Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Richteren 11

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, RICHTEREN 11

Judges 11:1.

JEFTHA'S OVERWINNING EN GELOFTE.

I. Judges 11:1-Judges 11:11. Voordat verder meegedeeld wordt, op wie de keus van de oudsten gevestigd werd, vernemen wij enige bijzonderheden uit het leven van deze uitverkoren man. Hij is een Gileadiet die, uit Zijn geboorteplaats Mizpa verdreven, zich buiten Palestina als aanvoerder van een troep vrijbuiters ophoudt, die men om zijn onechte geboorte onterft en verstoten heeft, met de naam Jeftha. De oudsten van Gilead wenden zich juist tot hem, omdat hij voldoende bewezen heeft een strijdbaar held te zijn; zij bewegen hem, door de belofte, dat hij voor altijd hoofd en overste over de twee en een halve stam zijn zal, om in zijn land terug te keren en de plaats van veldheer in de aanstaande strijd in te nemen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, RICHTEREN 11

Judges 11:1.

JEFTHA'S OVERWINNING EN GELOFTE.

I. Judges 11:1-Judges 11:11. Voordat verder meegedeeld wordt, op wie de keus van de oudsten gevestigd werd, vernemen wij enige bijzonderheden uit het leven van deze uitverkoren man. Hij is een Gileadiet die, uit Zijn geboorteplaats Mizpa verdreven, zich buiten Palestina als aanvoerder van een troep vrijbuiters ophoudt, die men om zijn onechte geboorte onterft en verstoten heeft, met de naam Jeftha. De oudsten van Gilead wenden zich juist tot hem, omdat hij voldoende bewezen heeft een strijdbaar held te zijn; zij bewegen hem, door de belofte, dat hij voor altijd hoofd en overste over de twee en een halve stam zijn zal, om in zijn land terug te keren en de plaats van veldheer in de aanstaande strijd in te nemen.

Vers 1

1. Jeftha a) (= hij zal openen) nu, de Gileadiet, uit de stad Ramoth in Gilead (10:17) afkomstig, was een strijdbaar held (6:12), maar hij was een hoerenkind, een bij een hoer verwekte zoon; maar Gilead, 1) de zoon van eenaanzienlijk geslacht te Mizpa, had Jeftha verwekt, en vervolgens in zijn huis opgevoed.

a)Hebrews 11:32

1) Aan Gilead, de zoon van Machir en kleinzoon van Manasse (Numbers 26:29) is hier natuurlijk niet te denken; wij vinden het echter meer, dat de naam van beroemde voorvaders in latere geslachten weer voorkomt. Zo bijv. komen de namen Thola en Pua (10:1 10:1) reeds onder de zonen van Issaschar als hoofden van geslachten voor (Genesis 46:13).

Vers 1

1. Jeftha a) (= hij zal openen) nu, de Gileadiet, uit de stad Ramoth in Gilead (10:17) afkomstig, was een strijdbaar held (6:12), maar hij was een hoerenkind, een bij een hoer verwekte zoon; maar Gilead, 1) de zoon van eenaanzienlijk geslacht te Mizpa, had Jeftha verwekt, en vervolgens in zijn huis opgevoed.

a)Hebrews 11:32

1) Aan Gilead, de zoon van Machir en kleinzoon van Manasse (Numbers 26:29) is hier natuurlijk niet te denken; wij vinden het echter meer, dat de naam van beroemde voorvaders in latere geslachten weer voorkomt. Zo bijv. komen de namen Thola en Pua (10:1 10:1) reeds onder de zonen van Issaschar als hoofden van geslachten voor (Genesis 46:13).

Vers 2

2. Gileads vrouw, die hij later huwde, baarde hem ook zonen; en de zonen van deze vrouw groot geworden zijnde, verdreven Jeftha, die nu zelf gehuwd was en een dochter had (Judges 11:34), uit het vaderlijk huis, en zeiden tot hem: Gij zult in het huis van onze vader niet erven, want gij zijt een zoon van een andere vrouw 1) (Genesis 21:10vv.; 25:6).

1) De wet (Deuteronomy 23:2), dat geen hoerenkind in de gemeente van de Heere komen mocht, had op Jeftha geen betrekking, omdat hij niet in bloedschande of echtbreuk verwekt was; de zaak was slechts hier, dat hij geen erfrecht mocht hebben met de wettige zonen van de vader. Toch bestuurt de Heere door de belofte, die Jeftha doet (Judges 11:30), het later zo, dat de ergernis van zijn onwettige geboorte wordt weggenomen, omdat hij door overgave van zijn enig kind geen nakomelingschap kon hebben. De mensen hebben de gewoonte van de naaste weg te gaan; God neemt echter gewoonlijk een omweg, wanneer Hij verheven en groot wil maken.

Met Jeftha wordt gehandeld, zoals vroeger gehandeld was met Ismaël en de zonen van Ketura, omdat hij geen erfrecht mocht hebben met de wettige zonen van zijn vader. Zijn broeders plegen, in de strikste zin van het woord, dus geen onrecht aan hem, hoewel hun taal niet van barmhartigheid getuigt. Wat echter zijn broeders ten kwade hebben bedacht, wordt hem door God ten goede beschikt. Want nu Jeftha op de uiterste grens van het land zich met zijn gezin vestigt, en vele mannen zich tot hem wenden en zich om hem verzamelen, die niets te verliezen hadden, maar uit nood of uit begeerte tot roem zich bij hem aansluiten, wordt hij, zoals later David, aanvoerder van een welgeoefende bende, die de vijand alle mogelijke afbreuk tracht te doen en op Gods tijd geroepen wordt, om de vrijheid van Israël te bevechten..

Vers 2

2. Gileads vrouw, die hij later huwde, baarde hem ook zonen; en de zonen van deze vrouw groot geworden zijnde, verdreven Jeftha, die nu zelf gehuwd was en een dochter had (Judges 11:34), uit het vaderlijk huis, en zeiden tot hem: Gij zult in het huis van onze vader niet erven, want gij zijt een zoon van een andere vrouw 1) (Genesis 21:10vv.; 25:6).

1) De wet (Deuteronomy 23:2), dat geen hoerenkind in de gemeente van de Heere komen mocht, had op Jeftha geen betrekking, omdat hij niet in bloedschande of echtbreuk verwekt was; de zaak was slechts hier, dat hij geen erfrecht mocht hebben met de wettige zonen van de vader. Toch bestuurt de Heere door de belofte, die Jeftha doet (Judges 11:30), het later zo, dat de ergernis van zijn onwettige geboorte wordt weggenomen, omdat hij door overgave van zijn enig kind geen nakomelingschap kon hebben. De mensen hebben de gewoonte van de naaste weg te gaan; God neemt echter gewoonlijk een omweg, wanneer Hij verheven en groot wil maken.

Met Jeftha wordt gehandeld, zoals vroeger gehandeld was met Ismaël en de zonen van Ketura, omdat hij geen erfrecht mocht hebben met de wettige zonen van zijn vader. Zijn broeders plegen, in de strikste zin van het woord, dus geen onrecht aan hem, hoewel hun taal niet van barmhartigheid getuigt. Wat echter zijn broeders ten kwade hebben bedacht, wordt hem door God ten goede beschikt. Want nu Jeftha op de uiterste grens van het land zich met zijn gezin vestigt, en vele mannen zich tot hem wenden en zich om hem verzamelen, die niets te verliezen hadden, maar uit nood of uit begeerte tot roem zich bij hem aansluiten, wordt hij, zoals later David, aanvoerder van een welgeoefende bende, die de vijand alle mogelijke afbreuk tracht te doen en op Gods tijd geroepen wordt, om de vrijheid van Israël te bevechten..

Vers 3

3. Toen de oudsten te Mizpa zich aan de zijde van zijn broeders stelden (Judges 11:7), vluchtte Jeftha voor het aangezicht van zijn broeders, en woonde met vrouw en kind in het land Tob (= goed), dat ten noordoosten van Palestina naar de zijde van Syrië gelegen is (2 Samuel 10:6,2 Samuel 10:8); en ijdele, lichtvaardige mannen, mannen, die niets te verliezen hadden, verzamelden zich bij Jeftha, 1) die men als een dapper aanvoerder kende, en trokken met hem uit op strijd en roof naar de wijze van de Bedoeïenen (Jud 5:5).

1) Om te verklaren, hoe Jeftha er later toe gekomen zal zijn, zijn dochter te offeren, heeft men hem een zedelijke ontaarding en godsdienstige ruwheid toegeschreven, ten gevolge van zijn vroegere leefwijze. De slachting van zijn dochter (Judges 11:31,Judges 11:39) is, zoals wij zien zullen, een verkeerde opvatting van die plaats; integendeel zullen wij ook bij gelegenheid van zijn gelofte, evenals elders, hem als een vrome, godvruchtige, nauwgezette knecht van de Heere leren kennen, en wat zijn leefwijze betreft, zo mogen wij de tijd, waarin hij leefde en Jeftha's huiselijke omstandigheden niet voorbijzien. Vergelijk wat David deed (1 Samuel 22:2)..

Een menigte van mensen, die hun goed verloren hadden en in treurige omstandigheden waren, vergezelden hem. Nergens blijkt, dat zij misdaden bedreven, integendeel zij namen wraak op de volken, die Israël verdrukten. In deze leefwijze werden zij gehard en moedig, en verkregen zij de bekwaamheidvan krijgsmannen. Jeftha verkreeg daardoor bekendheid, en omdat hij een godvruchtig man was, mogen wij veronderstellen dat hij zijn volgelingen in de ware godsdienst onderwezen zal hebben, evenals het blijkt, dat David in gelijke omstandigheden gedaan heeft..

Vers 3

3. Toen de oudsten te Mizpa zich aan de zijde van zijn broeders stelden (Judges 11:7), vluchtte Jeftha voor het aangezicht van zijn broeders, en woonde met vrouw en kind in het land Tob (= goed), dat ten noordoosten van Palestina naar de zijde van Syrië gelegen is (2 Samuel 10:6,2 Samuel 10:8); en ijdele, lichtvaardige mannen, mannen, die niets te verliezen hadden, verzamelden zich bij Jeftha, 1) die men als een dapper aanvoerder kende, en trokken met hem uit op strijd en roof naar de wijze van de Bedoeïenen (Jud 5:5).

1) Om te verklaren, hoe Jeftha er later toe gekomen zal zijn, zijn dochter te offeren, heeft men hem een zedelijke ontaarding en godsdienstige ruwheid toegeschreven, ten gevolge van zijn vroegere leefwijze. De slachting van zijn dochter (Judges 11:31,Judges 11:39) is, zoals wij zien zullen, een verkeerde opvatting van die plaats; integendeel zullen wij ook bij gelegenheid van zijn gelofte, evenals elders, hem als een vrome, godvruchtige, nauwgezette knecht van de Heere leren kennen, en wat zijn leefwijze betreft, zo mogen wij de tijd, waarin hij leefde en Jeftha's huiselijke omstandigheden niet voorbijzien. Vergelijk wat David deed (1 Samuel 22:2)..

Een menigte van mensen, die hun goed verloren hadden en in treurige omstandigheden waren, vergezelden hem. Nergens blijkt, dat zij misdaden bedreven, integendeel zij namen wraak op de volken, die Israël verdrukten. In deze leefwijze werden zij gehard en moedig, en verkregen zij de bekwaamheidvan krijgsmannen. Jeftha verkreeg daardoor bekendheid, en omdat hij een godvruchtig man was, mogen wij veronderstellen dat hij zijn volgelingen in de ware godsdienst onderwezen zal hebben, evenals het blijkt, dat David in gelijke omstandigheden gedaan heeft..

Vers 4

4. En 1) het geschiedde na enige dagen, 2) enige tijd nadat hij zo uit zijn land verstoten was, dat de kinderen van Ammon tegen Israël streden, zoals in 10:17 verteld is.

1) Met Judges 11:4 wordt het verhaal van de strijd tegen de kinderen van Ammon weer opgenomen, hetgeen bij Judges 11:1 was afgebroken..

2) In het Hebreeuws Mijamim. Evenals in 14:8, 15:1, zo ook hier: enige tijd daarna. De tijd is niet aangegeven. Enige tijd na de verdrijving van Jeftha uit zijn vaderlijk huis is ongetwijfeld de bedoeling..

Vers 4

4. En 1) het geschiedde na enige dagen, 2) enige tijd nadat hij zo uit zijn land verstoten was, dat de kinderen van Ammon tegen Israël streden, zoals in 10:17 verteld is.

1) Met Judges 11:4 wordt het verhaal van de strijd tegen de kinderen van Ammon weer opgenomen, hetgeen bij Judges 11:1 was afgebroken..

2) In het Hebreeuws Mijamim. Evenals in 14:8, 15:1, zo ook hier: enige tijd daarna. De tijd is niet aangegeven. Enige tijd na de verdrijving van Jeftha uit zijn vaderlijk huis is ongetwijfeld de bedoeling..

Vers 6

6. En zij zeiden tot Jeftha: Kom en wees ons tot een overste, opdat wij strijden tegen de kinderen van Ammon; nog ontbreekt ons een bekwaam veldheer, die onze ondernemingen leiden kan. 1)

1) Zo is menige steen, die verworpen werd door de bouwlieden, reeds een voorafschaduwing van Christus, de hoeksteen, geweest. Wanneer de volken in het ongeloof zijn, hebben zij ook het oordeel verloren. Het is een werk van het geestelijk leven, de geesten te beproeven. De zonde drijft dat leven uit, want het kan zich met haar niet verenigen, maar, wanneer de oorzaak van de nood is ingezien, roept de boete het weer terug..

Vers 6

6. En zij zeiden tot Jeftha: Kom en wees ons tot een overste, opdat wij strijden tegen de kinderen van Ammon; nog ontbreekt ons een bekwaam veldheer, die onze ondernemingen leiden kan. 1)

1) Zo is menige steen, die verworpen werd door de bouwlieden, reeds een voorafschaduwing van Christus, de hoeksteen, geweest. Wanneer de volken in het ongeloof zijn, hebben zij ook het oordeel verloren. Het is een werk van het geestelijk leven, de geesten te beproeven. De zonde drijft dat leven uit, want het kan zich met haar niet verenigen, maar, wanneer de oorzaak van de nood is ingezien, roept de boete het weer terug..

Vers 7

7. Maar Jeftha, hun voorhoudende het onrecht, dat zij gedaan hadden door zich bij zijn verdrijving aan de zijde van zijn broeders te stellen, zei tot de oudsten van Gilead: Hebt gij mij niet gehaat, en mij uit mijn vadershuis verstoten? waarom zijt gij dan nu tot mij gekomen, om mij terug te roepen, terwijl gij in benauwdheid zijt? 1)

1) Dat de broeders van Jeftha de erfenis niet met hem wilden delen, was op zichzelf geen onrecht; maar uit dit verwijt, dat hij de oudsten doet, schijnt te blijken, dat men met de onterving niet tevreden was, maar de bepaling van de wet: Deuteronomy 23:2, ook op hem tot verstoting uit de gemeente van Israël (Jud 11:2) toepasselijk had gemaakt. Dat hadden de oudsten niet mogen toegeven, dat was een onrecht, dat zij gepleegd hadden na de dood van de vaders, die zeker niet had verzuimd hem door de besnijdenis in het volk van God te laten inlijven..

De zaak tussen de Gileadieten en Jeftha heeft overeenkomsten met de toestand tussen Israël en God. Zij hebben door hun afgoderij God uitgestoten en thans in hun ongeluk Hem om hulp gebeden. Hij zegt hun hoe Hij hen rechtvaardig zou hebben kunnen verwerpen, maar nu genadig wil bevrijden. Zo deed ook Jeftha. Menigeen verwaarloost God en de zijnen, totdat zij in ellende komen, dan zijn zij begerig naar Gods barmhartigheid en de gebeden van de godzaligen..

Vers 7

7. Maar Jeftha, hun voorhoudende het onrecht, dat zij gedaan hadden door zich bij zijn verdrijving aan de zijde van zijn broeders te stellen, zei tot de oudsten van Gilead: Hebt gij mij niet gehaat, en mij uit mijn vadershuis verstoten? waarom zijt gij dan nu tot mij gekomen, om mij terug te roepen, terwijl gij in benauwdheid zijt? 1)

1) Dat de broeders van Jeftha de erfenis niet met hem wilden delen, was op zichzelf geen onrecht; maar uit dit verwijt, dat hij de oudsten doet, schijnt te blijken, dat men met de onterving niet tevreden was, maar de bepaling van de wet: Deuteronomy 23:2, ook op hem tot verstoting uit de gemeente van Israël (Jud 11:2) toepasselijk had gemaakt. Dat hadden de oudsten niet mogen toegeven, dat was een onrecht, dat zij gepleegd hadden na de dood van de vaders, die zeker niet had verzuimd hem door de besnijdenis in het volk van God te laten inlijven..

De zaak tussen de Gileadieten en Jeftha heeft overeenkomsten met de toestand tussen Israël en God. Zij hebben door hun afgoderij God uitgestoten en thans in hun ongeluk Hem om hulp gebeden. Hij zegt hun hoe Hij hen rechtvaardig zou hebben kunnen verwerpen, maar nu genadig wil bevrijden. Zo deed ook Jeftha. Menigeen verwaarloost God en de zijnen, totdat zij in ellende komen, dan zijn zij begerig naar Gods barmhartigheid en de gebeden van de godzaligen..

Vers 8

8. En de oudsten van Gilead zeiden tot Jeftha: Daarom, omdat wij u ten onrechte verworpen hebben, zijn wij nu in deze benauwdheid tot u teruggekomen, om u te vragen, dat gij met ons gaat en tegen de kinderen van Ammon strijdt; enGij zult ons tot een hoofd 1) zijn, over alle inwoners van Gilead, ook wanneer de strijd onder uw leiding geëindigd is.

1) Hadden zij hem (Judges 11:6) gevraagd, om tot een overste te zijn, d.w.z. tot een krijgsoverste, om de strijd te leiden, hier gaan zij nog een stap verder en bieden hem ook het ambt van overste of hoofd in vredestijd aan. Niet alleen voor God hebben zij zich verootmoedigd, maar als vrucht van de bekering, willen zij ook het onrecht jegens mensen gepleegd weer goed maken..

Vers 8

8. En de oudsten van Gilead zeiden tot Jeftha: Daarom, omdat wij u ten onrechte verworpen hebben, zijn wij nu in deze benauwdheid tot u teruggekomen, om u te vragen, dat gij met ons gaat en tegen de kinderen van Ammon strijdt; enGij zult ons tot een hoofd 1) zijn, over alle inwoners van Gilead, ook wanneer de strijd onder uw leiding geëindigd is.

1) Hadden zij hem (Judges 11:6) gevraagd, om tot een overste te zijn, d.w.z. tot een krijgsoverste, om de strijd te leiden, hier gaan zij nog een stap verder en bieden hem ook het ambt van overste of hoofd in vredestijd aan. Niet alleen voor God hebben zij zich verootmoedigd, maar als vrucht van de bekering, willen zij ook het onrecht jegens mensen gepleegd weer goed maken..

Vers 9

9. Toen zei Jeftha, bereid om al het vorige te vergeten, tot de oudsten van Gilead: Zo gij mij weer haalt, om te strijden tegen de kinderen van Ammon, en de HEERE hen voor mijn aangezicht geven zal, zal Ik u dan tot een hoofd zijn? 1)

1) De voldoening is groot, die Jeftha ontvangt, maar het gevaar en de verantwoordelijkheid zijn niet geringer. Desalniettemin bevat het antwoord geen spoor meer van gevoeligheid of hoogmoed. Wanneer zijn stam hem roept om te komen, zal hij komen, zoals alle helden, voor wie hun vaderland lief was, gekomen zijn. Maar hij doet dit, door hoger beginsel geleid. Onder andere omstandigheden, zo zijn de gedachten in hem, ware ik niet gekomen, om uw hoofd te zijn; was gij nog zoals vroeger, wie zou dan willen, want het is evenmin voor de bomen een zegen, wanneer de doornstruik regeert, als voor de edele om over een doornbos te heersen. Maar nu gij komt om mij tot de strijd tegen Ammon te roepen, door een nieuwe geest vervuld, zodat ik hopen mag, dat God de vijanden in mijn hand zal geven, wil ik uw hoofd zijn..

Vers 9

9. Toen zei Jeftha, bereid om al het vorige te vergeten, tot de oudsten van Gilead: Zo gij mij weer haalt, om te strijden tegen de kinderen van Ammon, en de HEERE hen voor mijn aangezicht geven zal, zal Ik u dan tot een hoofd zijn? 1)

1) De voldoening is groot, die Jeftha ontvangt, maar het gevaar en de verantwoordelijkheid zijn niet geringer. Desalniettemin bevat het antwoord geen spoor meer van gevoeligheid of hoogmoed. Wanneer zijn stam hem roept om te komen, zal hij komen, zoals alle helden, voor wie hun vaderland lief was, gekomen zijn. Maar hij doet dit, door hoger beginsel geleid. Onder andere omstandigheden, zo zijn de gedachten in hem, ware ik niet gekomen, om uw hoofd te zijn; was gij nog zoals vroeger, wie zou dan willen, want het is evenmin voor de bomen een zegen, wanneer de doornstruik regeert, als voor de edele om over een doornbos te heersen. Maar nu gij komt om mij tot de strijd tegen Ammon te roepen, door een nieuwe geest vervuld, zodat ik hopen mag, dat God de vijanden in mijn hand zal geven, wil ik uw hoofd zijn..

Vers 10

10. En de oudsten van Gilead, hun belofte met ede bevestigende, zeiden tot Jeftha: De HEERE zij toehoorder tussen ons; Hij hore wat wij u toezeggen en straffe ons, indien wij niet 1) zo naar uw woord doen, en u niet na de strijd tot overste over allen in Gilead stellen.

1) In het Hebreeuws Im lo. De gewone woorden bij een eedsformule in gebruik, die aan een gezegde de vorm van een eed geven..

Vers 10

10. En de oudsten van Gilead, hun belofte met ede bevestigende, zeiden tot Jeftha: De HEERE zij toehoorder tussen ons; Hij hore wat wij u toezeggen en straffe ons, indien wij niet 1) zo naar uw woord doen, en u niet na de strijd tot overste over allen in Gilead stellen.

1) In het Hebreeuws Im lo. De gewone woorden bij een eedsformule in gebruik, die aan een gezegde de vorm van een eed geven..

Vers 11

11. Alzo ging Jeftha met de oudsten van Gilead 1) uit het land Tob naar zijn land weer terug, vrouw en kind en zijn krijgslieden met zich nemende (Judges 11:3), en het volk van Gilead vervulde aanstonds de belofte door hun oudsten gedaan, en stelde hem tot een hoofd en overste over zich, zowel voor de aanstaande strijd als voor devolgende dagen. En Jeftha sprak al zijn woorden voor het aangezicht van de HEERE te Mizpa, 2) beloofde voor de HEERE hun leidsman te willen zijn en gaf in diens tegenwoordigheid zijn bevelen.

1) God heeft Israël vergeven, en daarom wil Jeftha vergeven. Hij spreekt niet met te veel vertrouwen van de goede uitslag, wetende hoe rechtvaardig God de Ammonieten zou kunnen toelaten, om over Israël te heersen; het allerminst spreekt hij met enig vertrouwen op iets in hemzelf. Hij vraagt slechts: "Indien ik door Gods hulp overwinnaar word, zal ik dan uw hoofd zijn?" Indien ik door de Heere u bevrijd, zal ik, onder Hem, u hervormen?" Dezelfde vraag wordt voorgelegd aan hem, die de redding door Christus begeert. Indien Hij u redt, zijt gij gewillig, dat Hij u bestuurt?" Op geen andere voorwaarde wil Hij u redden, indien Hij u gelukkig zal maken, zal Hij u ook heilig maken? Indien Hij uw helper zal zijn, zal Hij uw hoofd zijn?" God is een hoorder van uw antwoord..

Niet in zonde als Abimelech wilde hij koning worden. Jeftha wil zijn aanstelling uit Gods hand ontvangen. In Gods Geest spreekt hij zijn beschikkingen uit. Hij heeft als overste aan zijn volk te zeggen, wat er gebeuren moet; hij doet het voor het aangezicht van God..

Voor het aangezicht van de Heere wil niet zeggen, bij de tent der samenkomst, want die was niet in het Overjordaanse, maar beduidt, dat hij plechtig, met ede herhaalde al zijn woorden, zich beschouwende als in de aanwezigheid van de Heere. Hiermee verklaart hij tevens dat hij alle heil verwacht van de God van Israël, dat hij niets buiten Hem wil doen. Zijn godvruchtig gemoed komt hier treffend uit..

2) Op alle plaatsen, zo merkt D.Kimchi bij 20:1 op, waar Israël of een aanzienlijk gedeelte van het volk tezamen gekomen was, woonde de goddelijke aanwezigheid, en het Engelse Bijbelboek voegt erbij: "God was niet alleen aanwezig waar de tent der samenkomst stond, maar ook in de vergadering van de goden en rechters (Psalms 82:1), op alle plaatsen waar gedachtenis aan Zijn naam gehouden werd (Exodus 20:24), en men in Zijn naam tezamen kwam, om Hem om raad en gunst te vragen.". II. Judges 11:12-Judges 11:28. Voordat Jeftha naar het zwaard grijpt, zoekt hij de Ammonieten op vriendelijke wijze te bewegen tot het verlaten van Israëls land. Hij zendt daarom een boodschap tot hun koning en laat hem zijn onrechtmatige inval in het gebied van Israël voorhouden. De koning leidt zijn recht op het land van Gilead daaruit af, dat in vroegere tijden de Moabieten en Ammonieten de bewoners van deze streken geweest zijn, totdat zij daaruit door de Amorieten verdreven werden. Na dit antwoord zendt Jeftha een tweede gezantschap, om deze zaak nauwkeuriger te verklaren, maar de koning laat zich niet bewegen van zijn voornemen af te zien.

Vers 11

11. Alzo ging Jeftha met de oudsten van Gilead 1) uit het land Tob naar zijn land weer terug, vrouw en kind en zijn krijgslieden met zich nemende (Judges 11:3), en het volk van Gilead vervulde aanstonds de belofte door hun oudsten gedaan, en stelde hem tot een hoofd en overste over zich, zowel voor de aanstaande strijd als voor devolgende dagen. En Jeftha sprak al zijn woorden voor het aangezicht van de HEERE te Mizpa, 2) beloofde voor de HEERE hun leidsman te willen zijn en gaf in diens tegenwoordigheid zijn bevelen.

1) God heeft Israël vergeven, en daarom wil Jeftha vergeven. Hij spreekt niet met te veel vertrouwen van de goede uitslag, wetende hoe rechtvaardig God de Ammonieten zou kunnen toelaten, om over Israël te heersen; het allerminst spreekt hij met enig vertrouwen op iets in hemzelf. Hij vraagt slechts: "Indien ik door Gods hulp overwinnaar word, zal ik dan uw hoofd zijn?" Indien ik door de Heere u bevrijd, zal ik, onder Hem, u hervormen?" Dezelfde vraag wordt voorgelegd aan hem, die de redding door Christus begeert. Indien Hij u redt, zijt gij gewillig, dat Hij u bestuurt?" Op geen andere voorwaarde wil Hij u redden, indien Hij u gelukkig zal maken, zal Hij u ook heilig maken? Indien Hij uw helper zal zijn, zal Hij uw hoofd zijn?" God is een hoorder van uw antwoord..

Niet in zonde als Abimelech wilde hij koning worden. Jeftha wil zijn aanstelling uit Gods hand ontvangen. In Gods Geest spreekt hij zijn beschikkingen uit. Hij heeft als overste aan zijn volk te zeggen, wat er gebeuren moet; hij doet het voor het aangezicht van God..

Voor het aangezicht van de Heere wil niet zeggen, bij de tent der samenkomst, want die was niet in het Overjordaanse, maar beduidt, dat hij plechtig, met ede herhaalde al zijn woorden, zich beschouwende als in de aanwezigheid van de Heere. Hiermee verklaart hij tevens dat hij alle heil verwacht van de God van Israël, dat hij niets buiten Hem wil doen. Zijn godvruchtig gemoed komt hier treffend uit..

2) Op alle plaatsen, zo merkt D.Kimchi bij 20:1 op, waar Israël of een aanzienlijk gedeelte van het volk tezamen gekomen was, woonde de goddelijke aanwezigheid, en het Engelse Bijbelboek voegt erbij: "God was niet alleen aanwezig waar de tent der samenkomst stond, maar ook in de vergadering van de goden en rechters (Psalms 82:1), op alle plaatsen waar gedachtenis aan Zijn naam gehouden werd (Exodus 20:24), en men in Zijn naam tezamen kwam, om Hem om raad en gunst te vragen.". II. Judges 11:12-Judges 11:28. Voordat Jeftha naar het zwaard grijpt, zoekt hij de Ammonieten op vriendelijke wijze te bewegen tot het verlaten van Israëls land. Hij zendt daarom een boodschap tot hun koning en laat hem zijn onrechtmatige inval in het gebied van Israël voorhouden. De koning leidt zijn recht op het land van Gilead daaruit af, dat in vroegere tijden de Moabieten en Ammonieten de bewoners van deze streken geweest zijn, totdat zij daaruit door de Amorieten verdreven werden. Na dit antwoord zendt Jeftha een tweede gezantschap, om deze zaak nauwkeuriger te verklaren, maar de koning laat zich niet bewegen van zijn voornemen af te zien.

Vers 12

12. Voorts, nadat hij het bestuur over de oostelijk wonende stammen op zich genomen had, zond Jeftha boden 1) tot de koning van de kinderen van Ammon, die te Rabboth-Ammon, zuidoostelijk van Mizpa, zijn verblijf hield, zeggende: Wat hebben ik en gij met elkaar te doen, 2) dat gij tot mij gekomen zijt, om tegen mijn land te strijden, omdat Israël toch de wettige bezitter is en u niet beledigd heeft.

1) Jeftha hield het voor plicht, dit gezantschap te zenden om het gebod van de Heere, Deuteronomy 20:10vv. en het bevel dat Hij in het bijzonder met betrekking tot de kinderen van Ammon (Deuteronomy 2:17vv.) gegeven had..

Vers 12

12. Voorts, nadat hij het bestuur over de oostelijk wonende stammen op zich genomen had, zond Jeftha boden 1) tot de koning van de kinderen van Ammon, die te Rabboth-Ammon, zuidoostelijk van Mizpa, zijn verblijf hield, zeggende: Wat hebben ik en gij met elkaar te doen, 2) dat gij tot mij gekomen zijt, om tegen mijn land te strijden, omdat Israël toch de wettige bezitter is en u niet beledigd heeft.

1) Jeftha hield het voor plicht, dit gezantschap te zenden om het gebod van de Heere, Deuteronomy 20:10vv. en het bevel dat Hij in het bijzonder met betrekking tot de kinderen van Ammon (Deuteronomy 2:17vv.) gegeven had..

Vers 13

13. En de koning van de kinderen van Ammon zei tot de boden van Jeftha: Omdat Israël, toen hij uit Egypte optrok, mijn land 1) genomen heeft, van de Arnon af in het zuiden, tot aan de Jabbok in het noorden, en tot aan de Jordaan in hetwesten, geef mij dat nu weer met vrede, geef het mij vrijwillig, opdat het niet tot een strijd tussen ons kome, want er is niet aan te denken, dat ik van mijn recht op dat land zou afzien.

1) Een gedeelte van het land aan de oostzijde van de Jordaan, dat thans de kinderen van Israël in bezit hadden, was tevoren werkelijk Moabitisch en Ammonitisch grondgebied geweest, zoals wij bij Numbers 21:30 nader hebben aangewezen. Intussen hadden de Ammonieten geen recht zich de eigenlijke bezitters van die gehele landstreek te noemen, omdat hun alleen de landstreek ten westen van het bovengedeelte van de Jabbok toebehoord had (Joshua 13:25). Bovendien was ook dit gedeelte land van de Moabieten en Ammonieten in de handen van de Amorieten overgegaan, en aan deze hadden de kinderen van Israël het ontnomen. Eindelijk was er een tijdruimte van 335 jaren (van 1452-1117 v. C.) verlopen, of in een rond getal (vgl. Judges 11:26) van 300 jaar. Het recht was dus zo geheel verjaard, dat de eis van de koning van de kinderen van Ammon in ieder opzicht onrechtvaardig was en slechts een voorwendsel blijkt te zijn. Dat is het ook wat Jeftha door een tweede gezantschap hem voorhoudt..

Vers 13

13. En de koning van de kinderen van Ammon zei tot de boden van Jeftha: Omdat Israël, toen hij uit Egypte optrok, mijn land 1) genomen heeft, van de Arnon af in het zuiden, tot aan de Jabbok in het noorden, en tot aan de Jordaan in hetwesten, geef mij dat nu weer met vrede, geef het mij vrijwillig, opdat het niet tot een strijd tussen ons kome, want er is niet aan te denken, dat ik van mijn recht op dat land zou afzien.

1) Een gedeelte van het land aan de oostzijde van de Jordaan, dat thans de kinderen van Israël in bezit hadden, was tevoren werkelijk Moabitisch en Ammonitisch grondgebied geweest, zoals wij bij Numbers 21:30 nader hebben aangewezen. Intussen hadden de Ammonieten geen recht zich de eigenlijke bezitters van die gehele landstreek te noemen, omdat hun alleen de landstreek ten westen van het bovengedeelte van de Jabbok toebehoord had (Joshua 13:25). Bovendien was ook dit gedeelte land van de Moabieten en Ammonieten in de handen van de Amorieten overgegaan, en aan deze hadden de kinderen van Israël het ontnomen. Eindelijk was er een tijdruimte van 335 jaren (van 1452-1117 v. C.) verlopen, of in een rond getal (vgl. Judges 11:26) van 300 jaar. Het recht was dus zo geheel verjaard, dat de eis van de koning van de kinderen van Ammon in ieder opzicht onrechtvaardig was en slechts een voorwendsel blijkt te zijn. Dat is het ook wat Jeftha door een tweede gezantschap hem voorhoudt..

Vers 17

17. En Israël zond van daar boden tot de koning van de Edomieten, zeggende: Laat mij toch door uw land doortrekken; maar de koning van de Edomieten gaf geen gehoor. En hij zond ook tot de koning van de Moabieten, door wiens land de weg verder zou geleid hebben, als hun de doortocht door Edom was toegestaan, die ook niet wilde. 1) Alzo bleef Israël in Kades, hoewel het de geweigerde doortocht had kunnen afdwingen. 1) Van deze boodschap wordt ons in "de boeken van Mozes" geen mededeling gedaan. Wel vinden we een bevel van God, om Moab niet te beangstigen. Wellicht dat dit bevel werd gegeven, naar aanleiding van de weigering van Moab, die ons hier wordt meegedeeld..

Vers 17

17. En Israël zond van daar boden tot de koning van de Edomieten, zeggende: Laat mij toch door uw land doortrekken; maar de koning van de Edomieten gaf geen gehoor. En hij zond ook tot de koning van de Moabieten, door wiens land de weg verder zou geleid hebben, als hun de doortocht door Edom was toegestaan, die ook niet wilde. 1) Alzo bleef Israël in Kades, hoewel het de geweigerde doortocht had kunnen afdwingen. 1) Van deze boodschap wordt ons in "de boeken van Mozes" geen mededeling gedaan. Wel vinden we een bevel van God, om Moab niet te beangstigen. Wellicht dat dit bevel werd gegeven, naar aanleiding van de weigering van Moab, die ons hier wordt meegedeeld..

Vers 20

20. En de vrouw van Simson, hoewel hij de huwelijksverbintenis met haar niet verbroken had, werd door de trouweloosheid van haar oudere de vrouw van zijn metgezel, 1) en wel van die, die hem vergezeld had, die men hem had toegevoegd als vriend van de bruidegom, als paranymf (Jud 14:11).

1) In het Hebreeuws Lemeërehoe. Deze persoon is zonder twijfel degene, die gewoonlijk aangeduid wordt met de naam van "vriend van de bruidegom" (in John 3:20 o filov tou numfiou). De LXX vertaalt dan ook terecht door o numfagwgov..

Door de daad, hier vermeld, maakten de ouders van de bruid de breuk tussen hen en Simson onherstelbaar..

Vers 20

20. En de vrouw van Simson, hoewel hij de huwelijksverbintenis met haar niet verbroken had, werd door de trouweloosheid van haar oudere de vrouw van zijn metgezel, 1) en wel van die, die hem vergezeld had, die men hem had toegevoegd als vriend van de bruidegom, als paranymf (Jud 14:11).

1) In het Hebreeuws Lemeërehoe. Deze persoon is zonder twijfel degene, die gewoonlijk aangeduid wordt met de naam van "vriend van de bruidegom" (in John 3:20 o filov tou numfiou). De LXX vertaalt dan ook terecht door o numfagwgov..

Door de daad, hier vermeld, maakten de ouders van de bruid de breuk tussen hen en Simson onherstelbaar..

Vers 21

21. En de HEERE, 1) de God van Israël, gaf Sihon met al zijn volk in de hand van Israël, dat zij (de Israëlieten) hen (de Amorieten) sloegen: zo nam Israël erfelijk in het gehele land van de Amorieten, die in dat land woonden; maar de Moabieten en de Ammonieten hadden daaraan geen deelmeer.

1) Hier geeft Jeftha aan de Heere de eer van Zijn werk, maar spreekt ook alzo, om Ammon ervan te overtuigen, dat Israël het bezit van die landen niet op eigen gezag had verkregen, maar door zijn Verbondsgod..

Vers 21

21. En de HEERE, 1) de God van Israël, gaf Sihon met al zijn volk in de hand van Israël, dat zij (de Israëlieten) hen (de Amorieten) sloegen: zo nam Israël erfelijk in het gehele land van de Amorieten, die in dat land woonden; maar de Moabieten en de Ammonieten hadden daaraan geen deelmeer.

1) Hier geeft Jeftha aan de Heere de eer van Zijn werk, maar spreekt ook alzo, om Ammon ervan te overtuigen, dat Israël het bezit van die landen niet op eigen gezag had verkregen, maar door zijn Verbondsgod..

Vers 24

24. Zoudt gij niet degene erven, 1) die uw god Kamos 2) voor u uit de bezitting verdreef; wat naar uw voorstelling uw god u gegeven heeft, houdt gij dat niet voor uw wettige bezitting? Alzo zullen wij al die erven, die de HEERE, onze God, voor ons aangezicht uit de bezitting verdrijft.

1) De spreekwijze "een volk erven" voor: "het land van een volk erven" is daaruit te verklaren, dat men, om een land in bezit te krijgen, eerst het volk in zijn macht moet hebben, dat daarin woont..

2) Kamos is anders de god van de Moabieten (Leviticus 18:21) Numbers 21:29 Jeremiah 48:7), terwijl die van de Ammonieten Malcham of Milchom heet (1 Kings 11:5,1 Kings 11:33 Jeremiah 49:1,Jeremiah 49:3 Zephaniah 1:5); wegens de verwantschap van beide volken, zowel als van die beide godheden, wordt hier de eerste naam voor de andere gezet..

Natuurlijk moet dit bij wijze van vergelijking worden opgevat. Hij erkent Kamos wel niet als God, maar omdat deze afgod door hen, of liever door Moab vereerd wordt en de HEERE door Israël, stelt hij hier, om Ammon te overtuigen van het goed recht van de Israëlieten, voor een ogenblik de afgod met de alleen ware God op n lijn..

Vers 24

24. Zoudt gij niet degene erven, 1) die uw god Kamos 2) voor u uit de bezitting verdreef; wat naar uw voorstelling uw god u gegeven heeft, houdt gij dat niet voor uw wettige bezitting? Alzo zullen wij al die erven, die de HEERE, onze God, voor ons aangezicht uit de bezitting verdrijft.

1) De spreekwijze "een volk erven" voor: "het land van een volk erven" is daaruit te verklaren, dat men, om een land in bezit te krijgen, eerst het volk in zijn macht moet hebben, dat daarin woont..

2) Kamos is anders de god van de Moabieten (Leviticus 18:21) Numbers 21:29 Jeremiah 48:7), terwijl die van de Ammonieten Malcham of Milchom heet (1 Kings 11:5,1 Kings 11:33 Jeremiah 49:1,Jeremiah 49:3 Zephaniah 1:5); wegens de verwantschap van beide volken, zowel als van die beide godheden, wordt hier de eerste naam voor de andere gezet..

Natuurlijk moet dit bij wijze van vergelijking worden opgevat. Hij erkent Kamos wel niet als God, maar omdat deze afgod door hen, of liever door Moab vereerd wordt en de HEERE door Israël, stelt hij hier, om Ammon te overtuigen van het goed recht van de Israëlieten, voor een ogenblik de afgod met de alleen ware God op n lijn..

Vers 25

25. a) Nu voorts, zijt gij veel beter, hebt gij meer recht op het bezit van dit land dan Balak, de zoon van Zippor, de koning van de Moabieten? Indien er sprake kon zijn van teruggave aan de oorspronkelijke bezitters, danzou het Balak zijn, want deze en niet een van uw voorvaderen, heeft het v r de Amorieten in bezit gehad. Heeft hij ooit met Israël getwist, of een van zijn opvolgers? Heeft hij ook ooit tegen hen gestreden, 1)om het land weer in bezit te nemen?

a)Numbers 22:2vv.

1) Hiermee vraagt Jeftha, of Moab ook aanspraak heeft gemaakt op genoemde landen, of dit volk ook Israël lastig heeft gevallen, om teruggave van hetgeen de Heere aan Zijn volk had geschonken.. 27. Ook heb ik d.i. mijn volk Israël tegen u niet gezondigd; in geen enkel opzicht is u van onzentwege schade of leed berokkend, maar gij doet kwalijk bij mij, dat gij tegen mij strijdt. De HEERE, die een rechtvaardig Rechter is, richte heden 1) tussen de kinderen van Israël en tussen de kinderen van Ammon; 2) Hij geve recht aan wie van ons recht heeft. God zal beslissen in de aanstaande strijd.

1) Heden, in de zin van, nu. De Heere richte nu tussen, enz. Hiermee stelt Jeftha de zaak in de handen van de rechtvaardige Richter, die bewijzen zal, wie recht heeft op die landen, en wel in dier voege, dat wie als overwinnaar uit de strijd tevoorschijn zal treden, ook daarmee van God het teken ontvangt, dat hij de wettige en rechtmatige eigenaar is..

2) Men kan niet wel een bevalliger en fraaier schilderij vinden van rechtlievendheid, van oprechtheid, van kracht van redenen, van gematigdheid en van onwilligheid, om tot de schromelijke rampen van de oorlog over te gaan, gevoegd bij een edelmoedige ijver, om zijn vaderland bij haar billijke rechten te handhaven, dan in deze boodschap van Jeftha aan de Ammonieten (Jud 11:27)..

III. Judges 11:29-Judges 11:40. Jeftha verzamelt zich een leger en trekt tegen de Ammonieten op; daar doet hij een gelofte dat, wanneer de Heere hem de overwinning geven zal, hij het eerste, dat hij bij zijn terugkomst uit zijn huis zal tegenkomen, de Heere tot volkomen eigendom zal wijden. De overwinning blijft niet uit; de Ammonieten worden verslagen en uit het land verdreven. Wie hem het eerst uit zijn huis tegemoetkomt, is zijn dochter, zijn enig kind. Het vervult hem met grote smart, juist haar te moeten missen en alle hoop op nakroost zich te moeten ontzeggen. De dochter zelf vermaant hem de Heere trouw te zijn en vraagt voor zich slechts een uitstel van twee maanden, om voordat zij in haar Nazireaat ingaat, met de vriendinnen uit haar jeugd haar maagdom op de bergen bij Mizpa te bewenen.

Vers 25

25. a) Nu voorts, zijt gij veel beter, hebt gij meer recht op het bezit van dit land dan Balak, de zoon van Zippor, de koning van de Moabieten? Indien er sprake kon zijn van teruggave aan de oorspronkelijke bezitters, danzou het Balak zijn, want deze en niet een van uw voorvaderen, heeft het v r de Amorieten in bezit gehad. Heeft hij ooit met Israël getwist, of een van zijn opvolgers? Heeft hij ook ooit tegen hen gestreden, 1)om het land weer in bezit te nemen?

a)Numbers 22:2vv.

1) Hiermee vraagt Jeftha, of Moab ook aanspraak heeft gemaakt op genoemde landen, of dit volk ook Israël lastig heeft gevallen, om teruggave van hetgeen de Heere aan Zijn volk had geschonken.. 27. Ook heb ik d.i. mijn volk Israël tegen u niet gezondigd; in geen enkel opzicht is u van onzentwege schade of leed berokkend, maar gij doet kwalijk bij mij, dat gij tegen mij strijdt. De HEERE, die een rechtvaardig Rechter is, richte heden 1) tussen de kinderen van Israël en tussen de kinderen van Ammon; 2) Hij geve recht aan wie van ons recht heeft. God zal beslissen in de aanstaande strijd.

1) Heden, in de zin van, nu. De Heere richte nu tussen, enz. Hiermee stelt Jeftha de zaak in de handen van de rechtvaardige Richter, die bewijzen zal, wie recht heeft op die landen, en wel in dier voege, dat wie als overwinnaar uit de strijd tevoorschijn zal treden, ook daarmee van God het teken ontvangt, dat hij de wettige en rechtmatige eigenaar is..

2) Men kan niet wel een bevalliger en fraaier schilderij vinden van rechtlievendheid, van oprechtheid, van kracht van redenen, van gematigdheid en van onwilligheid, om tot de schromelijke rampen van de oorlog over te gaan, gevoegd bij een edelmoedige ijver, om zijn vaderland bij haar billijke rechten te handhaven, dan in deze boodschap van Jeftha aan de Ammonieten (Jud 11:27)..

III. Judges 11:29-Judges 11:40. Jeftha verzamelt zich een leger en trekt tegen de Ammonieten op; daar doet hij een gelofte dat, wanneer de Heere hem de overwinning geven zal, hij het eerste, dat hij bij zijn terugkomst uit zijn huis zal tegenkomen, de Heere tot volkomen eigendom zal wijden. De overwinning blijft niet uit; de Ammonieten worden verslagen en uit het land verdreven. Wie hem het eerst uit zijn huis tegemoetkomt, is zijn dochter, zijn enig kind. Het vervult hem met grote smart, juist haar te moeten missen en alle hoop op nakroost zich te moeten ontzeggen. De dochter zelf vermaant hem de Heere trouw te zijn en vraagt voor zich slechts een uitstel van twee maanden, om voordat zij in haar Nazireaat ingaat, met de vriendinnen uit haar jeugd haar maagdom op de bergen bij Mizpa te bewenen.

Vers 29

29. Toen alles tevergeefs beproefd was, om een minnelijke schikking te verkrijgen, kwam de Geest van de HEERE 1) (3:10; 6:34) op Jeftha, hem met goddelijke kracht en wijsheid voor de onvermijdelijkerstrijd toerustende. Die Geest dreef hem aan, dat hij Gilead en Manasse doortrok, om eerst nog meer krijgsvolk samen te brengen, dan zich reeds te Mizpa gelegerd had. Want hij trok door het oostelijk gebied van Manasse en van daar weer terug tot Mizpa in Gilead, en van Mizpa in Gilead trok hij met dat verenigd leger door tot de kinderen van Ammon, om hen in hun leger, dat aan de linkeroever van de Jabbok, in destreek van Aroër (Judges 11:26) tot Noba en Jagbeha, gelegerd was, aan te vallen.

1) Hiermee gaf de Heere Zijn goddelijke goedkeuring n aan het besluit van de Gileadieten om Jeftha tot een overste en hoofd te stellen n aan Jeftha's plannen om de Ammonieten te bestrijden. Jeftha werd nu in waarheid richter van God, door God zelf geroepen om Zijn volk te verlossen..

Ten gevolge van de aandrijving door de Geest, trok hij nu Gilead en Manasse door, om krijgslieden te werven voor zijn onderneming.. 31. Zo zal het uitgaande, dat uit de deur van mijn huis mij tegemoet zal komen, 1) wie hij ook zij, om mij als overwinnaar te begroeten als ik na de volbrachte strijd met vrede van de kinderen van Ammon terugkom, dat zal van de HEERE zijn, en ik zal het offeren tot een brandoffer;

1) De eerste woorden van dit vers geven duidelijk te kennen, dat Jeftha bij zijn gelofte alleen aan een persoon en niet tevens, of in de eerste plaats, aan een dier gedacht kan hebben. Zonder twijfel wilde hij zichzelf een zware gelofte opleggen; dat kon echter onmogelijk een dier zijn; ook zonder gelofte zou hij na behaalde overwinning niet n maar vele offers gebracht hebben..

Wat zou het betekenen, wanneer een vorst of veldheer zei: Heere, wanneer Gij mij deze overwinning geeft, zo zal het eerste jonge rund, dat mij zal tegenkomen, het Uwe zijn? Dan ware van het verhevene tot het belachelijke slechte n schrede. (PFEIFFER).

Ook is het niet, noch was het ooit gebruik, dat de zegevierende, uit de strijd terugkerende veldheer, zijn vee tegenkwam..

Dientengevolge zijn alle verklaringen te verwerpen als die welke b.v. Starke geeft en in Hndels Oratorium van het jaar 1751 is overgegaan, "Zo zal het uitgaande, dat uit de deur van mijn huis mij tegemoet zal uitgaan, dat zal wanneer het een persoon is, van de Heere zijn, Hem gewijd en geheiligd, en ik zal het, wanneer het een dier is, offeren tot een brandoffer". De grondtekst geeft tot zo'n verklaring geen recht; het: "en ik zal het offeren" dient tot verklaring van de voorafgaande zin, zodat de woorden op deze wijze kunnen omschreven worden: "dat zal van de Heere zijn, en wel zo geheel en onvoorwaardelijk, dat ik het tot een brandoffer offer." Wat meent Jeftha hiermee. In de gehele oudheid, bij de kerkvaders zowel als de Rabbijnen heerste de mening, die reeds door Josefus en de Chaldese vertaling was voorgestaan, dat Jeftha een brandoffer in de letterlijke zin heeft willen volbrengen. Mozes en David Kimchi (in de eerste helft van de 13de eeuw na C.), twee door hun Schriftverklaring bij de joden zeer geërde broeders, stelden als hun mening voor, dat hier slechts een levenslange overgave aan de dienst van het heiligdom bedoeld is. In de Lutherse Bijbel en verscheidene andere bijv. de Luneburger (van 1683) wordt de eerste mening gevolgd. Tot zo'n verklaring was men zeker niet gekomen, wanneer alleen in de tekst stond: "dat zal van de Heere zijn," en de verklarende bijvoeging, die wij verder in het verhaal niet meer vinden, ontbrak; men zou aanstonds gevoeld hebben, dat hier van een persoon sprake was en gevraagd hebben, op welke wijze personen in het Oude Testament tot eigendom van de Heere gewijd konden worden. Dan zou de plaats Leviticus 7:1-Leviticus 7:7 over de vrijwillige geloften de oplossing gegeven hebben. Volgens deze kon iemand zijn eigen persoon of die van een van hen, die hem toebehoorden, aan de Heere beloven. Van vrouwelijke personen konden slechts zij, die zich niet meer in de vaderlijke macht, of in die van haar echtgenoot bevonden, een verbindende gelofte van dien aard afleggen (Numbers 30:2vv.). Zo'n aan de Heere beloofd persoon was daardoor een lijfeigene van het heiligdom geworden, en had met het maatschappelijk leven niets meer te doen, maar moest in zoverre daartoe voor hem, een leek, gelegenheid was, in de tabernakel dienen. De wet staat echter in de boven aangehaalde plaats een lossing toe voor een som geld, door de priester naar ouderdom en geslacht te bepalen, op dezelfde wijze, als de eerstgeborene van de mensen gelost werd. De mannelijke eerstgeborenen zouden eigenlijk eveneens de Heere toekomen (Exodus 13:2), hun verplichtingen werden op de stam Levi overgedragen (Numbers 3:5vv.); daarom moesten zij zonder uitzondering aanstonds na hun geboorte voor een bepaald losgeld losgekocht worden (Exodus 13:13 Numbers 18:16). Er waren echter ook gevallen, dat men bij zijn belofte zich ontzegde de Heere toegezegde persoon ooit te lossen. Zo'n geheel overgeven aan God met uitsluiting van alle mogelijkheid, het ooit weer terug te verkrijgen, heet: "een verbannen" in onderscheiding van het "heiligen", of van die geloften, waarbij men het beloofde van de Heere weer terugkocht. Dat "verbannen" staat tot het "heiligen" in dezelfde verhouding als het brandoffer tot het dankoffer (van het dankoffer ontving de offeraar het vlees terug, om daarvan een offermaaltijd te houden, terwijl het brandoffer geheel op het altaar verbrand werd). Het gebeurde daar, waar de drang van het hart bij de gelofte het sterkst was en alleen in gehele overgave van het beloofde bevrediging vond (Leviticus 27:28). Dientengevolge is het duidelijk, wat Jeftha zeggen wil, als hij bij zijn gelofte voegt: "Ik zal het offeren tot een brandoffer". Hij ontzegt zich de aan de Heere beloofde persoon tegen het door de Schrift bepaalde losgeld terug te kopen, die moest een eigendom van God blijven en voor altijd het heiligdom dienen, zonder ooit weer in het burgerlijk leven te kunnen terugtreden. Verplaatsen wij ons in zijn toestand, als hij in de strijd trekt en door zijn geloof (Hebrews 11:32vv.) erkent, dat alleen de Heere hem de overwinning kan geven, niet zijn moed of zijn kracht; stellen wij ons levendig de inwendige drang van het hart voor, die hem deze gelofte afperst; dan durven wij niet beweren, dat hij aan zijn dochter niet gedacht zou hebben, maar menen, dat hij boven alle andere personen haar in het oog heeft gehad. Juist het liefste, dat hij op aarde bezat, zijn hoogste kleinood wilde hij de Heere geven, geheel en voor altijd. Deze gelofte alleen was in dat plechtig beslissend ogenblik, toen het erop aankwam de Heere als zijn bondgenoot te winnen, in overeenstemming met de behoefte van zijn hart, met de aandrang van zijn ziel. Dat het hem later moeilijk werd, toen de Heere hem bij zijn woord hield en zijn dochter hem werkelijk tegemoetkwam, die gelofte te vervullen (Judges 11:35), wie zou zich daarover verwonderen? Maar wij willen ons verheugen in zijn trouw, waarmee hij de bestrijding, om zijn woord te herroepen, aanstonds overwint, evenals de kinderlijke vroomheid van zijn dochter, waarmee zij de vader in zijn voornemen versterkt (Judges 11:36). Wij houden het juist voor een zwaar onrecht, dat men deze geloofsheld aandoet, wanneer men nog verder van een letterlijke opoffering van zijn dochter wil spreken en hem daardoor tot een monster verlaagt; want de mensenoffers, zoals Hengstenberg zeer juist opmerkt, behoren niet eens tot het heidendom in het algemeen, maar tot de zwartste nachtzijde van het heidendom; zij komen alleen bij de godsdienstig en zedelijk diepst gezonkene volken voor. Hoezeer zij ook in de afgodische tijd van de koningen van de Israëlieten een gruwel waren, bewijst de geschiedenis in 2 Kings 3:25vv.. En hoe zal men bij die opvatting verklaren, dat dezelfde Heere, die in Zijn wet de mensenoffers zo streng verafschuwt (Leviticus 8:21 Deuteronomy 12:31) Jeftha's belofte aangenomen en hem Zijn krachtige bijstand tot een glorierijke overwinning verleend zou hebben..

De mannen, die God tot dragers van Zijn openbaring, tot volvoerders van Zijn wil koos en door Zijn Geest tot richters en leidslieden van Zijn volk bekwaam maakte, waren wel met velerlei zwakheden, gebreken en zonden bevlekt, zodat zij dikwijls diep konden vallen; maar nergens staat geschreven, dat de Geest van God ooit over een Molochdienaar gekomen is en die tot helper en redder van Israël met Zijn kracht toegerust heeft.. Onder onze Gereformeerde theologen is het vooral Johannes Marck, die beslist vaststelt, dat Jeftha zijn dochter tot een vuuroffer heeft geofferd. Hij zegt toch: "Van wie (n.l. Jeftha) wij evenwel vaststellen, dat hij uit een al te grote achting voor zijn gelofte, na het verkrijgen van de overwinning, en uit een al te brede opvatting van de wet (Leviticus 7:28,Leviticus 7:29) zijn enige dochter, nog maagd zijnde, tot een brandoffer heeft gesteld, zoals hij deze gelofte duidelijk had gedaan, en hieruit die bittere droefheid op het zien van zijn dochter.".

A Marck somt deze belofte op onder die, "die niet genoeg zijn bepaald, noch duidelijk begrepen, en uit dien hoofde lichtvaardig, en die daarom verworpen moeten worden met die van kwade dingen, en die van geen nut zijn of schadelijk aan de ware Godsdienst." Wij voor ons verenigen ons volkomen met die uitleggers, die het ervoor houden, dat zij tot aan haar dood toe, aan de dienst van de tabernakel verbonden is gebleven..

Haar maagdom ging zij daarom bewenen, omdat het voor elke Israëlitische vrouw, zoals voor iedere vrouw in het oosten, een grote oneer was, kinderloos te sterven. De bewering van sommigen, dat zij dan gedurende haar leven daartoe tijd genoeg had, gaat niet op, omdat zij, wanneer zij in de dienst van de tabernakel overging, alle wereldse gedachten moest laten varen. Het zou kwalijk gepast hebben bij het zichzelf de Heere tot een offer stellen, indien zij dat al wenende had gedaan, of indien zij ook maar nu en dan haar dagen wenende had doorgebracht. Neen, die twee maanden vraagt zij, opdat zij in die twee maanden geheel zal leren breken met gekoesterde wensen, met gevormde plannen, om daarna zich blijmoedig en gewillig de Heere over te geven..

2) In Genesis 22:1 verzoekt God Abraham, en als deze verzoeking haar doel bereikt heeft, wordt zij aanstonds weggenomen, zodat het tot het werkelijke offeren niet komt; had echter Jeftha bij zijn gelofte aan lichamelijke opoffering gedacht, zo had hij, ook wanneer hij slechts een dier in de gedachte gehad had, van zijn zijde God verzocht en dat is een misdaad. Dat Jeftha met zijn gelofte een Abraham heeft willen worden, zoals sommige uitleggers beweren, daaraan is niet te denken; ieder slechts enigermate vroom Israëliet was zich daarvan bewust, dat Abrahams geval alleen stond in de rij van de Goddelijke leidingen en niet met uitwendige godsdienst kon worden nagebootst..

Vers 29

29. Toen alles tevergeefs beproefd was, om een minnelijke schikking te verkrijgen, kwam de Geest van de HEERE 1) (3:10; 6:34) op Jeftha, hem met goddelijke kracht en wijsheid voor de onvermijdelijkerstrijd toerustende. Die Geest dreef hem aan, dat hij Gilead en Manasse doortrok, om eerst nog meer krijgsvolk samen te brengen, dan zich reeds te Mizpa gelegerd had. Want hij trok door het oostelijk gebied van Manasse en van daar weer terug tot Mizpa in Gilead, en van Mizpa in Gilead trok hij met dat verenigd leger door tot de kinderen van Ammon, om hen in hun leger, dat aan de linkeroever van de Jabbok, in destreek van Aroër (Judges 11:26) tot Noba en Jagbeha, gelegerd was, aan te vallen.

1) Hiermee gaf de Heere Zijn goddelijke goedkeuring n aan het besluit van de Gileadieten om Jeftha tot een overste en hoofd te stellen n aan Jeftha's plannen om de Ammonieten te bestrijden. Jeftha werd nu in waarheid richter van God, door God zelf geroepen om Zijn volk te verlossen..

Ten gevolge van de aandrijving door de Geest, trok hij nu Gilead en Manasse door, om krijgslieden te werven voor zijn onderneming.. 31. Zo zal het uitgaande, dat uit de deur van mijn huis mij tegemoet zal komen, 1) wie hij ook zij, om mij als overwinnaar te begroeten als ik na de volbrachte strijd met vrede van de kinderen van Ammon terugkom, dat zal van de HEERE zijn, en ik zal het offeren tot een brandoffer;

1) De eerste woorden van dit vers geven duidelijk te kennen, dat Jeftha bij zijn gelofte alleen aan een persoon en niet tevens, of in de eerste plaats, aan een dier gedacht kan hebben. Zonder twijfel wilde hij zichzelf een zware gelofte opleggen; dat kon echter onmogelijk een dier zijn; ook zonder gelofte zou hij na behaalde overwinning niet n maar vele offers gebracht hebben..

Wat zou het betekenen, wanneer een vorst of veldheer zei: Heere, wanneer Gij mij deze overwinning geeft, zo zal het eerste jonge rund, dat mij zal tegenkomen, het Uwe zijn? Dan ware van het verhevene tot het belachelijke slechte n schrede. (PFEIFFER).

Ook is het niet, noch was het ooit gebruik, dat de zegevierende, uit de strijd terugkerende veldheer, zijn vee tegenkwam..

Dientengevolge zijn alle verklaringen te verwerpen als die welke b.v. Starke geeft en in Hndels Oratorium van het jaar 1751 is overgegaan, "Zo zal het uitgaande, dat uit de deur van mijn huis mij tegemoet zal uitgaan, dat zal wanneer het een persoon is, van de Heere zijn, Hem gewijd en geheiligd, en ik zal het, wanneer het een dier is, offeren tot een brandoffer". De grondtekst geeft tot zo'n verklaring geen recht; het: "en ik zal het offeren" dient tot verklaring van de voorafgaande zin, zodat de woorden op deze wijze kunnen omschreven worden: "dat zal van de Heere zijn, en wel zo geheel en onvoorwaardelijk, dat ik het tot een brandoffer offer." Wat meent Jeftha hiermee. In de gehele oudheid, bij de kerkvaders zowel als de Rabbijnen heerste de mening, die reeds door Josefus en de Chaldese vertaling was voorgestaan, dat Jeftha een brandoffer in de letterlijke zin heeft willen volbrengen. Mozes en David Kimchi (in de eerste helft van de 13de eeuw na C.), twee door hun Schriftverklaring bij de joden zeer geërde broeders, stelden als hun mening voor, dat hier slechts een levenslange overgave aan de dienst van het heiligdom bedoeld is. In de Lutherse Bijbel en verscheidene andere bijv. de Luneburger (van 1683) wordt de eerste mening gevolgd. Tot zo'n verklaring was men zeker niet gekomen, wanneer alleen in de tekst stond: "dat zal van de Heere zijn," en de verklarende bijvoeging, die wij verder in het verhaal niet meer vinden, ontbrak; men zou aanstonds gevoeld hebben, dat hier van een persoon sprake was en gevraagd hebben, op welke wijze personen in het Oude Testament tot eigendom van de Heere gewijd konden worden. Dan zou de plaats Leviticus 7:1-Leviticus 7:7 over de vrijwillige geloften de oplossing gegeven hebben. Volgens deze kon iemand zijn eigen persoon of die van een van hen, die hem toebehoorden, aan de Heere beloven. Van vrouwelijke personen konden slechts zij, die zich niet meer in de vaderlijke macht, of in die van haar echtgenoot bevonden, een verbindende gelofte van dien aard afleggen (Numbers 30:2vv.). Zo'n aan de Heere beloofd persoon was daardoor een lijfeigene van het heiligdom geworden, en had met het maatschappelijk leven niets meer te doen, maar moest in zoverre daartoe voor hem, een leek, gelegenheid was, in de tabernakel dienen. De wet staat echter in de boven aangehaalde plaats een lossing toe voor een som geld, door de priester naar ouderdom en geslacht te bepalen, op dezelfde wijze, als de eerstgeborene van de mensen gelost werd. De mannelijke eerstgeborenen zouden eigenlijk eveneens de Heere toekomen (Exodus 13:2), hun verplichtingen werden op de stam Levi overgedragen (Numbers 3:5vv.); daarom moesten zij zonder uitzondering aanstonds na hun geboorte voor een bepaald losgeld losgekocht worden (Exodus 13:13 Numbers 18:16). Er waren echter ook gevallen, dat men bij zijn belofte zich ontzegde de Heere toegezegde persoon ooit te lossen. Zo'n geheel overgeven aan God met uitsluiting van alle mogelijkheid, het ooit weer terug te verkrijgen, heet: "een verbannen" in onderscheiding van het "heiligen", of van die geloften, waarbij men het beloofde van de Heere weer terugkocht. Dat "verbannen" staat tot het "heiligen" in dezelfde verhouding als het brandoffer tot het dankoffer (van het dankoffer ontving de offeraar het vlees terug, om daarvan een offermaaltijd te houden, terwijl het brandoffer geheel op het altaar verbrand werd). Het gebeurde daar, waar de drang van het hart bij de gelofte het sterkst was en alleen in gehele overgave van het beloofde bevrediging vond (Leviticus 27:28). Dientengevolge is het duidelijk, wat Jeftha zeggen wil, als hij bij zijn gelofte voegt: "Ik zal het offeren tot een brandoffer". Hij ontzegt zich de aan de Heere beloofde persoon tegen het door de Schrift bepaalde losgeld terug te kopen, die moest een eigendom van God blijven en voor altijd het heiligdom dienen, zonder ooit weer in het burgerlijk leven te kunnen terugtreden. Verplaatsen wij ons in zijn toestand, als hij in de strijd trekt en door zijn geloof (Hebrews 11:32vv.) erkent, dat alleen de Heere hem de overwinning kan geven, niet zijn moed of zijn kracht; stellen wij ons levendig de inwendige drang van het hart voor, die hem deze gelofte afperst; dan durven wij niet beweren, dat hij aan zijn dochter niet gedacht zou hebben, maar menen, dat hij boven alle andere personen haar in het oog heeft gehad. Juist het liefste, dat hij op aarde bezat, zijn hoogste kleinood wilde hij de Heere geven, geheel en voor altijd. Deze gelofte alleen was in dat plechtig beslissend ogenblik, toen het erop aankwam de Heere als zijn bondgenoot te winnen, in overeenstemming met de behoefte van zijn hart, met de aandrang van zijn ziel. Dat het hem later moeilijk werd, toen de Heere hem bij zijn woord hield en zijn dochter hem werkelijk tegemoetkwam, die gelofte te vervullen (Judges 11:35), wie zou zich daarover verwonderen? Maar wij willen ons verheugen in zijn trouw, waarmee hij de bestrijding, om zijn woord te herroepen, aanstonds overwint, evenals de kinderlijke vroomheid van zijn dochter, waarmee zij de vader in zijn voornemen versterkt (Judges 11:36). Wij houden het juist voor een zwaar onrecht, dat men deze geloofsheld aandoet, wanneer men nog verder van een letterlijke opoffering van zijn dochter wil spreken en hem daardoor tot een monster verlaagt; want de mensenoffers, zoals Hengstenberg zeer juist opmerkt, behoren niet eens tot het heidendom in het algemeen, maar tot de zwartste nachtzijde van het heidendom; zij komen alleen bij de godsdienstig en zedelijk diepst gezonkene volken voor. Hoezeer zij ook in de afgodische tijd van de koningen van de Israëlieten een gruwel waren, bewijst de geschiedenis in 2 Kings 3:25vv.. En hoe zal men bij die opvatting verklaren, dat dezelfde Heere, die in Zijn wet de mensenoffers zo streng verafschuwt (Leviticus 8:21 Deuteronomy 12:31) Jeftha's belofte aangenomen en hem Zijn krachtige bijstand tot een glorierijke overwinning verleend zou hebben..

De mannen, die God tot dragers van Zijn openbaring, tot volvoerders van Zijn wil koos en door Zijn Geest tot richters en leidslieden van Zijn volk bekwaam maakte, waren wel met velerlei zwakheden, gebreken en zonden bevlekt, zodat zij dikwijls diep konden vallen; maar nergens staat geschreven, dat de Geest van God ooit over een Molochdienaar gekomen is en die tot helper en redder van Israël met Zijn kracht toegerust heeft.. Onder onze Gereformeerde theologen is het vooral Johannes Marck, die beslist vaststelt, dat Jeftha zijn dochter tot een vuuroffer heeft geofferd. Hij zegt toch: "Van wie (n.l. Jeftha) wij evenwel vaststellen, dat hij uit een al te grote achting voor zijn gelofte, na het verkrijgen van de overwinning, en uit een al te brede opvatting van de wet (Leviticus 7:28,Leviticus 7:29) zijn enige dochter, nog maagd zijnde, tot een brandoffer heeft gesteld, zoals hij deze gelofte duidelijk had gedaan, en hieruit die bittere droefheid op het zien van zijn dochter.".

A Marck somt deze belofte op onder die, "die niet genoeg zijn bepaald, noch duidelijk begrepen, en uit dien hoofde lichtvaardig, en die daarom verworpen moeten worden met die van kwade dingen, en die van geen nut zijn of schadelijk aan de ware Godsdienst." Wij voor ons verenigen ons volkomen met die uitleggers, die het ervoor houden, dat zij tot aan haar dood toe, aan de dienst van de tabernakel verbonden is gebleven..

Haar maagdom ging zij daarom bewenen, omdat het voor elke Israëlitische vrouw, zoals voor iedere vrouw in het oosten, een grote oneer was, kinderloos te sterven. De bewering van sommigen, dat zij dan gedurende haar leven daartoe tijd genoeg had, gaat niet op, omdat zij, wanneer zij in de dienst van de tabernakel overging, alle wereldse gedachten moest laten varen. Het zou kwalijk gepast hebben bij het zichzelf de Heere tot een offer stellen, indien zij dat al wenende had gedaan, of indien zij ook maar nu en dan haar dagen wenende had doorgebracht. Neen, die twee maanden vraagt zij, opdat zij in die twee maanden geheel zal leren breken met gekoesterde wensen, met gevormde plannen, om daarna zich blijmoedig en gewillig de Heere over te geven..

2) In Genesis 22:1 verzoekt God Abraham, en als deze verzoeking haar doel bereikt heeft, wordt zij aanstonds weggenomen, zodat het tot het werkelijke offeren niet komt; had echter Jeftha bij zijn gelofte aan lichamelijke opoffering gedacht, zo had hij, ook wanneer hij slechts een dier in de gedachte gehad had, van zijn zijde God verzocht en dat is een misdaad. Dat Jeftha met zijn gelofte een Abraham heeft willen worden, zoals sommige uitleggers beweren, daaraan is niet te denken; ieder slechts enigermate vroom Israëliet was zich daarvan bewust, dat Abrahams geval alleen stond in de rij van de Goddelijke leidingen en niet met uitwendige godsdienst kon worden nagebootst..

Vers 33

33. En hij sloeg hen van Aroër af, het tegenwoordige Gadda, ten noordoosten van Rabbath-Ammon (Judges 11:26), tot waar gij komt te Minnith (= klein) ten noordoosten van Hesbon, twintig steden, die zij hier aan de oostzijde van de stam Gad de kinderen van Israël ontnomen hadden, heroverende, en hij verjoeg ze tot aan Abl-Keramim 1) (= vlakte van de wijngaarden), een door vele wijngaarden omgeven plaats aan de westelijke grenzen van hun wettig gebied; zo sloeg hij hen met een zeer grote slag, waardoor de macht van de vijanden geheel verbroken was. Alzo werden de kinderen van Ammon ten ondergebracht voor het aangezicht van de kinderen van Israël, die zij 18 jaar lang zwaar onderdrukt hadden (10:8vv..

1) Eusebius en Hiëronymus spreken in het bekende Onom van twee plaatsen met die naam. Het ene lag volgens hen 7 Romeinse mijlen van Philadelphia en het tweede 12 Romeinse mijlen oostwaarts van Gadara. Het is echter onzeker, welke plaats hier bedoeld wordt.. 34. Toen nu Jeftha na de gelukkig geëindigde veldtocht te Mizpa bij zijn huis kwam, ziet, zo ging zijn dochter uit hem tegemoet, met trommels en reien, aan het hoofd van een vrouwenkoor, dat de overwinnaar met spel en dansen wilde ontvangen (Exodus 15:20). Zij nu was alleen, een enig kind; hij had uit zich verder geen zoon of dochter. 1)

1) In de grondtekst komt het duidelijk uit, dat zij de enige dochter, ja, het enig kind van Jeftha was. Vandaar zijn grote droefheid. Of hij bij het doen van zijn gelofte bepaald aan haar gedacht heeft, is ons niet zeker. Wel verenigen wij ons met hetgeen Cassel schrijft: "In zijn ijver, om de vijanden te slaan en God daarvoor te danken, weet Jeftha niets bepaalds te noemen, wat hij voor groot genoeg houdt, om God te wijden. Hij laat het over aan het toeval, d.i. aan Gods beschikking het offer aan te wijzen. Hij onthoudt zich de maatstaf aan te geven voor dat, wat God het liefst is. Hij laat dat aan God over." Zeer mooi is zijn artikel, in de tweede uitgave van Herzogs Real-Encyclopedie over deze richter..

Vers 33

33. En hij sloeg hen van Aroër af, het tegenwoordige Gadda, ten noordoosten van Rabbath-Ammon (Judges 11:26), tot waar gij komt te Minnith (= klein) ten noordoosten van Hesbon, twintig steden, die zij hier aan de oostzijde van de stam Gad de kinderen van Israël ontnomen hadden, heroverende, en hij verjoeg ze tot aan Abl-Keramim 1) (= vlakte van de wijngaarden), een door vele wijngaarden omgeven plaats aan de westelijke grenzen van hun wettig gebied; zo sloeg hij hen met een zeer grote slag, waardoor de macht van de vijanden geheel verbroken was. Alzo werden de kinderen van Ammon ten ondergebracht voor het aangezicht van de kinderen van Israël, die zij 18 jaar lang zwaar onderdrukt hadden (10:8vv..

1) Eusebius en Hiëronymus spreken in het bekende Onom van twee plaatsen met die naam. Het ene lag volgens hen 7 Romeinse mijlen van Philadelphia en het tweede 12 Romeinse mijlen oostwaarts van Gadara. Het is echter onzeker, welke plaats hier bedoeld wordt.. 34. Toen nu Jeftha na de gelukkig geëindigde veldtocht te Mizpa bij zijn huis kwam, ziet, zo ging zijn dochter uit hem tegemoet, met trommels en reien, aan het hoofd van een vrouwenkoor, dat de overwinnaar met spel en dansen wilde ontvangen (Exodus 15:20). Zij nu was alleen, een enig kind; hij had uit zich verder geen zoon of dochter. 1)

1) In de grondtekst komt het duidelijk uit, dat zij de enige dochter, ja, het enig kind van Jeftha was. Vandaar zijn grote droefheid. Of hij bij het doen van zijn gelofte bepaald aan haar gedacht heeft, is ons niet zeker. Wel verenigen wij ons met hetgeen Cassel schrijft: "In zijn ijver, om de vijanden te slaan en God daarvoor te danken, weet Jeftha niets bepaalds te noemen, wat hij voor groot genoeg houdt, om God te wijden. Hij laat het over aan het toeval, d.i. aan Gods beschikking het offer aan te wijzen. Hij onthoudt zich de maatstaf aan te geven voor dat, wat God het liefst is. Hij laat dat aan God over." Zeer mooi is zijn artikel, in de tweede uitgave van Herzogs Real-Encyclopedie over deze richter..

Vers 35

35. En het geschiedde, toen hij haar zag en zich zijn gelofte (Judges 11:30vv.) herinnerde, die hij in de hitte van de strijd en in de vreugde van de overwinning enigszins vergeten had, zo verscheurde hij van schrik (Genesis 37:29,Genesis 37:34) zijn kleren, en zei: Ach, mijn dochter! gij hebt mij geheel neergebogen, en gij zijt onder degenen, die mij beroeren, omdat gij de eerste uit mijn huis mij tegenkomt, nu ik met vrede terugkom van de kinderen van Ammon; want ik heb voordat de slag begon, mijn mond tot een gelofte opengedaan tot de HEERE dat, wie mij als eerste tegemoet zou treden, voor altijd Zijn dienst gewijd zou zijn, en ik zal niet kunnen teruggaan, 1) want ik heb beloofd, dat tot een brandoffer te offeren (Jud 11:31).

1) De bedoeling van deze geschiedenis is niet, de ruwheid van die tijd of de gevaren van een onbedachtzame gelofte voor te stellen, maar hoe door het waar geloof van Jeftha Israël gered werd van zijn vijanden en de dienst van de ware God ook onder de zwaarste offers van de gelovigen hersteld werd..

Vers 35

35. En het geschiedde, toen hij haar zag en zich zijn gelofte (Judges 11:30vv.) herinnerde, die hij in de hitte van de strijd en in de vreugde van de overwinning enigszins vergeten had, zo verscheurde hij van schrik (Genesis 37:29,Genesis 37:34) zijn kleren, en zei: Ach, mijn dochter! gij hebt mij geheel neergebogen, en gij zijt onder degenen, die mij beroeren, omdat gij de eerste uit mijn huis mij tegenkomt, nu ik met vrede terugkom van de kinderen van Ammon; want ik heb voordat de slag begon, mijn mond tot een gelofte opengedaan tot de HEERE dat, wie mij als eerste tegemoet zou treden, voor altijd Zijn dienst gewijd zou zijn, en ik zal niet kunnen teruggaan, 1) want ik heb beloofd, dat tot een brandoffer te offeren (Jud 11:31).

1) De bedoeling van deze geschiedenis is niet, de ruwheid van die tijd of de gevaren van een onbedachtzame gelofte voor te stellen, maar hoe door het waar geloof van Jeftha Israël gered werd van zijn vijanden en de dienst van de ware God ook onder de zwaarste offers van de gelovigen hersteld werd..

Vers 36

36. En zij, vol overgave aan Gods leiding, zei tot hem; Mijn vader! hebt gij uw mond opengedaan tot de HEERE, doe mij, zoals uit uw mond gegaan is, omdat u de HEERE volkomen wraak gegeven heeft van uw vijanden, van de kinderen van Ammon. 1) Hij heeft u trouw gehouden, ook gij zijt verplicht Hem uw gelofte te betalen.

1)Buitengewoon is het hoe de dochter gehoorzaamt. Een kind dat zijn vader bemint, kan ook God liefhebben. In de kinderlijke overgave voor de ouders ligt de kiem voor het kindschap van God. De dochter van Jeftha bemint zozeer haar vader, dat zij om zijnentwil alles gelaten draagt, wat hij God beloofd heeft. Er staat geschreven: "Eert uw vader en uw moeder, opdat gij lang leeft in het land, dat de Heere, uw God, u geeft." Voor Jeftha's dochter is dit in de Geest vervuld. Haar aandenken is niet teniet gegaan in het boek van Israël noch in de hemel van God..

Waar Jeftha in het geloof zijn nakomelingschap overgeeft en ontroerd is, omdat zijn naam wordt uitgedelgd, daar geeft God hem een naam op aarde en in de hemelen. Die zijn leven zal willen verliezen omwille van de Heere, die zal het vinden.. Het is volkomen waar, dat ons van een zogenaamd vrouwelijk Nazireaat in de Bijbel niets vermeld wordt; maar wel weten we uit de geschiedenis, o.a. uit die van Eli's zonen en uit andere, dat er vrouwen waren, die zich tot de dienst van de tabernakel hadden afgezonderd. Bovendien moet men niet vergeten, wat Clericus zo waar opmerkt: "Men moet voorzeker niet menen, zoals ik wel meer gezegd heb, dat in een zo klein bestek, als het Oude Testament is, alle gebruiken van de Hebreeën worden samengevat, of dat het een volledige geschiedenis bevat van dat alles, wat bij hen gebruikelijk was. Waarom het noodzakelijk is, dat op veel gezinspeeld wordt, wat wij niet begrijpen, omdat er elders geen melding van gemaakt wordt"..

Vers 36

36. En zij, vol overgave aan Gods leiding, zei tot hem; Mijn vader! hebt gij uw mond opengedaan tot de HEERE, doe mij, zoals uit uw mond gegaan is, omdat u de HEERE volkomen wraak gegeven heeft van uw vijanden, van de kinderen van Ammon. 1) Hij heeft u trouw gehouden, ook gij zijt verplicht Hem uw gelofte te betalen.

1)Buitengewoon is het hoe de dochter gehoorzaamt. Een kind dat zijn vader bemint, kan ook God liefhebben. In de kinderlijke overgave voor de ouders ligt de kiem voor het kindschap van God. De dochter van Jeftha bemint zozeer haar vader, dat zij om zijnentwil alles gelaten draagt, wat hij God beloofd heeft. Er staat geschreven: "Eert uw vader en uw moeder, opdat gij lang leeft in het land, dat de Heere, uw God, u geeft." Voor Jeftha's dochter is dit in de Geest vervuld. Haar aandenken is niet teniet gegaan in het boek van Israël noch in de hemel van God..

Waar Jeftha in het geloof zijn nakomelingschap overgeeft en ontroerd is, omdat zijn naam wordt uitgedelgd, daar geeft God hem een naam op aarde en in de hemelen. Die zijn leven zal willen verliezen omwille van de Heere, die zal het vinden.. Het is volkomen waar, dat ons van een zogenaamd vrouwelijk Nazireaat in de Bijbel niets vermeld wordt; maar wel weten we uit de geschiedenis, o.a. uit die van Eli's zonen en uit andere, dat er vrouwen waren, die zich tot de dienst van de tabernakel hadden afgezonderd. Bovendien moet men niet vergeten, wat Clericus zo waar opmerkt: "Men moet voorzeker niet menen, zoals ik wel meer gezegd heb, dat in een zo klein bestek, als het Oude Testament is, alle gebruiken van de Hebreeën worden samengevat, of dat het een volledige geschiedenis bevat van dat alles, wat bij hen gebruikelijk was. Waarom het noodzakelijk is, dat op veel gezinspeeld wordt, wat wij niet begrijpen, omdat er elders geen melding van gemaakt wordt"..

Vers 37

37. Voorts zei zij tot haar vader: Laat deze zaak aan mij gebeuren, sta mij dit ene toe: laat mij twee maanden gaan, voordat gij uw gelofte aan mij volbrengt, dat ikheenga en afdaal van het hooggelegen Mizpa in het dal, en van daar tot de bergen, en daar bewene 1) mijn maagdom, ik en mijn gezellinnen. In vereniging met de vriendinnen van mijn jeugd, met wie ik opgegroeid ben en uit wier kring ik nu voor altijd heenga, wil ik beklagen, dat ik levenslang in echteloze staat moet blijven, en nooit een blijde moeder mag worden, dat toch de bestemming, de eer en de vreugde van mijn geslacht is (Psalms 113:9), maar ook daar wil ik mij voorbereiden, om mij ootmoedig onder de wil van God te buigen.

1) Jeftha's dochter zal niet sterven als een Molochs offer, maar van de wereld. Duizend vreugden verliest zij, die zoet zijn, als de liefde. Maar nergens sterft men van de wereld en leeft men voor God zonder smart. Een maagdeloos leven is een leven zonder naam, zoals Jeftha's dochter zonder naam in de Schrift wordt genoemd. Maar noodzakelijk is de wereldvreugde niet, en als de eenzame bloem kan de ongehuwde vrouw haar God toebehoren, in wiens hemel men niet trouwt en waar niet ten huwelijk gegeven wordt..

Vers 37

37. Voorts zei zij tot haar vader: Laat deze zaak aan mij gebeuren, sta mij dit ene toe: laat mij twee maanden gaan, voordat gij uw gelofte aan mij volbrengt, dat ikheenga en afdaal van het hooggelegen Mizpa in het dal, en van daar tot de bergen, en daar bewene 1) mijn maagdom, ik en mijn gezellinnen. In vereniging met de vriendinnen van mijn jeugd, met wie ik opgegroeid ben en uit wier kring ik nu voor altijd heenga, wil ik beklagen, dat ik levenslang in echteloze staat moet blijven, en nooit een blijde moeder mag worden, dat toch de bestemming, de eer en de vreugde van mijn geslacht is (Psalms 113:9), maar ook daar wil ik mij voorbereiden, om mij ootmoedig onder de wil van God te buigen.

1) Jeftha's dochter zal niet sterven als een Molochs offer, maar van de wereld. Duizend vreugden verliest zij, die zoet zijn, als de liefde. Maar nergens sterft men van de wereld en leeft men voor God zonder smart. Een maagdeloos leven is een leven zonder naam, zoals Jeftha's dochter zonder naam in de Schrift wordt genoemd. Maar noodzakelijk is de wereldvreugde niet, en als de eenzame bloem kan de ongehuwde vrouw haar God toebehoren, in wiens hemel men niet trouwt en waar niet ten huwelijk gegeven wordt..

Vers 38

38. En hij, haar bede graag toestaande, zei: Ga heen, en hij liet haar twee maanden gaan, zodat zij niet aanstonds in het Nazireaat van de aan God overgegeven maagden en de voor altijd uit de wereld zich terugtrekkende vrouwen behoefde te gaan (Exodus 38:8; 1 Samuel 2:22 Luke 2:37) maar vooraf aan de begeerte van haar hart kon voldoen. Toen ging zij heen met haar gezellinnen en beweende haar maagdom op de bergen. 1)

1) Zowel de wijze van de ontmoeting van Jeftha met zijn dochter, die een toonbeeld van tederheid en liefde is, zowel als van gehoorzaamheid aan de Heere, als ook de bede van de dochter, spreken met beslistheid uit, dat hier van geen lichamelijke slachting sprake kan zijn, maar alleen van een geestelijke offering. Het is tegen de menselijke natuur, dat een kind, dat sterven moet, de hem gegeven tijd tot nut maakt, om de vader te verlaten. Een uitstel om zich nog twee maanden, voordat men sterven moet, in het leven te verheugen, zou betekenis hebben; maar juist het maagdom te bewenen, wanneer een offerdood wacht, die het enig kind aan de vader ontrukt, is boven gewone toestanden van het menselijk hart. Daar de geschiedenis bijzondere nadruk legt op het bewenen van haar maagdom, zo moet deze in betrekking tot de aard van de gelofte staan. Wanneer een meisje haar maagdom beweent, zo kan dit slechts daarin reden hebben, dat zij een knop blijft, die zich niet ontvouwt, niet door de dood, maar door de wijze van leven verhinderd; de reden van haar tranen kan niet in de geweldige vernietiging van de knop liggen, die de dood is, maar in het leven dat, hoewel voortgezet, haar toch in de zoete ontvouwing van haar door God ontvangen bestaan verhindert. Wat in het bijzonder de dochter van Jeftha aangaat, zij die na de overwinning van haar vader aanspraak heeft op de schitterendste prijs onder de dochters van Israël, legt alle hoop en bloesem af. Zij, de enige sieraad en vreugde van haar vader, verwelkt, het huis wordt een uitgestorven woning. Hoe zedig is daarbij de toevoeging, dat de dochters van Israël met haar zijn getrokken op de bergen, om haar maagdom te bewenen! Wanneer het het leven gold, zo konden ook thuis dezelfde tranen vloeien, maar het was de klacht van de maagdelijkheid gewijd, die kon niet aangeheven worden in de stad, in de aanweziigheid van mannen, de kiesheid eiste voor deze klacht de eenzaamheid van de bergen..

Haar maagdom, niet haar jeugd, maar haar geschiktheid, om in het huwelijk te treden. Dit had niet hoeven te gebeuren, Indien zij ter dood gebracht was. Bovendien zou zij in het laatste geval veel eerder die twee laatste maanden in het huis van haar vader hebben doorgebracht..

Vers 38

38. En hij, haar bede graag toestaande, zei: Ga heen, en hij liet haar twee maanden gaan, zodat zij niet aanstonds in het Nazireaat van de aan God overgegeven maagden en de voor altijd uit de wereld zich terugtrekkende vrouwen behoefde te gaan (Exodus 38:8; 1 Samuel 2:22 Luke 2:37) maar vooraf aan de begeerte van haar hart kon voldoen. Toen ging zij heen met haar gezellinnen en beweende haar maagdom op de bergen. 1)

1) Zowel de wijze van de ontmoeting van Jeftha met zijn dochter, die een toonbeeld van tederheid en liefde is, zowel als van gehoorzaamheid aan de Heere, als ook de bede van de dochter, spreken met beslistheid uit, dat hier van geen lichamelijke slachting sprake kan zijn, maar alleen van een geestelijke offering. Het is tegen de menselijke natuur, dat een kind, dat sterven moet, de hem gegeven tijd tot nut maakt, om de vader te verlaten. Een uitstel om zich nog twee maanden, voordat men sterven moet, in het leven te verheugen, zou betekenis hebben; maar juist het maagdom te bewenen, wanneer een offerdood wacht, die het enig kind aan de vader ontrukt, is boven gewone toestanden van het menselijk hart. Daar de geschiedenis bijzondere nadruk legt op het bewenen van haar maagdom, zo moet deze in betrekking tot de aard van de gelofte staan. Wanneer een meisje haar maagdom beweent, zo kan dit slechts daarin reden hebben, dat zij een knop blijft, die zich niet ontvouwt, niet door de dood, maar door de wijze van leven verhinderd; de reden van haar tranen kan niet in de geweldige vernietiging van de knop liggen, die de dood is, maar in het leven dat, hoewel voortgezet, haar toch in de zoete ontvouwing van haar door God ontvangen bestaan verhindert. Wat in het bijzonder de dochter van Jeftha aangaat, zij die na de overwinning van haar vader aanspraak heeft op de schitterendste prijs onder de dochters van Israël, legt alle hoop en bloesem af. Zij, de enige sieraad en vreugde van haar vader, verwelkt, het huis wordt een uitgestorven woning. Hoe zedig is daarbij de toevoeging, dat de dochters van Israël met haar zijn getrokken op de bergen, om haar maagdom te bewenen! Wanneer het het leven gold, zo konden ook thuis dezelfde tranen vloeien, maar het was de klacht van de maagdelijkheid gewijd, die kon niet aangeheven worden in de stad, in de aanweziigheid van mannen, de kiesheid eiste voor deze klacht de eenzaamheid van de bergen..

Haar maagdom, niet haar jeugd, maar haar geschiktheid, om in het huwelijk te treden. Dit had niet hoeven te gebeuren, Indien zij ter dood gebracht was. Bovendien zou zij in het laatste geval veel eerder die twee laatste maanden in het huis van haar vader hebben doorgebracht..

Vers 39

39. En het geschiedde na twee maanden, dat zij tot haar vader terugkwam, die aan haar volbracht zijn gelofte, die hij beloofd had, 1) en haar overgaf aan de dienst: aan de Heere bij de tabernakel te Silo; en zij heeft geen man bekend, 2) maar is tot aan haar einde in echteloze staat gebleven. Voorts werd het van die tijd af een gewoonte in Israël, ten minste in het land aan de overzijde van de Jordaan, in Gilead,

1) Er is iets smartelijks in alle drie de grote helden, over wie de geschiedenis van het boek der Richteren handelt, Gideon, Jeftha en Simson. Gideon wijdt het veroverde geld aan God tot een lijfrok en wordt daardoor voor Israël tot een valstrik; Simson draagt de wijding van God op zijn hoofd, en zijn leven, omdat hij deze verspeelt, wordt door de kracht daarvan vernietigd. Jeftha staat als de reinste onder hen; hij draagt om zijn liefde tot God zijn liefde, zijn vreugde, de hoop van zijn huis tot God. Hij staat daarom in Hebrews 11:32 met recht onder degenen, die de apostel noemt als dragers van geloofsmoed en kracht van het vertrouwen..

Met geen waarschijnlijkheid kan gedacht worden dat Jeftha, die (Hebrews 11:32) om zijn geloof geroemd is, zijn dochter tot een brandoffer geofferd heeft, omdat dit God hatelijker zou geweest zijn, dan dat hij Hem zwijnenbloed of een hondenhoofd (Isaiah 65:4) geofferd had, hetgeen als zeer verfoeielijk verboden was (Deuteronomy 12:31).

2) De verdedigers van de bloedige offering moeten dit natuurlijk van het verleden verklaren alsof er stond: "zij had geen man bekend", de zin in zijn verband met het voorgaande: en Jeftha volbracht zijn gelofte", geeft duidelijk te kennen, waarin die vervulling bestond, namelijk in de wijding tot een ongehuwd leven, in de dienst van de Heere, en herhaalt de bedoeling, die in de woorden van Judges 11:31 liggen..

Vers 39

39. En het geschiedde na twee maanden, dat zij tot haar vader terugkwam, die aan haar volbracht zijn gelofte, die hij beloofd had, 1) en haar overgaf aan de dienst: aan de Heere bij de tabernakel te Silo; en zij heeft geen man bekend, 2) maar is tot aan haar einde in echteloze staat gebleven. Voorts werd het van die tijd af een gewoonte in Israël, ten minste in het land aan de overzijde van de Jordaan, in Gilead,

1) Er is iets smartelijks in alle drie de grote helden, over wie de geschiedenis van het boek der Richteren handelt, Gideon, Jeftha en Simson. Gideon wijdt het veroverde geld aan God tot een lijfrok en wordt daardoor voor Israël tot een valstrik; Simson draagt de wijding van God op zijn hoofd, en zijn leven, omdat hij deze verspeelt, wordt door de kracht daarvan vernietigd. Jeftha staat als de reinste onder hen; hij draagt om zijn liefde tot God zijn liefde, zijn vreugde, de hoop van zijn huis tot God. Hij staat daarom in Hebrews 11:32 met recht onder degenen, die de apostel noemt als dragers van geloofsmoed en kracht van het vertrouwen..

Met geen waarschijnlijkheid kan gedacht worden dat Jeftha, die (Hebrews 11:32) om zijn geloof geroemd is, zijn dochter tot een brandoffer geofferd heeft, omdat dit God hatelijker zou geweest zijn, dan dat hij Hem zwijnenbloed of een hondenhoofd (Isaiah 65:4) geofferd had, hetgeen als zeer verfoeielijk verboden was (Deuteronomy 12:31).

2) De verdedigers van de bloedige offering moeten dit natuurlijk van het verleden verklaren alsof er stond: "zij had geen man bekend", de zin in zijn verband met het voorgaande: en Jeftha volbracht zijn gelofte", geeft duidelijk te kennen, waarin die vervulling bestond, namelijk in de wijding tot een ongehuwd leven, in de dienst van de Heere, en herhaalt de bedoeling, die in de woorden van Judges 11:31 liggen..

Vers 40

40. Dat de dochter van Israël, als de tijd terugkeerde, dat Jeftha's dochter haar maagdom beweend had, van jaar tot jaar heengingen naar de plaats, waar zij zich bevond, om de dochter van Jeftha, de Gileadiet, aan te spreken, 1) vier dagen in het jaar. 2)

1) Het Hebreeuwse woord "thannoth" komt ook in Judges 5:11 voor, en is daar vertaald door "samenspreken", zoals ook hier de juiste vertaling schijnt te zijn: met de dochter van Jeftha spreken en niet over. Verder heeft het woord, zowel de betekenis van "prijzen", of geschenken brengen, zoals het woord mathannoth in Psalms 68:19 door "giften" vertaald is, als van "beklagen", hetgeen hier niet zonder betekenis is. De maagden beklaagden haar, omdat zij voor altijd de moedervreugde moest missen, en prezen met geschenken en liederen haar, die zichzelf zo gewillig overgegeven had..

Jeftha's dochter is niet gedood, maar zoals uit het voorgaande voldoende blijkt, voor altijd tot een maagdelijke staat gewijd. Hierin verdiende zij groter lof dan haar vader; want, zodra deze zag, dat zij hem tegemoetkwam, had hij berouw van zijn gelofte, scheurde zijn kleren en beklaagde de bedroefde staat, waarin hij haar en zichzelf gebracht had. Maar zij vertroostte haar vader, en hem over zijn zege begroetende, verzocht zij, dat hij zich niet zou verontrusten over haar, omdat zij gereed was om zich te onderwerpen aan alles, wat hij beloofd mocht hebben. Hierom kon het gehele land, dat zij door deze heldendaad verplicht had, niet minder doen, dan jaarlijks haar lof te melden.

Uit de Griekse oudheid, waarin het mensenoffer geen geheel ongehoorde zaak was (men denke aan Iphigeneia in Aulis), wordt ons meegedeeld, dat de Citische koning Idomeneus in een storm de gelofte deed, het eerste wat hem, na de gelukkige terugkeer, uit zijn huis zou ontmoeten, te zullen offeren; dat daarop zijn dochter tot hem kwam en hij haar offerde, waarom zijn onderdanen tegen hem opstonden en hem verdreven. In de voor ons liggende geschiedenis vinden wij geen spoor van afschuw wegens hetgeen Jeftha deed. Verre van. Hij staat daar in dit geschiedverhaal als een van de beroemde geloofshelden, die de redders van het volk zijn geweest..

2) Deze daad zou geen reden van bestaan hebben gehad, indien Jeftha's dochter werkelijk was verbrand..

Opmerkelijk is het, dat niemand Jeftha beklaagd heeft. Al de eer kwam op het hoofd van zijn dochter. Ongetwijfeld hierom, omdat het in elk geval van hem een lichtvaardige gelofte is geweest..

17. En zij weende voor hem op de zevende van de dagen 1) weer evenals op de vorige, waarop zij deze bruiloft hadden, gedreven door de nieuwsgierigheid haar geslacht eigen; zo gebeurde het op de zevende dag, waarvan (Judges 11:16) sprake was, dat hij het haar verklaarde, want zij perste hem, gedwongen door de bedreiging van haar volksgenoten (Judges 11:15) zo hevig, dat hij niet langer weerstand bieden kon; en zij verklaarde dat raadsel aan de kinderen van haar volk, de dertig metgezellen.

1) In het Hebreeuws Schibath hajamim. Niet op de zevende van de dagen, maar zeven dagen lang, of gedurende de zeven dagen. Hiermee wordt gezegd, dat zij, nl. zijn vrouw, de zeven dagen lang, uit vrouwelijke nieuwsgierigheid en jaloezie gedwongen, hem lastig is gevallen, om van hem de oplossing te vernemen. Dit heeft ongetwijfeld de Filistijnen aangezet om haar te bedreigen, indien zij niet eindelijk van Simson de betekenis van het raadsel vernam, maar dit verklaart ook het toegeven van Simson om, haar wenen en aanhouden moede, toch eindelijk aan haar begeerte te voldoen, niet wetende en niet vermoedende, dat zij hem aan haar landgenoten zou verraden.. 19. Toen werd de Geest van de HEERE, die hier een Geest van sterkte was, vaardig over hem, 1)en hij ging af naar de Askelonieten aan de Middellandse zee, een van de vijf volken van de Filistijnen; en sloeg van hen dertig man; en hij nam hun gewaad en gaf de lijnwaadskleren en de wisselkleren 2) aan degenen, die dat raadsel verklaard hadden. Maar zijn toorn ontstak3) tegen zijn vrouw, die hem verraden had, en hij ging zonder haarmee te nemen op naar zijn vaders huis.

1)Eigenlijk: "sprong op hem", greep hem plotseling aan. Bij deze daad van Simson, waarbij de Geest hem kracht en moed gaf, mogen wij niet vergeten, dat God Simson wilde gebruiken, om de verlossing van Israël van die grote onderdrukkers te beginnen..

2) Over de gewone dagelijkse kleding van de Hebreeërs, die in een onderkleed (kethoneth) en een bovenkleed (daarvoor zijn verschillende namen) bestond, werd bij Exodus 12:34 het nodige aangemerkt. Bij deze eenvoudige kleding komen reeds vroegtijdig nog meerdere en dikwijls zeer kostbare kledingstukken. De lijfrok werd door voorname personen verfraaid tot een lange geplooide tabberd met mouwen, die de handen bedekten (Genesis 37:3); daarbij kwam een fijn geweven hemd van linnen of boomwol, dat (ten minste volgens Kimchi, hoewel de juistheid nog niet bewezen is) op het blote lijf, dus onder de kethoneth gedragen werd (Judges 11:12vv. Isaiah 3:23), en een tweede onderkleed, dat langer was en boven de kethoneth gedragen werd; dit had geen mouwen (meïl), was uit Byssus gemaakt (1 Samuel 18:4; 1 Samuel 24:5; 1 Chronicles 15:27) en werd in vroegere tijd slechts door koningen en voornamen gedragen. Nog veelvuldiger waren de bovenkleren in stof, kleur en pracht. In 1 Kings 19:13; 1 Kings 19:2 Koningen .2:13vv. wordt de wijde, geplooide, uit harig vel of pelswerk bestaande profetenmantel vermeld, in onderscheiding van de adreth, die door voornamen en gegoeden gedragen werd en uit kostbare bonte stof gewerkt en dikwijls uit Babylonië (Joshua 7:21) verkregen werd; in de plaats van deze werden er nog andere prachtkleren gedragen uit fijne byssus en purper gemaakt, soms met goud doorstikt; deze verwisselde men dikwijls bij bruiloften en andere gelegenheden, waarom zij wisselkleren genoemd werden. Van deze hadden koningen en voornamen steeds een welgevulde garderobe, deels voor eigen gebruik, deels om als geschenk te geven. Dat zij een gedeelte van de rijkdom uitmaakten en men aan deze grote zorg besteedde, leert de waarschuwing van de Heere (Matthew 6:19vv.) voor schatten, die de mot verteert..

Wachten wij ons, om de zonden van de heiligen te nemen tot bedekking van onze zonden. De zonden behoren tot Simson, alleen de drijvingen van de Heilige Geest met hem zijn voorafschaduwingen van Christus, die ook gedreven werd door de Heilige Geest (Mark 1:12). Ook wij ondervinden deze drijving van de Heilige Geest, wanneer de liefde van en tot Christus ons dwingt, om vrijwillig iets te doen tot eer van de Heere, of wanneer Hij ons iets oplegt, om voor Hem te doen..

De daden van een Hercules zijn een didactisch gedicht; wat over Simson verteld is, is een ethische daad. De werken van Hercules staan in geen verband met elkaar; de daden van Simson zijn als ethisch-geschiedkundig, de ene het gevolg van de andere.. 3) Hieruit blijkt, dat geen wraak hem bezielde, toen hij de Askelonieten sloeg. Hij deed dit door aandrijving van de Geest, opdat zij de overmacht van Israëls God door Zijn dienaar zouden voelen. Zijn toorn ontstak tegen zijn vrouw, die hem verraden had. Hij werd haar niet ontrouw, hij verbrak de huwelijksband niet, maar nam haar, als straf voor haar, niet terstond mee naar zijn vaders huis, opdat zij tot nadenken en berouw zou komen..

Vers 40

40. Dat de dochter van Israël, als de tijd terugkeerde, dat Jeftha's dochter haar maagdom beweend had, van jaar tot jaar heengingen naar de plaats, waar zij zich bevond, om de dochter van Jeftha, de Gileadiet, aan te spreken, 1) vier dagen in het jaar. 2)

1) Het Hebreeuwse woord "thannoth" komt ook in Judges 5:11 voor, en is daar vertaald door "samenspreken", zoals ook hier de juiste vertaling schijnt te zijn: met de dochter van Jeftha spreken en niet over. Verder heeft het woord, zowel de betekenis van "prijzen", of geschenken brengen, zoals het woord mathannoth in Psalms 68:19 door "giften" vertaald is, als van "beklagen", hetgeen hier niet zonder betekenis is. De maagden beklaagden haar, omdat zij voor altijd de moedervreugde moest missen, en prezen met geschenken en liederen haar, die zichzelf zo gewillig overgegeven had..

Jeftha's dochter is niet gedood, maar zoals uit het voorgaande voldoende blijkt, voor altijd tot een maagdelijke staat gewijd. Hierin verdiende zij groter lof dan haar vader; want, zodra deze zag, dat zij hem tegemoetkwam, had hij berouw van zijn gelofte, scheurde zijn kleren en beklaagde de bedroefde staat, waarin hij haar en zichzelf gebracht had. Maar zij vertroostte haar vader, en hem over zijn zege begroetende, verzocht zij, dat hij zich niet zou verontrusten over haar, omdat zij gereed was om zich te onderwerpen aan alles, wat hij beloofd mocht hebben. Hierom kon het gehele land, dat zij door deze heldendaad verplicht had, niet minder doen, dan jaarlijks haar lof te melden.

Uit de Griekse oudheid, waarin het mensenoffer geen geheel ongehoorde zaak was (men denke aan Iphigeneia in Aulis), wordt ons meegedeeld, dat de Citische koning Idomeneus in een storm de gelofte deed, het eerste wat hem, na de gelukkige terugkeer, uit zijn huis zou ontmoeten, te zullen offeren; dat daarop zijn dochter tot hem kwam en hij haar offerde, waarom zijn onderdanen tegen hem opstonden en hem verdreven. In de voor ons liggende geschiedenis vinden wij geen spoor van afschuw wegens hetgeen Jeftha deed. Verre van. Hij staat daar in dit geschiedverhaal als een van de beroemde geloofshelden, die de redders van het volk zijn geweest..

2) Deze daad zou geen reden van bestaan hebben gehad, indien Jeftha's dochter werkelijk was verbrand..

Opmerkelijk is het, dat niemand Jeftha beklaagd heeft. Al de eer kwam op het hoofd van zijn dochter. Ongetwijfeld hierom, omdat het in elk geval van hem een lichtvaardige gelofte is geweest..

17. En zij weende voor hem op de zevende van de dagen 1) weer evenals op de vorige, waarop zij deze bruiloft hadden, gedreven door de nieuwsgierigheid haar geslacht eigen; zo gebeurde het op de zevende dag, waarvan (Judges 11:16) sprake was, dat hij het haar verklaarde, want zij perste hem, gedwongen door de bedreiging van haar volksgenoten (Judges 11:15) zo hevig, dat hij niet langer weerstand bieden kon; en zij verklaarde dat raadsel aan de kinderen van haar volk, de dertig metgezellen.

1) In het Hebreeuws Schibath hajamim. Niet op de zevende van de dagen, maar zeven dagen lang, of gedurende de zeven dagen. Hiermee wordt gezegd, dat zij, nl. zijn vrouw, de zeven dagen lang, uit vrouwelijke nieuwsgierigheid en jaloezie gedwongen, hem lastig is gevallen, om van hem de oplossing te vernemen. Dit heeft ongetwijfeld de Filistijnen aangezet om haar te bedreigen, indien zij niet eindelijk van Simson de betekenis van het raadsel vernam, maar dit verklaart ook het toegeven van Simson om, haar wenen en aanhouden moede, toch eindelijk aan haar begeerte te voldoen, niet wetende en niet vermoedende, dat zij hem aan haar landgenoten zou verraden.. 19. Toen werd de Geest van de HEERE, die hier een Geest van sterkte was, vaardig over hem, 1)en hij ging af naar de Askelonieten aan de Middellandse zee, een van de vijf volken van de Filistijnen; en sloeg van hen dertig man; en hij nam hun gewaad en gaf de lijnwaadskleren en de wisselkleren 2) aan degenen, die dat raadsel verklaard hadden. Maar zijn toorn ontstak3) tegen zijn vrouw, die hem verraden had, en hij ging zonder haarmee te nemen op naar zijn vaders huis.

1)Eigenlijk: "sprong op hem", greep hem plotseling aan. Bij deze daad van Simson, waarbij de Geest hem kracht en moed gaf, mogen wij niet vergeten, dat God Simson wilde gebruiken, om de verlossing van Israël van die grote onderdrukkers te beginnen..

2) Over de gewone dagelijkse kleding van de Hebreeërs, die in een onderkleed (kethoneth) en een bovenkleed (daarvoor zijn verschillende namen) bestond, werd bij Exodus 12:34 het nodige aangemerkt. Bij deze eenvoudige kleding komen reeds vroegtijdig nog meerdere en dikwijls zeer kostbare kledingstukken. De lijfrok werd door voorname personen verfraaid tot een lange geplooide tabberd met mouwen, die de handen bedekten (Genesis 37:3); daarbij kwam een fijn geweven hemd van linnen of boomwol, dat (ten minste volgens Kimchi, hoewel de juistheid nog niet bewezen is) op het blote lijf, dus onder de kethoneth gedragen werd (Judges 11:12vv. Isaiah 3:23), en een tweede onderkleed, dat langer was en boven de kethoneth gedragen werd; dit had geen mouwen (meïl), was uit Byssus gemaakt (1 Samuel 18:4; 1 Samuel 24:5; 1 Chronicles 15:27) en werd in vroegere tijd slechts door koningen en voornamen gedragen. Nog veelvuldiger waren de bovenkleren in stof, kleur en pracht. In 1 Kings 19:13; 1 Kings 19:2 Koningen .2:13vv. wordt de wijde, geplooide, uit harig vel of pelswerk bestaande profetenmantel vermeld, in onderscheiding van de adreth, die door voornamen en gegoeden gedragen werd en uit kostbare bonte stof gewerkt en dikwijls uit Babylonië (Joshua 7:21) verkregen werd; in de plaats van deze werden er nog andere prachtkleren gedragen uit fijne byssus en purper gemaakt, soms met goud doorstikt; deze verwisselde men dikwijls bij bruiloften en andere gelegenheden, waarom zij wisselkleren genoemd werden. Van deze hadden koningen en voornamen steeds een welgevulde garderobe, deels voor eigen gebruik, deels om als geschenk te geven. Dat zij een gedeelte van de rijkdom uitmaakten en men aan deze grote zorg besteedde, leert de waarschuwing van de Heere (Matthew 6:19vv.) voor schatten, die de mot verteert..

Wachten wij ons, om de zonden van de heiligen te nemen tot bedekking van onze zonden. De zonden behoren tot Simson, alleen de drijvingen van de Heilige Geest met hem zijn voorafschaduwingen van Christus, die ook gedreven werd door de Heilige Geest (Mark 1:12). Ook wij ondervinden deze drijving van de Heilige Geest, wanneer de liefde van en tot Christus ons dwingt, om vrijwillig iets te doen tot eer van de Heere, of wanneer Hij ons iets oplegt, om voor Hem te doen..

De daden van een Hercules zijn een didactisch gedicht; wat over Simson verteld is, is een ethische daad. De werken van Hercules staan in geen verband met elkaar; de daden van Simson zijn als ethisch-geschiedkundig, de ene het gevolg van de andere.. 3) Hieruit blijkt, dat geen wraak hem bezielde, toen hij de Askelonieten sloeg. Hij deed dit door aandrijving van de Geest, opdat zij de overmacht van Israëls God door Zijn dienaar zouden voelen. Zijn toorn ontstak tegen zijn vrouw, die hem verraden had. Hij werd haar niet ontrouw, hij verbrak de huwelijksband niet, maar nam haar, als straf voor haar, niet terstond mee naar zijn vaders huis, opdat zij tot nadenken en berouw zou komen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Judges 11". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/judges-11.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile