Het is waar, in ons allen, die in zonde ontvangen en geboren zijn, is van nature een krachtige begeerte om naar Moab te reizen, aangeboren. In Moab moge nog menigeen van Lot en zijn geloof (Genesis 19:36vv.) vertellen, moge nog menige vrome herinnering in de mond van het volk leven, maar de Moabieten waren desalniettemin heidenen, afgodendienaars geworden, bovendien Israëls verklaarde vijanden (Numbers 22:2-Numbers 25:2), en dat was voor Elimelech geen goede omgeving. Ook de wereld heeft een zekere vrome buitenzijde. Vrome overleveringen worden niet veracht, men moet alleen niet al te vroom willen zijn. Goede spreuken en liederen worden ook nog gewaardeerd, maar zij moeten niet al te veel over Jezus handelen; en, wat ik u bidden mag, noemt bij de kinderen van de wereld de duivel niet, dat kunnen zij en dat kan de vorst van deze wereld niet verdragen. Goede werken, zedigheid en openlijke milddadigheid, zelfs vijandsliefde hebben ook in de wereld een goede naam, maar men moet van het menselijk verderf en de zonde niet spreken, de mens niet voorstellen als zonder enige verdienste, noch van het bloed van Christus getuigen, dat van alle zonden reinigt. Goed bezien is toch de wereld naar haar wezenlijke aard duisternis, is zij vijandig tegen Jezus, ondanks alle misleidende buitenzijden; en de goden, die men wierookt, zijn de Mammon, de begeerlijkheid van het vlees, de eer, de buik en de opperste van alle goden is het lieve Ik..

Wij denken aan de tijd, toen wij nog wereld waren; wat vrucht hadden wij toen van de dingen, waarover wij ons nu schamen, want het einde van ons werelds leven is de dood. Het gaat altijd van de Heiland af; het hart krijgt de dingen van deze wereld lief en laat zich steeds meer met de wereld in, evenals Elimelechs zonen heidense vrouwen namen. De ene heette Orpa, d.i. "de hardnekkige", de andere Ruth d.i. "de blote". Van zodanige aard zijn de echtgenoten van de kinderen van de wereld; hardnekkig tegenstreven tegen de vermaningen van het aanklagend geweten, blote ogen, die van de heerlijkheid van de staat van de genade niets zien; dat zijn de kentekenen van hen, die van God vervreemd zijn. Elimelech sterft: ach, in het leven van de wereld houdt het koninklijk bestuur van mijn God over mijn hart op; ik waan vrij te zijn in mijn zondendienst, de genade gaat verloren, het geestelijk leven wordt gemist. Machlon sterft; het vrolijk gezang verstomt, andere liederen klinken. Chiljon sterft, het najagen van de volmaaktheid heeft een einde genomen. De vreugde van de wereld eindigt in ellende en werkt de dood. O, dat allen het erkenden, dat zij als de verloren zoon hun ellende voelden, dat wij als Naomi ons verlies beweenden en heimwee voelden, heimwee om de wereld te verlaten, heimwee naar het heilige land, naar de staat van de genade.

Vers 5

5. En die twee, Machlon en Chiljon, stierven ook 1) zonder kinderen achter te laten; zo werd deze vrouw, Naomi, overgelaten, na haar twee zonen en na haar reedseerder gestorven man.

1) Toen Nami haar man verloren had, vestigde zij haar toegenegenheid en haar vertrouwen des te meer op haar zonen en zij meende, onder de schaduw van deze nog levende vertroostingen onder de heidenen te zullen leven, maar ziet zij verdorde, evenals de wonderboom, waarover Jona zich verblijd had met grote blijdschap (Ru 1:5)..

Ziet hier 1e. dat waar wij ook gaan, wij de dood niet kunnen ontvluchten, wiens onvermijdelijke pijlen aan alle plaatsen vliegen; 2e. dat wij geen voorspoed kunnen wachten, wanneer wij de weg van God verlaten. Hij, die zijn leven door zijwegen wil behouden, zal het verliezen; 3. dat de dood, wanneer hij in een gezin komt, dikwijls breuk op breuk maakt. De een is weggenomen om de ander voor te bereiden spoedig te volgen..

Ook ik was in Bethlehem geboren en mijn vaderland was het lieve Kanan. De heilige doop had mij opgenomen in het genadeverbond en in Gods erfdeel overgezet. Het verbond met Christus, de voor mij gestorven en opgestane Levensvorst, dat is mijn Bethlehem, mijn broodhuis, mijn thuis, en daar zijt ook gij thuis niet door het recht van de natuur, maar door het geestelijk recht van de genade. O, dat wij die woning nooit verlaten hadden. Welke goede namen hadden wij in dit Bethlehem. De naam van Elimelech en van zijn huisgenoten zal ons daaraan herinneren. Elimelech betekent "mijn God is koning." Zo was ook over ons gesproken door de Heilige doop: Uw God is koning en gij zijt een kind en erfgenaam van de grote Koning. Naomi betekent de vrolijke, en verheugd mogen ook wij zijn als leden van het lichaam van de Heere. In het stadje Bethlehem heeft de naam Machlon, "zanger" betekenis, want daar is het: "Psalmzingt de Here in uw hart". Daar wijst de naam Chiljon, "de volkomene" op de roeping van de kinderen van God om volkomen te worden, zoals Hij is, die hen geroepen heeft. Wie zal zo dwaas zijn, dit geestelijk huis te verlaten? En toch heeft Elimelech met vrouw en kinderen Bethlehem verlaten en is naar Moab verhuisd. De moeilijkheden dreven hen naar den vreemde. Ach ja, de moeilijkheden zijn het, die vele zielen uit de staat van de genade in de boze wereld drijven; zij herhalen de geschiedenis van de verloren zoon en dus verlaten van het vaderlijk huis. In dat huis is het hun te eentonig, de christelijke tucht behaagt hun niet. Daar kunnen zij niet in luidruchtigheid leven, niet vloeken, drinken, razen: hun streven, hun begeren is naar Moab, en helaas! Het is waar, in ons allen, die in zonde ontvangen en geboren zijn, is van nature een krachtige begeerte om naar Moab te reizen, aangeboren. In Moab moge nog menigeen van Lot en zijn geloof (Genesis 19:36vv.) vertellen, moge nog menige vrome herinnering in de mond van het volk leven, maar de Moabieten waren desalniettemin heidenen, afgodendienaars geworden, bovendien Israëls verklaarde vijanden (Numbers 22:2-Numbers 25:2), en dat was voor Elimelech geen goede omgeving. Ook de wereld heeft een zekere vrome buitenzijde. Vrome overleveringen worden niet veracht, men moet alleen niet al te vroom willen zijn. Goede spreuken en liederen worden ook nog gewaardeerd, maar zij moeten niet al te veel over Jezus handelen; en, wat ik u bidden mag, noemt bij de kinderen van de wereld de duivel niet, dat kunnen zij en dat kan de vorst van deze wereld niet verdragen. Goede werken, zedigheid en openlijke milddadigheid, zelfs vijandsliefde hebben ook in de wereld een goede naam, maar men moet van het menselijk verderf en de zonde niet spreken, de mens niet voorstellen als zonder enige verdienste, noch van het bloed van Christus getuigen, dat van alle zonden reinigt. Goed bezien is toch de wereld naar haar wezenlijke aard duisternis, is zij vijandig tegen Jezus, ondanks alle misleidende buitenzijden; en de goden, die men wierookt, zijn de Mammon, de begeerlijkheid van het vlees, de eer, de buik en de opperste van alle goden is het lieve Ik..

Wij denken aan de tijd, toen wij nog wereld waren; wat vrucht hadden wij toen van de dingen, waarover wij ons nu schamen, want het einde van ons werelds leven is de dood. Het gaat altijd van de Heiland af; het hart krijgt de dingen van deze wereld lief en laat zich steeds meer met de wereld in, evenals Elimelechs zonen heidense vrouwen namen. De ene heette Orpa, d.i. "de hardnekkige", de andere Ruth d.i. "de blote". Van zodanige aard zijn de echtgenoten van de kinderen van de wereld; hardnekkig tegenstreven tegen de vermaningen van het aanklagend geweten, blote ogen, die van de heerlijkheid van de staat van de genade niets zien; dat zijn de kentekenen van hen, die van God vervreemd zijn. Elimelech sterft: ach, in het leven van de wereld houdt het koninklijk bestuur van mijn God over mijn hart op; ik waan vrij te zijn in mijn zondendienst, de genade gaat verloren, het geestelijk leven wordt gemist. Machlon sterft; het vrolijk gezang verstomt, andere liederen klinken. Chiljon sterft, het najagen van de volmaaktheid heeft een einde genomen. De vreugde van de wereld eindigt in ellende en werkt de dood. O, dat allen het erkenden, dat zij als de verloren zoon hun ellende voelden, dat wij als Naomi ons verlies beweenden en heimwee voelden, heimwee om de wereld te verlaten, heimwee naar het heilige land, naar de staat van de genade.

Vers 6

6. Toen alzo geen banden haar meer vasthielden aan haar tegenwoordige verblijfplaats, maakte zij zich op met haar schoondochters, die tot hiertoe trouw bij haar gebleven waren, en keerde terug uit de velden van Moab; want zij hadgehoord in het land van Moab, dat de HEERE, reeds sinds 6 of 7 jaar Zijn volk 1) weer in genade bezocht 2) had, hen reddende uit de verdrukking van de Moabieten, en gevende hun brood, zodat er voor haar geen reden meer was, om langer van haar stad verwijderd te blijven.

1) De Heere had van Naomi al haar vertroostingen in het land van Moab weggenomen, opdat er weer bij haar een verlangen zou komen naar het erfgoed van de vaderen. Hij had haar weg met doornen bezaaid, opdat zij zou terugkeren naar het land, dat zij tegen Zijn wil had verlaten..

2) Het gelovige volk van Israël leeft geheel in de aanschouwing van de Godsregering. Alles komt van Hem..

Deze uitdrukking, dat de Heere Zijn volk bezocht, en wel in genade, komt zeer dikwijls voor. Men zie Genesis 21:1 Exodus 4:31; 1 Samuel 2:21 Psalms 80:15 Isaiah 23:17 Zechariah 10:3 Luke 1:68. Zij dient om de terugkerende genegenheid voor Zijn volk, of voor enkele personen, aan te duiden, na dagen van verberging van Zijn aangezicht of van beproeving..

Vers 6

6. Toen alzo geen banden haar meer vasthielden aan haar tegenwoordige verblijfplaats, maakte zij zich op met haar schoondochters, die tot hiertoe trouw bij haar gebleven waren, en keerde terug uit de velden van Moab; want zij hadgehoord in het land van Moab, dat de HEERE, reeds sinds 6 of 7 jaar Zijn volk 1) weer in genade bezocht 2) had, hen reddende uit de verdrukking van de Moabieten, en gevende hun brood, zodat er voor haar geen reden meer was, om langer van haar stad verwijderd te blijven.

1) De Heere had van Naomi al haar vertroostingen in het land van Moab weggenomen, opdat er weer bij haar een verlangen zou komen naar het erfgoed van de vaderen. Hij had haar weg met doornen bezaaid, opdat zij zou terugkeren naar het land, dat zij tegen Zijn wil had verlaten..

2) Het gelovige volk van Israël leeft geheel in de aanschouwing van de Godsregering. Alles komt van Hem..

Deze uitdrukking, dat de Heere Zijn volk bezocht, en wel in genade, komt zeer dikwijls voor. Men zie Genesis 21:1 Exodus 4:31; 1 Samuel 2:21 Psalms 80:15 Isaiah 23:17 Zechariah 10:3 Luke 1:68. Zij dient om de terugkerende genegenheid voor Zijn volk, of voor enkele personen, aan te duiden, na dagen van verberging van Zijn aangezicht of van beproeving..

Vers 7

7. Daarom ging zij uit 1) van de plaats, waar zij geweest was, en haar twee schoondochters met haar. Toen zij nu gingen op de weg, waarlangs zij vroeger met haar man en haar twee zonen gekomen was om terug te keren naar het land van Juda, naar Bethlehem.

1) Dit geldt alleen voor Naomi, want Orpa en Ruth waren niet in Kanan geweest. Ook was het doel van de jonge weduwen, ten minste niet dat van Orpa, om naar Kanan te gaan. Zij was oorspronkelijk van plan en wellicht ook Ruth, om haar schoonmoeder te begeleiden tot de grenzen van Kanan..

Vers 7

7. Daarom ging zij uit 1) van de plaats, waar zij geweest was, en haar twee schoondochters met haar. Toen zij nu gingen op de weg, waarlangs zij vroeger met haar man en haar twee zonen gekomen was om terug te keren naar het land van Juda, naar Bethlehem.

1) Dit geldt alleen voor Naomi, want Orpa en Ruth waren niet in Kanan geweest. Ook was het doel van de jonge weduwen, ten minste niet dat van Orpa, om naar Kanan te gaan. Zij was oorspronkelijk van plan en wellicht ook Ruth, om haar schoonmoeder te begeleiden tot de grenzen van Kanan..

Vers 8

8. Zo zei Naomi, toen zij aan de grenzen gekomen was, of bij de Arnon, de noordelijkste grensrivier van Moab, of aan de Jordaan bij het veer Helu, tot haar twee schoondochters: Gaat heen, keert terug, een ieder tot het huis van haarmoeder; 1) zoekt daar een rustplaats voor de tijd van uw weduwschap; de HEERE, de God van Israël, doe bij u weldadigheid, zoals gij gedaan hebt bij de doden, bij mijn beide zonen en bij mij, 2) omdat gij hun goede vrouwen en mij trouwe schoondochters geweest zijt.

1) Dit bewijst niet, dat de vader overleden was. Die van Ruth leefde in elk geval, zoals uit 2:11 blijkt; maar Naomi spreekt zo, omdat een moeder beter kan troosten dan een vader, en omdat onder Moab de polygamie in gebruik was, zodat iedere vrouw haar eigen woning had..

2) Men mag in geloof bidden en verwachten, dat God in liefde zal handelen omtrent degenen, die liefdadig omtrent hun nabestaanden gehandeld hebben (Ru 1:8).. 10. En zij zeiden tot haar: Wij zullen niet terugkeren tot het huis van onze moeders, maar zeker met u 1) terugkeren tot uw volk.

1) Vroeger en later is geklaagd over de verhouding van schoondochters en schoonmoeders. Plutarchus vertelt, dat in het Afrikaanse Leptis de gewoonte bestond, dat de bruid dadelijk na de bruiloft tot haar moeder zond en haar om een pot liet vragen, deze het echter weigerde, onder voorwendsel, dat zij er geen had, opdat de jonge vrouw spoedig de stiefmoederlijke gezindheid van de schoonmoeder zou leren kennen en in vervolg van tijd, wanneer meer verdriet ontstond, niet zo licht in toorn zou ontsteken. Bij Terentius (Hecyr. 2:1,4) beklaagt zich Laches, dat alle schoonmoeders van ouds af haar schoondochters gehaat hebben (uno animo omnes socrus oderunt nurus). In zijn satire tegen de vrouwen dicht Juvenalis (6. 231) op enigzins ruwe wijze, dat de echtelijke vrede onmogelijk was, zolang de schoonmoeder leefde (desperanda salva concordia socru). Het familieleven van Naomi geeft ons niets hiervan te zien, integendeel zij beminnen elkaar wederzijds. Dat is de vrucht van het geloof in de HEERE. Ruth en Orpa voelden de indruk van de hoge zedelijkheid, die uit ieder Israëlitisch gezin uitstroomde. Zij hebben niet alleen de belijdenis van de HEERE gehoord, maar ook de indruk daarvan in het leven gezien. Wat zij gedaan hebben en bereid zijn nog te doen is daarvan het gevolg. Nationale scheiding wordt niet door prediking van de leer, maar door die van het leven weggenomen..

In het Hebreeuws Ki-itthk. Het eerste woord dient, om de zaak te bevestigen. Het woord zeker is zo bevestigend mogelijk..

Uit het vervolg van de geschiedenis mogen wij opmaken, dat het bij Ruth voortkwam uit een wel gevestigde overtuiging en dat Orpa het slechts zegt in navolging van haar schoonzuster. Ook is het niet onwaarschijnlijk, dat Ruth alleen gesproken heeft. Het komt toch meer voor, dat, waar n slechts een zaak doet, het van beiden gezegd wordt, dat een deel voor het geheel wordt genomen..

Vers 8

8. Zo zei Naomi, toen zij aan de grenzen gekomen was, of bij de Arnon, de noordelijkste grensrivier van Moab, of aan de Jordaan bij het veer Helu, tot haar twee schoondochters: Gaat heen, keert terug, een ieder tot het huis van haarmoeder; 1) zoekt daar een rustplaats voor de tijd van uw weduwschap; de HEERE, de God van Israël, doe bij u weldadigheid, zoals gij gedaan hebt bij de doden, bij mijn beide zonen en bij mij, 2) omdat gij hun goede vrouwen en mij trouwe schoondochters geweest zijt.

1) Dit bewijst niet, dat de vader overleden was. Die van Ruth leefde in elk geval, zoals uit 2:11 blijkt; maar Naomi spreekt zo, omdat een moeder beter kan troosten dan een vader, en omdat onder Moab de polygamie in gebruik was, zodat iedere vrouw haar eigen woning had..

2) Men mag in geloof bidden en verwachten, dat God in liefde zal handelen omtrent degenen, die liefdadig omtrent hun nabestaanden gehandeld hebben (Ru 1:8).. 10. En zij zeiden tot haar: Wij zullen niet terugkeren tot het huis van onze moeders, maar zeker met u 1) terugkeren tot uw volk.

1) Vroeger en later is geklaagd over de verhouding van schoondochters en schoonmoeders. Plutarchus vertelt, dat in het Afrikaanse Leptis de gewoonte bestond, dat de bruid dadelijk na de bruiloft tot haar moeder zond en haar om een pot liet vragen, deze het echter weigerde, onder voorwendsel, dat zij er geen had, opdat de jonge vrouw spoedig de stiefmoederlijke gezindheid van de schoonmoeder zou leren kennen en in vervolg van tijd, wanneer meer verdriet ontstond, niet zo licht in toorn zou ontsteken. Bij Terentius (Hecyr. 2:1,4) beklaagt zich Laches, dat alle schoonmoeders van ouds af haar schoondochters gehaat hebben (uno animo omnes socrus oderunt nurus). In zijn satire tegen de vrouwen dicht Juvenalis (6. 231) op enigzins ruwe wijze, dat de echtelijke vrede onmogelijk was, zolang de schoonmoeder leefde (desperanda salva concordia socru). Het familieleven van Naomi geeft ons niets hiervan te zien, integendeel zij beminnen elkaar wederzijds. Dat is de vrucht van het geloof in de HEERE. Ruth en Orpa voelden de indruk van de hoge zedelijkheid, die uit ieder Israëlitisch gezin uitstroomde. Zij hebben niet alleen de belijdenis van de HEERE gehoord, maar ook de indruk daarvan in het leven gezien. Wat zij gedaan hebben en bereid zijn nog te doen is daarvan het gevolg. Nationale scheiding wordt niet door prediking van de leer, maar door die van het leven weggenomen..

In het Hebreeuws Ki-itthk. Het eerste woord dient, om de zaak te bevestigen. Het woord zeker is zo bevestigend mogelijk..

Uit het vervolg van de geschiedenis mogen wij opmaken, dat het bij Ruth voortkwam uit een wel gevestigde overtuiging en dat Orpa het slechts zegt in navolging van haar schoonzuster. Ook is het niet onwaarschijnlijk, dat Ruth alleen gesproken heeft. Het komt toch meer voor, dat, waar n slechts een zaak doet, het van beiden gezegd wordt, dat een deel voor het geheel wordt genomen..

Vers 11

11. Maar Naomi wilde hen van een besluit afbrengen, dat hen wel spoedig zou berouwen, indien geen diepere grond dan ogenblikkelijke gemoedelijkheid bij haar bestond, en zei: Keert terug, mijn dochters! 1) waarom zou gij met mij gaan in een u vreemd land, waar gij buiten mij niemand hebt, die voor u zorgen kan; en ik zelf, wat vermag ik voor u? Heb ik nog zonen in mijn lichaam, dat zij, opgegroeid volgens de eis van de Leviraatsecht (Deuteronomy 25:5) u tot mannen zouden zijn?

1) Op allerlei wijze probeert Naomi haar schoondochters te bewegen om terug te keren. Van de verschillende gevallen, die zij stelt, waaruit Orpa en Ruth nog reden zouden kunnen nemen, om met haar te gaan, is het ene nog onmogelijker dan het andere. En geval verzwijgt zij, n.l. dat zij in het land Kanan nog eens tot een huwelijk zouden kunnen komen, en wel omdat zij Moabitische vrouwen waren. Met echt vrouwelijke tact en tederheid roert zij dit geval niet aan. Of Naomi het gedaan heeft, om haar schoondochters te beproeven, wij geloven het niet, maar toch ging het niet buiten de leiding van de Goddelijke Voorzienigheid om. Immers, waar Orpa er door bewogen werd om naar haar land terug te keren, daar had het op Ruth de invloed om zich des te vaster aan haar schoonmoeder te verbinden.. 13. Zoudt gij daarop wachten, totdat zij groot geworden zouden zijn, al die vele jaren wachten, totdat zij konden huwen? Zou gij daarnaar opgehouden worden, om geen man te nemen? Al was gij ertoe bereid, ik zou u daartoe niet willen veroordelen. Niet, mijn dochters, verenigt uw lot niet met het mijne! want het is mij veel bitterder dan u, 1) maar de hand van de HEERE is tegen mij uitgegaan 2) en al mijn levensgeluk is verwoest.

1) Dit betekent niet, zoals wel eens verklaard wordt, mij is het bitter om uwentwil, maar zoals hier zeer te recht staat; bitterder dan u. Uw leed, wil Naomi zeggen, is lang zo groot niet als het mijne. Ik ben geheel en al in een zeer gedrukte toestand gekomen. U kan nog de toekomst veel liefs bezorgen mij staat niet anders dan leed en droefheid te wachten. Zij voegt er dan ook terstond bij: Want de hand van de Heere is tegen mij uitgegaan, waarmee zij doelt op het verlies van haar man en van haar beide zonen..

2) Met deze laatste woorden blijft zij bij de belijdenis, dat "rijkdom en armoede en alle dingen niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand toekomen". Maar zij kan onder dit alles zichzelf niet troosten, niet zingen noch jubelen! zij spreekt het uit, zoals het haar om het hart is, in alle eenvoud en oprechtheid. Ik kan u niet helpen, ik ben arm en ellendig, dat is nu zo Gods weg met mij, mij in de ellende te brengen.

Vers 11

11. Maar Naomi wilde hen van een besluit afbrengen, dat hen wel spoedig zou berouwen, indien geen diepere grond dan ogenblikkelijke gemoedelijkheid bij haar bestond, en zei: Keert terug, mijn dochters! 1) waarom zou gij met mij gaan in een u vreemd land, waar gij buiten mij niemand hebt, die voor u zorgen kan; en ik zelf, wat vermag ik voor u? Heb ik nog zonen in mijn lichaam, dat zij, opgegroeid volgens de eis van de Leviraatsecht (Deuteronomy 25:5) u tot mannen zouden zijn?

1) Op allerlei wijze probeert Naomi haar schoondochters te bewegen om terug te keren. Van de verschillende gevallen, die zij stelt, waaruit Orpa en Ruth nog reden zouden kunnen nemen, om met haar te gaan, is het ene nog onmogelijker dan het andere. En geval verzwijgt zij, n.l. dat zij in het land Kanan nog eens tot een huwelijk zouden kunnen komen, en wel omdat zij Moabitische vrouwen waren. Met echt vrouwelijke tact en tederheid roert zij dit geval niet aan. Of Naomi het gedaan heeft, om haar schoondochters te beproeven, wij geloven het niet, maar toch ging het niet buiten de leiding van de Goddelijke Voorzienigheid om. Immers, waar Orpa er door bewogen werd om naar haar land terug te keren, daar had het op Ruth de invloed om zich des te vaster aan haar schoonmoeder te verbinden.. 13. Zoudt gij daarop wachten, totdat zij groot geworden zouden zijn, al die vele jaren wachten, totdat zij konden huwen? Zou gij daarnaar opgehouden worden, om geen man te nemen? Al was gij ertoe bereid, ik zou u daartoe niet willen veroordelen. Niet, mijn dochters, verenigt uw lot niet met het mijne! want het is mij veel bitterder dan u, 1) maar de hand van de HEERE is tegen mij uitgegaan 2) en al mijn levensgeluk is verwoest.

1) Dit betekent niet, zoals wel eens verklaard wordt, mij is het bitter om uwentwil, maar zoals hier zeer te recht staat; bitterder dan u. Uw leed, wil Naomi zeggen, is lang zo groot niet als het mijne. Ik ben geheel en al in een zeer gedrukte toestand gekomen. U kan nog de toekomst veel liefs bezorgen mij staat niet anders dan leed en droefheid te wachten. Zij voegt er dan ook terstond bij: Want de hand van de Heere is tegen mij uitgegaan, waarmee zij doelt op het verlies van haar man en van haar beide zonen..

2) Met deze laatste woorden blijft zij bij de belijdenis, dat "rijkdom en armoede en alle dingen niet bij geval, maar van Zijn Vaderlijke hand toekomen". Maar zij kan onder dit alles zichzelf niet troosten, niet zingen noch jubelen! zij spreekt het uit, zoals het haar om het hart is, in alle eenvoud en oprechtheid. Ik kan u niet helpen, ik ben arm en ellendig, dat is nu zo Gods weg met mij, mij in de ellende te brengen.

Vers 14

14. Toen hieven zij van beide zijden haar stem op, en weenden opnieuw (Ruth 1:9), en Orpa, die tot terugkeren zich liet bewegen, kuste haar schoonmoeder1) en ging heen naar haar land; maar Ruth kleefde haar aan, 2) vastbesloten vader en moeder en vaderland te verlaten (2:11) en mee naar Kanan te gaan.

1) In Orpa zien wij een vriendelijk, hartelijk karakter duidelijk doorstralen. Zij was tien jaar lang een zeer lieve en liefhebbende vrouw geweest voor haar nu overleden man. Zij was voor haar schoonmoeder Naomi een liefhebbende dochter geweest. Zij kon niet gemakkelijk van haar scheiden. Toen Naomi opnieuw aandrong, dat zij terugkeren zou, hief zij haar stem op en weende. En zij kuste haar schoonmoeder hartelijk en keerde terug tot haar volk en haar goden. O, hoe veel aanvalligs is er in die tedere aandoening van de natuur! Wie zou geloven, dat daarachter een hart verborgen zit, zo zwart als de hel! (M'CHEYNE).

Op dezelfde wijze hebben sommigen achting en liefde voor de Heere Christus, en echter worden zij door Hem niet gezaligd, omdat zij hun harten niet buigen kunnen, om andere dingen, tot liefde voor Hem, te verlaten. Zij beminnen Hem en nochthans verlaten zij Hem, omdat zij Hem niet genoeg en andere dingen meer liefhebben (Ru 1:14)..

2) Ware vroomheid heeft overal, waar zij gevonden wordt, de kracht, dat zij de harten van de mensen winnen kan. Zolang de kerk Naomi heet is er geen gebrek aan zodanigen, die tot haar willen behoren; maar wanneer zij als Mara verschijnt en met het kruis van Christus getekend wordt, dan treden velen terug.

Vers 14

14. Toen hieven zij van beide zijden haar stem op, en weenden opnieuw (Ruth 1:9), en Orpa, die tot terugkeren zich liet bewegen, kuste haar schoonmoeder1) en ging heen naar haar land; maar Ruth kleefde haar aan, 2) vastbesloten vader en moeder en vaderland te verlaten (2:11) en mee naar Kanan te gaan.

1) In Orpa zien wij een vriendelijk, hartelijk karakter duidelijk doorstralen. Zij was tien jaar lang een zeer lieve en liefhebbende vrouw geweest voor haar nu overleden man. Zij was voor haar schoonmoeder Naomi een liefhebbende dochter geweest. Zij kon niet gemakkelijk van haar scheiden. Toen Naomi opnieuw aandrong, dat zij terugkeren zou, hief zij haar stem op en weende. En zij kuste haar schoonmoeder hartelijk en keerde terug tot haar volk en haar goden. O, hoe veel aanvalligs is er in die tedere aandoening van de natuur! Wie zou geloven, dat daarachter een hart verborgen zit, zo zwart als de hel! (M'CHEYNE).

Op dezelfde wijze hebben sommigen achting en liefde voor de Heere Christus, en echter worden zij door Hem niet gezaligd, omdat zij hun harten niet buigen kunnen, om andere dingen, tot liefde voor Hem, te verlaten. Zij beminnen Hem en nochthans verlaten zij Hem, omdat zij Hem niet genoeg en andere dingen meer liefhebben (Ru 1:14)..

2) Ware vroomheid heeft overal, waar zij gevonden wordt, de kracht, dat zij de harten van de mensen winnen kan. Zolang de kerk Naomi heet is er geen gebrek aan zodanigen, die tot haar willen behoren; maar wanneer zij als Mara verschijnt en met het kruis van Christus getekend wordt, dan treden velen terug.

Vers 15

15. Daarom zei zij: Zie, uw schoonzuster is teruggekeerd tot haar volk en tot haar goden (Numbers 21:29 Jeremiah 48:7), ga ook gij uw schoonzuster achterna. 1) 1) Hier rijst de vraag op, of Naomi hier alleen zo gesproken heeft om de toestand van Ruths hart nauwkeuriger te beproeven of zij, "met ter zijde stelling van al het tijdelijke en opgeven van alle aardse hoop de God van Israël en haar standvastig zou aanhangen of niet."

Of had de schoonmoeder alleen de aardse welvaart van haar schoondochter op het oog, en twijfelde zij zelf na zo droevige levenservaringen aan haar God, zodat haar raad ernstig gemeend was, zodat het haar weinig ter harte ging, of de beide schoondochters tot de vaderlijke godsdienst terugkeerden, waartoe zij van kindsbeen af behoord hadden, of dat zij tot het volk van Israël wilde overgaan, omdat er hoop op een tweede huwelijk en een betere toekomst voor haar was?.

Wij laten de beslissing aan de lezer over, maar merken op dat in het laatste geval Ruths geloof in Israëls God dan des te heerlijker is en beschamend voor Naomi's kleingeloof en twijfel..

Vers 15

15. Daarom zei zij: Zie, uw schoonzuster is teruggekeerd tot haar volk en tot haar goden (Numbers 21:29 Jeremiah 48:7), ga ook gij uw schoonzuster achterna. 1) 1) Hier rijst de vraag op, of Naomi hier alleen zo gesproken heeft om de toestand van Ruths hart nauwkeuriger te beproeven of zij, "met ter zijde stelling van al het tijdelijke en opgeven van alle aardse hoop de God van Israël en haar standvastig zou aanhangen of niet."

Of had de schoonmoeder alleen de aardse welvaart van haar schoondochter op het oog, en twijfelde zij zelf na zo droevige levenservaringen aan haar God, zodat haar raad ernstig gemeend was, zodat het haar weinig ter harte ging, of de beide schoondochters tot de vaderlijke godsdienst terugkeerden, waartoe zij van kindsbeen af behoord hadden, of dat zij tot het volk van Israël wilde overgaan, omdat er hoop op een tweede huwelijk en een betere toekomst voor haar was?.

Wij laten de beslissing aan de lezer over, maar merken op dat in het laatste geval Ruths geloof in Israëls God dan des te heerlijker is en beschamend voor Naomi's kleingeloof en twijfel..

Vers 16

16. Maar Ruth zei met verheven, bijna dichterlijke woorden: spreek mij niet tegen, dat ik u zou verlaten, om van achter u terug te keren; want weer gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. 1)

1) Naomi was lieflijk en vroom. In haar ziet men, wat de apostel Petrus zegt (3:1), dat de ongelovigen door de wandel van de vrouw zonder woord gewonnen kunnen worden. Zij predikte in haar wandel de God van Israël met zachtmoediger en stille geest midden in Moab; daardoor werd de liefde, die zij won, ook een roem voor Israël en haar uitgaan een zending tot de ongelovigen..

Een oud kerkvader zegt van Ruth: "Wanneer in haar geen inspiratie geweest ware, zo zou zij niet gezegd hebben, wat zij zei, noch gedaan hebben, wat zij deed. Wat zullen wij het eerst prijzen? De liefde tot Israëls volk of haar onschuld, haar gehoorzaamheid of haar geloof? De liefde tot Israël. Want wanneer zij slechts de gemeenschap van een man verlangd had als een dartele persoon, zo zou zij liever een van de jongelingen gehad hebben. Omdat zij echter niet aan haar lust, maar aan haar geweten wil voldoen, koos zij een heilige familie boven een vrolijk leven.".

Ruth toont ons, hoe men bekeerd wordt, niet door woorden maar door wandel; niet door discussie maar door liefde, niet door de snelle kunst van een gevoelige prediking, maar door de lange plicht van het dagelijkse, zichtbare leven. Ruth toont wat zij verloochent, volk, land, ouders en alles uit liefde. Zij heeft eenmaal gesmaakt een Israëlitisch huis en hart. Wie Christus gesmaakt heeft, komt van Hem niet meer los; hij kan Hem niet verlaten, die allen lief heeft, voor allen leed, met allen weent en allen verlost. Dat joden en heidenen Christus smaken, wordt niet verkregen door uiterlijke verrichtingen, door dode werken, maar door gebed, dat in het leven van de Christenen als een welriekende reuk gezien wordt. Zal men tot dweepzieken, twistgierigen, zelfzuchtigen, gierigaards, zal men tot karakterlozen zeggen: Uw volk is mijn volk, uw God is mijn God?. Ruth is een toonbeeld van waarachtige bekering tot God. Wij moeten de Heere tot onze God nemen. Deze God is mijn God voor eeuwig; ik verklaar Hem tot de mijne. Wanneer wij God tot onze God nemen, moeten wij Zijn volk tot ons volk nemen, wat ook zijn toestand zij; al zijn zij een arm en veracht volk, indien zij de Zijnen zijn, zij moeten de onze wezen. Wij moeten leven als zij leven; ons onderwerpen aan hetzelfde juk en het gelovig dragen, hetzelfde kruis opnemen en het vrolijk dragen, gaan waar God wil dat wij gaan, al is het in ballingschap, en blijven waar Hij wil, al is het in de kerker. Wij moeten besluiten te volharden en ons aanhangen van Christus moet nauwer zijn dan dat van Ruth aan Naomi. Zij besloot, dat niets dan de dood scheiding zou maken (Ruth 1:17), maar wij moeten besluiten, dat de dood ons zelfs niet zal scheiden van de liefde tot Christus; dan mogen wij verzekerd zijn, dat niets ons scheiden zal van ons geluk in Christus. Wij moeten onze zielen verbinden nooit deze heilige beloften te breken, maar dat wij de Heere willen aankleven. Wie het eerlijk meent, schrikt niet terug voor verzoeking..

Ook Ruth vertoont een aanvallige, vriendelijke geaardheid, maar ook haar hart was door de Geest van God getroffen. Naomi was niet alleen haar schoonmoeder geweest, maar zij was ook de moeder van haar ziel geworden. Zij had haar onderwezen in de weg van de zaligheid, en toen nu de dag van de beproeving aanbrak, en zij scheiden moest, f van haar volk en haar goden, f van haar geestelijke leermeesteres, voelde Ruth zich vast aan Nami verbonden. (M'CHEYNE).

Ruth heeft door de wondere goedheid en ontferming van God Zijn dienst liefgekregen. Zij heeft Hem leren kennen als haar Verbondsgod, die ook haar heeft willen aanzien en ook voor haar gedachten van vrede heeft gehad. En daarom, waar het nu het keerpunt is, daar werkt dezelfde genade door en doet haar liever het leven in armoede en ellende kiezen met haar schoonmoeder, dan een leven vol genoegen in haar eigen vaderland. De smaad met het volk van God kiest ook zij boven de rijkdommen van Moab..

Vers 16

16. Maar Ruth zei met verheven, bijna dichterlijke woorden: spreek mij niet tegen, dat ik u zou verlaten, om van achter u terug te keren; want weer gij zult heengaan, zal ik ook heengaan, en waar gij zult vernachten, zal ik vernachten; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. 1)

1) Naomi was lieflijk en vroom. In haar ziet men, wat de apostel Petrus zegt (3:1), dat de ongelovigen door de wandel van de vrouw zonder woord gewonnen kunnen worden. Zij predikte in haar wandel de God van Israël met zachtmoediger en stille geest midden in Moab; daardoor werd de liefde, die zij won, ook een roem voor Israël en haar uitgaan een zending tot de ongelovigen..

Een oud kerkvader zegt van Ruth: "Wanneer in haar geen inspiratie geweest ware, zo zou zij niet gezegd hebben, wat zij zei, noch gedaan hebben, wat zij deed. Wat zullen wij het eerst prijzen? De liefde tot Israëls volk of haar onschuld, haar gehoorzaamheid of haar geloof? De liefde tot Israël. Want wanneer zij slechts de gemeenschap van een man verlangd had als een dartele persoon, zo zou zij liever een van de jongelingen gehad hebben. Omdat zij echter niet aan haar lust, maar aan haar geweten wil voldoen, koos zij een heilige familie boven een vrolijk leven.".

Ruth toont ons, hoe men bekeerd wordt, niet door woorden maar door wandel; niet door discussie maar door liefde, niet door de snelle kunst van een gevoelige prediking, maar door de lange plicht van het dagelijkse, zichtbare leven. Ruth toont wat zij verloochent, volk, land, ouders en alles uit liefde. Zij heeft eenmaal gesmaakt een Israëlitisch huis en hart. Wie Christus gesmaakt heeft, komt van Hem niet meer los; hij kan Hem niet verlaten, die allen lief heeft, voor allen leed, met allen weent en allen verlost. Dat joden en heidenen Christus smaken, wordt niet verkregen door uiterlijke verrichtingen, door dode werken, maar door gebed, dat in het leven van de Christenen als een welriekende reuk gezien wordt. Zal men tot dweepzieken, twistgierigen, zelfzuchtigen, gierigaards, zal men tot karakterlozen zeggen: Uw volk is mijn volk, uw God is mijn God?. Ruth is een toonbeeld van waarachtige bekering tot God. Wij moeten de Heere tot onze God nemen. Deze God is mijn God voor eeuwig; ik verklaar Hem tot de mijne. Wanneer wij God tot onze God nemen, moeten wij Zijn volk tot ons volk nemen, wat ook zijn toestand zij; al zijn zij een arm en veracht volk, indien zij de Zijnen zijn, zij moeten de onze wezen. Wij moeten leven als zij leven; ons onderwerpen aan hetzelfde juk en het gelovig dragen, hetzelfde kruis opnemen en het vrolijk dragen, gaan waar God wil dat wij gaan, al is het in ballingschap, en blijven waar Hij wil, al is het in de kerker. Wij moeten besluiten te volharden en ons aanhangen van Christus moet nauwer zijn dan dat van Ruth aan Naomi. Zij besloot, dat niets dan de dood scheiding zou maken (Ruth 1:17), maar wij moeten besluiten, dat de dood ons zelfs niet zal scheiden van de liefde tot Christus; dan mogen wij verzekerd zijn, dat niets ons scheiden zal van ons geluk in Christus. Wij moeten onze zielen verbinden nooit deze heilige beloften te breken, maar dat wij de Heere willen aankleven. Wie het eerlijk meent, schrikt niet terug voor verzoeking..

Ook Ruth vertoont een aanvallige, vriendelijke geaardheid, maar ook haar hart was door de Geest van God getroffen. Naomi was niet alleen haar schoonmoeder geweest, maar zij was ook de moeder van haar ziel geworden. Zij had haar onderwezen in de weg van de zaligheid, en toen nu de dag van de beproeving aanbrak, en zij scheiden moest, f van haar volk en haar goden, f van haar geestelijke leermeesteres, voelde Ruth zich vast aan Nami verbonden. (M'CHEYNE).

Ruth heeft door de wondere goedheid en ontferming van God Zijn dienst liefgekregen. Zij heeft Hem leren kennen als haar Verbondsgod, die ook haar heeft willen aanzien en ook voor haar gedachten van vrede heeft gehad. En daarom, waar het nu het keerpunt is, daar werkt dezelfde genade door en doet haar liever het leven in armoede en ellende kiezen met haar schoonmoeder, dan een leven vol genoegen in haar eigen vaderland. De smaad met het volk van God kiest ook zij boven de rijkdommen van Moab..

Vers 17

17. Waar gij zult sterven, zal ik sterven en daar zal ik begraven worden; alzo doe, mij de HEERE en, ik bezweer het u plechtig, alzo doe Hij daartoe, zo niet, de dood alleen zal scheiding maken tussen mij en u. 1)

1) Het is duidelijk niet alleen hartelijke liefde en gehechtheid aan haar schoonmoeder, die haar zo aan haar verbond, dat zij met haar leven en sterven wilde, maar tevens een, misschien nog niet tot helder bewustzijn gekomen trek van het hart tot de God van Israël en tot die zeden en gewoonten, die zij in haar huwelijk en in haar omgang met haar Israëlitische verwanten verkregen had, zodat zij van dit volk en van diens God niet wilde scheiden..

Deze liefde steunt op het natuurlijke niet. Er is noch voordeel, noch hoop, noch ijdelheid, die zich hier inmengt. Het is de liefde van hen die voor God door Zijn genade gewonnen zijn. Zij ademen niets dan liefde tot God en de broeders en zusters. Deze is de eeuwige liefde van de apostelen, die Franken en Grieken, Perzen en Scythen als hun eigen vlees en bloed bemind hebben. Zo'n liefde wandelde in de voetstappen van Christus. Zij was, waar Hij was. Elke belijdenis, martelaarschap, elk gebed, elke broederlijke gemeenschap komt voort uit de liefde van het bekeerde hart. Zij is het die daarvan getuigt en steeds brandender wordt, hoe dieper door de ziel het woord gaat. "Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.".

Ik spreek, omdat ik geloof; ik heb lief, omdat mij vele zonden vergeven zijn..

Met deze eed onderwierp zij zich aan de vloek van God, indien zij ooit Naomi zou verlaten, of de dienst van de Heere vaarwel zou zeggen. Het was dan wel een standvastige keuze, door Gods Geest in haar ziel ingewerkt..

Vers 17

17. Waar gij zult sterven, zal ik sterven en daar zal ik begraven worden; alzo doe, mij de HEERE en, ik bezweer het u plechtig, alzo doe Hij daartoe, zo niet, de dood alleen zal scheiding maken tussen mij en u. 1)

1) Het is duidelijk niet alleen hartelijke liefde en gehechtheid aan haar schoonmoeder, die haar zo aan haar verbond, dat zij met haar leven en sterven wilde, maar tevens een, misschien nog niet tot helder bewustzijn gekomen trek van het hart tot de God van Israël en tot die zeden en gewoonten, die zij in haar huwelijk en in haar omgang met haar Israëlitische verwanten verkregen had, zodat zij van dit volk en van diens God niet wilde scheiden..

Deze liefde steunt op het natuurlijke niet. Er is noch voordeel, noch hoop, noch ijdelheid, die zich hier inmengt. Het is de liefde van hen die voor God door Zijn genade gewonnen zijn. Zij ademen niets dan liefde tot God en de broeders en zusters. Deze is de eeuwige liefde van de apostelen, die Franken en Grieken, Perzen en Scythen als hun eigen vlees en bloed bemind hebben. Zo'n liefde wandelde in de voetstappen van Christus. Zij was, waar Hij was. Elke belijdenis, martelaarschap, elk gebed, elke broederlijke gemeenschap komt voort uit de liefde van het bekeerde hart. Zij is het die daarvan getuigt en steeds brandender wordt, hoe dieper door de ziel het woord gaat. "Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.".

Ik spreek, omdat ik geloof; ik heb lief, omdat mij vele zonden vergeven zijn..

Met deze eed onderwierp zij zich aan de vloek van God, indien zij ooit Naomi zou verlaten, of de dienst van de Heere vaarwel zou zeggen. Het was dan wel een standvastige keuze, door Gods Geest in haar ziel ingewerkt..

Vers 18

18. Toen zij, Naomi, nu uit de zo-even gehoorde woorden zag, dat zij, Ruth, zich vast voorgenomen had 1) met haar te gaan, zo hield zij op tot haar te spreken, en haar tot terugkeren te dringen.

1)Letterlijk: stijf erop stond. En dit doet Naomi zwijgen. Nu Ruth verklaard heeft, dat Israëls volk haar volk zou wezen en Israëls God haar God, dat zij daarom zich in Israël wenst te doen inlijven en voorgoed met de afgoden heeft gebroken, nu was bij haar elk bezwaar opgelost en zal zij zich te midden van haar droefheid innerlijk verheugd hebben over de goede keuze van haar schoondochter. Nu was tevens het bezwaar opgeheven, dat zij nog wel een maal met een Israëlisch man door het huwelijk verbonden zou kunnen worden..

Het tot stand komen van de bekering is zo verschillend als de omstandigheden, de leidingen en het karakter van de mensen. Maar toch heeft elke bekering haar bepaalde tijd, haar "toen". Toen Naomi onder de zware gerichten van God haar man en haar zonen verloren had en nu een eenzame weduwe geworden was, trok zij weer uit het land van de Moabieten. Toen de verloren zoon in de gelijkenis van de Heer al zijn goed doorgebracht had en men hem nauwelijks het voer van de zwijnen gunde, toen sprak hij: "Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan". Dat is het "toen", het gezegende uur; nood en droefheid zijn de cijfers, de goddelijke tucht is de wijzer. Wat Naomi tot terugkeren bewoog, was intussen niet alleen haar weduwenlot, er kwam een tweede zaak bij, die haar besluiten deed tot de reis; dat was het bericht, dat naar Moab gekomen was, dat de Here Zijn volk bezocht en brood gegeven had. Zo werkt ook in de voorbereidende genade, in het trekken van de Vader tot de Zoon van buitenaf het woord mee, het Woord van God, dat aan de ziel duidelijk maakt, hoe ellendig, hoe verloren zij in de wereld is; dat het neergebogen hart moed geeft en met beloften vertroost, dat de staat van de genade zo lieflijk, zo heerlijk voorstelt en verlangen opwekt om ook begenadigd te worden..

Zoals Naomi niet all n naar Moab gekomen was, zo zou zij naar Bethlehem ook niet alleen terugkeren; zij vond gezelschap, en dat had voor haar waarde. Ook op de bekeringsweg gaan twee met ons en verschaffen ons onderhoud. Zie Orpa, de hardnekkige, en Ruth de vreesachtige gaan in uw gedachten met u. Naomi zendt haar begeleidsters weer naar huis. Zij stelt, vlak tegen elkander over, welke uitzichten haar schoondochters in Moab hebben, en wat hen in Israël wacht, en geeft de beweegredenen voor hun reis naar Bethlehem aan haar ernstige overweging over. Willen zij alleen om harent wil meegaan, aan haar de bejaarde, arme, kinderloze weduwe hebben zij niets. Zo schijnt ook het Woord van God door harde redenen de opgewekte zielen weer terug te stoten; het houdt ons de ontberingen in de staat van de genade, de ongunstige verhouding tegenover de wereld voor, terwijl de boze het verstaat in sterk sprekende beelden te schilderen, hoe bekoorlijk schoon het goddeloze leven in de wereld is; het geeft ons te overdenken, dat het de zodanigen, die om uitwendig voordeel of om mensen in het rijk van God willen ingaan, wenen ook misschien enige tranen, dat zij niet verder kunnen, maar gaan tenslotte naar Moab terug. Orpa nu, is de oude mens, de vleeslijke, de wereldse gezindheid in ons. Ruth daarentegen is het levend geloof, dat in het vreesachtige, ootmoedige aan zichzelf wanhopende hart wortelt. Het komt erop aan, wie van beiden, of de oude of de nieuwe mens in ons de overhand verkrijgt, daarnaar keren wij weer terug als Orpa, (1)of wij nemen het koninkrijk van de hemelen met geweld evenals Ruth

(1) Volgens Berthean betekent de naam "terugkerende, de weggaande" (Partic. fem. van een werkwoord, dat afgeleid is van Pre = rug.

Vers 18

18. Toen zij, Naomi, nu uit de zo-even gehoorde woorden zag, dat zij, Ruth, zich vast voorgenomen had 1) met haar te gaan, zo hield zij op tot haar te spreken, en haar tot terugkeren te dringen.

1)Letterlijk: stijf erop stond. En dit doet Naomi zwijgen. Nu Ruth verklaard heeft, dat Israëls volk haar volk zou wezen en Israëls God haar God, dat zij daarom zich in Israël wenst te doen inlijven en voorgoed met de afgoden heeft gebroken, nu was bij haar elk bezwaar opgelost en zal zij zich te midden van haar droefheid innerlijk verheugd hebben over de goede keuze van haar schoondochter. Nu was tevens het bezwaar opgeheven, dat zij nog wel een maal met een Israëlisch man door het huwelijk verbonden zou kunnen worden..

Het tot stand komen van de bekering is zo verschillend als de omstandigheden, de leidingen en het karakter van de mensen. Maar toch heeft elke bekering haar bepaalde tijd, haar "toen". Toen Naomi onder de zware gerichten van God haar man en haar zonen verloren had en nu een eenzame weduwe geworden was, trok zij weer uit het land van de Moabieten. Toen de verloren zoon in de gelijkenis van de Heer al zijn goed doorgebracht had en men hem nauwelijks het voer van de zwijnen gunde, toen sprak hij: "Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan". Dat is het "toen", het gezegende uur; nood en droefheid zijn de cijfers, de goddelijke tucht is de wijzer. Wat Naomi tot terugkeren bewoog, was intussen niet alleen haar weduwenlot, er kwam een tweede zaak bij, die haar besluiten deed tot de reis; dat was het bericht, dat naar Moab gekomen was, dat de Here Zijn volk bezocht en brood gegeven had. Zo werkt ook in de voorbereidende genade, in het trekken van de Vader tot de Zoon van buitenaf het woord mee, het Woord van God, dat aan de ziel duidelijk maakt, hoe ellendig, hoe verloren zij in de wereld is; dat het neergebogen hart moed geeft en met beloften vertroost, dat de staat van de genade zo lieflijk, zo heerlijk voorstelt en verlangen opwekt om ook begenadigd te worden..

Zoals Naomi niet all n naar Moab gekomen was, zo zou zij naar Bethlehem ook niet alleen terugkeren; zij vond gezelschap, en dat had voor haar waarde. Ook op de bekeringsweg gaan twee met ons en verschaffen ons onderhoud. Zie Orpa, de hardnekkige, en Ruth de vreesachtige gaan in uw gedachten met u. Naomi zendt haar begeleidsters weer naar huis. Zij stelt, vlak tegen elkander over, welke uitzichten haar schoondochters in Moab hebben, en wat hen in Israël wacht, en geeft de beweegredenen voor hun reis naar Bethlehem aan haar ernstige overweging over. Willen zij alleen om harent wil meegaan, aan haar de bejaarde, arme, kinderloze weduwe hebben zij niets. Zo schijnt ook het Woord van God door harde redenen de opgewekte zielen weer terug te stoten; het houdt ons de ontberingen in de staat van de genade, de ongunstige verhouding tegenover de wereld voor, terwijl de boze het verstaat in sterk sprekende beelden te schilderen, hoe bekoorlijk schoon het goddeloze leven in de wereld is; het geeft ons te overdenken, dat het de zodanigen, die om uitwendig voordeel of om mensen in het rijk van God willen ingaan, wenen ook misschien enige tranen, dat zij niet verder kunnen, maar gaan tenslotte naar Moab terug. Orpa nu, is de oude mens, de vleeslijke, de wereldse gezindheid in ons. Ruth daarentegen is het levend geloof, dat in het vreesachtige, ootmoedige aan zichzelf wanhopende hart wortelt. Het komt erop aan, wie van beiden, of de oude of de nieuwe mens in ons de overhand verkrijgt, daarnaar keren wij weer terug als Orpa, (1)of wij nemen het koninkrijk van de hemelen met geweld evenals Ruth

(1) Volgens Berthean betekent de naam "terugkerende, de weggaande" (Partic. fem. van een werkwoord, dat afgeleid is van Pre = rug.

Vers 19

19. Zo gingen die beiden, en zetten hun reis onvermoeid voort, totdat zij te Bethlehem kwamen; en het geschiedde, toen zij te Bethlehem kwamen, 1) dat de gehele stad, en in het bijzonder het vrouwelijk gedeelte van de bevolking, over haar geroerd werd en zij zeiden: 2) Is dit Naomi? 3) Is zij, die in beklagenswaardige toestand tot ons komt, dezelfde, die hier bij ons woonde?

1) De geschiedenis zwijgt van de angsten, vermoeienissen en ontberingen van de reis. God brengt haar tenslotte op de begeerde rustplaats. Dertienhonderd jaar later naderde een nog meer verheven reizigster deze stad van haar voorouders, niet om het erfdeel van haar vaderen in bezit te nemen, maar om de bitterheid van onvriendelijkheid en verachting te voelen, zonder vrienden en arm, in een gevaarvol uur. Zij bracht haar eerstgeboren zoon in een stal ter wereld en legde hem in een kribbe. Maar door deze omstandigheid van geringheid en armoede was een openbaring van roem en macht van de Almachtige voorbereid. Van hoeveel betekenis zijn de geschiedenissen van deze arme vrouwen in de geschiedenis! Wat een vermaardheid hebben zij aan Bethlehem gegeven!.

2) In het Hebreeuws Wathomarna. Hieruit blijkt echter duidelijk, dat de vrouwelijk bevolking van Bethlehem aldus gesproken heeft, dat de vrouwen zich het meest verbaasd hebben over de veranderde gestalte van Naomi..

Uit de verbazing, die de inwoners van Bethlehem aangreep, is op te maken, dat zij vroeger in goede doen heeft verkeerd, en nu in alles haar vervallen staat was te merken, in voorkomen, kleding enz..

3) Het is goed wanneer wij soms in nood zijn, omdat deze de mens herinnert, dat hij zich in ballingschap bevindt.

Heeft God u lief gehad, zo heeft hij het u ook niet aan droefheid kunnen laten ontbreken. Daaraan ontbrak het ook niet.

Verwonderlijke lotsverandering in een tiental jaren! Rijken, gelukkigen, niet in hoogmoed te vast vertrouwd. Straks zou men ook van u kunnen vragen: "Is dit Naomi?". 20. Maar zij zei tot hen: Noemt mij niet meer Naomi (= de liefelijke, vrolijke), noemt mij Mara (= de bittere); want de Almachtige 1) heeft mij grote bitterheid aangedaan.

1) Zij zegt niet de Heere, maar de Almachtige heeft mij grote bitterheid aangedaan. Opzettelijk gebruikt zij de naam van de Almachtige, omdat daarmee gedoeld wordt op de Heere, als degene, die het menselijk geslacht doet voortplanten. De zegen van moeder te blijven en van kindskinderen te zien, was haar ontnomen, zo meende zij. Later zou zij nog van goedertierenheid en van recht mogen zingen..

De naam Schadai = Almachtige komt vooral daar voor waar van de Heere gesproken wordt, als die vrucht geeft en het menselijk geslacht doet voortplanten (Genesis 17:1; Genesis 28:3; Genesis 35:11; Genesis 48:3; Genesis 49:25 vooral dikwijls in het boek Job). Die God heeft van haar die zegen, namelijk van een geslacht, geweerd..

Vers 19

19. Zo gingen die beiden, en zetten hun reis onvermoeid voort, totdat zij te Bethlehem kwamen; en het geschiedde, toen zij te Bethlehem kwamen, 1) dat de gehele stad, en in het bijzonder het vrouwelijk gedeelte van de bevolking, over haar geroerd werd en zij zeiden: 2) Is dit Naomi? 3) Is zij, die in beklagenswaardige toestand tot ons komt, dezelfde, die hier bij ons woonde?

1) De geschiedenis zwijgt van de angsten, vermoeienissen en ontberingen van de reis. God brengt haar tenslotte op de begeerde rustplaats. Dertienhonderd jaar later naderde een nog meer verheven reizigster deze stad van haar voorouders, niet om het erfdeel van haar vaderen in bezit te nemen, maar om de bitterheid van onvriendelijkheid en verachting te voelen, zonder vrienden en arm, in een gevaarvol uur. Zij bracht haar eerstgeboren zoon in een stal ter wereld en legde hem in een kribbe. Maar door deze omstandigheid van geringheid en armoede was een openbaring van roem en macht van de Almachtige voorbereid. Van hoeveel betekenis zijn de geschiedenissen van deze arme vrouwen in de geschiedenis! Wat een vermaardheid hebben zij aan Bethlehem gegeven!.

2) In het Hebreeuws Wathomarna. Hieruit blijkt echter duidelijk, dat de vrouwelijk bevolking van Bethlehem aldus gesproken heeft, dat de vrouwen zich het meest verbaasd hebben over de veranderde gestalte van Naomi..

Uit de verbazing, die de inwoners van Bethlehem aangreep, is op te maken, dat zij vroeger in goede doen heeft verkeerd, en nu in alles haar vervallen staat was te merken, in voorkomen, kleding enz..

3) Het is goed wanneer wij soms in nood zijn, omdat deze de mens herinnert, dat hij zich in ballingschap bevindt.

Heeft God u lief gehad, zo heeft hij het u ook niet aan droefheid kunnen laten ontbreken. Daaraan ontbrak het ook niet.

Verwonderlijke lotsverandering in een tiental jaren! Rijken, gelukkigen, niet in hoogmoed te vast vertrouwd. Straks zou men ook van u kunnen vragen: "Is dit Naomi?". 20. Maar zij zei tot hen: Noemt mij niet meer Naomi (= de liefelijke, vrolijke), noemt mij Mara (= de bittere); want de Almachtige 1) heeft mij grote bitterheid aangedaan.

1) Zij zegt niet de Heere, maar de Almachtige heeft mij grote bitterheid aangedaan. Opzettelijk gebruikt zij de naam van de Almachtige, omdat daarmee gedoeld wordt op de Heere, als degene, die het menselijk geslacht doet voortplanten. De zegen van moeder te blijven en van kindskinderen te zien, was haar ontnomen, zo meende zij. Later zou zij nog van goedertierenheid en van recht mogen zingen..

De naam Schadai = Almachtige komt vooral daar voor waar van de Heere gesproken wordt, als die vrucht geeft en het menselijk geslacht doet voortplanten (Genesis 17:1; Genesis 28:3; Genesis 35:11; Genesis 48:3; Genesis 49:25 vooral dikwijls in het boek Job). Die God heeft van haar die zegen, namelijk van een geslacht, geweerd..

Vers 21

21. Vol trok ik weg (Ruth 1:1vv.), rijk in het bezit van man en twee zonen en met een hart vol verwachting voor de toekomst, maar leeg, van alle rijkdom en alle hoop beroofd, heeft mij de HEERE doen terugkeren; waarom zou gij mij Naomi noemen, omdat de HEERE tegen mij getuigt, omdat Hij getoond heeft mij te willen vernederen, en de Almachtige mij kwaad aangedaan heeft. Welke schoonheid of vreugde is nog bij mij?

Zij wist niet wat zij zei, want juist nu was zij pas rijk geworden in het bezit van haar, die zij met zich bracht, en die volgens de raad van de Heere de stammoeder van een grote koning niet alleen van David, maar zelfs van de Messias worden zou. Ook wij weten dikwijls niet, hoe rijk wij zijn, wanneer wij ons zelf zeer arm voorkomen. Gods wegen moeten naar hun einde en naar de uitkomst, niet naar het begin of het midden beoordeeld worden..

Zij erkent, dat haar droefheid van God komt. Wanneer God ons tuchtigt, getuigt Hij tegenover, en twist Hij met ons (Job 10:17), ons te kennen gevende, dat Hij ontevreden over ons is. Elke kastijding heeft een stem, de stem van een getuigenis..

Naomi toont het hier, dat zij zich vernederde onder de tuchtigende hand van God. Zij erkende, dat de Heere haar die bittere kelk had doen ledigen, maar in plaats van met de Heere te twisten, boog zij het hoofd..

Wanneer in de Heilige Schrift gezegd wordt, dat de Heere tegen iemand getuigt, dan betekent het, dat Hij over de mensen met Zijn oordelen en rampen komt, zoals ook blijkt uit Exodus 20:16; 2 Samuel 1:16 e.a...

Vers 21

21. Vol trok ik weg (Ruth 1:1vv.), rijk in het bezit van man en twee zonen en met een hart vol verwachting voor de toekomst, maar leeg, van alle rijkdom en alle hoop beroofd, heeft mij de HEERE doen terugkeren; waarom zou gij mij Naomi noemen, omdat de HEERE tegen mij getuigt, omdat Hij getoond heeft mij te willen vernederen, en de Almachtige mij kwaad aangedaan heeft. Welke schoonheid of vreugde is nog bij mij?

Zij wist niet wat zij zei, want juist nu was zij pas rijk geworden in het bezit van haar, die zij met zich bracht, en die volgens de raad van de Heere de stammoeder van een grote koning niet alleen van David, maar zelfs van de Messias worden zou. Ook wij weten dikwijls niet, hoe rijk wij zijn, wanneer wij ons zelf zeer arm voorkomen. Gods wegen moeten naar hun einde en naar de uitkomst, niet naar het begin of het midden beoordeeld worden..

Zij erkent, dat haar droefheid van God komt. Wanneer God ons tuchtigt, getuigt Hij tegenover, en twist Hij met ons (Job 10:17), ons te kennen gevende, dat Hij ontevreden over ons is. Elke kastijding heeft een stem, de stem van een getuigenis..

Naomi toont het hier, dat zij zich vernederde onder de tuchtigende hand van God. Zij erkende, dat de Heere haar die bittere kelk had doen ledigen, maar in plaats van met de Heere te twisten, boog zij het hoofd..

Wanneer in de Heilige Schrift gezegd wordt, dat de Heere tegen iemand getuigt, dan betekent het, dat Hij over de mensen met Zijn oordelen en rampen komt, zoals ook blijkt uit Exodus 20:16; 2 Samuel 1:16 e.a...

Vers 22

22. Zo kwam Naomi terug en Ruth, de Moabitische, haar schoondochter, met haar die uit de velden van Moab terugkwam; en zij kwamen te Bethlehem 1) in het begin van de gerste-oogst, ongeveer in het midden van april (Leviticus 23:17).

1) Het stadje Bethlehem (= huis van het brood), vroeger Efratha (= de vruchtbare) thans Beitlahm (= vleeshuis) genoemd, wordt reeds hier voorbereid om de geboorteplaats van grote gebeurtenissen in het rijk van God te worden; wij willen de lezer met deze plaats nader bekend maken. Van de Westpoort van Jeruzalem, de tegenwoordige Jaffapoort leidt de twee uur lange weg naar Bethlehem door het dal Gihon op een hoogte, aan de linkerzijde waarvan de berg van de "boze raad" zich bevindt, naar de bergvlakte Refaïm (2 Samuel 5:18; 2 Samuel 23:13 Isaiah 17:5). Van daar gaat die voorbij een ten oosten van de straat gelegen waterleiding, en verder naar het klooster Mar Elias (Joshua 15:8). Op deze plaats zal Elias, toen hij voor Achab naar de Horeb vluchtte, uitgerust hebben (1 Kings 19:1vv.) op een steen, die nog heden de reizigers tot zitbank strekt. Het klooster draagt echter de naam naar de Jeruzalemse Patriarch Elias (gest. 518) de waarschijnlijke stichter, en is op het midden van de weg. Kort voordat men dit bereikt, ziet men de waterbak van de drie koningen, die aan de ster herinnert, die hier aan de Oosterse wijzen weer verscheen (Matthew 2:9). "Men geniet op dit punt een van de merkwaardigste panorama's van de aarde; want het oog weidt over de plaats waar de kribbe stond, zowel als over de stad Jeruzalem en de Olijfberg, de plaats van Zijn kruisiging en van Zijn hemelvaart. Daar speelt de Idylle, hier de Epos en het Drama van de geschiedenis van de Heiland." Het veld in de nabijheid van het klooster heet de erwtenakker, en wordt als de plaats aangewezen, waar de profeet Habakuk met zijn eten door de Engel bij het hoofdhaar gegrepen en naar Babel bij Daniël in de leeuwekuil gezet werd (van de draak Ruth 1:32vv.). Ook zal dit de plaats zijn, waar de Engel des Heeren 185.000 man van Sanherib sloeg (2 Koningen .19:35v.).

Ongeveer 1/2 uur van Mar Elias, meer naar het zuiden, komen wij aan het graf van Rachel (Genesis 35:19vv.). Ongeveer 1/2 uur zuidwestelijk daarvan ligt een christelijk dorp Beit Schala, dat volgens het verhaal de merkwaardige eigenschap heeft, dat geen Moslim hier langer dan twee jaar in leven blijft; velen houden het voor de plaats Zela, waar de beenderen van Saul en van Jonathan begraven werden (Joshua 18:28; 2 Samuel 21:14), wat echter niet overeenkomt met de daar aangeduide ligging in het gebied van Benjamin. Wanneer wij niet naar dit van onze weg afgelegen dorp trekken, maar op de rechte weg ons verder naar het zuiden wenden, zien wij, na een tocht van 1/2 uur Bethlehem, voor ons, schilderachtig gelegen op twee middelhoge heuvels, die door een korte hoogte verbonden zijn, waarop de stad zich grotendeels uitbreidt. Eerst zien wij op de oostelijke hoogte kloostergebouwen als vestingen gebouwd, omgeven door een krans van vriendelijke tuinen; daar achter ligt de stad zelf naar het westen. Hier is de plaats, waar de Heiland van de wereld geboren werd; zij werd, zoals men zegt, reeds vroeg als die plaats aangewezen, zodat keizer Hadrianus (hij regeerde van 117-138 na Chr.), die de opstand van de Joden onder Bar-chocba onderdrukte, tot hoon van de Christenen daar een tempel liet bouwen gewijd aan Adonis, de lieveling van de godin Venus. Toen later de Romeinse keizers het Christendom aannamen, liet Helena, de moeder van Constantijn de Grote (van 323-337) volgens anderen Eudoxia, de gemalin van Theodosius (van 379-395) de tempel wegruimen en over de grot (Luke 2:7) een kerk bouwen, die in pracht en schoonheid alle kerken te Jeruzalem overtrof, zoals zij nog heden haar gelijke in de wereld niet heeft. Zij is onder de overige gebouwen van de oostelijke heuvel (een Franciskaner, een Grieks en een Armeens klooster) duidelijk te kennen aan haar schuin dak, en aan Maria met de bijnaam "bij de kribbe" (Mariae de praesepio) toegewijd. De kerk is in de vorm van een kruis gebouwd, van het westen naar het oosten gericht; het schip rust op 48 zuilen van bruinachtig geel marmer, dient echter nu alleen voor een ongebruikt voorportaal, dat door een muur van het overig gedeelte van het kruis, van het koor afgescheiden wordt. Hier bevindt zich het hoogaltaar en ter rechterzijde een altaar voor de Armeniërs. Aan elke zijde van het allerheilige leidt een trap in de grot onder het hoogaltaar. Het laatste (Lu 2:7) heeft ongeveer een lengte van 37, een breedte van 12 en een hoogte van 9 voet. Dadelijk onder het altaar, aan de oostelijke muur, wijst een marmeren nis de plaats van de geboorte van de Heere aan, een zilveren ster op de grond heeft het opschrift: "Hic de virgine Maria Jesus Christus natus est" (hier is Jezus Christus geboren uit de maagd Maria). Weinige schreden van daar is een tweede nis met de in de rots uitgehouwen kribbe, waarin Maria het kind legde; ook deze is thans met marmer ingelegd. De grot is met rode, in goud stralende zijden stoffen behangen en wordt door 32 lampen verlicht. Aan het einde daarvan, tegenover de plaats van Jezus geboorte leidt een uit de rots gehouwen onderaardse gang, die aan de Franciskaners behoort (het hoofddeel van de kerk met de grot is in het bezit van de Grieken) in een dieper liggende grot; deze zal de cel zijn, die Hiëronymus, onder wiens bescherming de kerk stond, bewoonde (vgl. bij Luke 2:20) en waarin hij de Bijbel in het Latijn (Vulgata) vertaald heeft. Dadelijk daarnaast bevindt zich zijn graf; maar later is zijn gebeente naar Maria Maggiore te Rome gevoerd. Een trap voert van daar naar de kapel van de Franciskaners, en van hier uit verder op de grote terrassen van het Latijnse klooster. Van hier zien wij naar het zuidoosten ongeveer 1/2 uur van de stad, het veld, waarop de herders geweest zouden zijn, toen de heerlijkheid van de Heere hen omscheen en de Engel hun de Kerstboodschap bracht (Luke 2:8vv.). Het is een dal, dat prijkt met vriendelijke velden en weiden, met rijke schaduw van statige terebinten en omgeven is door heuvels van witte kalkrotsen. Wij geven hier een afbeelding van Beth-Sahur, het dal van de herders, met de Frankenberg op de achtergrond, omdat dit waarschijnlijk de plaats is geweest, waar Ruth haar aren oplas (2), Boaz ontmoette en David nog als schaapherder de Heere zijn liederen leerde zingen, die Zelf hem leidde in groene weiden. De opmerkingen over de omstreek van Bethlehem in het zuiden geven wij bij 1 Samuel 9:5..

Vers 22

22. Zo kwam Naomi terug en Ruth, de Moabitische, haar schoondochter, met haar die uit de velden van Moab terugkwam; en zij kwamen te Bethlehem 1) in het begin van de gerste-oogst, ongeveer in het midden van april (Leviticus 23:17).

1) Het stadje Bethlehem (= huis van het brood), vroeger Efratha (= de vruchtbare) thans Beitlahm (= vleeshuis) genoemd, wordt reeds hier voorbereid om de geboorteplaats van grote gebeurtenissen in het rijk van God te worden; wij willen de lezer met deze plaats nader bekend maken. Van de Westpoort van Jeruzalem, de tegenwoordige Jaffapoort leidt de twee uur lange weg naar Bethlehem door het dal Gihon op een hoogte, aan de linkerzijde waarvan de berg van de "boze raad" zich bevindt, naar de bergvlakte Refaïm (2 Samuel 5:18; 2 Samuel 23:13 Isaiah 17:5). Van daar gaat die voorbij een ten oosten van de straat gelegen waterleiding, en verder naar het klooster Mar Elias (Joshua 15:8). Op deze plaats zal Elias, toen hij voor Achab naar de Horeb vluchtte, uitgerust hebben (1 Kings 19:1vv.) op een steen, die nog heden de reizigers tot zitbank strekt. Het klooster draagt echter de naam naar de Jeruzalemse Patriarch Elias (gest. 518) de waarschijnlijke stichter, en is op het midden van de weg. Kort voordat men dit bereikt, ziet men de waterbak van de drie koningen, die aan de ster herinnert, die hier aan de Oosterse wijzen weer verscheen (Matthew 2:9). "Men geniet op dit punt een van de merkwaardigste panorama's van de aarde; want het oog weidt over de plaats waar de kribbe stond, zowel als over de stad Jeruzalem en de Olijfberg, de plaats van Zijn kruisiging en van Zijn hemelvaart. Daar speelt de Idylle, hier de Epos en het Drama van de geschiedenis van de Heiland." Het veld in de nabijheid van het klooster heet de erwtenakker, en wordt als de plaats aangewezen, waar de profeet Habakuk met zijn eten door de Engel bij het hoofdhaar gegrepen en naar Babel bij Daniël in de leeuwekuil gezet werd (van de draak Ruth 1:32vv.). Ook zal dit de plaats zijn, waar de Engel des Heeren 185.000 man van Sanherib sloeg (2 Koningen .19:35v.).

Ongeveer 1/2 uur van Mar Elias, meer naar het zuiden, komen wij aan het graf van Rachel (Genesis 35:19vv.). Ongeveer 1/2 uur zuidwestelijk daarvan ligt een christelijk dorp Beit Schala, dat volgens het verhaal de merkwaardige eigenschap heeft, dat geen Moslim hier langer dan twee jaar in leven blijft; velen houden het voor de plaats Zela, waar de beenderen van Saul en van Jonathan begraven werden (Joshua 18:28; 2 Samuel 21:14), wat echter niet overeenkomt met de daar aangeduide ligging in het gebied van Benjamin. Wanneer wij niet naar dit van onze weg afgelegen dorp trekken, maar op de rechte weg ons verder naar het zuiden wenden, zien wij, na een tocht van 1/2 uur Bethlehem, voor ons, schilderachtig gelegen op twee middelhoge heuvels, die door een korte hoogte verbonden zijn, waarop de stad zich grotendeels uitbreidt. Eerst zien wij op de oostelijke hoogte kloostergebouwen als vestingen gebouwd, omgeven door een krans van vriendelijke tuinen; daar achter ligt de stad zelf naar het westen. Hier is de plaats, waar de Heiland van de wereld geboren werd; zij werd, zoals men zegt, reeds vroeg als die plaats aangewezen, zodat keizer Hadrianus (hij regeerde van 117-138 na Chr.), die de opstand van de Joden onder Bar-chocba onderdrukte, tot hoon van de Christenen daar een tempel liet bouwen gewijd aan Adonis, de lieveling van de godin Venus. Toen later de Romeinse keizers het Christendom aannamen, liet Helena, de moeder van Constantijn de Grote (van 323-337) volgens anderen Eudoxia, de gemalin van Theodosius (van 379-395) de tempel wegruimen en over de grot (Luke 2:7) een kerk bouwen, die in pracht en schoonheid alle kerken te Jeruzalem overtrof, zoals zij nog heden haar gelijke in de wereld niet heeft. Zij is onder de overige gebouwen van de oostelijke heuvel (een Franciskaner, een Grieks en een Armeens klooster) duidelijk te kennen aan haar schuin dak, en aan Maria met de bijnaam "bij de kribbe" (Mariae de praesepio) toegewijd. De kerk is in de vorm van een kruis gebouwd, van het westen naar het oosten gericht; het schip rust op 48 zuilen van bruinachtig geel marmer, dient echter nu alleen voor een ongebruikt voorportaal, dat door een muur van het overig gedeelte van het kruis, van het koor afgescheiden wordt. Hier bevindt zich het hoogaltaar en ter rechterzijde een altaar voor de Armeniërs. Aan elke zijde van het allerheilige leidt een trap in de grot onder het hoogaltaar. Het laatste (Lu 2:7) heeft ongeveer een lengte van 37, een breedte van 12 en een hoogte van 9 voet. Dadelijk onder het altaar, aan de oostelijke muur, wijst een marmeren nis de plaats van de geboorte van de Heere aan, een zilveren ster op de grond heeft het opschrift: "Hic de virgine Maria Jesus Christus natus est" (hier is Jezus Christus geboren uit de maagd Maria). Weinige schreden van daar is een tweede nis met de in de rots uitgehouwen kribbe, waarin Maria het kind legde; ook deze is thans met marmer ingelegd. De grot is met rode, in goud stralende zijden stoffen behangen en wordt door 32 lampen verlicht. Aan het einde daarvan, tegenover de plaats van Jezus geboorte leidt een uit de rots gehouwen onderaardse gang, die aan de Franciskaners behoort (het hoofddeel van de kerk met de grot is in het bezit van de Grieken) in een dieper liggende grot; deze zal de cel zijn, die Hiëronymus, onder wiens bescherming de kerk stond, bewoonde (vgl. bij Luke 2:20) en waarin hij de Bijbel in het Latijn (Vulgata) vertaald heeft. Dadelijk daarnaast bevindt zich zijn graf; maar later is zijn gebeente naar Maria Maggiore te Rome gevoerd. Een trap voert van daar naar de kapel van de Franciskaners, en van hier uit verder op de grote terrassen van het Latijnse klooster. Van hier zien wij naar het zuidoosten ongeveer 1/2 uur van de stad, het veld, waarop de herders geweest zouden zijn, toen de heerlijkheid van de Heere hen omscheen en de Engel hun de Kerstboodschap bracht (Luke 2:8vv.). Het is een dal, dat prijkt met vriendelijke velden en weiden, met rijke schaduw van statige terebinten en omgeven is door heuvels van witte kalkrotsen. Wij geven hier een afbeelding van Beth-Sahur, het dal van de herders, met de Frankenberg op de achtergrond, omdat dit waarschijnlijk de plaats is geweest, waar Ruth haar aren oplas (2), Boaz ontmoette en David nog als schaapherder de Heere zijn liederen leerde zingen, die Zelf hem leidde in groene weiden. De opmerkingen over de omstreek van Bethlehem in het zuiden geven wij bij 1 Samuel 9:5..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ruth 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ruth-1.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile