Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Richteren 16

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, RICHTEREN 16

Judges 16:1.

SIMSONS VAL, EINDE EN LAATSTE WRAAK.

I. Judges 16:1-Judges 16:21. Tegen het einde van zijn rechterlijke werkzaamheid begeeft Simson zich naar Gaza en verkeert daar met een hoer. Hij ontkomt aan de Gazieten, die hem proberen te grijpen en draagt de stadspoorten op zijn schouders op de hoogte van een berg in de nabijheid van Gaza. Spoedig hierop wordt hij gevangen in de strikken van een Filistijns meisje, Delila, die hem het geheim weet te ontfutselen, waarin hij zijn grote kracht had, hem in de slaap van zijn haarlokken berooft en in de macht van de Filistijnse vorsten overlevert. Hij wordt met twee ketenen gebonden; zijn ogen worden uitgestoken; zo moet hij nu in de gevangenis te Gaza als een diep vernederde slaaf de handmolen draaien en onder jammer en leed tot boete komen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, RICHTEREN 16

Judges 16:1.

SIMSONS VAL, EINDE EN LAATSTE WRAAK.

I. Judges 16:1-Judges 16:21. Tegen het einde van zijn rechterlijke werkzaamheid begeeft Simson zich naar Gaza en verkeert daar met een hoer. Hij ontkomt aan de Gazieten, die hem proberen te grijpen en draagt de stadspoorten op zijn schouders op de hoogte van een berg in de nabijheid van Gaza. Spoedig hierop wordt hij gevangen in de strikken van een Filistijns meisje, Delila, die hem het geheim weet te ontfutselen, waarin hij zijn grote kracht had, hem in de slaap van zijn haarlokken berooft en in de macht van de Filistijnse vorsten overlevert. Hij wordt met twee ketenen gebonden; zijn ogen worden uitgestoken; zo moet hij nu in de gevangenis te Gaza als een diep vernederde slaaf de handmolen draaien en onder jammer en leed tot boete komen.

Vers 1

1. Simson nu richtte Israël en, toen hij bijna 20 jaar in de dagen van de Filistijnen (15:20) richter geweest was, ging hij heen naar Gaza, de zuidelijkste van de vijf vorstensteden van de Filistijnen. Daarheen werd hij niet gedreven door de Geest van de Heere,maar hij ging daarheen, in het gevoel van zijn grote overmacht over de vijanden, om met hen in strijd te komen. En hij zag daar een vrouw, die een hoer was (Joshua 2:7 Joshua 2:7), wier aanblik de vleselijke lusten in hem opwekte, omdat zijn hart niet door Gods Geest vervuld en beschermd was; en hij ging tot haar in. 1)

1) Simson, krachtig en sterk, overwon een leeuw, maar zijn wellust kon hij niet overmeesteren. De banden van de vijanden verscheurt hij, maar het net van zijn begeerten heeft hij niet verscheurd. De oogst van vreemden verbrandt hij en aangestookt door het vuur van de hartstochten voor n vrouw, heeft hij de oogst van zijn eigen deugden verloren..

Van het huwelijk met de vrouw uit Thimnath wordt gezegd, dat het van de Heere was. Dit wordt van deze geschiedenis niet gemeld. Simson doet dit geheel op eigen gezag en laat zich tenslotte door zijn hartstochten leiden. Van de zonde van de eigenzinnigheid valt hij in die van de ontucht..

Vers 1

1. Simson nu richtte Israël en, toen hij bijna 20 jaar in de dagen van de Filistijnen (15:20) richter geweest was, ging hij heen naar Gaza, de zuidelijkste van de vijf vorstensteden van de Filistijnen. Daarheen werd hij niet gedreven door de Geest van de Heere,maar hij ging daarheen, in het gevoel van zijn grote overmacht over de vijanden, om met hen in strijd te komen. En hij zag daar een vrouw, die een hoer was (Joshua 2:7 Joshua 2:7), wier aanblik de vleselijke lusten in hem opwekte, omdat zijn hart niet door Gods Geest vervuld en beschermd was; en hij ging tot haar in. 1)

1) Simson, krachtig en sterk, overwon een leeuw, maar zijn wellust kon hij niet overmeesteren. De banden van de vijanden verscheurt hij, maar het net van zijn begeerten heeft hij niet verscheurd. De oogst van vreemden verbrandt hij en aangestookt door het vuur van de hartstochten voor n vrouw, heeft hij de oogst van zijn eigen deugden verloren..

Van het huwelijk met de vrouw uit Thimnath wordt gezegd, dat het van de Heere was. Dit wordt van deze geschiedenis niet gemeld. Simson doet dit geheel op eigen gezag en laat zich tenslotte door zijn hartstochten leiden. Van de zonde van de eigenzinnigheid valt hij in die van de ontucht..

Vers 2

2. Toen werd de Gazieten gezegd door degenen, die hem hadden zien komen en in de woning van de hoer ingaan: Simson is hier in deze stad ingekomen. Zo gingen zij rondom het huis, waarin hij zich bevond, en legden hem de gehele nachthinderlagen in de stadspoort, opdat, zo hij uit het huis ontkwam, men hem toch bij de poort zou kunnen grijpen; maar zij hielden zich de gehele nacht stil, zij gaven zich aan slaperigheid over, zeggende: Tot aan het morgenlicht, 1) dan zullen wij hem doden, want vroeger dan de morgen meenden zij niet, dat hij het huis verlaten zou; bovendien kon hij hun niet ontkomen, omdat de poorten gesloten waren.

1) Dit wil zeggen, dat zij wel op hem loerden, wel wachters aan de stadspoort op post hadden gesteld, maar toch in hun hart voor hem bevreesd waren en daarom hem `s nachts niet durfden aangrijpen. Voorts, dat de wachters zich aan de poort te slapen hadden gelegd, zorgeloos zich ter ruste hadden begeven. Zij herinnerden zich nog al te goed de geschiedenis bij Ramath-Lechi en hadden een bijgelovige vrees voor zijn sterke kracht.. Wij kunnen hier tevens de hand van de Heere in zien, die nog voor Zijn knecht, hoewel deze trouweloos handelde, waakt, maar ook lag hierin voor Simson een treffende waarschuwing, om zich toch niet met de Filistijnen te verbroederen, maar altijd tegen hen op zijn hoede te zijn..

Vers 2

2. Toen werd de Gazieten gezegd door degenen, die hem hadden zien komen en in de woning van de hoer ingaan: Simson is hier in deze stad ingekomen. Zo gingen zij rondom het huis, waarin hij zich bevond, en legden hem de gehele nachthinderlagen in de stadspoort, opdat, zo hij uit het huis ontkwam, men hem toch bij de poort zou kunnen grijpen; maar zij hielden zich de gehele nacht stil, zij gaven zich aan slaperigheid over, zeggende: Tot aan het morgenlicht, 1) dan zullen wij hem doden, want vroeger dan de morgen meenden zij niet, dat hij het huis verlaten zou; bovendien kon hij hun niet ontkomen, omdat de poorten gesloten waren.

1) Dit wil zeggen, dat zij wel op hem loerden, wel wachters aan de stadspoort op post hadden gesteld, maar toch in hun hart voor hem bevreesd waren en daarom hem `s nachts niet durfden aangrijpen. Voorts, dat de wachters zich aan de poort te slapen hadden gelegd, zorgeloos zich ter ruste hadden begeven. Zij herinnerden zich nog al te goed de geschiedenis bij Ramath-Lechi en hadden een bijgelovige vrees voor zijn sterke kracht.. Wij kunnen hier tevens de hand van de Heere in zien, die nog voor Zijn knecht, hoewel deze trouweloos handelde, waakt, maar ook lag hierin voor Simson een treffende waarschuwing, om zich toch niet met de Filistijnen te verbroederen, maar altijd tegen hen op zijn hoede te zijn..

Vers 3

3. Maar Simson lag tot middernacht toe in het huis van de hoer. Toen stond hij op om middernacht, toen de wachters in slaap gevallen waren, en hij greep de deuren van de stadspoort 1) met de beide posten, waaraan zij vastgemaakt waren, en nam ze door zijn bovenmenselijke sterkte weg met de grendelboom, en legde ze op zijn schouders, en droeg ze 3/4 uur ver door het diepe zand opwaarts op de hoogte van de zuid-oostelijk van de stad gelegen berg, 2) die in het gezicht 3) van Hebron is, waarvan men wel niet de stad, maar het gebergte van Hebron kan zien.

1) De poorten waren, zoals bekend is, tekens van de kracht van de steden. Wat van Abraham gezegd is (Genesis 22:17): "uw nageslacht zal de poorten van zijn vijanden erfelijk bezitten," heeft Simson letterlijk volbracht. Wanneer Rebekka de zegenwens ontvangt (Genesis 24:60): "uw nageslacht bezitte de poort van zijn haters," zo ziet men de algemeenheid van de gedachte, dat het in bezit nemen van de poorten de gehele overwinning was. Daarom lieten in het oosten overwinnende vorsten in letterlijke zin de stadspoorten wegdragen (vgl. Hammer Gesch. der Osman. Reichs. I 267). Daarom liet Al Manzor, toen hij Santiago de Compostella veroverd had, de deuren van de St. Jakobskerk wegnemen en ze ten teken van zijn overwinning door Christenen op hun schouders naar Cordoba dragen (Ferreras Gesch. von Spaniën, 3:145)..

Dat Simsons reuzenonderneming slaagt, hoewel hij op zijn weg naar Gaza niet op de wegen van de Heere wandelt, gebeurt om de roeping, die hem gegeven is. Hij is hier slechts een werktuig, waarvan God zich nog een tijd lang bedienen wil, tot het daarna om zijn onwaardigheid verbroken wordt, om aan de Filistijnen te tonen, dat zij niets tegen Israël vermogen, wanneer het in de kracht van de Heere zou opstaan. Juist daardoor, dat hij zich hier met een hoer afgeeft en spoedig daarop (Judges 16:4vv.) in de netten van een Filistijns meisje raakte, dat hem tot verderf wordt, verschijnt hij, die wij tot hiertoe reeds als Israëls karakterbeeld hebben leren kennen, opnieuw in dit licht. Het door hem gewenste huwelijk met een Filistijns meisje in 14 en zijn losmaking van de wet om geen aas aan te raken, die wij in 14:8vv. en in 15:15vv. zagen, was reeds een afbeelding van Israëls verbondsbreuk. Ook hier spiegelt hij de geestelijke hoererij van zijn volk af, dat altijd door de gehele tijd van de richters, kwaad deed tegen de Heere en vreemde Goden diende, om tenslotte geheel in de slavernij van de Filistijnen te geraken, en zelfs zijn heiligdom, de ark van het verbond, te verliezen, evenals Simson hun zijn haar, het onderpand en teken van zijn gemeenschap met God, prijsgaf. Nadat hij vervolgens boete gedaan had en tot de God van zijn heil teruggekeerd was, intussen zijn hoofdhaar opnieuw aangegroeid is, verkrijgt hij zijn goddelijke krachten weer en wordt hij zijn verdervers tot verderf: dat vertegenwoordigt ons de tijd, toen David aan de heerschappij van de Filistijnen een einde maakte, de ark van het verbond naar Jeruzalem bracht en de godsdienst, die verwaarloosd was, weer opnieuw regelde (2 Samuel 5:17-2 Samuel 6:23).. 2) V.d.Velde noemt deze berg el-Montar en zegt: "deze kan, naar mijn oordeel, geen andere zijn, dan die, waarop Simson de deuren van de stadspoort bracht. Hebron zelf is natuurlijk vanaf el-Montar niet te zien, maar de strekking van deze Bijbelpassage is dunkt mij, het gebergte van Hebron, want anders had Simson, zo hij nacht en dag had doorgelopen pas op de avond van de volgende dag, na zijn vlucht uit Gaza, tot in het gezicht van de stad Hebron kunnen komen. De stadspoort van het Gaza uit die dagen is waarschijnlijk weinig minder dan 3/4 uur van de heuvel el-Montar verwijderd geweest. Met de zware postdeuren en haar grendelboom op zijn schouders door een weg van dik zand naar dezen heuveltop te klimmen, is een feit dat slechts Simson volbracht kon hebben.".

3) Wij hebben dit vers verklaard, ons aansluitende bij een oude overlevering, die het hoogste punt van de oostwaarts van Gaza lopende rij heuvels als de plaats aanwijst, waarheen Simson de poort gedragen heeft; deze, een bijna alleenstaande berg, thans Wely el Montar genaamd, naar het graf van een Islamitische heilige dat zich daarop bevindt, geeft een voortreffelijk uitzicht over heel het omliggende land. Niets verhindert ons deze traditie te behouden omdat, zoals Starke opmerkt de uitdrukking "in het gezicht van Hebron" in de algemene betekenis: "tegenover Hebron" te nemen is, dat ook bij een ligging op aanmerkelijke afstand (Hebron is van Gaza ongeveer 9 mijl verwijderd) gezegd kan worden (Deuteronomy 32:48 Joshua 13:25). Waarschijnlijk is deze aanwijzing gegeven, omdat Simson zich na zijn daad naar dat middelpunt van Juda's gebergte teruggetrokken heeft, de poorten op een plaats achterlatende, waar zij de Gazieten spoedig in het oog moesten vallen..

Simson is een type van Christus' overwinning over dood en graf. Christus heeft niet alleen de steen weggewenteld van Zijn graf, maar Hij heeft de deuren van het graf weggedragen en heeft het voor altijd nagelaten als een open gevangenis voor allen, die de Zijnen zijn; het zal, het kan niet houden. O dood, waar is uw prikkel? Waar is uw overwinning? Waar zijn uw poorten. Dank zij Hem, dat Hij niet alleen een overwinning voor Zichzelf behaald heeft, maar ons de overwinning gegeven heeft..

In het Hebreeuws Al-phene enz. zoals Keil terecht aanmerkt evenals in Genesis 18:16 eenvoudig de richting naar Hebron aanwijzende. Vergelijk Deuteronomy 32:29, waar hetzelfde gezegd wordt ten opzichte van de berg Nebo en Jericho, hoewel Jericho 4 geografische mijlen van Nebo verwijderd lag..

Vers 3

3. Maar Simson lag tot middernacht toe in het huis van de hoer. Toen stond hij op om middernacht, toen de wachters in slaap gevallen waren, en hij greep de deuren van de stadspoort 1) met de beide posten, waaraan zij vastgemaakt waren, en nam ze door zijn bovenmenselijke sterkte weg met de grendelboom, en legde ze op zijn schouders, en droeg ze 3/4 uur ver door het diepe zand opwaarts op de hoogte van de zuid-oostelijk van de stad gelegen berg, 2) die in het gezicht 3) van Hebron is, waarvan men wel niet de stad, maar het gebergte van Hebron kan zien.

1) De poorten waren, zoals bekend is, tekens van de kracht van de steden. Wat van Abraham gezegd is (Genesis 22:17): "uw nageslacht zal de poorten van zijn vijanden erfelijk bezitten," heeft Simson letterlijk volbracht. Wanneer Rebekka de zegenwens ontvangt (Genesis 24:60): "uw nageslacht bezitte de poort van zijn haters," zo ziet men de algemeenheid van de gedachte, dat het in bezit nemen van de poorten de gehele overwinning was. Daarom lieten in het oosten overwinnende vorsten in letterlijke zin de stadspoorten wegdragen (vgl. Hammer Gesch. der Osman. Reichs. I 267). Daarom liet Al Manzor, toen hij Santiago de Compostella veroverd had, de deuren van de St. Jakobskerk wegnemen en ze ten teken van zijn overwinning door Christenen op hun schouders naar Cordoba dragen (Ferreras Gesch. von Spaniën, 3:145)..

Dat Simsons reuzenonderneming slaagt, hoewel hij op zijn weg naar Gaza niet op de wegen van de Heere wandelt, gebeurt om de roeping, die hem gegeven is. Hij is hier slechts een werktuig, waarvan God zich nog een tijd lang bedienen wil, tot het daarna om zijn onwaardigheid verbroken wordt, om aan de Filistijnen te tonen, dat zij niets tegen Israël vermogen, wanneer het in de kracht van de Heere zou opstaan. Juist daardoor, dat hij zich hier met een hoer afgeeft en spoedig daarop (Judges 16:4vv.) in de netten van een Filistijns meisje raakte, dat hem tot verderf wordt, verschijnt hij, die wij tot hiertoe reeds als Israëls karakterbeeld hebben leren kennen, opnieuw in dit licht. Het door hem gewenste huwelijk met een Filistijns meisje in 14 en zijn losmaking van de wet om geen aas aan te raken, die wij in 14:8vv. en in 15:15vv. zagen, was reeds een afbeelding van Israëls verbondsbreuk. Ook hier spiegelt hij de geestelijke hoererij van zijn volk af, dat altijd door de gehele tijd van de richters, kwaad deed tegen de Heere en vreemde Goden diende, om tenslotte geheel in de slavernij van de Filistijnen te geraken, en zelfs zijn heiligdom, de ark van het verbond, te verliezen, evenals Simson hun zijn haar, het onderpand en teken van zijn gemeenschap met God, prijsgaf. Nadat hij vervolgens boete gedaan had en tot de God van zijn heil teruggekeerd was, intussen zijn hoofdhaar opnieuw aangegroeid is, verkrijgt hij zijn goddelijke krachten weer en wordt hij zijn verdervers tot verderf: dat vertegenwoordigt ons de tijd, toen David aan de heerschappij van de Filistijnen een einde maakte, de ark van het verbond naar Jeruzalem bracht en de godsdienst, die verwaarloosd was, weer opnieuw regelde (2 Samuel 5:17-2 Samuel 6:23).. 2) V.d.Velde noemt deze berg el-Montar en zegt: "deze kan, naar mijn oordeel, geen andere zijn, dan die, waarop Simson de deuren van de stadspoort bracht. Hebron zelf is natuurlijk vanaf el-Montar niet te zien, maar de strekking van deze Bijbelpassage is dunkt mij, het gebergte van Hebron, want anders had Simson, zo hij nacht en dag had doorgelopen pas op de avond van de volgende dag, na zijn vlucht uit Gaza, tot in het gezicht van de stad Hebron kunnen komen. De stadspoort van het Gaza uit die dagen is waarschijnlijk weinig minder dan 3/4 uur van de heuvel el-Montar verwijderd geweest. Met de zware postdeuren en haar grendelboom op zijn schouders door een weg van dik zand naar dezen heuveltop te klimmen, is een feit dat slechts Simson volbracht kon hebben.".

3) Wij hebben dit vers verklaard, ons aansluitende bij een oude overlevering, die het hoogste punt van de oostwaarts van Gaza lopende rij heuvels als de plaats aanwijst, waarheen Simson de poort gedragen heeft; deze, een bijna alleenstaande berg, thans Wely el Montar genaamd, naar het graf van een Islamitische heilige dat zich daarop bevindt, geeft een voortreffelijk uitzicht over heel het omliggende land. Niets verhindert ons deze traditie te behouden omdat, zoals Starke opmerkt de uitdrukking "in het gezicht van Hebron" in de algemene betekenis: "tegenover Hebron" te nemen is, dat ook bij een ligging op aanmerkelijke afstand (Hebron is van Gaza ongeveer 9 mijl verwijderd) gezegd kan worden (Deuteronomy 32:48 Joshua 13:25). Waarschijnlijk is deze aanwijzing gegeven, omdat Simson zich na zijn daad naar dat middelpunt van Juda's gebergte teruggetrokken heeft, de poorten op een plaats achterlatende, waar zij de Gazieten spoedig in het oog moesten vallen..

Simson is een type van Christus' overwinning over dood en graf. Christus heeft niet alleen de steen weggewenteld van Zijn graf, maar Hij heeft de deuren van het graf weggedragen en heeft het voor altijd nagelaten als een open gevangenis voor allen, die de Zijnen zijn; het zal, het kan niet houden. O dood, waar is uw prikkel? Waar is uw overwinning? Waar zijn uw poorten. Dank zij Hem, dat Hij niet alleen een overwinning voor Zichzelf behaald heeft, maar ons de overwinning gegeven heeft..

In het Hebreeuws Al-phene enz. zoals Keil terecht aanmerkt evenals in Genesis 18:16 eenvoudig de richting naar Hebron aanwijzende. Vergelijk Deuteronomy 32:29, waar hetzelfde gezegd wordt ten opzichte van de berg Nebo en Jericho, hoewel Jericho 4 geografische mijlen van Nebo verwijderd lag..

Vers 4

4. En het geschiedde daarna, waarschijnlijk slechts kort daarna, dat hij een vrouw, een nog ongehuwd Filistijns meisje (14:1) lief kreeg, 1) die aan de beek Sorek (= edele wijnstok) woonde, aan het tussen Zora en Esthaol (16:31) gelegen gedeelte van de Nahr Rubin, die zich tussen Joppe en Jabne in de Middellandse Zee uitstort. Zo werd de Nazireeër gevangen in de strikken van de liefde voor een Filistijns meisje, wier naam was Delila (= teder).

1) Ook nu lezen wij niet, dat dit van de Heere was. Simson zocht geen verbintenis met haar om door haar met de Filistijnen in aanraking te komen, maar om aan zijn zinnelijke lusten te voldoen. De uitkomst is nu noodlottig voor hem, want wel komt hij nu door haar met de vijanden van zijn volk en met zijn persoonlijke vijanden in aanraking, maar tot zijn verderf. Kennelijk toont de Heere hierin Zijn misnoegen, zodat Hij hem niet bijstaat, maar hem voor een ogenblik verlaat, opdat zijn zonden hem zouden kastijden..

De eerste maal heeft God Simson bewaard voor het tezamen leven met een Filistijnse. Simson heeft nog niet geleerd; nu laat God hem over aan zijn wil en zijn zonde wordt tot zijn verderf. Die sterk en moedig genoeg was, om een leeuw te doden (14:6), kan zijn zinnelijke liefde niet teniet te doen; die de banden van zijn vijanden verscheurde (15:14), verscheurt het net van zijn vleeselijke begeerlijkheden niet; die de oogst van anderen in brand stak (15:4vv.), verliest door het vuur door een vrouw aangestoken, zelf de oogst van zijn vorige grote daden..

Vers 4

4. En het geschiedde daarna, waarschijnlijk slechts kort daarna, dat hij een vrouw, een nog ongehuwd Filistijns meisje (14:1) lief kreeg, 1) die aan de beek Sorek (= edele wijnstok) woonde, aan het tussen Zora en Esthaol (16:31) gelegen gedeelte van de Nahr Rubin, die zich tussen Joppe en Jabne in de Middellandse Zee uitstort. Zo werd de Nazireeër gevangen in de strikken van de liefde voor een Filistijns meisje, wier naam was Delila (= teder).

1) Ook nu lezen wij niet, dat dit van de Heere was. Simson zocht geen verbintenis met haar om door haar met de Filistijnen in aanraking te komen, maar om aan zijn zinnelijke lusten te voldoen. De uitkomst is nu noodlottig voor hem, want wel komt hij nu door haar met de vijanden van zijn volk en met zijn persoonlijke vijanden in aanraking, maar tot zijn verderf. Kennelijk toont de Heere hierin Zijn misnoegen, zodat Hij hem niet bijstaat, maar hem voor een ogenblik verlaat, opdat zijn zonden hem zouden kastijden..

De eerste maal heeft God Simson bewaard voor het tezamen leven met een Filistijnse. Simson heeft nog niet geleerd; nu laat God hem over aan zijn wil en zijn zonde wordt tot zijn verderf. Die sterk en moedig genoeg was, om een leeuw te doden (14:6), kan zijn zinnelijke liefde niet teniet te doen; die de banden van zijn vijanden verscheurde (15:14), verscheurt het net van zijn vleeselijke begeerlijkheden niet; die de oogst van anderen in brand stak (15:4vv.), verliest door het vuur door een vrouw aangestoken, zelf de oogst van zijn vorige grote daden..

Vers 5

5. Toen kwamen de vorsten van de Filistijnen (3:3 "Joshua 13:2) die van Simsons liefde vernomen hadden, tot haar op, en zeiden tot haar: Overreed hem en zie, zoek door alle mogelijke kunsten van de overreding van hem te vernemen, waarin zijn grote kracht ligt; en waarmee wij hem zouden machtig worden, en hem binden, om hem te plagen; 1) zo zullen wij u geven, een ieder van ons in het bijzonder, duizend, en als dit niet genoeg is, nog honderd zilverstukken 2) daarboven.

1) Zij meenden, dat Simson zijn bovenmenselijke kracht te danken had een enige uitwendige zaak, die hij als een amulet bij zich droeg. Dit is nu wel heidens bijgeloof, maar bij hem was de goddelijke kracht, die hij bezat, werkelijk aan het bezit van een lichamelijk onderpand verbonden, dat hij niet verliezen mocht, wanneer hij niet tevens Gods genade en bijstand verliezen zou. Dit stoffelijk onderpand was zijn opgesneden haar, dat de kroon of de diadeem van de Nazireeër geacht werd, dat hem kentekende als iemand, die onaantastbaar door mensenhanden was en zich alleen in de macht van de Heere bevond..

Wat nu bij andere Nazireeërs slechts een zinnebeeld was, was bij Simson meer dan dit; het was door het geloof tevens een genademiddel, dat hem bovenmenselijke krachten tot vervulling van zijn roeping aanbracht (Numbers 6:5). Want het toevloeien van geestelijke genadegiften was vanouds af, en is nog in het Nieuwe Testament aan zekere uitwendige tekenen en middelen, die de Heere verordend heeft, gebonden. Deze tekenen werken niet mechanisch, maar voorwaarde tot hun werkzaamheid is de rechte gezindheid, en het juiste gebruik door hem, aan wie zij gegeven zijn. Toch mag niemand ze minachten en prijsgeven, anders berooft hij zichzelf van de toevloed van de goddelijke genade, en stelt zich bloot van een gericht van God. Bij de volgende geschiedenis hebben wij ons te wachten, niet tot gelijke voorstellingen omtrent de oorzaak van Simsons bovennatuurlijke sterkte te komen, als de vorsten van de Filistijnen hadden en ook zij voeden, die het lange haar voor de natuurlijke bron van zijn sterkte aanzien. Op natuurlijke weg kan toch nooit het ongesneden haar aan iemand Herculische kracht verlenen; en hadden later (Judges 16:19vv.) de Filistijnen door verraad, waaraan hij geen schuld had, hem de zeven haarlokken afgeschoren, zijn kracht zou toch niet van hem geweken zijn, omdat de Heere niet van hem geweken zou zijn. Omdat hij echter het onderpand van zijn goddelijke wijding aan de vleselijke lust verkoopt, heeft hij misdadig het verbond verscheurd, dat de Heere met hem gemaakt had, en de HEERE trekt nu ook van Zijn zijde Zijn Geest terug, op wiens mededeling alleen Simsons bovennatuurlijke sterkte rust, zoals in Judges 14:1, 15 bijna overal uitdrukkelijk gezegd wordt, waar een grote daad van hem bericht wordt. Wanneer dit gezegde in 15:4vv. ontbreekt, heeft dit daarin zijn reden, dat het uit 14:4 vanzelf blijkt. Simson handelde hier nog door aandrang van de Geest. Wanneer het echter in dit hoofdstuk (Judges 16:1-Judges 16:14) eveneens ontbreekt, zo is daarvoor geen opgaaf van redenen nodig. Simson heeft thans nog de kracht, die de Geest van God door een in bezit nemen van zijn geest hem verleende, maar niet meer de Geest zelf. Zo is het nog een tijd lang helder aan de hemel, wanneer de zon reeds ondergegaan is, totdat vervolgens de invallende nacht ook de laatste nawerking van haar stralen vernietigt..

De vijf Filistijnse vorsten zijn voorzichtig. Het is hun niet genoeg de oorzaak te weten, ook moet het middel geweten worden en de uitkomst de waarheid bewezen hebben..

De Filistijnse vorsten willen niet alleen weten, waarin zijn grote kracht ligt, daaraan hadden zij betrekkelijk nog niets, maar ook wensten zij te weten te komen, hoe zij hem van die kracht kunnen beroven, opdat zij met hem naar hartelust kunnen doen om zich op hem te wreken..

2) De som is groot, 5500 zilverstukken (naar de vijf vorsten van de Filistijnen). Judas heeft zijn Meester goedkoop verkocht. Ware Curius in de Romeinse tijd minder gierig tegenover Fulvia, zijn Scortum, geweest, zou de samenzwering van Catilina wellicht gelukt zijn (vergel. Sall. cat. 23)..

5 x 1100 zilverstukken; een belangrijke som, vooral voor die dagen..

De vrouw van Thimnath had Simson verraden, bevreesd geworden door de bedreigingen van haar volk, deze zal hem in haar netten verstrikken, daartoe gelokt door de beloften van de Filistijnen..

Vers 5

5. Toen kwamen de vorsten van de Filistijnen (3:3 "Joshua 13:2) die van Simsons liefde vernomen hadden, tot haar op, en zeiden tot haar: Overreed hem en zie, zoek door alle mogelijke kunsten van de overreding van hem te vernemen, waarin zijn grote kracht ligt; en waarmee wij hem zouden machtig worden, en hem binden, om hem te plagen; 1) zo zullen wij u geven, een ieder van ons in het bijzonder, duizend, en als dit niet genoeg is, nog honderd zilverstukken 2) daarboven.

1) Zij meenden, dat Simson zijn bovenmenselijke kracht te danken had een enige uitwendige zaak, die hij als een amulet bij zich droeg. Dit is nu wel heidens bijgeloof, maar bij hem was de goddelijke kracht, die hij bezat, werkelijk aan het bezit van een lichamelijk onderpand verbonden, dat hij niet verliezen mocht, wanneer hij niet tevens Gods genade en bijstand verliezen zou. Dit stoffelijk onderpand was zijn opgesneden haar, dat de kroon of de diadeem van de Nazireeër geacht werd, dat hem kentekende als iemand, die onaantastbaar door mensenhanden was en zich alleen in de macht van de Heere bevond..

Wat nu bij andere Nazireeërs slechts een zinnebeeld was, was bij Simson meer dan dit; het was door het geloof tevens een genademiddel, dat hem bovenmenselijke krachten tot vervulling van zijn roeping aanbracht (Numbers 6:5). Want het toevloeien van geestelijke genadegiften was vanouds af, en is nog in het Nieuwe Testament aan zekere uitwendige tekenen en middelen, die de Heere verordend heeft, gebonden. Deze tekenen werken niet mechanisch, maar voorwaarde tot hun werkzaamheid is de rechte gezindheid, en het juiste gebruik door hem, aan wie zij gegeven zijn. Toch mag niemand ze minachten en prijsgeven, anders berooft hij zichzelf van de toevloed van de goddelijke genade, en stelt zich bloot van een gericht van God. Bij de volgende geschiedenis hebben wij ons te wachten, niet tot gelijke voorstellingen omtrent de oorzaak van Simsons bovennatuurlijke sterkte te komen, als de vorsten van de Filistijnen hadden en ook zij voeden, die het lange haar voor de natuurlijke bron van zijn sterkte aanzien. Op natuurlijke weg kan toch nooit het ongesneden haar aan iemand Herculische kracht verlenen; en hadden later (Judges 16:19vv.) de Filistijnen door verraad, waaraan hij geen schuld had, hem de zeven haarlokken afgeschoren, zijn kracht zou toch niet van hem geweken zijn, omdat de Heere niet van hem geweken zou zijn. Omdat hij echter het onderpand van zijn goddelijke wijding aan de vleselijke lust verkoopt, heeft hij misdadig het verbond verscheurd, dat de Heere met hem gemaakt had, en de HEERE trekt nu ook van Zijn zijde Zijn Geest terug, op wiens mededeling alleen Simsons bovennatuurlijke sterkte rust, zoals in Judges 14:1, 15 bijna overal uitdrukkelijk gezegd wordt, waar een grote daad van hem bericht wordt. Wanneer dit gezegde in 15:4vv. ontbreekt, heeft dit daarin zijn reden, dat het uit 14:4 vanzelf blijkt. Simson handelde hier nog door aandrang van de Geest. Wanneer het echter in dit hoofdstuk (Judges 16:1-Judges 16:14) eveneens ontbreekt, zo is daarvoor geen opgaaf van redenen nodig. Simson heeft thans nog de kracht, die de Geest van God door een in bezit nemen van zijn geest hem verleende, maar niet meer de Geest zelf. Zo is het nog een tijd lang helder aan de hemel, wanneer de zon reeds ondergegaan is, totdat vervolgens de invallende nacht ook de laatste nawerking van haar stralen vernietigt..

De vijf Filistijnse vorsten zijn voorzichtig. Het is hun niet genoeg de oorzaak te weten, ook moet het middel geweten worden en de uitkomst de waarheid bewezen hebben..

De Filistijnse vorsten willen niet alleen weten, waarin zijn grote kracht ligt, daaraan hadden zij betrekkelijk nog niets, maar ook wensten zij te weten te komen, hoe zij hem van die kracht kunnen beroven, opdat zij met hem naar hartelust kunnen doen om zich op hem te wreken..

2) De som is groot, 5500 zilverstukken (naar de vijf vorsten van de Filistijnen). Judas heeft zijn Meester goedkoop verkocht. Ware Curius in de Romeinse tijd minder gierig tegenover Fulvia, zijn Scortum, geweest, zou de samenzwering van Catilina wellicht gelukt zijn (vergel. Sall. cat. 23)..

5 x 1100 zilverstukken; een belangrijke som, vooral voor die dagen..

De vrouw van Thimnath had Simson verraden, bevreesd geworden door de bedreigingen van haar volk, deze zal hem in haar netten verstrikken, daartoe gelokt door de beloften van de Filistijnen..

Vers 6

6. Delila dan, in het belang van de vorsten van haar volk gewonnen door beloften, terwijl de eerste Filistijnse vrouw, met wie Simson te doen had, zich door bedreigingen tot verraad liet bewegen (14:5),zei tot Simson, 1) toen hij de eerste maal weer bij haar kwam: Verklaar mij toch, waarin uw grote kracht ligt en waarmee gij gebonden zou kunnen worden, dat men u plage, verklaar het mij, want de liefde kent immers geen geheimen. 2)

1) Liefde en geld zijn twee machtige hoofdsleutels tot het hart van de mens; het geld heeft eerst Delila's hart, de liefde daarna ook Simsons hart opengesloten..

2) Ook aan hen, die ons het meest trouw moesten zijn, kan men niet altijd zijn geheimen veilig openbaren; en in zijn ambt en beroep heeft de man veel, dat hij zelfs aan zijn vrouw niet vertrouwen mag. Christus verzwijgt voorlopig wat Hij weet (John 4:16), zelfs voor Zijn discipelen, omdat ze niet genoeg voorbereid zijn John 16:12,John 16:25 Luke 24:15vv.) en weigert een bepaald antwoord, wanneer degenen, die de vraag doen, niet bekwaam zijn het te begrijpen en op prijs te stellen (John 8:19; John 18:20vv.; 19:19 Matthew 27:12,Matthew 27:14)..

Zeker heeft Delila hem deze vraag niet zo dadelijk gedaan, maar zoals Josefus verhaalt, begon zij, toen Simson haar weer bezocht en liefkoosde, haar verwondering te kennen te geven over zijn grote daden en hem te prijzen, hem verder vragende, vanwaar het kwam, dat hij alle andere mensen zover in kracht overtrof.. 7. En Simson wilde noch aan Delila de waarheid zeggen, noch door weigering haar van zich stoten, daarom bedacht hij een uitvlucht, en maakte zich het bijgeloof van de Filistijnen tot nut, die aan een uitwendig tovermiddel dachten en ook ophet getal zeven groot gewicht legden. Hij zei tot haar: Indien zij mij bonden met zeven verse zelen, 1) die niet verdroogd zijn, zo zou ik, in vergelijking met mijn huidige krachten, zwak worden en in sterkte wezen als een ander mens. 2)

1) In het Hebreeuws Jetharim. In onze Statenvertaling vertaald met zelen. Deze vertaling is minder juist, omdat zelen strengen zijn, van hennep gemaakt, of draagriemen. Hiervan wordt echter in Judges 16:11 gesproken. Het woord in de grondtekst betekent dan ook iets anders, n.l. pezen. In Psalms 11:2 komt hetzelfde woord voor en wordt daar, en terecht, door pees vertaald, n.l. door de pees van de boog. Die betekenis heeft het woord ook hier. Met zeven pezen wil hij gebonden worden, n.l. met zulke, die nog niet waren uitgedroogd. Hij kiest tevens het getal zeven, omdat dit het getal is van het Verbond en het dus in verband stond met het verbond, waardoor hij de goddelijke kracht bezat, die hem sterk maakte..

2) Simson maakte zich hier schuldig, allereerst aan leugentaal en verder aan grote dwaasheid, omdat hij Delila aanstonds geweigerd moest hebben. Maar zoals hij God verlaten had, zo verliet God hem nu ook en beroofde hem van zijn voorzichtigheid. Anders zou haar ernstig en herhaald vragen zeker kwaad vermoeden in hem opgewekt hebben..

Vers 6

6. Delila dan, in het belang van de vorsten van haar volk gewonnen door beloften, terwijl de eerste Filistijnse vrouw, met wie Simson te doen had, zich door bedreigingen tot verraad liet bewegen (14:5),zei tot Simson, 1) toen hij de eerste maal weer bij haar kwam: Verklaar mij toch, waarin uw grote kracht ligt en waarmee gij gebonden zou kunnen worden, dat men u plage, verklaar het mij, want de liefde kent immers geen geheimen. 2)

1) Liefde en geld zijn twee machtige hoofdsleutels tot het hart van de mens; het geld heeft eerst Delila's hart, de liefde daarna ook Simsons hart opengesloten..

2) Ook aan hen, die ons het meest trouw moesten zijn, kan men niet altijd zijn geheimen veilig openbaren; en in zijn ambt en beroep heeft de man veel, dat hij zelfs aan zijn vrouw niet vertrouwen mag. Christus verzwijgt voorlopig wat Hij weet (John 4:16), zelfs voor Zijn discipelen, omdat ze niet genoeg voorbereid zijn John 16:12,John 16:25 Luke 24:15vv.) en weigert een bepaald antwoord, wanneer degenen, die de vraag doen, niet bekwaam zijn het te begrijpen en op prijs te stellen (John 8:19; John 18:20vv.; 19:19 Matthew 27:12,Matthew 27:14)..

Zeker heeft Delila hem deze vraag niet zo dadelijk gedaan, maar zoals Josefus verhaalt, begon zij, toen Simson haar weer bezocht en liefkoosde, haar verwondering te kennen te geven over zijn grote daden en hem te prijzen, hem verder vragende, vanwaar het kwam, dat hij alle andere mensen zover in kracht overtrof.. 7. En Simson wilde noch aan Delila de waarheid zeggen, noch door weigering haar van zich stoten, daarom bedacht hij een uitvlucht, en maakte zich het bijgeloof van de Filistijnen tot nut, die aan een uitwendig tovermiddel dachten en ook ophet getal zeven groot gewicht legden. Hij zei tot haar: Indien zij mij bonden met zeven verse zelen, 1) die niet verdroogd zijn, zo zou ik, in vergelijking met mijn huidige krachten, zwak worden en in sterkte wezen als een ander mens. 2)

1) In het Hebreeuws Jetharim. In onze Statenvertaling vertaald met zelen. Deze vertaling is minder juist, omdat zelen strengen zijn, van hennep gemaakt, of draagriemen. Hiervan wordt echter in Judges 16:11 gesproken. Het woord in de grondtekst betekent dan ook iets anders, n.l. pezen. In Psalms 11:2 komt hetzelfde woord voor en wordt daar, en terecht, door pees vertaald, n.l. door de pees van de boog. Die betekenis heeft het woord ook hier. Met zeven pezen wil hij gebonden worden, n.l. met zulke, die nog niet waren uitgedroogd. Hij kiest tevens het getal zeven, omdat dit het getal is van het Verbond en het dus in verband stond met het verbond, waardoor hij de goddelijke kracht bezat, die hem sterk maakte..

2) Simson maakte zich hier schuldig, allereerst aan leugentaal en verder aan grote dwaasheid, omdat hij Delila aanstonds geweigerd moest hebben. Maar zoals hij God verlaten had, zo verliet God hem nu ook en beroofde hem van zijn voorzichtigheid. Anders zou haar ernstig en herhaald vragen zeker kwaad vermoeden in hem opgewekt hebben..

Vers 9

9. De achterhoede nu zat bij haar 1) in een kamer, enige Filistijnen waren daar, om zodra het bleek, dat zijn kracht geweken was, hem gevangen te nemen. Zo zei zij tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Sta op, zij willen u grijpen! Toen ontwaakte hij uit de slaap en verbrak hij de zelen, zoals een snoertje van grof vlas verbroken wordt, als het vuur riekt, als het aan het vuur gehouden is. Zo werd zijn kracht in haar oorzaak hij deze eerste proef niet bekend.

1) Bij haar, d.i. tot haar hulp. Natuurlijk wist Simson dit niet. Zij zullen zich ook wel niet vertoond hebben, nadat Delila gezien had, dat hij de pezen had verbroken..

Vers 9

9. De achterhoede nu zat bij haar 1) in een kamer, enige Filistijnen waren daar, om zodra het bleek, dat zijn kracht geweken was, hem gevangen te nemen. Zo zei zij tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Sta op, zij willen u grijpen! Toen ontwaakte hij uit de slaap en verbrak hij de zelen, zoals een snoertje van grof vlas verbroken wordt, als het vuur riekt, als het aan het vuur gehouden is. Zo werd zijn kracht in haar oorzaak hij deze eerste proef niet bekend.

1) Bij haar, d.i. tot haar hulp. Natuurlijk wist Simson dit niet. Zij zullen zich ook wel niet vertoond hebben, nadat Delila gezien had, dat hij de pezen had verbroken..

Vers 10

10. Toen zei Delila tot Simson: Zie, gij hebt met mij gespot en leugens tot mij gesproken, verklaar mij toch nu overeenkomstig de waarheid, waarmee gij gebonden zou kunnen worden? 1)

1) Simson had zijn eer, zijn geweten, zijn belang en alles wat waarde had aan zijn neiging tot Delila opgeofferd, maar omdat hij n zaak uitzonderde, was zij niet tevreden. Wat iemand aan zo'n misdadige neiging opoffere, altijd zal meer gevraagd worden, geen weigering mag geschieden, er komt geen einde aan de listige aandrang, totdat men zich geheel in het verderf gestort heeft met alles wat van waarde en dierbaar is..

Vers 10

10. Toen zei Delila tot Simson: Zie, gij hebt met mij gespot en leugens tot mij gesproken, verklaar mij toch nu overeenkomstig de waarheid, waarmee gij gebonden zou kunnen worden? 1)

1) Simson had zijn eer, zijn geweten, zijn belang en alles wat waarde had aan zijn neiging tot Delila opgeofferd, maar omdat hij n zaak uitzonderde, was zij niet tevreden. Wat iemand aan zo'n misdadige neiging opoffere, altijd zal meer gevraagd worden, geen weigering mag geschieden, er komt geen einde aan de listige aandrang, totdat men zich geheel in het verderf gestort heeft met alles wat van waarde en dierbaar is..

Vers 12

12. Toen nam Delila bij het eerste samenzijn zijn nieuwe touwen die zij zich intussen verschaft had, en bond hem daarmee, terwijl hij sliep, en zei tot hem, hem als tevoren (Judges 16:9) uit de slaap opwekkende: De Filistijnen over u, Simson! (De achterhoede nu was ook nu weer zittende in een kamer). 1) Toen verbrak hij ze van zijn armen als een draad. 1) Omdat ook nu Simson de achterlage niet weer te zien kreeg, kon zij hem de zaak als een soort scherts voorstellen. Het komt hier echter ook weer treffend uit, dat, waar de Heere hem verlaten had, al zijn wijsheid en overleg was geweken.

De achterlaag bleef in haar verborgen plaats, toen het bleek, dat Simsons mededeling onwaarheid was. Delila kon dus haar eerste proef als een scherts laten voorkomen, om de waarheid van zijn woorden te beproeven en kon dit dus meermalen herhalen..

Vers 12

12. Toen nam Delila bij het eerste samenzijn zijn nieuwe touwen die zij zich intussen verschaft had, en bond hem daarmee, terwijl hij sliep, en zei tot hem, hem als tevoren (Judges 16:9) uit de slaap opwekkende: De Filistijnen over u, Simson! (De achterhoede nu was ook nu weer zittende in een kamer). 1) Toen verbrak hij ze van zijn armen als een draad. 1) Omdat ook nu Simson de achterlage niet weer te zien kreeg, kon zij hem de zaak als een soort scherts voorstellen. Het komt hier echter ook weer treffend uit, dat, waar de Heere hem verlaten had, al zijn wijsheid en overleg was geweken.

De achterlaag bleef in haar verborgen plaats, toen het bleek, dat Simsons mededeling onwaarheid was. Delila kon dus haar eerste proef als een scherts laten voorkomen, om de waarheid van zijn woorden te beproeven en kon dit dus meermalen herhalen..

Vers 13

13. En Delila zei tot Simson: Tot hiertoe hebt gij met mij gespot en leugens tot mij gesproken (Judges 16:10); verklaar mij toch nu, waarmee gij gebonden zou kunnen worden. Thans ging Simson verder en bespotte niet alleen het heidens bijgeloof van de Filistijnen, maar gaf zelfs zijn God gewijd haar, dat ten teken van het Verbond met de Heere in zeven haarvlechten verdeeld was, aan de handen van de onbesnedenen over. En hij zei tot haar: Indien gij de zeven haarlokken van mijn hoofd vlecht aan een weversboom, mede invlocht in het weefgetouw. 1)

1) Hier is een uitlating, die in de Griekse vertaling aldus is aangevuld: "zo zou ik zijn als een ander mens." Alzo nam Delila, toen hij ging om te slapen, de zeven lokken van zijn hoofd en weefde die in het weefsel enz. De uitlating vindt haar aanleiding in het gedurig terugkeren van dezelfde woorden.

Door dat woord drijft hij zijn overmoed ten aanzien van het onderpand van Gods gave nog verder, zodanig vergrijp had hem nog tot inkeer moeten brengen. En waar dit geen plaats heeft, is hij ook nog slechts een geringe schrede verwijderd van de zaak van de Heere geheel te verraden..

Vers 13

13. En Delila zei tot Simson: Tot hiertoe hebt gij met mij gespot en leugens tot mij gesproken (Judges 16:10); verklaar mij toch nu, waarmee gij gebonden zou kunnen worden. Thans ging Simson verder en bespotte niet alleen het heidens bijgeloof van de Filistijnen, maar gaf zelfs zijn God gewijd haar, dat ten teken van het Verbond met de Heere in zeven haarvlechten verdeeld was, aan de handen van de onbesnedenen over. En hij zei tot haar: Indien gij de zeven haarlokken van mijn hoofd vlecht aan een weversboom, mede invlocht in het weefgetouw. 1)

1) Hier is een uitlating, die in de Griekse vertaling aldus is aangevuld: "zo zou ik zijn als een ander mens." Alzo nam Delila, toen hij ging om te slapen, de zeven lokken van zijn hoofd en weefde die in het weefsel enz. De uitlating vindt haar aanleiding in het gedurig terugkeren van dezelfde woorden.

Door dat woord drijft hij zijn overmoed ten aanzien van het onderpand van Gods gave nog verder, zodanig vergrijp had hem nog tot inkeer moeten brengen. En waar dit geen plaats heeft, is hij ook nog slechts een geringe schrede verwijderd van de zaak van de Heere geheel te verraden..

Vers 14

14. En zij maakte ze vast met een pin 1) en zei tot hem, toen zij met haar arbeid gereed was: De Filistijnen over u, Simson! Toen waakte hij op uit zijn slaap, en nam weg de pin van de gevlochten haarlokken en de weversboom.

1) De woorden van de grondtekst bevatten een zo kort bericht, dat zij moeilijk te verstaan zijn, vooral omdat daarin kunstwoorden voorkomen, wier betekenis duister is. Het woord hier met "pin" vertaald (rty, jatheer) betekent in de eerste plaats: "een nagel van een tent" (4:21vv. Exodus 27:19; Exodus 35:18). In het tweede gedeelte van dit vers verkrijgt het echter een nadere verklaring door het woord: "van de gevlochtene" (grah Hareg d.i. van het weefsel). Wat wij nu onder deze pin te verstaan hebben is niet duidelijk; waarschijnlijk is bedoeld een breed, vlak hout (Grieks spayh), waarvan zich de wevers bedienden in plaats van de tegenwoordige kam, om de inslag daarmee te slaan, en zo het weefsel dicht te maken zodat men ook zou kunnen omschrijven: "en zij sloeg het weefsel met de weverskam vast," of liever zijn deze woorden te beschouwen als behorende bij het vorig vers, in deze betekenis: "en met de weverskam het weefsel vastsloeg." Het blijkt dus, dat Simsons haren in het weefsel vastgeweven zijn..

Vers 14

14. En zij maakte ze vast met een pin 1) en zei tot hem, toen zij met haar arbeid gereed was: De Filistijnen over u, Simson! Toen waakte hij op uit zijn slaap, en nam weg de pin van de gevlochten haarlokken en de weversboom.

1) De woorden van de grondtekst bevatten een zo kort bericht, dat zij moeilijk te verstaan zijn, vooral omdat daarin kunstwoorden voorkomen, wier betekenis duister is. Het woord hier met "pin" vertaald (rty, jatheer) betekent in de eerste plaats: "een nagel van een tent" (4:21vv. Exodus 27:19; Exodus 35:18). In het tweede gedeelte van dit vers verkrijgt het echter een nadere verklaring door het woord: "van de gevlochtene" (grah Hareg d.i. van het weefsel). Wat wij nu onder deze pin te verstaan hebben is niet duidelijk; waarschijnlijk is bedoeld een breed, vlak hout (Grieks spayh), waarvan zich de wevers bedienden in plaats van de tegenwoordige kam, om de inslag daarmee te slaan, en zo het weefsel dicht te maken zodat men ook zou kunnen omschrijven: "en zij sloeg het weefsel met de weverskam vast," of liever zijn deze woorden te beschouwen als behorende bij het vorig vers, in deze betekenis: "en met de weverskam het weefsel vastsloeg." Het blijkt dus, dat Simsons haren in het weefsel vastgeweven zijn..

Vers 16

16. En het geschiedde, toen zij hem alle dagen met haar woorden preste 1) (14:17), hem beschuldigende van geringe liefde en met de bede, haar toch eindelijk zijn geheim toe te vertrouwen, en zij hem zo moeilijk viel, dat zijn ziel verdrietig werd tot stervens toe; hij werd zo geslingerd en gepijnigd door zijn twee begeerten, zijn sterkte te behouden en de liefde voor Delila, dat hij het leven moe werd.

1) Zulke vrouwen zijn, als de Merlin zegt: "hameons a prendre les poissons en rivire, rets prendre les oiseaux a la pipe, rasoirs tranchans et affilz" (angels om de vissen in de rivier te vangen, netten om de vogels met gefluit te vangen, scherpe en geslepen scheermessen)..

Vers 16

16. En het geschiedde, toen zij hem alle dagen met haar woorden preste 1) (14:17), hem beschuldigende van geringe liefde en met de bede, haar toch eindelijk zijn geheim toe te vertrouwen, en zij hem zo moeilijk viel, dat zijn ziel verdrietig werd tot stervens toe; hij werd zo geslingerd en gepijnigd door zijn twee begeerten, zijn sterkte te behouden en de liefde voor Delila, dat hij het leven moe werd.

1) Zulke vrouwen zijn, als de Merlin zegt: "hameons a prendre les poissons en rivire, rets prendre les oiseaux a la pipe, rasoirs tranchans et affilz" (angels om de vissen in de rivier te vangen, netten om de vogels met gefluit te vangen, scherpe en geslepen scheermessen)..

Vers 17

17. Zo verklaarde hij haar zijn gehele hart, zijn tot heden bewaard geheim, en zei tot haar op een toon, waaruit Delila bemerkte, dat hij haar thans de volle waarheid beleed: Er is nooit een scheermes op mijn hoofd gekomen, want ik ben een Nazireeër van God van mijn moedersschoot af. Een Nazireeër heeft behalve andere bepalingen ook deze, dat hij het haar niet mag laten afsnijden. Indien ik geschoren werd en daardoor mijn betrekking tot de Heere, mijn God, werd weggenomen, zo zou mijn kracht van mij wijken en ik zou zwak worden en wezen als al de mensen. 1)

1) Vergelijk hiermee de waarschuwing in Matthew 7:6, "Geeft het heilige de honden niet, noch werpt uw paarlen voor de zwijnen; opdat zij niet op enige tijd die met hun voeten vertreden en zich omkerende u verscheuren." Zijn gehele hart moet men alleen aan God openbaren..

God gaf hem aan zichzelf over, om deze dwaze zaak te doen, ten einde hem te straffen, omdat hij zich aan de onreine begeerlijkheid had toegegeven. De Engel, die zijn grote sterkte had voorzegd, had geen melding gemaakt van hetgeen, waarin eigenlijk zijn grote sterkte zou bestaan, maar wel, dat hij een Nazireeër van God zou wezen en dat op zijn hoofd geen scheermes zou komen. Zijn heiliging en toewijding aan God zou zijn sterkte wezen, want hij zou bekrachtigd zijn naar de sterkte van de heerlijkheid van die Geest, die in hem werkte met kracht, opdat zijn sterkte uit kracht van de beloftenis, en niet van nature een schaduwbeeld en zinneprent zou zijn van de geestelijke sterkte van de gelovigen (Colossians 1:11,Colossians 1:29). Daarom was het zegel van zijn heiliging het onderpand van zijn sterkte, en zodra hij het eerste verloor, raakte hij ook het laatste kwijt..

Vers 17

17. Zo verklaarde hij haar zijn gehele hart, zijn tot heden bewaard geheim, en zei tot haar op een toon, waaruit Delila bemerkte, dat hij haar thans de volle waarheid beleed: Er is nooit een scheermes op mijn hoofd gekomen, want ik ben een Nazireeër van God van mijn moedersschoot af. Een Nazireeër heeft behalve andere bepalingen ook deze, dat hij het haar niet mag laten afsnijden. Indien ik geschoren werd en daardoor mijn betrekking tot de Heere, mijn God, werd weggenomen, zo zou mijn kracht van mij wijken en ik zou zwak worden en wezen als al de mensen. 1)

1) Vergelijk hiermee de waarschuwing in Matthew 7:6, "Geeft het heilige de honden niet, noch werpt uw paarlen voor de zwijnen; opdat zij niet op enige tijd die met hun voeten vertreden en zich omkerende u verscheuren." Zijn gehele hart moet men alleen aan God openbaren..

God gaf hem aan zichzelf over, om deze dwaze zaak te doen, ten einde hem te straffen, omdat hij zich aan de onreine begeerlijkheid had toegegeven. De Engel, die zijn grote sterkte had voorzegd, had geen melding gemaakt van hetgeen, waarin eigenlijk zijn grote sterkte zou bestaan, maar wel, dat hij een Nazireeër van God zou wezen en dat op zijn hoofd geen scheermes zou komen. Zijn heiliging en toewijding aan God zou zijn sterkte wezen, want hij zou bekrachtigd zijn naar de sterkte van de heerlijkheid van die Geest, die in hem werkte met kracht, opdat zijn sterkte uit kracht van de beloftenis, en niet van nature een schaduwbeeld en zinneprent zou zijn van de geestelijke sterkte van de gelovigen (Colossians 1:11,Colossians 1:29). Daarom was het zegel van zijn heiliging het onderpand van zijn sterkte, en zodra hij het eerste verloor, raakte hij ook het laatste kwijt..

Vers 18

18. Toen nu Delila, uit de gehele wijze, waarop hij ditmaal met haar sprak, zag dat hij haar zijn gehele hart verklaard had, zo zond zij na zijn weggaan heen, en riep de vorsten van de Filistijnen, zeggende: Komt ditmaal 1) op, wanthij heeft mij, 2) wat ik zeker weet, ditmaal niet weer bedrogen, maar zijn gehele hart verklaard. En de vorsten van de Filistijnen kwamen uit hun vijf hoofdsteden tot haar op, en brachten dat beloofde (Judges 16:5) geld in hun hand, omdat ook zij zich nu van de waarheid van de boodschap overtuigd hielden en om Delila aan te vuren, dat zij elke list zou gebruiken tot bereiking van het doel.

1) Uit dit ditmaal mag worden afgeleid, dat bij de derde proefneming de Filistijnen niet aanwezig zijn geweest. Zij zullen na de tweede mislukte proef Delila hun vertrouwen hebben ontzegd..

2) In het Hebreeuws Leha. De Masoreten hebben dit veranderd in Li, d.i. aan mij. Het eerste betekent: aan haar. In het eerste geval moet dus vertaald worden: Hij had aan haar zijn gehele hart verklaard, en is dit dan een aantekening van de gewijde schrijver. De boodschap van Delila is dan alleen: Komt ditmaal op..

Vers 18

18. Toen nu Delila, uit de gehele wijze, waarop hij ditmaal met haar sprak, zag dat hij haar zijn gehele hart verklaard had, zo zond zij na zijn weggaan heen, en riep de vorsten van de Filistijnen, zeggende: Komt ditmaal 1) op, wanthij heeft mij, 2) wat ik zeker weet, ditmaal niet weer bedrogen, maar zijn gehele hart verklaard. En de vorsten van de Filistijnen kwamen uit hun vijf hoofdsteden tot haar op, en brachten dat beloofde (Judges 16:5) geld in hun hand, omdat ook zij zich nu van de waarheid van de boodschap overtuigd hielden en om Delila aan te vuren, dat zij elke list zou gebruiken tot bereiking van het doel.

1) Uit dit ditmaal mag worden afgeleid, dat bij de derde proefneming de Filistijnen niet aanwezig zijn geweest. Zij zullen na de tweede mislukte proef Delila hun vertrouwen hebben ontzegd..

2) In het Hebreeuws Leha. De Masoreten hebben dit veranderd in Li, d.i. aan mij. Het eerste betekent: aan haar. In het eerste geval moet dus vertaald worden: Hij had aan haar zijn gehele hart verklaard, en is dit dan een aantekening van de gewijde schrijver. De boodschap van Delila is dan alleen: Komt ditmaal op..

Vers 20

20. En zij zei tot hem, hem uit den slaap opwekkende: De Filistijnen over u, Simson! En hij ontwaakte uit zijn slaap, menende, dat men hem weer gebonden had, en zei: Ik zal ditmaal vrij uitgaan uit de handen van de Filistijnen, als de andere keren, en mij uitschudden, de banden van mij afschudden; want hij wist niet, dat de HEERE van hem geweken was.

Simson was sterk, omdat hij aan God gewijd was, zolang hij de tekenen van zijn wijding bewaard had. Zodra hij echter die tekenen verliest, vervalt hij daardoor in de allergrootste zwakheid. Het gehele ongeluk van Simson kwam daarvan, dat hij zich iets toeëigende van hetgeen God deed. God liet toe, dat zijn sterkte weggenomen werd, opdat hij door ervaring zou leren, hoe hij zonder Gods bijstand niets vermocht.

Volgens een oud Grieks verhaal werd Nisus, koning van Megara, zoon van de koning van Pandion van Athene, door zijn dochter Scylla, die op Minos, die Megara belegerde, verliefd was, van zijn purperen haarlok beroofd, waarvan zijn geluk afhing. Daardoor werd de stad ingenomen. Zij werd in een zee-arend veranderd (Ovidius Metam. VIII, 6, Apollod III, 15). De oorsprong van dit verhaal zal wel in Simsons geschiedenis liggen, die door Phoeniciërs, aan de Grieken bekend geworden kan zijn..

Men kan Simsons geschiedenis ook zo verklaren dat al wat zijn Nazireeërschap uitmaakte door hem ontheiligd was, uitgezonderd het teken in zijn haarlokken. God heeft hem om die ontheiliging nu overgegeven, zodat ook dit teken verdwijnt; daardoor is het verbond geheel verbroken en de sterkte verdwenen..

Niet in de haarlokken op zichzelf maar in deze als onderpand van het Verbond met God zat de kracht van Simson. Waar hij in het geloof en in kinderlijke geloofsgehoorzaamheid die haarlokken behield en alzo Gods verbond betrachtte, door geen scheermes op zijn hoofd te doen komen, was hij sterk, maar omdat hij het Verbond verbrak door het teken en onderpand daarvan prijs te geven en God daarom de gehoorzaamheid opzegde, daar verliet hem zijn buitengewone kracht en was hij als alle andere mensen..

Vers 20

20. En zij zei tot hem, hem uit den slaap opwekkende: De Filistijnen over u, Simson! En hij ontwaakte uit zijn slaap, menende, dat men hem weer gebonden had, en zei: Ik zal ditmaal vrij uitgaan uit de handen van de Filistijnen, als de andere keren, en mij uitschudden, de banden van mij afschudden; want hij wist niet, dat de HEERE van hem geweken was.

Simson was sterk, omdat hij aan God gewijd was, zolang hij de tekenen van zijn wijding bewaard had. Zodra hij echter die tekenen verliest, vervalt hij daardoor in de allergrootste zwakheid. Het gehele ongeluk van Simson kwam daarvan, dat hij zich iets toeëigende van hetgeen God deed. God liet toe, dat zijn sterkte weggenomen werd, opdat hij door ervaring zou leren, hoe hij zonder Gods bijstand niets vermocht.

Volgens een oud Grieks verhaal werd Nisus, koning van Megara, zoon van de koning van Pandion van Athene, door zijn dochter Scylla, die op Minos, die Megara belegerde, verliefd was, van zijn purperen haarlok beroofd, waarvan zijn geluk afhing. Daardoor werd de stad ingenomen. Zij werd in een zee-arend veranderd (Ovidius Metam. VIII, 6, Apollod III, 15). De oorsprong van dit verhaal zal wel in Simsons geschiedenis liggen, die door Phoeniciërs, aan de Grieken bekend geworden kan zijn..

Men kan Simsons geschiedenis ook zo verklaren dat al wat zijn Nazireeërschap uitmaakte door hem ontheiligd was, uitgezonderd het teken in zijn haarlokken. God heeft hem om die ontheiliging nu overgegeven, zodat ook dit teken verdwijnt; daardoor is het verbond geheel verbroken en de sterkte verdwenen..

Niet in de haarlokken op zichzelf maar in deze als onderpand van het Verbond met God zat de kracht van Simson. Waar hij in het geloof en in kinderlijke geloofsgehoorzaamheid die haarlokken behield en alzo Gods verbond betrachtte, door geen scheermes op zijn hoofd te doen komen, was hij sterk, maar omdat hij het Verbond verbrak door het teken en onderpand daarvan prijs te geven en God daarom de gehoorzaamheid opzegde, daar verliet hem zijn buitengewone kracht en was hij als alle andere mensen..

Vers 21

21. Toen grepen hem de Filistijnen, aan wie de in Delila's kamers verborgen wachters hem overleverden en staken zijn ogen uit; 1) en zij voerden hem al naar Gaza, waar hij vroeger (Judges 16:1vv.) tot beschimping van de stad de poorten weggedragen had, en bonden hem met twee koperen ketenen aan handen en voeten (2 Kings 25:7),en hij was malende, de handmolen draaiende (Exodus 16:24) in het gevangenhuis. 2)

1) Wanneer wij slapen in de schoot van onze lusten, zullen wij zeker ontwaken in de handen van de Filistijnen. Tevergeefs is het hulp of bijstand van God te wachten, wanneer wij willens en wetens zondigen. Simsons ogen waren de aanleiding tot zijn zonde (Judges 16:1) en nu begon zijn straf van daar. Nu de Filistijnen hem blind gemaakt hadden, had hij tijd om zich te herinneren, hoe zijn eigen lust hem verblind had. Het beste voorbehoedmiddel voor de ogen is die af te wenden van de ijdelheid. Zij binden hem. Arme Simson, hoe zijt gij gevallen! Hoe is de roem en de verdediging van Israël geworden een slaaf en triomf van de Filistijnen! De kroon is gevallen van zijn hoofd en dit om zijn zonden. Dat allen zich hierdoor laten waarschuwen, om zorgvuldig te waken tegen alle vleselijke lusten, want al onze roem is verdwenen en onze kracht van ons geweken, wanneer het verdrag van onze afzondering voor God, als geestelijke Nazireeërs, ontheiligd is (Jud 16:21)..

2) Had hij zich vroeger te Gaza als een onoverwinbaar held gedragen, nu wordt hij tot de verachtelijkste arbeid gedwongen, die er bestaan kon, tot een arbeid voor slaven. Slaven toch moesten het graan in de molen malen. Ook nu nog wordt dit in het oosten door slavinnen gedaan. Het was het doel van de Filistijnen dus niet geweest hem te doden, maar zij hadden voor hem de zwaarste beschimping uitgedacht. Zij zouden echter ondervinden, dat de vijanden van God niet straffeloos het volk van God mogen bespotten. Zoals Babel, als uitvoerder van Gods straf, het nageslacht van Abraham zou verdrukken, maar toch ook op zijn beurt weer door God gestraft werd, zo zou het ook gaan met de Filistijnen. Hun voorwerp van spot wordt straks door God gebruikt, als de grote Tuchtmeester, om hen op ontzettende wijze te straffen voor de hoon Zijn knecht, en daarom Hemzelf, aangedaan..

II. Judges 16:22-Judges 16:31. Gods genade wendt zich weer tot de geschandvlekte knecht en laat hem zijn haar opnieuw aangroeien, opdat nog eens zijn vroegere kracht, die met het teken van zijn verbond met God verenigd is, hem teruggegeven zou worden. Als hij nu tot een overwinnings- en vreugdefeest, dat de Filistijnen ter ere van hun god Dagon aangelegd hadden, heengeleid is om daar voor het vergaderde volk te spelen, grijpt hij de beide middelste pilaren van het huis, om die neer te rukken en zich met al de verzamelde Filistijnen onder het instortend gebouw te begraven. Zijn bloedverwanten en stamgenoten halen zijn lijk en begraven het in zijn vaders graf.

Vers 21

21. Toen grepen hem de Filistijnen, aan wie de in Delila's kamers verborgen wachters hem overleverden en staken zijn ogen uit; 1) en zij voerden hem al naar Gaza, waar hij vroeger (Judges 16:1vv.) tot beschimping van de stad de poorten weggedragen had, en bonden hem met twee koperen ketenen aan handen en voeten (2 Kings 25:7),en hij was malende, de handmolen draaiende (Exodus 16:24) in het gevangenhuis. 2)

1) Wanneer wij slapen in de schoot van onze lusten, zullen wij zeker ontwaken in de handen van de Filistijnen. Tevergeefs is het hulp of bijstand van God te wachten, wanneer wij willens en wetens zondigen. Simsons ogen waren de aanleiding tot zijn zonde (Judges 16:1) en nu begon zijn straf van daar. Nu de Filistijnen hem blind gemaakt hadden, had hij tijd om zich te herinneren, hoe zijn eigen lust hem verblind had. Het beste voorbehoedmiddel voor de ogen is die af te wenden van de ijdelheid. Zij binden hem. Arme Simson, hoe zijt gij gevallen! Hoe is de roem en de verdediging van Israël geworden een slaaf en triomf van de Filistijnen! De kroon is gevallen van zijn hoofd en dit om zijn zonden. Dat allen zich hierdoor laten waarschuwen, om zorgvuldig te waken tegen alle vleselijke lusten, want al onze roem is verdwenen en onze kracht van ons geweken, wanneer het verdrag van onze afzondering voor God, als geestelijke Nazireeërs, ontheiligd is (Jud 16:21)..

2) Had hij zich vroeger te Gaza als een onoverwinbaar held gedragen, nu wordt hij tot de verachtelijkste arbeid gedwongen, die er bestaan kon, tot een arbeid voor slaven. Slaven toch moesten het graan in de molen malen. Ook nu nog wordt dit in het oosten door slavinnen gedaan. Het was het doel van de Filistijnen dus niet geweest hem te doden, maar zij hadden voor hem de zwaarste beschimping uitgedacht. Zij zouden echter ondervinden, dat de vijanden van God niet straffeloos het volk van God mogen bespotten. Zoals Babel, als uitvoerder van Gods straf, het nageslacht van Abraham zou verdrukken, maar toch ook op zijn beurt weer door God gestraft werd, zo zou het ook gaan met de Filistijnen. Hun voorwerp van spot wordt straks door God gebruikt, als de grote Tuchtmeester, om hen op ontzettende wijze te straffen voor de hoon Zijn knecht, en daarom Hemzelf, aangedaan..

II. Judges 16:22-Judges 16:31. Gods genade wendt zich weer tot de geschandvlekte knecht en laat hem zijn haar opnieuw aangroeien, opdat nog eens zijn vroegere kracht, die met het teken van zijn verbond met God verenigd is, hem teruggegeven zou worden. Als hij nu tot een overwinnings- en vreugdefeest, dat de Filistijnen ter ere van hun god Dagon aangelegd hadden, heengeleid is om daar voor het vergaderde volk te spelen, grijpt hij de beide middelste pilaren van het huis, om die neer te rukken en zich met al de verzamelde Filistijnen onder het instortend gebouw te begraven. Zijn bloedverwanten en stamgenoten halen zijn lijk en begraven het in zijn vaders graf.

Vers 22

22. En het haar op zijn hoofd begon weer te groeien, zoals toen hij geschoren werd, 1) (nadat hij geschoren was). God wilde hem voor een korte tijd in de hand van deFilistijnen overgeven, totdat inwendig door boete en uitwendig door herstelling van het verbondsteken, zijn vereniging met de Heere was teruggekeerd. De Filistijnen echter meenden hem voor altijd bedwongen te hebben.

1) De boete, die Simson na zijn diepe val voor God gedaan heeft, verzwijgt de Schrift, omdat zij opmerkzame lezers veronderstelt, die door de Heilige Geest onderricht, de door haar meegedeelde geschiedenissen verstaan. De vraag is, of Simsons haar pas weer zolang als vroeger aangegroeid is, voordat het volgende gebeurde, of dat slechts een aangroeien bedoeld is, onverschillig hoe lang. Tot het eerste ware een tijd van meer dan een jaar nodig geweest en zo veel later is in geen geval het Dagonsfeest (Judges 16:23vv.) gevierd; het komt bovendien op de lengte van het haar niet aan, alleen op het terugkeren van de goddelijke genade met het aangroeiend haar, waarmee de inwendige boete van het hart verenigd was. Wij geloven dus, dat tussen de vorige en deze geschiedenis niet veel tijd verlopen is..

Ongetwijfeld is er niet veel tijd tussen deze en de vorige geschiedenis verlopen. Er staat toch niet, dat het haar weer zo lang was als vroeger, maar dat het begon te groeien. De druk en ellende werd voor Simson in Gods hand een middel om hem tot boete te brengen, en waar Zijn knecht voor Hem in de schuld viel, daar toonde God ook dat Hij de ontferming gedachtig was. De Heere verblindde tevens de Filistijnen, want hoewel zij wisten, dat na het afscheren van zijn lange haren, de kracht van hem geweken was, gaan zij er niet toe over om, waar het weer begint te groeien, het opnieuw af te scheren..

Wellicht ook, dat zij voor de blinde man geen vrees hebben, en zich niet meer voor hem beangst maken, ook al komen zijn krachten met zijn haren weer terug..

Vers 22

22. En het haar op zijn hoofd begon weer te groeien, zoals toen hij geschoren werd, 1) (nadat hij geschoren was). God wilde hem voor een korte tijd in de hand van deFilistijnen overgeven, totdat inwendig door boete en uitwendig door herstelling van het verbondsteken, zijn vereniging met de Heere was teruggekeerd. De Filistijnen echter meenden hem voor altijd bedwongen te hebben.

1) De boete, die Simson na zijn diepe val voor God gedaan heeft, verzwijgt de Schrift, omdat zij opmerkzame lezers veronderstelt, die door de Heilige Geest onderricht, de door haar meegedeelde geschiedenissen verstaan. De vraag is, of Simsons haar pas weer zolang als vroeger aangegroeid is, voordat het volgende gebeurde, of dat slechts een aangroeien bedoeld is, onverschillig hoe lang. Tot het eerste ware een tijd van meer dan een jaar nodig geweest en zo veel later is in geen geval het Dagonsfeest (Judges 16:23vv.) gevierd; het komt bovendien op de lengte van het haar niet aan, alleen op het terugkeren van de goddelijke genade met het aangroeiend haar, waarmee de inwendige boete van het hart verenigd was. Wij geloven dus, dat tussen de vorige en deze geschiedenis niet veel tijd verlopen is..

Ongetwijfeld is er niet veel tijd tussen deze en de vorige geschiedenis verlopen. Er staat toch niet, dat het haar weer zo lang was als vroeger, maar dat het begon te groeien. De druk en ellende werd voor Simson in Gods hand een middel om hem tot boete te brengen, en waar Zijn knecht voor Hem in de schuld viel, daar toonde God ook dat Hij de ontferming gedachtig was. De Heere verblindde tevens de Filistijnen, want hoewel zij wisten, dat na het afscheren van zijn lange haren, de kracht van hem geweken was, gaan zij er niet toe over om, waar het weer begint te groeien, het opnieuw af te scheren..

Wellicht ook, dat zij voor de blinde man geen vrees hebben, en zich niet meer voor hem beangst maken, ook al komen zijn krachten met zijn haren weer terug..

Vers 23

23. Toen verzamelden zich de vorsten van de Filistijnen in hun overmoed, om hun god Dagon tot dankzegging voor de gelukkige gevangenneming van Simson een groot offer te offeren, bestaande in vele slacht- en dankoffers, en om bij deze gelegenheid, tot vrolijkheid, een groot volks- en vreugdefeest te vieren; en zij zeiden, de God van Israël honende, wiens knecht, vroeger zo gevreesd, zich nu in hun macht bevond: 1) Onze god heeft onze vijand Simson in onze hand gegeven. Daardoor gaven zij te kennen, dat dit feest ter ere van Dagon zou zijn, tot verheerlijking van diens grote macht.

1) Men ziet hier, hoe verblind deze heidenen en afgodendienaren waren, die aan hun afgod Dagon toeschreven, hetgeen door de wil van de God van Israël was gebeurd, om Simson te straffen, wegens zijn zondige en ontuchtige verkering met die vrouw.

Overigens zijn deze heidense Filistijnen een beschamend voorbeeld voor velen, die de ware God zeggen te kennen. Zij weten, dat zij Simson door verraad in handen hebben gekregen, en toch geven zij hun afgod al de eer ervan. Velen schrijven zichzelf de eer toe en vergeten de Schepper om het schepsel..

Vers 23

23. Toen verzamelden zich de vorsten van de Filistijnen in hun overmoed, om hun god Dagon tot dankzegging voor de gelukkige gevangenneming van Simson een groot offer te offeren, bestaande in vele slacht- en dankoffers, en om bij deze gelegenheid, tot vrolijkheid, een groot volks- en vreugdefeest te vieren; en zij zeiden, de God van Israël honende, wiens knecht, vroeger zo gevreesd, zich nu in hun macht bevond: 1) Onze god heeft onze vijand Simson in onze hand gegeven. Daardoor gaven zij te kennen, dat dit feest ter ere van Dagon zou zijn, tot verheerlijking van diens grote macht.

1) Men ziet hier, hoe verblind deze heidenen en afgodendienaren waren, die aan hun afgod Dagon toeschreven, hetgeen door de wil van de God van Israël was gebeurd, om Simson te straffen, wegens zijn zondige en ontuchtige verkering met die vrouw.

Overigens zijn deze heidense Filistijnen een beschamend voorbeeld voor velen, die de ware God zeggen te kennen. Zij weten, dat zij Simson door verraad in handen hebben gekregen, en toch geven zij hun afgod al de eer ervan. Velen schrijven zichzelf de eer toe en vergeten de Schepper om het schepsel..

Vers 24

24. Daarom toen het volk hem op het feest zag, en hij uit zijn gevangenis gehaald was (Judges 16:25) loofden zij hun god; want zij zeiden, in een voor dat feest vervaardigd lied: Onze god 1) heeft in onze handgegeven onze vijand, en die ons land verwoestte (15:5), en die van onze verslagenen velen maakte (14:19; 15:8,15)!

1) De mannelijke hoofdgod van de Filistijnen was Dagon, de vrouwelijke Atargatis (1 Samuël .5:1vv.; 1 Kings 10:10; 1 Kings 10:1 Makk.10:83; 11:4; 2 Makk.12:26) beiden, evenals de Kananitische afgoden, Bal en Astarte, de vruchtbaarmakende en vruchtgevende natuurkracht. Als zinnebeelden werden niet de zon en de maan, maar water en vis genomen; want van water komt alle vruchtbaarheid van de aarde, en de vis is het vruchtbaarste dier. Beiden werden nu zo afgebeeld dat zij in hun bovenste deel een menselijk, en wel Dagon een mannelijk, Atargatis een vrouwelijk bovenlichaam tot aan de navel voorstelden; het onderste gedeelte daarentegen het lijf van een vis, van het midden tot aan de staart vormde. Het huis of de tempel van Dagon, waarvan vervolgens gesproken zal worden, hebben wij ons, op de wijze van de tegenwoordige Turkse Kiosks, voor te stellen als een ruime zaal, waarvan het dak op vier zeilen rustte, waarvan twee aan het ene einde stonden en twee in het midden dicht bij elkaar. Onderin deze zalen hielden de vorsten van de Filistijnen met hun families en groten een offermaaltijd; boven op het van leuningen voorziene dak bevond zich het volk, zodat dit Simson van enkele plaatsen, dus niet overal kon zien, maar alleen zijn gezang en snarenspel kon horen.. Men heeft beweerd, dat het niet mogelijk is, dat een op twee middelpilaren rustend gebouw een zo grote menigte mensen bevatten kon. Dit is een dwaling; want Plinius (hist. nat. XXXV, 15) maakt melding van twee door L. Curius van hout gebouwde theaters, die zo ruim waren, dat zij volgens zijn uitdrukking, het gehele Romeinse volk konden bevatten. Zij waren tevens zo kunstig ingericht, dat ieder slechts op n enkel punt rustte. Daarom berispt Plinius de dwaasheid van het volk, dat zich tot verlustiging op een plaats waagde, waar het een zo onzekere en gevaarlijke zitplaats had; want wanneer de spil week, zo moest de nederlaag groter zijn dan in de slag bij Cannae. Deze opmerking neemt elke vermeende moeilijkheid over dit punt van Simsons geschiedenis weg.

Vers 24

24. Daarom toen het volk hem op het feest zag, en hij uit zijn gevangenis gehaald was (Judges 16:25) loofden zij hun god; want zij zeiden, in een voor dat feest vervaardigd lied: Onze god 1) heeft in onze handgegeven onze vijand, en die ons land verwoestte (15:5), en die van onze verslagenen velen maakte (14:19; 15:8,15)!

1) De mannelijke hoofdgod van de Filistijnen was Dagon, de vrouwelijke Atargatis (1 Samuël .5:1vv.; 1 Kings 10:10; 1 Kings 10:1 Makk.10:83; 11:4; 2 Makk.12:26) beiden, evenals de Kananitische afgoden, Bal en Astarte, de vruchtbaarmakende en vruchtgevende natuurkracht. Als zinnebeelden werden niet de zon en de maan, maar water en vis genomen; want van water komt alle vruchtbaarheid van de aarde, en de vis is het vruchtbaarste dier. Beiden werden nu zo afgebeeld dat zij in hun bovenste deel een menselijk, en wel Dagon een mannelijk, Atargatis een vrouwelijk bovenlichaam tot aan de navel voorstelden; het onderste gedeelte daarentegen het lijf van een vis, van het midden tot aan de staart vormde. Het huis of de tempel van Dagon, waarvan vervolgens gesproken zal worden, hebben wij ons, op de wijze van de tegenwoordige Turkse Kiosks, voor te stellen als een ruime zaal, waarvan het dak op vier zeilen rustte, waarvan twee aan het ene einde stonden en twee in het midden dicht bij elkaar. Onderin deze zalen hielden de vorsten van de Filistijnen met hun families en groten een offermaaltijd; boven op het van leuningen voorziene dak bevond zich het volk, zodat dit Simson van enkele plaatsen, dus niet overal kon zien, maar alleen zijn gezang en snarenspel kon horen.. Men heeft beweerd, dat het niet mogelijk is, dat een op twee middelpilaren rustend gebouw een zo grote menigte mensen bevatten kon. Dit is een dwaling; want Plinius (hist. nat. XXXV, 15) maakt melding van twee door L. Curius van hout gebouwde theaters, die zo ruim waren, dat zij volgens zijn uitdrukking, het gehele Romeinse volk konden bevatten. Zij waren tevens zo kunstig ingericht, dat ieder slechts op n enkel punt rustte. Daarom berispt Plinius de dwaasheid van het volk, dat zich tot verlustiging op een plaats waagde, waar het een zo onzekere en gevaarlijke zitplaats had; want wanneer de spil week, zo moest de nederlaag groter zijn dan in de slag bij Cannae. Deze opmerking neemt elke vermeende moeilijkheid over dit punt van Simsons geschiedenis weg.

Vers 25

25. En het geschiedde, toen men zich aan de offermaaltijd had neergezet, toen hun hart vrolijk was, dat zij, de in de zaal vergaderde vorsten, zeiden: Roept Simson, dat hij voor ons spele, 1) onder gezang en snarenspel voor onze ogen danse (1 Samuel 18:7; 1 Samuel 18:2 Samuël 6:5,21).En zij riepen Simson uit het gevangenhuis, en hij speelde voor hun aangezichten en zij deden hem, opdat hij door allen gezien zou kunnen worden, in het midden van de zaal staan tussen de twee pilaren van het gebouw.

1) Groter smaad kouden zij de blinde held wel niet aandoen en aan laffer spotternij zich wel niet schuldig maken, dan hem, die zij tevoren zo zeer gevreesd hadden, tot een doelwit van hun scherts en spel te maken. Bovendien hoonden zij in hem de God van Israël, die het dan ook op geduchte wijze zou doen ondervinden, dat Hij niet met zich laat spotten, noch Zijn volk aanranden..

Vers 25

25. En het geschiedde, toen men zich aan de offermaaltijd had neergezet, toen hun hart vrolijk was, dat zij, de in de zaal vergaderde vorsten, zeiden: Roept Simson, dat hij voor ons spele, 1) onder gezang en snarenspel voor onze ogen danse (1 Samuel 18:7; 1 Samuel 18:2 Samuël 6:5,21).En zij riepen Simson uit het gevangenhuis, en hij speelde voor hun aangezichten en zij deden hem, opdat hij door allen gezien zou kunnen worden, in het midden van de zaal staan tussen de twee pilaren van het gebouw.

1) Groter smaad kouden zij de blinde held wel niet aandoen en aan laffer spotternij zich wel niet schuldig maken, dan hem, die zij tevoren zo zeer gevreesd hadden, tot een doelwit van hun scherts en spel te maken. Bovendien hoonden zij in hem de God van Israël, die het dan ook op geduchte wijze zou doen ondervinden, dat Hij niet met zich laat spotten, noch Zijn volk aanranden..

Vers 28

28. Toen a) riep Simson, wiens hand door de jongen losgelaten was, tot de HEERE en zei: Heere, HEERE! gedenk toch mijner, gedenk dat ik, hoe onwaardig ook, toch Uw knecht ben, zodat mijn smaad de Uwe is, en sterk mij toch alleen ditmaal, o God! dat ik mij met een 1) wraak voor mijn twee ogen, 2)die zij uitgestoken hebben, aan de Filistijnen wreek.

a)Hebrews 11:32vv.

1) Hebreeuws nmaal (Hosea3:1 Sirach 12:6; 26:1; 50:2 in welke betekenis het woord ook Job 19:6 voorkomt. Deze laatste woorden zijn volgens de opvattingen van de oude vertalingen evenals door de Vulgata (unam ultionem recipiam) vertaald; de joodse verklaarders nemen het vanouds af in deze zin: "dat ik mij voor eenmaal voor mijn twee ogen aan de Filistijnen wreke. De wraak voor het andere daarentegen blijve voor de toekomst." De laatste bijvoeging kunnen wij niet billijken; wel geeft de vertaling van de woorden een zeer treffende gedachte, omdat daarin Simsons bittere smart over het verlies van zijn beide ogen is uitgedrukt. Slechts een gedeelte van het oordeel, dat niet kon uitblijven na zulk een schending van de knecht van God, wenst hij nog zelf te volbrengen. Het verlies van zijn beide ogen schijnt hem daarbij een beeld te zijn van de geestelijke en lichamelijke verblinding, die zij over hem gebracht hadden; de eerste, dat Delila op hun aandrang hem had moeten verleiden, zijn betrekking tot God te verbreken, kan hij niet zelf wreken; maar wel bidt hij wraak te mogen nemen over de lichamelijke schending; hij wil daarbij voor Zijn eigen schuld aan die geestelijke verblinding met zijn leven boeten.. 2) Eigenlijk staat er: Dat ik mij wreke met een wraak, voor n van mijn twee ogen. Daarmee geeft hij te kennen, hoe zwaar hem dit verlies heeft gewogen en hoe ontzettend pijnlijk hij daarin is getroffen. Met het verlies van zijn ogen toch hadden zij het hem onmogelijk gemaakt, zijn ambt als verlosser van zijn volk uit te oefenen..

Deze bede vloeide niet voort uit persoonlijke wraak, naar uit een vurige ijver voor de eer van de Heere en voor het heil van Zijn volk. In deze bede ligt de erkenning opgesloten, dat hij alle kracht van Boven moest ontvangen, maar ook een diep gevoel van onwaardigheid, dat hij door zijn zou de gunst van de Heere had verbeurd, en eindelijk een gelovig vertrouwen, dat de Heere hem zijn zonde had vergeven en weer wilde zijn de God van zijn heil..

Vers 28

28. Toen a) riep Simson, wiens hand door de jongen losgelaten was, tot de HEERE en zei: Heere, HEERE! gedenk toch mijner, gedenk dat ik, hoe onwaardig ook, toch Uw knecht ben, zodat mijn smaad de Uwe is, en sterk mij toch alleen ditmaal, o God! dat ik mij met een 1) wraak voor mijn twee ogen, 2)die zij uitgestoken hebben, aan de Filistijnen wreek.

a)Hebrews 11:32vv.

1) Hebreeuws nmaal (Hosea3:1 Sirach 12:6; 26:1; 50:2 in welke betekenis het woord ook Job 19:6 voorkomt. Deze laatste woorden zijn volgens de opvattingen van de oude vertalingen evenals door de Vulgata (unam ultionem recipiam) vertaald; de joodse verklaarders nemen het vanouds af in deze zin: "dat ik mij voor eenmaal voor mijn twee ogen aan de Filistijnen wreke. De wraak voor het andere daarentegen blijve voor de toekomst." De laatste bijvoeging kunnen wij niet billijken; wel geeft de vertaling van de woorden een zeer treffende gedachte, omdat daarin Simsons bittere smart over het verlies van zijn beide ogen is uitgedrukt. Slechts een gedeelte van het oordeel, dat niet kon uitblijven na zulk een schending van de knecht van God, wenst hij nog zelf te volbrengen. Het verlies van zijn beide ogen schijnt hem daarbij een beeld te zijn van de geestelijke en lichamelijke verblinding, die zij over hem gebracht hadden; de eerste, dat Delila op hun aandrang hem had moeten verleiden, zijn betrekking tot God te verbreken, kan hij niet zelf wreken; maar wel bidt hij wraak te mogen nemen over de lichamelijke schending; hij wil daarbij voor Zijn eigen schuld aan die geestelijke verblinding met zijn leven boeten.. 2) Eigenlijk staat er: Dat ik mij wreke met een wraak, voor n van mijn twee ogen. Daarmee geeft hij te kennen, hoe zwaar hem dit verlies heeft gewogen en hoe ontzettend pijnlijk hij daarin is getroffen. Met het verlies van zijn ogen toch hadden zij het hem onmogelijk gemaakt, zijn ambt als verlosser van zijn volk uit te oefenen..

Deze bede vloeide niet voort uit persoonlijke wraak, naar uit een vurige ijver voor de eer van de Heere en voor het heil van Zijn volk. In deze bede ligt de erkenning opgesloten, dat hij alle kracht van Boven moest ontvangen, maar ook een diep gevoel van onwaardigheid, dat hij door zijn zou de gunst van de Heere had verbeurd, en eindelijk een gelovig vertrouwen, dat de Heere hem zijn zonde had vergeven en weer wilde zijn de God van zijn heil..

Vers 30

30. En Simson zei: Mijn ziel (Numbers 23:10) sterve met de Filistijnen! 1) en hij boog zich, met kracht; hij spande al zijn krachten in, die hem op dit ogenblik in dezelfde mate als vroeger door de Heere werden teruggegeven en duwde tegen de beide zuilen, en het huisviel op de vorsten en op al het volk, dat daarin was. En de doden, die hij in zijn sterven gedood heeft, veel meer dan 3000 mensen (Judges 16:27), waren meer dan die hij in zijn leven gedood had. 2)

1) In deze woorden beluisteren wij een berusting in de goddelijke wil. Hij weet het dat, als hij nu de Filistijnen zal verslaan en hen een grote slag zal toebrengen, zijn eigen leven ermee gemoeid is, dat hij die overwinning niet kan verkrijgen, dan door zelf onder te gaan. Welnu, hij zal zichzelf opofferen voor zijn volk, zijn eigen leven brengen, om zijn volk een grote verlossing te bereiden en het heilige erfgoed te bevrijden van vele vijanden..

2) Er is nauwelijks een geschiedenis in de Bijbel, die uit het geheel uitgerukt en op zichzelf beschouwd, en aangezien, zoals men de duizenden verhalen en anekdoten van de wereldgeschiedenis gewoon is te beschouwen, zo vol avonturen en aan een verzameling van Heilige geschriften zo vreemd voorkomt, als de geschiedenis van deze Israëlitische richter. Ieder, wie het niet geheel aan smaak ontbreekt, om de werken van de oudheid te kunnen genieten, zal haar wel aantrekkelijk vinden door de menigte en verscheidenheid, grootheid en kracht van personen en karakters, die daarin optreden, onderhoudend door de snelle afwisseling van vrolijkheid en treurigheid en door omkering van de omstandigheden en gebeurtenissen. Maar menigeen, die het oosten als het westen aanziet, en de handelwijze van een vrijere, krachtige en moediger mensheid uit de grijze tijd afmeet naar het eerbaar handelen en wandelen van zijn welopgevoede tijdgenoten, die voor alles in de gehele wereldgeschiedenis van welke tijd, volk, land of hemelstreek hij zijn moge, slechts n maatstaf bij de hand heeft, de kleine sierlijke maatstaf van een in de 18de of 19de eeuw vervaardigde leer van moraal, politiek en beschaving, ergert zich bijna bij deze geschiedenis en meent, dat veel verteld is, wat nauwelijks in een eerbare heidense geschiedenis een plaats had kunnen vinden. Ergerlijk is nu in de zaak zelf eigenlijk niets. De Bijbel is waar en wil ons door waarheid leren; daarom stelt hij de mensen en tijden en gebeurtenissen voor, zoals zij geweest zijn. Zijn helden kunnen dwalen en zondigen, zijn heiligen kunnen falen en vallen, maar het zijn toch helden en zijn toch heiligen. En deze helden en opperhoofden van Israël blijven toch bij alle zondigheid van hun leven, bij alle schijnbare of werkelijke onzedelijkheid en ongemanierdheid, zeer deugdzame, zeer bescheidene, matige, bekwame mensen, wanneer men ze met de meeste christelijke helden en legerhoofden van de 18de en 19de eeuw vergelijkt. Zij zijn meer. Deze mensen zijn diepe hoogachting en grote verering waardig, maar hun leven en werken, streven en lijden moet uit het juiste oogpunt beschouwd worden. Wanneer het goddelijke uit deze geschiedenis weggenomen, wanneer de daarin zichtbare samenhang van het zichtbare en onzichtbare ware uitgedelgd, zo zou er over de waarde als geschiedenis slechts n stem zijn, eenstemmig zou zij gerekend worden bij de schoonste en aantrekkelijkste geschiedenissen van het Griekse en Romeinse volk. Want wanneer wij de geschiedenis van alle tijden en volken doorwandelen, dan kunnen de Israëlitische helden met eer aan de zijde treden van de moedigsten en dappersten, wier gloeiende liefde voor volk en vaderland de vrije borst verhief, die voor het geluk en de vrijheid van hun volk alles deden, alles leden en vrijwillig stierven, die ten tijde van ongeluk en tirannendruk het alleen waren, die hun volk met moed en leven beademden, Dikwijls zonder alle hulpmiddelen van buiten. Uit de geschiedenis echter van deze Israëlieten leren wij, wat wij uit de geschiedenis van alle overigen niet leren kunnen, dat waarachtig geloof in God en eeuwig leven, hoewel er aan het menselijk bestaan en leven veel kleeft, dat dit geloof niet duldt, dat het overwinnen moet en zal, toch dit geloof in de mensenziel een beslistheid, een moed, een kracht legt, die niets anders hem verlenen kon dat dit geloof tot heldenmoed en heldendaden opwekt, en dat een volk niet op de duur onder het juk gehouden, niet door tirannie of macht van grotere volken vertreden kan worden, waarin dat geloof leeft, en waarin het uitgesproken wordt, en men open harten vindt, die het opnemen. De schone spreuk van ootmoedige en moedige vroomheid, die in alle vanen van christelijke legers moest staan en in de harten van alle christelijke verdedigers door waarachtig geloof moest leven, de spreuk: "Met God willen wij daden doen," en de overwinnende zekerheid: "Met God kunnen wij daden doen, of er velen, of er weinigen zijn," bevestigt en verheerlijkt deze geschiedenis van gelovige helden en legerhoofden van Israël, zo schoon en zo menigvuldig, als geen andere geschiedenis. Wat in het bijzonder Simson aangaat, hij, in zijn geheel leven vol gevaren en moeiten, door het geloof buitengewoon moedig en onoverwinnelijk dapper, zijn heldenleven met de schone vrijwillige heldendood, de dood van opoffering voor volk en vaderland, de dood van wraak tegen de eeuwige vijanden en verdrukkers van Israël bezegelende, is volgens het oordeel van de apostel (Hebrews 11:32) zo waardig als iemand, in de rij van hen te glinsteren, die groot waren in geloof, in wier leven geloof een goddelijke kracht was tot grote moed en tot grote daden. Wel kleefde ook zwakheid aan het leven van deze sterke, die zijn leven ontzenuwde en verdierf, zwakheid van een wilde natuur, die aan het geloof niet onderworpen gemaakt en door waarheid niet beteugeld was. Die zonde is hard gestraft, maar zijn geloof liet hem niet wegzinken. Door dat geloof kracht ontvangen hebbende uit zwakheid, was hij, uitwendig gebonden, inwendig vrij, en beroofd van het licht van deze wereld, kon het oog van zijn ziel toch nog in het licht van een hogere wereld opzien tot die God, die de kracht en de hulp van zijn leven geweest was, biddende om bovennatuurlijke kracht tot een buitengewone wraak, beide nog in zijn dood betonende, wat gedurende zijn gehele leven zijn hart vervuld had: het geloof aan de levende God en onverzoenlijke haat tegen de Filistijnen..

Er is vroeger veel gesproken over de vraag, of Simson bij zijn laatste heldendaad een zelfmoord begaan heeft; wij moeten veeleer zijn onderneming houden voor de daad van een held, die ziet, dat het tot redding van zijn volk en van zijn zaak, tot beslissing van de overwinning, die hij nog mede behalen moet, noodzakelijk is, dat hij zich midden onder de vijanden stort, om daar een zekere dood te vinden. Dat dit de wil van de Heere was, wist Simson des te zekerder, omdat hij bedacht, dat hij, op welke andere wijze hij zich ook uit de handen van de Filistijnen had kunnen redden, toch het teken van zijn smaad in zijn blindheid voor altijd zou hebben gedragen, een teken even zozeer van zijn ontrouw, als van de dubbele triomf van de vijanden, die zij zowel geestelijk als lichamelijk over hem behaald hadden..

Als het nodig is voor God en het vaderland te sterven mag men zijn leven niet dierbaar achten, maar moet men het graag overgeven; wie dat doet, draagt eerst met recht de naam van een dapper held. Zo hebt ook gij, o dierbare Heiland, onze beste Simson, overwonnen in uw sterven.

Vers 30

30. En Simson zei: Mijn ziel (Numbers 23:10) sterve met de Filistijnen! 1) en hij boog zich, met kracht; hij spande al zijn krachten in, die hem op dit ogenblik in dezelfde mate als vroeger door de Heere werden teruggegeven en duwde tegen de beide zuilen, en het huisviel op de vorsten en op al het volk, dat daarin was. En de doden, die hij in zijn sterven gedood heeft, veel meer dan 3000 mensen (Judges 16:27), waren meer dan die hij in zijn leven gedood had. 2)

1) In deze woorden beluisteren wij een berusting in de goddelijke wil. Hij weet het dat, als hij nu de Filistijnen zal verslaan en hen een grote slag zal toebrengen, zijn eigen leven ermee gemoeid is, dat hij die overwinning niet kan verkrijgen, dan door zelf onder te gaan. Welnu, hij zal zichzelf opofferen voor zijn volk, zijn eigen leven brengen, om zijn volk een grote verlossing te bereiden en het heilige erfgoed te bevrijden van vele vijanden..

2) Er is nauwelijks een geschiedenis in de Bijbel, die uit het geheel uitgerukt en op zichzelf beschouwd, en aangezien, zoals men de duizenden verhalen en anekdoten van de wereldgeschiedenis gewoon is te beschouwen, zo vol avonturen en aan een verzameling van Heilige geschriften zo vreemd voorkomt, als de geschiedenis van deze Israëlitische richter. Ieder, wie het niet geheel aan smaak ontbreekt, om de werken van de oudheid te kunnen genieten, zal haar wel aantrekkelijk vinden door de menigte en verscheidenheid, grootheid en kracht van personen en karakters, die daarin optreden, onderhoudend door de snelle afwisseling van vrolijkheid en treurigheid en door omkering van de omstandigheden en gebeurtenissen. Maar menigeen, die het oosten als het westen aanziet, en de handelwijze van een vrijere, krachtige en moediger mensheid uit de grijze tijd afmeet naar het eerbaar handelen en wandelen van zijn welopgevoede tijdgenoten, die voor alles in de gehele wereldgeschiedenis van welke tijd, volk, land of hemelstreek hij zijn moge, slechts n maatstaf bij de hand heeft, de kleine sierlijke maatstaf van een in de 18de of 19de eeuw vervaardigde leer van moraal, politiek en beschaving, ergert zich bijna bij deze geschiedenis en meent, dat veel verteld is, wat nauwelijks in een eerbare heidense geschiedenis een plaats had kunnen vinden. Ergerlijk is nu in de zaak zelf eigenlijk niets. De Bijbel is waar en wil ons door waarheid leren; daarom stelt hij de mensen en tijden en gebeurtenissen voor, zoals zij geweest zijn. Zijn helden kunnen dwalen en zondigen, zijn heiligen kunnen falen en vallen, maar het zijn toch helden en zijn toch heiligen. En deze helden en opperhoofden van Israël blijven toch bij alle zondigheid van hun leven, bij alle schijnbare of werkelijke onzedelijkheid en ongemanierdheid, zeer deugdzame, zeer bescheidene, matige, bekwame mensen, wanneer men ze met de meeste christelijke helden en legerhoofden van de 18de en 19de eeuw vergelijkt. Zij zijn meer. Deze mensen zijn diepe hoogachting en grote verering waardig, maar hun leven en werken, streven en lijden moet uit het juiste oogpunt beschouwd worden. Wanneer het goddelijke uit deze geschiedenis weggenomen, wanneer de daarin zichtbare samenhang van het zichtbare en onzichtbare ware uitgedelgd, zo zou er over de waarde als geschiedenis slechts n stem zijn, eenstemmig zou zij gerekend worden bij de schoonste en aantrekkelijkste geschiedenissen van het Griekse en Romeinse volk. Want wanneer wij de geschiedenis van alle tijden en volken doorwandelen, dan kunnen de Israëlitische helden met eer aan de zijde treden van de moedigsten en dappersten, wier gloeiende liefde voor volk en vaderland de vrije borst verhief, die voor het geluk en de vrijheid van hun volk alles deden, alles leden en vrijwillig stierven, die ten tijde van ongeluk en tirannendruk het alleen waren, die hun volk met moed en leven beademden, Dikwijls zonder alle hulpmiddelen van buiten. Uit de geschiedenis echter van deze Israëlieten leren wij, wat wij uit de geschiedenis van alle overigen niet leren kunnen, dat waarachtig geloof in God en eeuwig leven, hoewel er aan het menselijk bestaan en leven veel kleeft, dat dit geloof niet duldt, dat het overwinnen moet en zal, toch dit geloof in de mensenziel een beslistheid, een moed, een kracht legt, die niets anders hem verlenen kon dat dit geloof tot heldenmoed en heldendaden opwekt, en dat een volk niet op de duur onder het juk gehouden, niet door tirannie of macht van grotere volken vertreden kan worden, waarin dat geloof leeft, en waarin het uitgesproken wordt, en men open harten vindt, die het opnemen. De schone spreuk van ootmoedige en moedige vroomheid, die in alle vanen van christelijke legers moest staan en in de harten van alle christelijke verdedigers door waarachtig geloof moest leven, de spreuk: "Met God willen wij daden doen," en de overwinnende zekerheid: "Met God kunnen wij daden doen, of er velen, of er weinigen zijn," bevestigt en verheerlijkt deze geschiedenis van gelovige helden en legerhoofden van Israël, zo schoon en zo menigvuldig, als geen andere geschiedenis. Wat in het bijzonder Simson aangaat, hij, in zijn geheel leven vol gevaren en moeiten, door het geloof buitengewoon moedig en onoverwinnelijk dapper, zijn heldenleven met de schone vrijwillige heldendood, de dood van opoffering voor volk en vaderland, de dood van wraak tegen de eeuwige vijanden en verdrukkers van Israël bezegelende, is volgens het oordeel van de apostel (Hebrews 11:32) zo waardig als iemand, in de rij van hen te glinsteren, die groot waren in geloof, in wier leven geloof een goddelijke kracht was tot grote moed en tot grote daden. Wel kleefde ook zwakheid aan het leven van deze sterke, die zijn leven ontzenuwde en verdierf, zwakheid van een wilde natuur, die aan het geloof niet onderworpen gemaakt en door waarheid niet beteugeld was. Die zonde is hard gestraft, maar zijn geloof liet hem niet wegzinken. Door dat geloof kracht ontvangen hebbende uit zwakheid, was hij, uitwendig gebonden, inwendig vrij, en beroofd van het licht van deze wereld, kon het oog van zijn ziel toch nog in het licht van een hogere wereld opzien tot die God, die de kracht en de hulp van zijn leven geweest was, biddende om bovennatuurlijke kracht tot een buitengewone wraak, beide nog in zijn dood betonende, wat gedurende zijn gehele leven zijn hart vervuld had: het geloof aan de levende God en onverzoenlijke haat tegen de Filistijnen..

Er is vroeger veel gesproken over de vraag, of Simson bij zijn laatste heldendaad een zelfmoord begaan heeft; wij moeten veeleer zijn onderneming houden voor de daad van een held, die ziet, dat het tot redding van zijn volk en van zijn zaak, tot beslissing van de overwinning, die hij nog mede behalen moet, noodzakelijk is, dat hij zich midden onder de vijanden stort, om daar een zekere dood te vinden. Dat dit de wil van de Heere was, wist Simson des te zekerder, omdat hij bedacht, dat hij, op welke andere wijze hij zich ook uit de handen van de Filistijnen had kunnen redden, toch het teken van zijn smaad in zijn blindheid voor altijd zou hebben gedragen, een teken even zozeer van zijn ontrouw, als van de dubbele triomf van de vijanden, die zij zowel geestelijk als lichamelijk over hem behaald hadden..

Als het nodig is voor God en het vaderland te sterven mag men zijn leven niet dierbaar achten, maar moet men het graag overgeven; wie dat doet, draagt eerst met recht de naam van een dapper held. Zo hebt ook gij, o dierbare Heiland, onze beste Simson, overwonnen in uw sterven.

Vers 31

31. Toen kwamen zijn broeders, om zijn lijk niet onder de lijken van de gevallen vijanden te laten, en het gehele huis van zijn vader (18:8) naar Gaza, en namen hem op en brachten hem opwaarts naar zijn geboorteplaats, en begroeven hem tussen Zora en tussen Esthaol (13:25) in het graf van zijn vader Manoach; hij nu had Israël gericht (15:20) gedurende twintig jaar.

Het is een goede dood, wanneer men zich zijn God weer nabij ziet. Wanneer de Christen in het laatste uur het geloof van het kruis vasthoudt, vallen voor hem duizend vijanden, die zonde en aanvechting tegen hem loslaten. Wanneer een Christen in lijden is, loeren om hem de dienaren van de boze met honend gelach. Wanneer hij volhardt, is zijn overwinning in de dood groter dan in het leven. Sterk als Simson was de zwakke vrouw Perpetua (2de eeuw). Onder haar folteringen sprak zij: "Ik weet dat ik lijd, maar ik ben een Christin." Duizenden martelaars zijn als Simson gestorven. Zij hebben door het kruis overwonnen en hebben bergen vol smaad over hun vijanden geworpen. Niet allen werden begraven door hun broeders. Zij vonden geen plaats in het graf van de vaderen. Slechts aan Hem, die alles weet, is het bekend waar de getrouwen liggen. Op de jongste dag staan zij op en zullen hun ogen rein zijn van tranen. Simson was alleen, hij stierf ook alleen. Voor zijn volk heeft hij alleen gestreden en geleden. Na zijn dood kwam Juda's stam weer tot geloof. De herinnering aan Simson ging Davids daden voor. Niemand mag vrezen alleen te lijden, alleen te strijden. Het woord van het hart wordt niet tevergeefs gesproken. Niet in de lucht, maar in het levend Godsrijk valt het zaad en het gaat in zijn lente op..

Simson was in menig opzicht een voorbeeld van Christus (13:3; Luke 1:31 Judges 13:5; Matthew 1:21; John 19:19 Isaiah 11:1vv.; Judges 14:6,Judges 14:8 Matthew 4:1vv.; 1 John 3:8; Romans 3:24 ; Romans 13:46vv. Judges 15:18; John 19:28; Judges 16:18 Judges 16:25vv.; Luke 22:63vv. Judges 16:30; Coll.2:15; Hebrews 2:14vv. Men wachtte zich echter, de stukken van de vergelijking te ver te drijven.

De Heere moest hen door Simsons daad bewijzen, dat de smaad van zijn zonde van hem was genomen, en dat de Filistijnen geen oorzaak hadden, om over hem te triomferen. Zo vierde Simson in zijn ondergang de grootste overwinning over zijn vijanden. In zijn leven de schrik van de Filistijnen, was hij stervende een verwoester van hun afgodstempel. Door deze laatste daad had hij de eer van de HEERE, de God van Israël, tegenover Dagon, de afgod van de Filistijnen, gered.. Het is natuurlijk, dat deze slag een verpletterende indruk maakte op de Filistijnen, zodat zij zich er niet tegen verzetten, dat het huis van zijn vader kwam, om hem een eerlijke begrafenis te bezorgen. Wellicht dat zij zelfs graag van het lijk van hun vijand bevrijd waren..

Ontegenzeglijk hebben wij Simson voor een gelovige te houden, omdat hij ook in de Heilige Schrift onder de geloofshelden wordt opgesomd, maar zien in hem tevens hoe alleen overheersende genade van de Geest in staat is, Gods kinderen op het pad van Zijn geboden te houden..

Wij kunnen ons daarom volstrekt niet verenigen met die uitleggers, die in Simson bijna niets goeds en veel kwaads ontdekken. Integendeel, al mogen wij het oog niet sluiten voor zijn zonde, al worden die kennelijk door de Heere tot waarschuwend voorbeeld opgetekend, toch blijkt ons uit zijn berouw en uit zijn strijd voor de eer van de Heere genoeg, dat hij zijn zonden de Heere had beleden en, waar Hij hem genadig heeft verhoord en hem tot een werktuig heeft willen gebruiken op zijn ootmoedig smeekgebed, daar hebben wij ons te wachten om in ingebeelde hoogheid van hart de steen van verguizing en afkeuring op hem te werpen..

Vers 31

31. Toen kwamen zijn broeders, om zijn lijk niet onder de lijken van de gevallen vijanden te laten, en het gehele huis van zijn vader (18:8) naar Gaza, en namen hem op en brachten hem opwaarts naar zijn geboorteplaats, en begroeven hem tussen Zora en tussen Esthaol (13:25) in het graf van zijn vader Manoach; hij nu had Israël gericht (15:20) gedurende twintig jaar.

Het is een goede dood, wanneer men zich zijn God weer nabij ziet. Wanneer de Christen in het laatste uur het geloof van het kruis vasthoudt, vallen voor hem duizend vijanden, die zonde en aanvechting tegen hem loslaten. Wanneer een Christen in lijden is, loeren om hem de dienaren van de boze met honend gelach. Wanneer hij volhardt, is zijn overwinning in de dood groter dan in het leven. Sterk als Simson was de zwakke vrouw Perpetua (2de eeuw). Onder haar folteringen sprak zij: "Ik weet dat ik lijd, maar ik ben een Christin." Duizenden martelaars zijn als Simson gestorven. Zij hebben door het kruis overwonnen en hebben bergen vol smaad over hun vijanden geworpen. Niet allen werden begraven door hun broeders. Zij vonden geen plaats in het graf van de vaderen. Slechts aan Hem, die alles weet, is het bekend waar de getrouwen liggen. Op de jongste dag staan zij op en zullen hun ogen rein zijn van tranen. Simson was alleen, hij stierf ook alleen. Voor zijn volk heeft hij alleen gestreden en geleden. Na zijn dood kwam Juda's stam weer tot geloof. De herinnering aan Simson ging Davids daden voor. Niemand mag vrezen alleen te lijden, alleen te strijden. Het woord van het hart wordt niet tevergeefs gesproken. Niet in de lucht, maar in het levend Godsrijk valt het zaad en het gaat in zijn lente op..

Simson was in menig opzicht een voorbeeld van Christus (13:3; Luke 1:31 Judges 13:5; Matthew 1:21; John 19:19 Isaiah 11:1vv.; Judges 14:6,Judges 14:8 Matthew 4:1vv.; 1 John 3:8; Romans 3:24 ; Romans 13:46vv. Judges 15:18; John 19:28; Judges 16:18 Judges 16:25vv.; Luke 22:63vv. Judges 16:30; Coll.2:15; Hebrews 2:14vv. Men wachtte zich echter, de stukken van de vergelijking te ver te drijven.

De Heere moest hen door Simsons daad bewijzen, dat de smaad van zijn zonde van hem was genomen, en dat de Filistijnen geen oorzaak hadden, om over hem te triomferen. Zo vierde Simson in zijn ondergang de grootste overwinning over zijn vijanden. In zijn leven de schrik van de Filistijnen, was hij stervende een verwoester van hun afgodstempel. Door deze laatste daad had hij de eer van de HEERE, de God van Israël, tegenover Dagon, de afgod van de Filistijnen, gered.. Het is natuurlijk, dat deze slag een verpletterende indruk maakte op de Filistijnen, zodat zij zich er niet tegen verzetten, dat het huis van zijn vader kwam, om hem een eerlijke begrafenis te bezorgen. Wellicht dat zij zelfs graag van het lijk van hun vijand bevrijd waren..

Ontegenzeglijk hebben wij Simson voor een gelovige te houden, omdat hij ook in de Heilige Schrift onder de geloofshelden wordt opgesomd, maar zien in hem tevens hoe alleen overheersende genade van de Geest in staat is, Gods kinderen op het pad van Zijn geboden te houden..

Wij kunnen ons daarom volstrekt niet verenigen met die uitleggers, die in Simson bijna niets goeds en veel kwaads ontdekken. Integendeel, al mogen wij het oog niet sluiten voor zijn zonde, al worden die kennelijk door de Heere tot waarschuwend voorbeeld opgetekend, toch blijkt ons uit zijn berouw en uit zijn strijd voor de eer van de Heere genoeg, dat hij zijn zonden de Heere had beleden en, waar Hij hem genadig heeft verhoord en hem tot een werktuig heeft willen gebruiken op zijn ootmoedig smeekgebed, daar hebben wij ons te wachten om in ingebeelde hoogheid van hart de steen van verguizing en afkeuring op hem te werpen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Judges 16". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/judges-16.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile