Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 6". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-6.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 6". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 6Job 6:1.
JOB'S VERANTWOORDING TEGENOVER ELIFAZ.
Op het verwijt van Elifaz, dat Job in buitengewone klachten en ongerechtvaardigden opstand over zijn lijden heeft gesproken (Job 4:5; Job 5:2) schildert Job nogmaals de diepte van zijne ellende en de zwaarte van Gods toorn, die op hem drukt. Hij wenst voor zich een spoedigen dood, daar zijne kracht toch reeds weggenomen is en hij nergens troost heeft. Vervolgens wendt hij zich, daar Elifaz tevens in den naam der anderen gesproken heelt (Job 5:27), tegen de hardheid en slechte vertroosting zijner vrienden, van welke hij niet ene ware stelling gehoord heeft. In het tweede deel zijner rede (Job 7:1) komt hij weer op het ontzettende van zijnen treurigen toestand als een onophoudelijk doodmartelen zonder hoop. Hij wendt zich vervolgens tot den Heere in een gebed vol verwijten, waarin hij redding door den dood eist. Het wordt hierbij openbaar, hoe Elifaz, die vooral de diepte van Job's smart had moeten bedenken, door zijne harde, onbillijke rede en door zijne opwekking tot berouw over niet bedreven zonden, voor Job de verzoeking sterker gemaakt heeft, en hem van berouw over werkelijk bedrevene zonde nog verder verwijderd heeft.
I. Job 6:1-Job 6:13. Kon gij de grootte mijner ellende begrijpen, zo zoudt gij ook mijne klaagredenen verstaan. Ik heb die niet uitgesproken zonder voldoende reden. Mijn lijden is zo ontzettend, dat God mij voor mijne godsvrucht niet beter belonen kon, dan door mij spoedig en op eens te vernietigen. Wat zou ik leven, daar al mijne kracht verdwenen is en God mij verlaten heeft?
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 6Job 6:1.
JOB'S VERANTWOORDING TEGENOVER ELIFAZ.
Op het verwijt van Elifaz, dat Job in buitengewone klachten en ongerechtvaardigden opstand over zijn lijden heeft gesproken (Job 4:5; Job 5:2) schildert Job nogmaals de diepte van zijne ellende en de zwaarte van Gods toorn, die op hem drukt. Hij wenst voor zich een spoedigen dood, daar zijne kracht toch reeds weggenomen is en hij nergens troost heeft. Vervolgens wendt hij zich, daar Elifaz tevens in den naam der anderen gesproken heelt (Job 5:27), tegen de hardheid en slechte vertroosting zijner vrienden, van welke hij niet ene ware stelling gehoord heeft. In het tweede deel zijner rede (Job 7:1) komt hij weer op het ontzettende van zijnen treurigen toestand als een onophoudelijk doodmartelen zonder hoop. Hij wendt zich vervolgens tot den Heere in een gebed vol verwijten, waarin hij redding door den dood eist. Het wordt hierbij openbaar, hoe Elifaz, die vooral de diepte van Job's smart had moeten bedenken, door zijne harde, onbillijke rede en door zijne opwekking tot berouw over niet bedreven zonden, voor Job de verzoeking sterker gemaakt heeft, en hem van berouw over werkelijk bedrevene zonde nog verder verwijderd heeft.
I. Job 6:1-Job 6:13. Kon gij de grootte mijner ellende begrijpen, zo zoudt gij ook mijne klaagredenen verstaan. Ik heb die niet uitgesproken zonder voldoende reden. Mijn lijden is zo ontzettend, dat God mij voor mijne godsvrucht niet beter belonen kon, dan door mij spoedig en op eens te vernietigen. Wat zou ik leven, daar al mijne kracht verdwenen is en God mij verlaten heeft?
Vers 1
1. Maar Job antwoordde in nog grotere gemoedsbeweging en zei:Vers 1
1. Maar Job antwoordde in nog grotere gemoedsbeweging en zei:Vers 2
2. Och of mijn verdriet 1) recht gewogen werd door u, die mij met zoveel hevigheid over mijne klachten berispt, en men mijne ellende zamen, al mijne smarten op eens, in ene weegschaal ophief.1) Verdriet moet hier worden opgevat in den zin van mismoedigheid (Job 5:2), verdrietigen toestand, de gevolgen van het lijden, dat over hem was gekomen en niet in den zin van, het lijden zelf. Job klaagt, en daarvoor bestond reden, dat zijne vrienden zijn zielenlijden niet peilen en zijn mismoedigen toestand niet in het rechte licht beschouwen. Daarom spreekt hij ook in het tweede gedeelte er van, dat dit zijn lijden in de weegschaal worde opgewogen, zo dat men precies zou weten hoe diep het ging.
Vers 2
2. Och of mijn verdriet 1) recht gewogen werd door u, die mij met zoveel hevigheid over mijne klachten berispt, en men mijne ellende zamen, al mijne smarten op eens, in ene weegschaal ophief.1) Verdriet moet hier worden opgevat in den zin van mismoedigheid (Job 5:2), verdrietigen toestand, de gevolgen van het lijden, dat over hem was gekomen en niet in den zin van, het lijden zelf. Job klaagt, en daarvoor bestond reden, dat zijne vrienden zijn zielenlijden niet peilen en zijn mismoedigen toestand niet in het rechte licht beschouwen. Daarom spreekt hij ook in het tweede gedeelte er van, dat dit zijn lijden in de weegschaal worde opgewogen, zo dat men precies zou weten hoe diep het ging.
Vers 3
3. Want het zou nu zwaarder zijn dan a) het zand der zeeën 1); daarom worden mijne woorden opgezwolgen 2), is het zo onbedacht wat ik spreek.a) Proverbs 27:3.
1) Met dit gezegde beklaagt hij het als een nieuwe ramp, dat zijne vrienden hem een geestelijk geneesmiddel aanboden, zonder zijn geval, of het slimste en ergste er van, in den grond te kennen. Zelden zoeken zij, die het welgaat, behoorlijk de tegenspoeden der verdrukten, en bedenken, elk voelt het meest en best zijn eigen last, weinigen voelen dien van anderen.. 2) Job stemt hier enigermate toe, dat hij in zijne klacht (Job 3:1) bijzonder in de vervloeking van zijn leven gezondigd heeft; maar hij acht zich verontschuldigd daardoor, dat God hem zo bovenmate groot lijden beschikt en hem verlaten had. Zulk ene verontschuldiging der zonde door den toestand en de omstandigheden geeft de mens gaarne, bijzonder wanneer hij door ziekte beproefd wordt..
In het Hebreeën Al-keen debarai laoe. Beter: Daarom zijn mijne woorden roekeloos of, onbezonnen. Het laatste woord betekent toch in verband met het stamverwante Arabisch, roekeloos, onbezonnen, haastig, woorden van iemand, die zijn verstand niet kan regelen.
Vers 3
3. Want het zou nu zwaarder zijn dan a) het zand der zeeën 1); daarom worden mijne woorden opgezwolgen 2), is het zo onbedacht wat ik spreek.a) Proverbs 27:3.
1) Met dit gezegde beklaagt hij het als een nieuwe ramp, dat zijne vrienden hem een geestelijk geneesmiddel aanboden, zonder zijn geval, of het slimste en ergste er van, in den grond te kennen. Zelden zoeken zij, die het welgaat, behoorlijk de tegenspoeden der verdrukten, en bedenken, elk voelt het meest en best zijn eigen last, weinigen voelen dien van anderen.. 2) Job stemt hier enigermate toe, dat hij in zijne klacht (Job 3:1) bijzonder in de vervloeking van zijn leven gezondigd heeft; maar hij acht zich verontschuldigd daardoor, dat God hem zo bovenmate groot lijden beschikt en hem verlaten had. Zulk ene verontschuldiging der zonde door den toestand en de omstandigheden geeft de mens gaarne, bijzonder wanneer hij door ziekte beproefd wordt..
In het Hebreeën Al-keen debarai laoe. Beter: Daarom zijn mijne woorden roekeloos of, onbezonnen. Het laatste woord betekent toch in verband met het stamverwante Arabisch, roekeloos, onbezonnen, haastig, woorden van iemand, die zijn verstand niet kan regelen.
Vers 4
4. Want de pijlen des Almachtigen 1), Zijne zware gerichten (vgl. Job 34:6. Deuteronomy 32:23. Psalms 7:13; Psalms 18:15; Psalms 38:3. Ezekiel 5:16), zijn in mij 2) en hebben mijn leven verwoest, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt (Psalms 88:16). In mijn lijden openbaart zich de toorn van God, die mij verlaten heeft, en dit is mij een brandend vergif, dat mijn vrede verwoest, mijn hart verbrandt. De verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij 3), zijn tegen mij gericht als een krijgsleger tegen een vijand, die onbekwaam is om tegenstand te bieden.1) De boogschutters der oudheid waren gewoon, gelijk nog heden de Indianen, hun pijlen gloeiend te maken en te vergiftigen. Met zulke boogschutters, van hun doel zeker, wordt de Heere in Zijne gerichten over den zondaar dikwijls vergeleken, maar ook satan en zijne verzoekingen, die verderf bedoelen (Ephesians 6:6). Voor Job zijn het in waarheid meer vergiftige, vurige pijlen des satans, die hem zo ver gebracht hebben, en slechts in zo verre van God, als deze het satan toegelaten heeft en voor een tijd Zijne hand van Zijnen geliefde heeft teruggetrokken. Dat is echter wel het hoogste lijden, wanneer wij aangevochten worden met het: "Ziet God is op mij vertoornd." Dan sidderen vlees en bloed, en de duivel stookt dat vuur in het hart aan, dat het hoe langer hoe groter wordt..
2) In mij, letterlijk: bij mij, in den zin, dat zij niet alleen zijn lichaam gevoelig hebben aangedaan, maar ook storend op zijn zielenleven hebben gewerkt, zodat hij zich als van God verlaten gevoelt. In het volgende wordt dit nog nader aangeduid. Het was Job gegaan als Asaf later, die het ook niet rijmen kon, dat hij met zoveel tegenspoed had te worstelen; als zo vele gelovige kinderen Gods na hen, die in de smarten des levens dikwijls blijken zoeken, dat hun staat niet echt is, dat zij het ongenoegen in plaats van de bestraling van de gunst ervaren; maar zij vergeten niet zelden, dat God hen door de vele aanvechtingen op den bodem van hun eigen ik wil doen zien, opdat zij ten leste het steeds meer leren verstaan, dat zij enkel en alleen door de vrije gunst den hemel zullen binnengaan.
3) Wat Job hier uitspreekt is niet een aanklagen van God, maar een klacht over zich zelven, over het leed, dat hem is wedervaren. Hij verkeert in de valse mening, dat God niet alleen hem losgelaten heeft, maar dat God zijn vijand is geworden. Echter ook tussen de regels door kunt ge nog lezen, wat hij later uitspreekt, dat God verre is van onrecht.
Vers 4
4. Want de pijlen des Almachtigen 1), Zijne zware gerichten (vgl. Job 34:6. Deuteronomy 32:23. Psalms 7:13; Psalms 18:15; Psalms 38:3. Ezekiel 5:16), zijn in mij 2) en hebben mijn leven verwoest, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt (Psalms 88:16). In mijn lijden openbaart zich de toorn van God, die mij verlaten heeft, en dit is mij een brandend vergif, dat mijn vrede verwoest, mijn hart verbrandt. De verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij 3), zijn tegen mij gericht als een krijgsleger tegen een vijand, die onbekwaam is om tegenstand te bieden.1) De boogschutters der oudheid waren gewoon, gelijk nog heden de Indianen, hun pijlen gloeiend te maken en te vergiftigen. Met zulke boogschutters, van hun doel zeker, wordt de Heere in Zijne gerichten over den zondaar dikwijls vergeleken, maar ook satan en zijne verzoekingen, die verderf bedoelen (Ephesians 6:6). Voor Job zijn het in waarheid meer vergiftige, vurige pijlen des satans, die hem zo ver gebracht hebben, en slechts in zo verre van God, als deze het satan toegelaten heeft en voor een tijd Zijne hand van Zijnen geliefde heeft teruggetrokken. Dat is echter wel het hoogste lijden, wanneer wij aangevochten worden met het: "Ziet God is op mij vertoornd." Dan sidderen vlees en bloed, en de duivel stookt dat vuur in het hart aan, dat het hoe langer hoe groter wordt..
2) In mij, letterlijk: bij mij, in den zin, dat zij niet alleen zijn lichaam gevoelig hebben aangedaan, maar ook storend op zijn zielenleven hebben gewerkt, zodat hij zich als van God verlaten gevoelt. In het volgende wordt dit nog nader aangeduid. Het was Job gegaan als Asaf later, die het ook niet rijmen kon, dat hij met zoveel tegenspoed had te worstelen; als zo vele gelovige kinderen Gods na hen, die in de smarten des levens dikwijls blijken zoeken, dat hun staat niet echt is, dat zij het ongenoegen in plaats van de bestraling van de gunst ervaren; maar zij vergeten niet zelden, dat God hen door de vele aanvechtingen op den bodem van hun eigen ik wil doen zien, opdat zij ten leste het steeds meer leren verstaan, dat zij enkel en alleen door de vrije gunst den hemel zullen binnengaan.
3) Wat Job hier uitspreekt is niet een aanklagen van God, maar een klacht over zich zelven, over het leed, dat hem is wedervaren. Hij verkeert in de valse mening, dat God niet alleen hem losgelaten heeft, maar dat God zijn vijand is geworden. Echter ook tussen de regels door kunt ge nog lezen, wat hij later uitspreekt, dat God verre is van onrecht.
Vers 5
5. Zoudt gij menen, dat ik zonder oorzaak klaagde? Ruchelt, balkt, ook de woudezel (Job 39:5), bij het jonge gras? loeit de os bij zijn voeder? 1). Wanneer het dier zijne smart en zijn nood in klachten openbaart, zou dan de mens niet klagen, die verlaten is door Zijnen Schepper? Waarlijk, wanneer het welgaat hoort en die klachten niet.1) De bedoeling is zonder twijfel, om met deze woorden aan te geven, dat men niet klaagt, wanneer het al voor de wind gaat, wanneer men gelukkig is, dat is, wanneer behoefte en toestand met elkaar in overstemming zijn. Indien hij derhalve zucht en klaagt, wil hij zeggen, is het niet zonder reden. Ja, hij moet minder zijn dan een ezel, of een os, indien hij zijne klachten terug hield, nu het hem zo bange was.
Vers 5
5. Zoudt gij menen, dat ik zonder oorzaak klaagde? Ruchelt, balkt, ook de woudezel (Job 39:5), bij het jonge gras? loeit de os bij zijn voeder? 1). Wanneer het dier zijne smart en zijn nood in klachten openbaart, zou dan de mens niet klagen, die verlaten is door Zijnen Schepper? Waarlijk, wanneer het welgaat hoort en die klachten niet.1) De bedoeling is zonder twijfel, om met deze woorden aan te geven, dat men niet klaagt, wanneer het al voor de wind gaat, wanneer men gelukkig is, dat is, wanneer behoefte en toestand met elkaar in overstemming zijn. Indien hij derhalve zucht en klaagt, wil hij zeggen, is het niet zonder reden. Ja, hij moet minder zijn dan een ezel, of een os, indien hij zijne klachten terug hield, nu het hem zo bange was.
Vers 6
6. Wordt ook het onsmakelijke, het laffe gegeten zonder zout? is er smaak in het witte des dooiers 1)? Bij zulk een lijden te eisen, dat men zwijgt en alles geduldig draagt ware even onzinnig als dit.1) Beide beelden drukken hetzelfde uit en Job gebruikt ze, niet zo als sommigen menen, om daarmee de rede van Elifaz te vergelijken met laffe spijs, maar om zijn toestand aan te geven en het rechtvaardige zijner klachten en zuchten te betuigen. Gelijk men ten opzichte van het voedsel niet zegt, dat het smakelijk is, wanneer het werkelijk laf is en onsmakelijk, alzo is het van hem, wil hij zeggen, niet te vergen, om de rampen, die hem treffen, nog te verheerlijken, of een blij gelaat te tonen, als de ziel bitterlijk bedroefd is. Vroeger had hij een innerlijke afschuw van de ziekte, die hem nu kwelt, hoe zou hij nu een Psalm des lofs zingen! Hoe zou hij bij een treurig hart een lofzang zingen!
Vers 6
6. Wordt ook het onsmakelijke, het laffe gegeten zonder zout? is er smaak in het witte des dooiers 1)? Bij zulk een lijden te eisen, dat men zwijgt en alles geduldig draagt ware even onzinnig als dit.1) Beide beelden drukken hetzelfde uit en Job gebruikt ze, niet zo als sommigen menen, om daarmee de rede van Elifaz te vergelijken met laffe spijs, maar om zijn toestand aan te geven en het rechtvaardige zijner klachten en zuchten te betuigen. Gelijk men ten opzichte van het voedsel niet zegt, dat het smakelijk is, wanneer het werkelijk laf is en onsmakelijk, alzo is het van hem, wil hij zeggen, niet te vergen, om de rampen, die hem treffen, nog te verheerlijken, of een blij gelaat te tonen, als de ziel bitterlijk bedroefd is. Vroeger had hij een innerlijke afschuw van de ziekte, die hem nu kwelt, hoe zou hij nu een Psalm des lofs zingen! Hoe zou hij bij een treurig hart een lofzang zingen!
Vers 7
7. Wat mijne ziel weigert namelijk, wat door uwe woorden nog verergerd is of, weigerde aan te roeren, die zijn nu als mijne laffe spijze 1) (Job 6:6).1) Gelijk later de dichter zijne tranen zijn spijze noemt, alzo vergelijkt Job hier zijn lijden, zijn lichaamskwaal bij ene spijs. Had hij vroeger er een walg van, nu is hij genoodzaakt die te eten, nu is hij met die ontzettende ziekte bezocht. Job verdedigt hiermede zijn treuren en de woorden, die zijne lippen hebben geuit, en als hij die geuit heeft en nu weer als het ware door zich zelven bij zijne ellende bepaald wordt, klimt nogmaals de begeerte bij hem op, om maar uit dit lijden weggerukt te worden. Ook hier komt het weer zo treffend uit, dat Job zich gans en al verlaten gevoelt.
Uwe woorden is een bijvoeging van de Staten-vertalers en staat niet in den grondtekst.
Vers 7
7. Wat mijne ziel weigert namelijk, wat door uwe woorden nog verergerd is of, weigerde aan te roeren, die zijn nu als mijne laffe spijze 1) (Job 6:6).1) Gelijk later de dichter zijne tranen zijn spijze noemt, alzo vergelijkt Job hier zijn lijden, zijn lichaamskwaal bij ene spijs. Had hij vroeger er een walg van, nu is hij genoodzaakt die te eten, nu is hij met die ontzettende ziekte bezocht. Job verdedigt hiermede zijn treuren en de woorden, die zijne lippen hebben geuit, en als hij die geuit heeft en nu weer als het ware door zich zelven bij zijne ellende bepaald wordt, klimt nogmaals de begeerte bij hem op, om maar uit dit lijden weggerukt te worden. Ook hier komt het weer zo treffend uit, dat Job zich gans en al verlaten gevoelt.
Uwe woorden is een bijvoeging van de Staten-vertalers en staat niet in den grondtekst.
Vers 8
8. Och of mijne begeerte (Job 6:3) kwam, en dat God mij den dood, mijne verwachting gave 1), want ik verlang naar mijn levenseinde.1) Job draagt zijne begeerte naar den dood aan God op, onder den vorm van een gebed, en dit maakt zijn wens niet beter, maar erger, want wij behoeven niets van God te bidden, dan hetgeen wij in den geloven van Hem afsmeken en men kan niets in den geloven van Hem begeren, dan hetgeen met Zijn heiligen wil overeenkomstig is. Driftige gebeden zijn veeleer erger en meer verfoeiingswaardig, dan driftige en hatelijke uitdrukkingen, want wij moeten altoos zeer vele en heilige, bedachtzame en geen toornige of ongeduldige harten en handen tot God opheffen.. 9. En dat het Gode beliefde, mij mijnen wens te geven, dat Hij mij verbrijzelde, Zijne hand losliet, en een einde met mij maakte 1), dat Hij gelijk een wever mijnen levensdraad afsneed (Isaiah 38:12 vgl. Job 3:19 Job 3:21).
1) Het is natuurlijk, dat men het behoud des levens zoekt, want de natuur ontvlucht nood en dood, omdat zij tot leven geschapen is. Wanneer echter grote zielsangst en zwaar lijden door Gods hand komen, zo wordt begeerd, dat God niet langer late leven, dat Hij door den dood wegneme, en dat er een einde kome aan den jammer en aan de ellende.
Met dergelijke gedachten worden alle godvruchtigen aangevochten ten dage der verzoeking, alsof zij nooit zouden gered worden, daar zij middelen en wegen niet kunnen zien, noch met het verstand vatten, hoe God de Zijnen uit den oven der ellende voert..
Godvruchtigen zullen in tijden van groten druk bijzondere neiging tot zulke gedachten hebben; de invloed van een hoger beginsel sluit deze niet uit, maar geeft overwinning in dezen pijnlijken strijd..
Vers 8
8. Och of mijne begeerte (Job 6:3) kwam, en dat God mij den dood, mijne verwachting gave 1), want ik verlang naar mijn levenseinde.1) Job draagt zijne begeerte naar den dood aan God op, onder den vorm van een gebed, en dit maakt zijn wens niet beter, maar erger, want wij behoeven niets van God te bidden, dan hetgeen wij in den geloven van Hem afsmeken en men kan niets in den geloven van Hem begeren, dan hetgeen met Zijn heiligen wil overeenkomstig is. Driftige gebeden zijn veeleer erger en meer verfoeiingswaardig, dan driftige en hatelijke uitdrukkingen, want wij moeten altoos zeer vele en heilige, bedachtzame en geen toornige of ongeduldige harten en handen tot God opheffen.. 9. En dat het Gode beliefde, mij mijnen wens te geven, dat Hij mij verbrijzelde, Zijne hand losliet, en een einde met mij maakte 1), dat Hij gelijk een wever mijnen levensdraad afsneed (Isaiah 38:12 vgl. Job 3:19 Job 3:21).
1) Het is natuurlijk, dat men het behoud des levens zoekt, want de natuur ontvlucht nood en dood, omdat zij tot leven geschapen is. Wanneer echter grote zielsangst en zwaar lijden door Gods hand komen, zo wordt begeerd, dat God niet langer late leven, dat Hij door den dood wegneme, en dat er een einde kome aan den jammer en aan de ellende.
Met dergelijke gedachten worden alle godvruchtigen aangevochten ten dage der verzoeking, alsof zij nooit zouden gered worden, daar zij middelen en wegen niet kunnen zien, noch met het verstand vatten, hoe God de Zijnen uit den oven der ellende voert..
Godvruchtigen zullen in tijden van groten druk bijzondere neiging tot zulke gedachten hebben; de invloed van een hoger beginsel sluit deze niet uit, maar geeft overwinning in dezen pijnlijken strijd..
Vers 10
10. 1) Dat zou nog mijn troost zijn, en zou mij verkwikken in den weedom, zo Hij niet spaarde. Gij hebt bij gevraagd of mijne godsvrucht mij niet doet vertrouwen, ik antwoord, dat ik wens naar den dood, hoewel ik God gediend heb, maar dit is mijn troost, want of, dat ik heb de redenen des Heiligen niet verborgen gehouden 2), ik heb de openbaringen des Heren niet geloochend.1) Wij vertalen liever: Dat zou nog mijn troost zijn-en ik zou vrolijk zijn te midden van de pijn, die niet verschoont, -dat ik de redenen des Heren niet heb verloochend.
Dit zou dan Job's troost zijn, te midden van al zijn ellende en pijn, dat hij zich in zijne goede dagen aan des Heren Woord had gehouden, dat de inzettingen des Heren hem lief en dierbaar waren geweest. Hij spreekt hier dus hetzelfde uit, wat de dichter in Psalms 119:1 zegt: "Dit is mijn troost in mijne ellende, want, of, dat Uwe toezegging heeft mij levend gemaakt (Psalms 119:50).
Echter ook dan als men de Staten-Vertaling handhaaft, moet zo Hij niet spaarde als een tussenzin worden beschouwd en de troost van Job in het laatste worden gezocht.
2) Job vestigt zijn troost op het getuigenis van zijn geweten en dat hij zich getrouwelijk en standvastig in de belijdenis van zijnen Godsdienst gedragen hebben en enige malen nuttig en bevorderlijk voor de ere van God in zijn geslacht. Men lette hier, dat de Heilige, de Allerhoogste ook tot Job zelven te voren reeds gesproken en hem met een bijzondere hemelse Openbaring ezegend had; ten anderen, dat Job zelf deze genade Gods niet te vergeefs had ontvangen, maar zijne talenten in dezen naar eis op woeker gelegd en ook aan anderen besteed en er van meegedeeld had. Hij had "de waarheid niet in ongerechtigheid verkeerd," maar hij had haar licht ook anderen doen bespeuren, opdat ze, evenals hij, in dezelve wandelen en naar dien regel getrouwelijk leven zouden.. Zo strijden in Joh twee zielen, de ene, die in zware verzoeking zich verre van God en verlaten gevoelt, en den dood als het einde van allen jammer verlangt, en ene, die aan God vasthoudt, en voor wie de eeuwige woorden Gods nog tot ene kracht zijn. Zo lang deze ziel nog strijdt, zal Satan niet overwinnen..
Vers 10
10. 1) Dat zou nog mijn troost zijn, en zou mij verkwikken in den weedom, zo Hij niet spaarde. Gij hebt bij gevraagd of mijne godsvrucht mij niet doet vertrouwen, ik antwoord, dat ik wens naar den dood, hoewel ik God gediend heb, maar dit is mijn troost, want of, dat ik heb de redenen des Heiligen niet verborgen gehouden 2), ik heb de openbaringen des Heren niet geloochend.1) Wij vertalen liever: Dat zou nog mijn troost zijn-en ik zou vrolijk zijn te midden van de pijn, die niet verschoont, -dat ik de redenen des Heren niet heb verloochend.
Dit zou dan Job's troost zijn, te midden van al zijn ellende en pijn, dat hij zich in zijne goede dagen aan des Heren Woord had gehouden, dat de inzettingen des Heren hem lief en dierbaar waren geweest. Hij spreekt hier dus hetzelfde uit, wat de dichter in Psalms 119:1 zegt: "Dit is mijn troost in mijne ellende, want, of, dat Uwe toezegging heeft mij levend gemaakt (Psalms 119:50).
Echter ook dan als men de Staten-Vertaling handhaaft, moet zo Hij niet spaarde als een tussenzin worden beschouwd en de troost van Job in het laatste worden gezocht.
2) Job vestigt zijn troost op het getuigenis van zijn geweten en dat hij zich getrouwelijk en standvastig in de belijdenis van zijnen Godsdienst gedragen hebben en enige malen nuttig en bevorderlijk voor de ere van God in zijn geslacht. Men lette hier, dat de Heilige, de Allerhoogste ook tot Job zelven te voren reeds gesproken en hem met een bijzondere hemelse Openbaring ezegend had; ten anderen, dat Job zelf deze genade Gods niet te vergeefs had ontvangen, maar zijne talenten in dezen naar eis op woeker gelegd en ook aan anderen besteed en er van meegedeeld had. Hij had "de waarheid niet in ongerechtigheid verkeerd," maar hij had haar licht ook anderen doen bespeuren, opdat ze, evenals hij, in dezelve wandelen en naar dien regel getrouwelijk leven zouden.. Zo strijden in Joh twee zielen, de ene, die in zware verzoeking zich verre van God en verlaten gevoelt, en den dood als het einde van allen jammer verlangt, en ene, die aan God vasthoudt, en voor wie de eeuwige woorden Gods nog tot ene kracht zijn. Zo lang deze ziel nog strijdt, zal Satan niet overwinnen..
Vers 11
11. Hoe zou ik anders kunnen, dan verlangen naar het einde, want wat is mijn kracht, dat ik hopen zou? mijne kwaal is tot ene hoogte gekomen, dat zij ongeneeslijk is; of welk is mijn einde, mijn uitzicht, dat ik mijn leven verlengen zou, indien mij dit mogelijk ware?Vlees en bloed zijn in den nood als een hangende wand en een gescheurde muur, die door krachtige stoten gemakkelijk neergeworpen wordt.
Vers 11
11. Hoe zou ik anders kunnen, dan verlangen naar het einde, want wat is mijn kracht, dat ik hopen zou? mijne kwaal is tot ene hoogte gekomen, dat zij ongeneeslijk is; of welk is mijn einde, mijn uitzicht, dat ik mijn leven verlengen zou, indien mij dit mogelijk ware?Vlees en bloed zijn in den nood als een hangende wand en een gescheurde muur, die door krachtige stoten gemakkelijk neergeworpen wordt.
Vers 12
12. Is mijne kracht stenen kracht? is mijn vlees staal, dat ik die ontzettende plagen zou kunnen verduren? Hoe kan ik anders dan klagen, daar ik geen steen of koper ben, maar gevoel heb?Vers 12
12. Is mijne kracht stenen kracht? is mijn vlees staal, dat ik die ontzettende plagen zou kunnen verduren? Hoe kan ik anders dan klagen, daar ik geen steen of koper ben, maar gevoel heb?Vers 13
13. Is dan mijne hulp niet in mij? Ben ik niet gans en al hulpeloos, en is de wijsheid niet uit mij verdreven? Zou ik nog zo dwaas zijn, daar ik geen helper overhield, nog enige hoop op herstel te koesteren?1) In het Hebreeën Thoeschejah. Dit betekent wel, wijsheid, zoals Job 11:6, maar hier het gelijkluidend met hulp in het eerste gedeelte van dit vers en betekent hier kracht, innerlijke kracht, die het lichaam in stand houdt. Job wil zeggen, dat ten gevolge zijner schrikkelijke melaatsheid zijn kracht gebroken en zo gebroken is, dat er van genezing geen sprake kan zijn, zodat de dood hem verkieslijker is dan het leven. Hij is als levend dood, wil hij zeggen, een ruïne gelijk.
14.
II. Job 6:14-Job 6:30. Maar gij, die mij vroeger lieve vrienden en broeders waart, betoont u nu ook ontrouw en zonder waarde voor mij, gelijk de beekjes, die in den winter wel gezwollen zijn, maar door de zon uitdrogen, en ieder, die op hen rekent, teleurstellen. Ik heb van u troost en opbeuring verwacht. In plaats daarvan hebt gij slechts liefdeloze verwijten. Beproeft het toch op andere wijze mij aan te spreken, en gelooft niet, dat ik goddeloos geworden ben.
Vers 13
13. Is dan mijne hulp niet in mij? Ben ik niet gans en al hulpeloos, en is de wijsheid niet uit mij verdreven? Zou ik nog zo dwaas zijn, daar ik geen helper overhield, nog enige hoop op herstel te koesteren?1) In het Hebreeën Thoeschejah. Dit betekent wel, wijsheid, zoals Job 11:6, maar hier het gelijkluidend met hulp in het eerste gedeelte van dit vers en betekent hier kracht, innerlijke kracht, die het lichaam in stand houdt. Job wil zeggen, dat ten gevolge zijner schrikkelijke melaatsheid zijn kracht gebroken en zo gebroken is, dat er van genezing geen sprake kan zijn, zodat de dood hem verkieslijker is dan het leven. Hij is als levend dood, wil hij zeggen, een ruïne gelijk.
14.
II. Job 6:14-Job 6:30. Maar gij, die mij vroeger lieve vrienden en broeders waart, betoont u nu ook ontrouw en zonder waarde voor mij, gelijk de beekjes, die in den winter wel gezwollen zijn, maar door de zon uitdrogen, en ieder, die op hen rekent, teleurstellen. Ik heb van u troost en opbeuring verwacht. In plaats daarvan hebt gij slechts liefdeloze verwijten. Beproeft het toch op andere wijze mij aan te spreken, en gelooft niet, dat ik goddeloos geworden ben.
Vers 14
14. Aan hem, die versmolten is, die bezweken is van verdriet, zou van zijnen vriend weldadigheid geschieden 1), zou medelijden vinden, of hij, die beroofd is van rust, zou de vreze des Almachtigen verlaten 2).1) Job wijst hier op het recht van den verdrukte, dat men met hem medelijden zou hebben, om hem voor moedeloosheid en wanhoop te behoeden. Anders zou het kunnen gebeuren, dat die bitterlijk bedroefde gans en al in wanhoop zou wegzinken. Deze woorden gebruikt hij, om het verwijt in te leiden, hetwelk hij nu tot zijne vrienden gaat richten, waardoor hij het doet uitkomen, hoe hij zich in zijne vrienden bedrogen heeft. 2) Laat ons derhalve niet op zwakke, broze en veeltijds geknakte of gebroken rotsstenen, maar op den Rotssteen der eeuwen steunen en ons wenden tot de Bron des levens, die altoos overvloeit van ontferming en liefde, niet tot de gebroken bakken, die geen water van ware vertroosting houden..
Vers 14
14. Aan hem, die versmolten is, die bezweken is van verdriet, zou van zijnen vriend weldadigheid geschieden 1), zou medelijden vinden, of hij, die beroofd is van rust, zou de vreze des Almachtigen verlaten 2).1) Job wijst hier op het recht van den verdrukte, dat men met hem medelijden zou hebben, om hem voor moedeloosheid en wanhoop te behoeden. Anders zou het kunnen gebeuren, dat die bitterlijk bedroefde gans en al in wanhoop zou wegzinken. Deze woorden gebruikt hij, om het verwijt in te leiden, hetwelk hij nu tot zijne vrienden gaat richten, waardoor hij het doet uitkomen, hoe hij zich in zijne vrienden bedrogen heeft. 2) Laat ons derhalve niet op zwakke, broze en veeltijds geknakte of gebroken rotsstenen, maar op den Rotssteen der eeuwen steunen en ons wenden tot de Bron des levens, die altoos overvloeit van ontferming en liefde, niet tot de gebroken bakken, die geen water van ware vertroosting houden..
Vers 15
15. Maar mijne broeders, de door mij geliefde vrienden en stamgenoten hebben trouwelooslijk gehandeld, zij hebben mijne hoop, om bij hen troost te vinden, teleurgesteld, als ene beek, bergstroom, als de storting der beken gaan of, als de beken der dalen gaan zij door; zij zijn gelijk aan die beken, die door het water, dat in den winter van de bergen afvloeit, de dalen of Wady's overstromen.Vers 15
15. Maar mijne broeders, de door mij geliefde vrienden en stamgenoten hebben trouwelooslijk gehandeld, zij hebben mijne hoop, om bij hen troost te vinden, teleurgesteld, als ene beek, bergstroom, als de storting der beken gaan of, als de beken der dalen gaan zij door; zij zijn gelijk aan die beken, die door het water, dat in den winter van de bergen afvloeit, de dalen of Wady's overstromen.Vers 16
16. Die verdonkerd, die "zwart" zijn van het ijs, dat begint te smelten, en in dewelke de sneeuw zich verbergt, zodat zij hoog gezwollen buiten de oevers treden, en men dit ziende wel zou kunnen verwachten, dat zij water zouden geven in den zomer, wanneer men dit behoeft. Maar zij stellen deerlijk teleur.Vers 16
16. Die verdonkerd, die "zwart" zijn van het ijs, dat begint te smelten, en in dewelke de sneeuw zich verbergt, zodat zij hoog gezwollen buiten de oevers treden, en men dit ziende wel zou kunnen verwachten, dat zij water zouden geven in den zomer, wanneer men dit behoeft. Maar zij stellen deerlijk teleur.Vers 17
17. Ter tijd, als zij, die hooggezwollen beken, van de hitte des zomers vervlieten, verdrogen worden zij uitgedelgd, worden zij tot niets; als zij warm worden, verdwijnen zij uit hare plaats.Vers 17
17. Ter tijd, als zij, die hooggezwollen beken, van de hitte des zomers vervlieten, verdrogen worden zij uitgedelgd, worden zij tot niets; als zij warm worden, verdwijnen zij uit hare plaats.Vers 18
18. De gangen haars wegs wenden zich ter zijden af, en slingeren door de vlakten heen; zij lopen op in het woeste, en vergaan1) (beter: zij stijgen op in het ledige in de lucht, en verdwijnen).1) Job vergelijkt hier zijne vrienden bij de beken der valleien, waaraan Haran zo rijk was. Deze bruisten wel voor een ogenblik daarheen, zodat het scheen of zij immer voor de dorstende en versmachtende karavanen water zouden hebben, maar door de hitte der zon drogen zij spoedig uit, en wie smachtend naar hare wateren had uitgezien, om zich daaraan te verkwikken en zijn dorst te lessen, werd bitterlijk teleurgesteld. Zo ook, wil Job zeggen, zijt gij voor mij geweest. Gij zijt tot mij gekomen, ik heb U niet verzocht, maar vrijwillig kwaamt gij tot mij en ik hoopte, dat ik bij en door U troost of vertroosting zou vinden, maar gij hebt mij beschaamd gemaakt. Ja, gelijk het lijden der karavanen groter en zwaarder is, waar de hoop op water niet vervuld wordt, zo ook hebt gij mijn lijden verzwaard, door niet te geven, wat ik met recht van U kon verwachten.
Haran is bijzonder rijk aan zulke diepe dalen, zodat deze buitengewoon schone vergelijking van Job zeer voor de hand lag.
Vers 18
18. De gangen haars wegs wenden zich ter zijden af, en slingeren door de vlakten heen; zij lopen op in het woeste, en vergaan1) (beter: zij stijgen op in het ledige in de lucht, en verdwijnen).1) Job vergelijkt hier zijne vrienden bij de beken der valleien, waaraan Haran zo rijk was. Deze bruisten wel voor een ogenblik daarheen, zodat het scheen of zij immer voor de dorstende en versmachtende karavanen water zouden hebben, maar door de hitte der zon drogen zij spoedig uit, en wie smachtend naar hare wateren had uitgezien, om zich daaraan te verkwikken en zijn dorst te lessen, werd bitterlijk teleurgesteld. Zo ook, wil Job zeggen, zijt gij voor mij geweest. Gij zijt tot mij gekomen, ik heb U niet verzocht, maar vrijwillig kwaamt gij tot mij en ik hoopte, dat ik bij en door U troost of vertroosting zou vinden, maar gij hebt mij beschaamd gemaakt. Ja, gelijk het lijden der karavanen groter en zwaarder is, waar de hoop op water niet vervuld wordt, zo ook hebt gij mijn lijden verzwaard, door niet te geven, wat ik met recht van U kon verwachten.
Haran is bijzonder rijk aan zulke diepe dalen, zodat deze buitengewoon schone vergelijking van Job zeer voor de hand lag.
Vers 19
19. De reizigers van Thema 1) (= woestijn) zien ze, zien naar haar uit, de wandelaars van Scheba (= mens) wachten, hopen, op haar, om mensen en dieren weer door haar water te verkwikken.1) Thema (Job 2:11 ) aan de zeer oude Karavanenstraat uit Zuid-Arabië naar Haran en Damascus, ten Oosten van het gebergte Gilead, was met zijne wijd en zijn beroemde bron (Isaiah 21:14), in de oudheid een kruisweg voor de van Zuid naar Noord en van Oost naar West gaande karavanen. In `t bijzonder ging ene grotere karavaan op bepaalde tijden uit Zuid-Arabië (Saba) naar Haran tot de grote zomermarkt in Muzerib (Job 2:11 ) of naar Bozra, aan welke karavaan ook Job hier waarschijnlijk denkt..
Vers 19
19. De reizigers van Thema 1) (= woestijn) zien ze, zien naar haar uit, de wandelaars van Scheba (= mens) wachten, hopen, op haar, om mensen en dieren weer door haar water te verkwikken.1) Thema (Job 2:11 ) aan de zeer oude Karavanenstraat uit Zuid-Arabië naar Haran en Damascus, ten Oosten van het gebergte Gilead, was met zijne wijd en zijn beroemde bron (Isaiah 21:14), in de oudheid een kruisweg voor de van Zuid naar Noord en van Oost naar West gaande karavanen. In `t bijzonder ging ene grotere karavaan op bepaalde tijden uit Zuid-Arabië (Saba) naar Haran tot de grote zomermarkt in Muzerib (Job 2:11 ) of naar Bozra, aan welke karavaan ook Job hier waarschijnlijk denkt..
Vers 20
20. Maar zij, de karavanen, die naar verkwikking in de zonnehitte uitzagen, worden beschaamd, omdat elk een vertrouwde, en rekende hier water te zullen vinden; als zij daartoe, tot de uitgedroogde Wady's komen, zo worden zij schaamrood.Deze vergelijking gebruikt hij niet zonder oorzaak. Want wij hebben gezien, dat de vrienden, die Job kwamen vertroosten, niet gewone of alledaagse mensen waren. En het is niet twijfelachtig, of zij waren uitstekende in wijsheid en verstand, en ook waren zij niet uit de heffe des volks, maar begaafd met voortreffelijke gaven. Maar Job zegt, dat al hun wijsheid niets anders is geweest dan windmakerij. Waarom? Maar immers van den mens wordt geëist, dat hij zich immer door gelijk blijft en weet wat hij wil en niet dat hij slechts voor een ogenblik de dingen, die zeer helder zijn, aanneemt; zoals er zijn, die wel het ene ogenblik wat helder en vast is toestemmen, maar daarop weer veranderen en tot een ander gevoelen zich laten verleiden. Zodat men het ene ogenblik zou zeggen, dat zij als engelen zijn en toch het volgende ogenblik als de wateren vervloeien, zodat men niet op hen aan kan. Derhalve is het nuttig deze les hieruit te putten, dat het genoeg is, dat we voor ene kleine bron worden gehouden, die wel weinig, maar toch altijd water geeft, beter dan gelijk te zijn aan die grote beken, die spoedig opdrogen..
Uwe liefde was vroeger groot in woorden, gelijk die overstromende wateren, maar ook evenzo onrein als die, slechts aangenomen en gehuicheld, gelijk dat opgenomen sneeuwwater. Maar nu het ongeluk over mij gekomen is, en uwe liefde zich zou moeten betonen, in het hevige van mijn lijden, door verkwikkenden troost en door toespraak, wordt zij als huichelares en leugen openbaar, gelijk aan die beken, die ook, als de zon op haar brandt, hare geleende wateren verliezen en verdrogen.
Vers 20
20. Maar zij, de karavanen, die naar verkwikking in de zonnehitte uitzagen, worden beschaamd, omdat elk een vertrouwde, en rekende hier water te zullen vinden; als zij daartoe, tot de uitgedroogde Wady's komen, zo worden zij schaamrood.Deze vergelijking gebruikt hij niet zonder oorzaak. Want wij hebben gezien, dat de vrienden, die Job kwamen vertroosten, niet gewone of alledaagse mensen waren. En het is niet twijfelachtig, of zij waren uitstekende in wijsheid en verstand, en ook waren zij niet uit de heffe des volks, maar begaafd met voortreffelijke gaven. Maar Job zegt, dat al hun wijsheid niets anders is geweest dan windmakerij. Waarom? Maar immers van den mens wordt geëist, dat hij zich immer door gelijk blijft en weet wat hij wil en niet dat hij slechts voor een ogenblik de dingen, die zeer helder zijn, aanneemt; zoals er zijn, die wel het ene ogenblik wat helder en vast is toestemmen, maar daarop weer veranderen en tot een ander gevoelen zich laten verleiden. Zodat men het ene ogenblik zou zeggen, dat zij als engelen zijn en toch het volgende ogenblik als de wateren vervloeien, zodat men niet op hen aan kan. Derhalve is het nuttig deze les hieruit te putten, dat het genoeg is, dat we voor ene kleine bron worden gehouden, die wel weinig, maar toch altijd water geeft, beter dan gelijk te zijn aan die grote beken, die spoedig opdrogen..
Uwe liefde was vroeger groot in woorden, gelijk die overstromende wateren, maar ook evenzo onrein als die, slechts aangenomen en gehuicheld, gelijk dat opgenomen sneeuwwater. Maar nu het ongeluk over mij gekomen is, en uwe liefde zich zou moeten betonen, in het hevige van mijn lijden, door verkwikkenden troost en door toespraak, wordt zij als huichelares en leugen openbaar, gelijk aan die beken, die ook, als de zon op haar brandt, hare geleende wateren verliezen en verdrogen.
Vers 21
21. Zulk een reiziger ben ik ook, ik smacht naar troost van vrienden, maar sta beschaamd. Voorwaar alzo zijt gijlieden mij nu een niets geworden, er is bij u gene vertroosting te vinden; gij hebt gezien de ontzetting, het vreselijke mijner ellende, en gij hebt gevreesd; gij schrikt terug en hebt geen moed, om nog mijne vrienden te zijn en als zodanige te handelen.Het verwijt, dat Job zijne vrienden doet, is gerechtvaardigd. Het is toch aan het natuurlijke, zelfzuchtige mensenhart eigen, bij groot ongeluk, dat anderen, ook beminden, treft, terug te schrikken, en boven alles te zorgen, dat men zelf onbeschadigd blijft; aan de andere zijde waren de verwijten, welke de vrienden tegenover den zo zwaar getroffene hadden, eigenlijk niets anders dan verheerlijking van hun eigene personen. Job ervaart hier hetzelfde omtrent zijne vrienden, waarvan Satan hem bij God belasterd heeft (Job 2:4 )..
Vers 21
21. Zulk een reiziger ben ik ook, ik smacht naar troost van vrienden, maar sta beschaamd. Voorwaar alzo zijt gijlieden mij nu een niets geworden, er is bij u gene vertroosting te vinden; gij hebt gezien de ontzetting, het vreselijke mijner ellende, en gij hebt gevreesd; gij schrikt terug en hebt geen moed, om nog mijne vrienden te zijn en als zodanige te handelen.Het verwijt, dat Job zijne vrienden doet, is gerechtvaardigd. Het is toch aan het natuurlijke, zelfzuchtige mensenhart eigen, bij groot ongeluk, dat anderen, ook beminden, treft, terug te schrikken, en boven alles te zorgen, dat men zelf onbeschadigd blijft; aan de andere zijde waren de verwijten, welke de vrienden tegenover den zo zwaar getroffene hadden, eigenlijk niets anders dan verheerlijking van hun eigene personen. Job ervaart hier hetzelfde omtrent zijne vrienden, waarvan Satan hem bij God belasterd heeft (Job 2:4 )..
Vers 22
22. Heb ik dan iets van u verlangd? Heb ik gezegd: Brengt mij of, geeft mij, en geeft geschenken voor mij van uw vermogen 1), om mij te helpen uit mijne armoede? 1) Waar Job hier zegt, dat hij niets voor zich van zijne vrienden heeft gevraagd, noch geld ter verlossing voor hem te betalen, daar voegt hij tot hun eigen nut een vergelijking er bij alsof hij zeggen wil: Wanneer ik van U gevraagd had, dat gij van uw vermogen nog zo weinig, mij zoudt geven, indien ik dit had gedaan, zou het U geoorloofd zijn, mij in den steek te laten, dan zouden uwe wateren rechtvaardig voor mij mogen opdrogen, en zou het recht zijn, den loop naar uw bron mij af te snijden, indien ik U had uitgenodigd, mij te helpen. Maar niets heb ik van u geëist en toch hebt gij mij, alleen bij den aanblik van mijne ellende, doorwond. Zo is het duidelijk en helder, dat gij slechte beken zijt..Van de mensen verkrijgen we dikwijls, al verwachten wij maar weinig van hen, nog minder dan wij hoopten, maar God geeft meer, dan men biddende wensen of verwachten kan..
Vers 22
22. Heb ik dan iets van u verlangd? Heb ik gezegd: Brengt mij of, geeft mij, en geeft geschenken voor mij van uw vermogen 1), om mij te helpen uit mijne armoede? 1) Waar Job hier zegt, dat hij niets voor zich van zijne vrienden heeft gevraagd, noch geld ter verlossing voor hem te betalen, daar voegt hij tot hun eigen nut een vergelijking er bij alsof hij zeggen wil: Wanneer ik van U gevraagd had, dat gij van uw vermogen nog zo weinig, mij zoudt geven, indien ik dit had gedaan, zou het U geoorloofd zijn, mij in den steek te laten, dan zouden uwe wateren rechtvaardig voor mij mogen opdrogen, en zou het recht zijn, den loop naar uw bron mij af te snijden, indien ik U had uitgenodigd, mij te helpen. Maar niets heb ik van u geëist en toch hebt gij mij, alleen bij den aanblik van mijne ellende, doorwond. Zo is het duidelijk en helder, dat gij slechte beken zijt..Van de mensen verkrijgen we dikwijls, al verwachten wij maar weinig van hen, nog minder dan wij hoopten, maar God geeft meer, dan men biddende wensen of verwachten kan..
Vers 23
23. Of heb ik u gebeden en gezegd: Bevrijdt mij van de hand des verdrukkers, haalt mijne kudden uit de hand der Chaldeeën en Sabeërs weer, en verlost mij van de hand der tirannen, die mij nu nog zoeken te kwellen? Niets heb ik van u gevraagd, alleen verwachtte ik vertroosting.Vers 23
23. Of heb ik u gebeden en gezegd: Bevrijdt mij van de hand des verdrukkers, haalt mijne kudden uit de hand der Chaldeeën en Sabeërs weer, en verlost mij van de hand der tirannen, die mij nu nog zoeken te kwellen? Niets heb ik van u gevraagd, alleen verwachtte ik vertroosting.Vers 24
24. In plaats van deze hebt gij slechts beschuldiging en aanklacht. Wanneer er dan werkelijk ene zware zonde bij mij is, leert mij, wijst mij die aan, en ik zal zwijgen, en geeft mij te verstaan, waarin ik gedwaald heb!Vers 24
24. In plaats van deze hebt gij slechts beschuldiging en aanklacht. Wanneer er dan werkelijk ene zware zonde bij mij is, leert mij, wijst mij die aan, en ik zal zwijgen, en geeft mij te verstaan, waarin ik gedwaald heb!Vers 25
25. O hoe krachtig zijn de rechte redenen! deze treffen de plaats, waar het hart gewond is en geven troost en heling; maar wat bestraft het bestraffen, dat van ulieden is? dat verbittert slechts omdat gij straft zonder eigene ervaring, zonder mijn lijden te verstaan.Troost, opbeuring, opwekking of straf en berisping, die niet geboren zijn uit de ervaring van zonde en genade, en daarom niet concreet en bevattelijk in het hart van den hoorder dringen, maar slechts algemene, abstracte, aangeleerde frasen zijn, richten niet alleen niet uit, wat zij moeten, maar verbitteren ook nog. Het baat niets, dat een prediker of biechtvader vele spreuken op elkaar stapelt; hij moet zien, hoe hij de gedachten van den zieke en bedroefde kan treffen en hem door Gods woord de vurige pijlen uit het hart trekken. Er behoort ene geleerde tong toe, om te weten, den vermoeide, met Gods woord te vertroosten, en de verbrokenen van hart met verstand te verbinden..
Job wijst hen er op, dat hij niet ongenegen is, om te leren, om bepaald te worden bij wat zonde is, ook niet ongenegen, om bestraffing te horen, maar met al de kracht, die in hem is, komt hij op tegen de onbillijke verwijten en de eigengerechtige uitspraken van Elifaz. Het zijn geen redenen van een vriend, die de wonde tracht te helen, maar eer van den vijand, die den reeds zo hevig geteisterden lijder nog dieper ter neer drukt.
Vers 25
25. O hoe krachtig zijn de rechte redenen! deze treffen de plaats, waar het hart gewond is en geven troost en heling; maar wat bestraft het bestraffen, dat van ulieden is? dat verbittert slechts omdat gij straft zonder eigene ervaring, zonder mijn lijden te verstaan.Troost, opbeuring, opwekking of straf en berisping, die niet geboren zijn uit de ervaring van zonde en genade, en daarom niet concreet en bevattelijk in het hart van den hoorder dringen, maar slechts algemene, abstracte, aangeleerde frasen zijn, richten niet alleen niet uit, wat zij moeten, maar verbitteren ook nog. Het baat niets, dat een prediker of biechtvader vele spreuken op elkaar stapelt; hij moet zien, hoe hij de gedachten van den zieke en bedroefde kan treffen en hem door Gods woord de vurige pijlen uit het hart trekken. Er behoort ene geleerde tong toe, om te weten, den vermoeide, met Gods woord te vertroosten, en de verbrokenen van hart met verstand te verbinden..
Job wijst hen er op, dat hij niet ongenegen is, om te leren, om bepaald te worden bij wat zonde is, ook niet ongenegen, om bestraffing te horen, maar met al de kracht, die in hem is, komt hij op tegen de onbillijke verwijten en de eigengerechtige uitspraken van Elifaz. Het zijn geen redenen van een vriend, die de wonde tracht te helen, maar eer van den vijand, die den reeds zo hevig geteisterden lijder nog dieper ter neer drukt.
Vers 26
26. Zult gij, om te bestraffen alleenlijk woorden bedenken 1)? Is het u slechts te doen om het leed te verzwaren, bedenkt gij slechts woorden om mij aan te klagen, om mij nog dieper te kwellen, en zullen de redenen des mismoedigen voor wind zijn 2)? 1) Met deze woorden beschuldigt Job hen van de grootste slechtheid, daar zij zo met hem handelen. Wat wel mag opgemerkt worden. Want het is niet twijfelachtig, of de Heilige Geest leert hier wat wij moeten ontvluchten, zo wij niet tegen God willen strijden. Want deze ondeugd wordt bij God afgekeurd, wanneer wij er ons op toeleggen, rechte redenen door scherpzinnigheden te verdraaien. Voornamelijk wanneer wij op de neergebogenen aanstormen en hen zo aanmatigend behandelen, dat wij beproeven hen tot wanhoop te brengen, welke ondeugd echter meer dan genoeg verbreid en algemeen is..2) In het Hebreeën Oelroesch omree nosch. Letterlijk: En voor wind zijn de woorden der mismoedigen. De bedoeling is, dat wel door den wind de woorden van den moedeloze worden voort gedragen, maar dat men ze beoordelen moet naar de omstandigheden, waaronder ze geuit zijn. Job wijst er hen op, dat zij onrechtvaardige rechters zijn, die alleen afgaan op de klanken en die hoegenaamd niet beoordelen naar de omstandigheden en niet een enkele verdediging toelaten.
Vers 26
26. Zult gij, om te bestraffen alleenlijk woorden bedenken 1)? Is het u slechts te doen om het leed te verzwaren, bedenkt gij slechts woorden om mij aan te klagen, om mij nog dieper te kwellen, en zullen de redenen des mismoedigen voor wind zijn 2)? 1) Met deze woorden beschuldigt Job hen van de grootste slechtheid, daar zij zo met hem handelen. Wat wel mag opgemerkt worden. Want het is niet twijfelachtig, of de Heilige Geest leert hier wat wij moeten ontvluchten, zo wij niet tegen God willen strijden. Want deze ondeugd wordt bij God afgekeurd, wanneer wij er ons op toeleggen, rechte redenen door scherpzinnigheden te verdraaien. Voornamelijk wanneer wij op de neergebogenen aanstormen en hen zo aanmatigend behandelen, dat wij beproeven hen tot wanhoop te brengen, welke ondeugd echter meer dan genoeg verbreid en algemeen is..2) In het Hebreeën Oelroesch omree nosch. Letterlijk: En voor wind zijn de woorden der mismoedigen. De bedoeling is, dat wel door den wind de woorden van den moedeloze worden voort gedragen, maar dat men ze beoordelen moet naar de omstandigheden, waaronder ze geuit zijn. Job wijst er hen op, dat zij onrechtvaardige rechters zijn, die alleen afgaan op de klanken en die hoegenaamd niet beoordelen naar de omstandigheden en niet een enkele verdediging toelaten.
Vers 27
27. Ook werpt gij u in uwe liefdeloosheid, waarin gij voor `t ergste niet terug beeft, op enen wees 1); gij valt een weerloze, enen van alles en allen verlatene aan; en gij graaft tegen uwen vriend 2), gij bereidt hem nog meer lijden (Psalms 57:7, Jeremiah 18:20).1) Zo noemt zich ook de kerk een wees (Klaagt. 5:3).
2) Het graven heeft hier den zin van, een verschansing graven, om hem gans en al te vernietigen. Anderen vertalen het woord door: kopen, als koopwaar behandelen waarmede men kan doen, wat men wil. In elk geval beschuldigde Job hier zijne vrienden, dat zij met hem zonder enige menselijkheid handelden.
Vers 27
27. Ook werpt gij u in uwe liefdeloosheid, waarin gij voor `t ergste niet terug beeft, op enen wees 1); gij valt een weerloze, enen van alles en allen verlatene aan; en gij graaft tegen uwen vriend 2), gij bereidt hem nog meer lijden (Psalms 57:7, Jeremiah 18:20).1) Zo noemt zich ook de kerk een wees (Klaagt. 5:3).
2) Het graven heeft hier den zin van, een verschansing graven, om hem gans en al te vernietigen. Anderen vertalen het woord door: kopen, als koopwaar behandelen waarmede men kan doen, wat men wil. In elk geval beschuldigde Job hier zijne vrienden, dat zij met hem zonder enige menselijkheid handelden.
Vers 28
28. Maar nu, ik wil gaarne die liefdeloze redenen vergeten,belieft het u, ik bid het u, wendt u tot mij, zie mij goed in de ogen, beproef mij maar, en het zal voor ulieder aangezicht zijn, het zal u duidelijk blijken, of ik liege 1).1) Job dringt er hier bij Elifaz op aan, dat deze hem eens goed in de ogen zie, om zich te overtuigen, of hij de waarheid spreekt of niet. Zo is hij er van overtuigd dat zij in zijne ogen of op zijn gelaat geen valsheid zullen ontdekken. Zij kunnen er van overtuigd zijn, dat hij hun de waarheid zegt en zijn lijden recht verklaart.
Vers 28
28. Maar nu, ik wil gaarne die liefdeloze redenen vergeten,belieft het u, ik bid het u, wendt u tot mij, zie mij goed in de ogen, beproef mij maar, en het zal voor ulieder aangezicht zijn, het zal u duidelijk blijken, of ik liege 1).1) Job dringt er hier bij Elifaz op aan, dat deze hem eens goed in de ogen zie, om zich te overtuigen, of hij de waarheid spreekt of niet. Zo is hij er van overtuigd dat zij in zijne ogen of op zijn gelaat geen valsheid zullen ontdekken. Zij kunnen er van overtuigd zijn, dat hij hun de waarheid zegt en zijn lijden recht verklaart.
Vers 29
29. Keert toch weer 1), komt terug van uwe verkeerde vermoedens, laat er geen onrecht wezen, gelijk gij tot heden met uwe beschuldigingen onrecht tegen mij gedaan hebt; ja keert weer, beproeft het, nog zal mijne gerechtigheid daarin zijn; indien gij afstand doet van uwe vermoedens en naar mij horen wilt, zo zal het blijken, dat ik rechtvaardig ben nog heden, in mijn lijden.1) Laten uwe ogen U overtuigen, dat mijn toestand zeer ellendig en treurig is, en dat ik geenszins met God twiste, door mijne ellende erger te vertonen, of uit te weiden, dan dit inderdaad is.. Door deze vermaning toont Job aan, met welk een ijver wij het kwade moeten tegenstaan en veroordelen, n.l. om den mens op den rechten weg te brengen, wanneer dit mogelijk is. Laten wij ook dit ter harte nemen, opdat wij niet, daar wij nog vatbaar zijn voor vermaning, in hun ondeugden doorgaan, maar liever beschaamd worden en berouw gevoelen, omdat wij God hebben beledigd, en tot Hem terugkeren..
Vers 29
29. Keert toch weer 1), komt terug van uwe verkeerde vermoedens, laat er geen onrecht wezen, gelijk gij tot heden met uwe beschuldigingen onrecht tegen mij gedaan hebt; ja keert weer, beproeft het, nog zal mijne gerechtigheid daarin zijn; indien gij afstand doet van uwe vermoedens en naar mij horen wilt, zo zal het blijken, dat ik rechtvaardig ben nog heden, in mijn lijden.1) Laten uwe ogen U overtuigen, dat mijn toestand zeer ellendig en treurig is, en dat ik geenszins met God twiste, door mijne ellende erger te vertonen, of uit te weiden, dan dit inderdaad is.. Door deze vermaning toont Job aan, met welk een ijver wij het kwade moeten tegenstaan en veroordelen, n.l. om den mens op den rechten weg te brengen, wanneer dit mogelijk is. Laten wij ook dit ter harte nemen, opdat wij niet, daar wij nog vatbaar zijn voor vermaning, in hun ondeugden doorgaan, maar liever beschaamd worden en berouw gevoelen, omdat wij God hebben beledigd, en tot Hem terugkeren..
Vers 30
30. Zou onrecht op mijne tong wezen? Zou ik u leugens willen voorhouden? Zou mijn gehemelte niet de ellende 1) te verstaan geven?1) In het Hebreeën Haoewoth. Dit woord betekent wel ellende, maar ook, iets misdadigs. Zo o.a. Psalms 52:4,Psalms 52:9; Psalms 55:12 en Proverbs 11:6.
Deze vertaling moeten we ook hier hebben in verband met het eerste gedeelte van ons vers. Het is een woord, gelijkluidend met, onrecht. De vertaling is dan beter: Zou mijn gehemelte niet het misdadige merken?
Vers 30
30. Zou onrecht op mijne tong wezen? Zou ik u leugens willen voorhouden? Zou mijn gehemelte niet de ellende 1) te verstaan geven?1) In het Hebreeën Haoewoth. Dit woord betekent wel ellende, maar ook, iets misdadigs. Zo o.a. Psalms 52:4,Psalms 52:9; Psalms 55:12 en Proverbs 11:6.
Deze vertaling moeten we ook hier hebben in verband met het eerste gedeelte van ons vers. Het is een woord, gelijkluidend met, onrecht. De vertaling is dan beter: Zou mijn gehemelte niet het misdadige merken?