Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Job 5

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 5

Job 5:1.

ELIFAZ GAAT MET ZIJNE BESTRAFFING VOORT.

III. Job 5:1-Job 5:7. Loutere waarheid is het, zo gaat Elifaz voort, wat deze Godsopenbaring uitspreekt. Wie daarom doet gelijk gij, en den alleen Rechtvaardige en Verhevene wederstaat, die moet een Godvergeten dwaas zijn. Dezulken gaat het alzo, dat zij, hoewel zich verheffende op het geluk, met al hun kinderen en hun goed te gronde gaan. Toevallig komt nooit zulk een ongeluk.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 5

Job 5:1.

ELIFAZ GAAT MET ZIJNE BESTRAFFING VOORT.

III. Job 5:1-Job 5:7. Loutere waarheid is het, zo gaat Elifaz voort, wat deze Godsopenbaring uitspreekt. Wie daarom doet gelijk gij, en den alleen Rechtvaardige en Verhevene wederstaat, die moet een Godvergeten dwaas zijn. Dezulken gaat het alzo, dat zij, hoewel zich verheffende op het geluk, met al hun kinderen en hun goed te gronde gaan. Toevallig komt nooit zulk een ongeluk.

Vers 1

1. Roep nu tot enen onder de mensen, dien gij als uwen pleitbezorger kunt roepen; zal er iemand zijn, die u antwoordde 1), die u op uw hulpgeschreeuw iets anders zal zeggen dan deze openbaring Gods (Job 4:17-Job 4:21) en u tegen den alleen rechtvaardigen God zal bijstaan? en tot wie van de heiligen, engelen (Job 1:6 Zechariah 14:5. Psalms 89:1), of wie ook, zult gij u keren? Ook zij zullen u niet helpen, wanneer gij u niet als een zondaar den alleen Rechtvaardige onderwerpt.

1) Elifaz is zo wel verzekerd van de goedheid en het recht zijner zaak, dat hij Job zelven aanzet, om scheidsmannen te kiezen (Henry spreekt hier van scheidsmannen, niet van pleit bezorgers. G.). Kunt gij een voorbeeld bijbrengen van een wezenlijk heilig of vroom man, die zulk lijden ondergaan en zo veel smart en plagen ondervonden heeft als gij. Welaan, toon het nu. Maar dat kunt gij niet doen, want God heeft niet met iemand zijner lievelingen zo gehandeld, als Hij thans met u handelt..

Zie, hoe listig de Papisten dit woord verklaard hebben, dat men de heiligen moet aanroepen; alles is hun hetzelfde, maar wat zij denken, moet in de Schrift geleerd zijn..

Elifaz wil zeggen, dat, indien Job niet voor God in de schuld komt te vallen, hij die zijn geboortedag had gevloekt, mens noch engel hem kon helpen. God alleen is rechtvaardig en tegen den Rechtvaardige zondigt men niet straffeloos. Ja, hij voorspelt hem, dat, indien hij niet tot schuld belijden komt, hij gans en al zal vergaan. Dit wordt in de volgende verzen uitgesproken.

Vers 1

1. Roep nu tot enen onder de mensen, dien gij als uwen pleitbezorger kunt roepen; zal er iemand zijn, die u antwoordde 1), die u op uw hulpgeschreeuw iets anders zal zeggen dan deze openbaring Gods (Job 4:17-Job 4:21) en u tegen den alleen rechtvaardigen God zal bijstaan? en tot wie van de heiligen, engelen (Job 1:6 Zechariah 14:5. Psalms 89:1), of wie ook, zult gij u keren? Ook zij zullen u niet helpen, wanneer gij u niet als een zondaar den alleen Rechtvaardige onderwerpt.

1) Elifaz is zo wel verzekerd van de goedheid en het recht zijner zaak, dat hij Job zelven aanzet, om scheidsmannen te kiezen (Henry spreekt hier van scheidsmannen, niet van pleit bezorgers. G.). Kunt gij een voorbeeld bijbrengen van een wezenlijk heilig of vroom man, die zulk lijden ondergaan en zo veel smart en plagen ondervonden heeft als gij. Welaan, toon het nu. Maar dat kunt gij niet doen, want God heeft niet met iemand zijner lievelingen zo gehandeld, als Hij thans met u handelt..

Zie, hoe listig de Papisten dit woord verklaard hebben, dat men de heiligen moet aanroepen; alles is hun hetzelfde, maar wat zij denken, moet in de Schrift geleerd zijn..

Elifaz wil zeggen, dat, indien Job niet voor God in de schuld komt te vallen, hij die zijn geboortedag had gevloekt, mens noch engel hem kon helpen. God alleen is rechtvaardig en tegen den Rechtvaardige zondigt men niet straffeloos. Ja, hij voorspelt hem, dat, indien hij niet tot schuld belijden komt, hij gans en al zal vergaan. Dit wordt in de volgende verzen uitgesproken.

Vers 2

2. Want den dwaze, den roekelozen mens, die zich niet om God bekommert, brengt de toornigheid om, brengt het verdriet over kruis en lijden in het verderf, en de ijver, de mismoedigheid over zijn lot, waardoor hij God nog meer tart, doodt en maakt geheel te schande den slechte, die omtrent Gods wil en het heil zijner ziel onverschillig is (Proverbs 14:15; Proverbs 22:3). Zo hebt ook gij, o Job! gedaan, en gij zult uzelven geheel in het verderf werpen.

Vers 2

2. Want den dwaze, den roekelozen mens, die zich niet om God bekommert, brengt de toornigheid om, brengt het verdriet over kruis en lijden in het verderf, en de ijver, de mismoedigheid over zijn lot, waardoor hij God nog meer tart, doodt en maakt geheel te schande den slechte, die omtrent Gods wil en het heil zijner ziel onverschillig is (Proverbs 14:15; Proverbs 22:3). Zo hebt ook gij, o Job! gedaan, en gij zult uzelven geheel in het verderf werpen.

Vers 3

3. a) Ik zelf heb gezien enen dwaas (Job 5:2) wortelende, vast en vertrouwend op zijn geluk, en daarom God verachtende; doch terstond vervloekte 1) ik zijne woning; ik voorspelde hem een plotselingen ondergang door Goddelijke straf, en kon spoedig genoeg zien, hoe de Goddelijke vloek over hem gekomen was; toen werd in mijn hart de vloek Gods bevestigd. a) Psalms 37:36.

1) Dit betekent niet, dat hij als profeet optrad en in den naam des Heren die woning vervloekte, maar dat hij hem zei, dat de vloek Gods niet kon uitblijven, hem vernietigen zou.

Wij hebben hier weer hetzelfde denkbeeld als bij Asaf in den 73sten Psalm.

In Job 5:4, Job 5:5 wordt gemeld, hoe die vloek ook werkelijk was gekomen en hoe deze zich openbaarde.

Vers 3

3. a) Ik zelf heb gezien enen dwaas (Job 5:2) wortelende, vast en vertrouwend op zijn geluk, en daarom God verachtende; doch terstond vervloekte 1) ik zijne woning; ik voorspelde hem een plotselingen ondergang door Goddelijke straf, en kon spoedig genoeg zien, hoe de Goddelijke vloek over hem gekomen was; toen werd in mijn hart de vloek Gods bevestigd. a) Psalms 37:36.

1) Dit betekent niet, dat hij als profeet optrad en in den naam des Heren die woning vervloekte, maar dat hij hem zei, dat de vloek Gods niet kon uitblijven, hem vernietigen zou.

Wij hebben hier weer hetzelfde denkbeeld als bij Asaf in den 73sten Psalm.

In Job 5:4, Job 5:5 wordt gemeld, hoe die vloek ook werkelijk was gekomen en hoe deze zich openbaarde.

Vers 4

4. Verre waren zijne zonen van heil, deze, mede van den vloek getroffen, waren hulpeloos aan geweldenaars overgegeven, en zij werden verbrijzeld in de poort (Genesis 19:1 Deuteronomy 21:19), door ongerechtige mannen, en er was geen verlosser, die zich over de verlatene wezen ontfermde tegenover hun belagers.

Vers 4

4. Verre waren zijne zonen van heil, deze, mede van den vloek getroffen, waren hulpeloos aan geweldenaars overgegeven, en zij werden verbrijzeld in de poort (Genesis 19:1 Deuteronomy 21:19), door ongerechtige mannen, en er was geen verlosser, die zich over de verlatene wezen ontfermde tegenover hun belagers.

Vers 5

5. Wiens oogst de hongerige verteerde, daar de bezitting van dien dwaze (Job 5:3) door God vogelvrij verklaard was, dien (oogst) hij (de hongerige) ook tot uit de doornen gehaald had, zodat er zelfs tussen deze niets overbleef; de struikrover slokte hun vermogen, de aan de kinderen overgelaten erfenis, in 1).

1) Job 5:4, Job 5:5 zijn nog het verhaal van de vervulling van den vloek Job 5:4. Dat zulke gerichten soms over enen misdadiger en zijn huis komen, zodat de Heere aan hen Zijnen sterken arm openbaart en Zijne onboetvaardige schepselen in armoede en schande laat verzinken, betuigt Gods woord en de ervaring van alle tijden. Elifaz maakt echter uit hetgeen hij eens beleefde het valse besluit, dat ieder, die door grote droefenissen als bijv. Job, getroffen werd, ook een bijzonder zwaar misdadiger moet zijn, en het schijnt alsof hij Job zelfs wilde overtuigen, dat de over zijn huis gekomene gerichten Gods de werking van enen bijzonderen Goddelijken vloek zouden zijn..

Gewis zegt de Heere in Exodus 21:24: "Oog om oog en tand om tand" en spreekt daarom voor den zondigen mens zijn streng rijksgebod uit, dat de zonde straks hare overeenstemmende straf zal vinden; maar wanneer Hij die straf over de zonde zal brengen, zegt hij niet. Wanneer derhalve een mens goddelijke straffen treffen, zo zijn dit steeds wel gevolgen van de in hem wonende zonde, maar niet altijd een straf voor een zeker aangewezen en begane zware misdaad, die de getroffene zou hebben begaan (vgl. Luke 13:24. John 9:1 vv.). En zo had Elifaz geen recht, dit op Job toe te passen, al spreekt hij het niet duidelijk uit..

Vers 5

5. Wiens oogst de hongerige verteerde, daar de bezitting van dien dwaze (Job 5:3) door God vogelvrij verklaard was, dien (oogst) hij (de hongerige) ook tot uit de doornen gehaald had, zodat er zelfs tussen deze niets overbleef; de struikrover slokte hun vermogen, de aan de kinderen overgelaten erfenis, in 1).

1) Job 5:4, Job 5:5 zijn nog het verhaal van de vervulling van den vloek Job 5:4. Dat zulke gerichten soms over enen misdadiger en zijn huis komen, zodat de Heere aan hen Zijnen sterken arm openbaart en Zijne onboetvaardige schepselen in armoede en schande laat verzinken, betuigt Gods woord en de ervaring van alle tijden. Elifaz maakt echter uit hetgeen hij eens beleefde het valse besluit, dat ieder, die door grote droefenissen als bijv. Job, getroffen werd, ook een bijzonder zwaar misdadiger moet zijn, en het schijnt alsof hij Job zelfs wilde overtuigen, dat de over zijn huis gekomene gerichten Gods de werking van enen bijzonderen Goddelijken vloek zouden zijn..

Gewis zegt de Heere in Exodus 21:24: "Oog om oog en tand om tand" en spreekt daarom voor den zondigen mens zijn streng rijksgebod uit, dat de zonde straks hare overeenstemmende straf zal vinden; maar wanneer Hij die straf over de zonde zal brengen, zegt hij niet. Wanneer derhalve een mens goddelijke straffen treffen, zo zijn dit steeds wel gevolgen van de in hem wonende zonde, maar niet altijd een straf voor een zeker aangewezen en begane zware misdaad, die de getroffene zou hebben begaan (vgl. Luke 13:24. John 9:1 vv.). En zo had Elifaz geen recht, dit op Job toe te passen, al spreekt hij het niet duidelijk uit..

Vers 6

6. En dit verderf van den dwaze en van zijne kinderen kwam overeen met Gods heilige bestemming; want uit het stof, uit de aarde komt het verdriet niet voort, het komt niet zonder reden, en de moeite, het ongeluk, spruit niet, even als het onkruid, van zelf uit de aarde.Het ongeluk is veelmeer in de goddelijke wereldorde gegrond, zoals het in het wezen der vonken gegrond is, in de hoogte te vliegen.

Vers 6

6. En dit verderf van den dwaze en van zijne kinderen kwam overeen met Gods heilige bestemming; want uit het stof, uit de aarde komt het verdriet niet voort, het komt niet zonder reden, en de moeite, het ongeluk, spruit niet, even als het onkruid, van zelf uit de aarde.Het ongeluk is veelmeer in de goddelijke wereldorde gegrond, zoals het in het wezen der vonken gegrond is, in de hoogte te vliegen.

Vers 7

7. Maar de mens wordt in zonde, en ten gevolge daarvan tot moeite geboren, zo zeker volgt het ongeluk op de zonde, gelijk de spranken der vurige kolen (eigenlijk: de zonen der vlam), zich verheffen tot vliegen 1), even zeker is dit als dat de vonken naar de wet der natuur in de hoogte stijgen.

1) Elifaz wil zeggen, dat waar er gevolgen zijn er ook een oorzaak moet wezen. De ongevallen en moeiten, wil hij zeggen, komen ons niet om niet over. Zij staan in verband met de zonden en de overtredingen. Hoewel het van hem goed gezien is, dat moeite en verdriet met de zonde in het nauwste verband staan, zo maakt hij toch geen genoegzaam onderscheid tussen onze zondige, onze gebrokene natuur en de zonden, die daaruit voortvloeien. Wat hij voorbij ziet, waar hij geen oog voor heeft, is de Soevereiniteit Gods, die met Zijn schepsel kan doen naar Zijn welbehagen.

8.

IV. Job 5:8-Job 5:16. Daar het nu zo is, dat straf steeds zonde veronderstelt, zo raad ik ook u, u weer tot God te wenden, voor Hem uw hart uit te storten en uwe zonden te belijden; dan zal Hij, de grote Wonderdoener, ook u weer tot het vroegere en tot nog groter geluk verheffen. Acht gij u echter rechtvaardiger, dan Hij is, zo zal nu u geheel laten wegzinken, want slechts den ootmoedige helpt Hij uit den nood.

Vers 7

7. Maar de mens wordt in zonde, en ten gevolge daarvan tot moeite geboren, zo zeker volgt het ongeluk op de zonde, gelijk de spranken der vurige kolen (eigenlijk: de zonen der vlam), zich verheffen tot vliegen 1), even zeker is dit als dat de vonken naar de wet der natuur in de hoogte stijgen.

1) Elifaz wil zeggen, dat waar er gevolgen zijn er ook een oorzaak moet wezen. De ongevallen en moeiten, wil hij zeggen, komen ons niet om niet over. Zij staan in verband met de zonden en de overtredingen. Hoewel het van hem goed gezien is, dat moeite en verdriet met de zonde in het nauwste verband staan, zo maakt hij toch geen genoegzaam onderscheid tussen onze zondige, onze gebrokene natuur en de zonden, die daaruit voortvloeien. Wat hij voorbij ziet, waar hij geen oog voor heeft, is de Soevereiniteit Gods, die met Zijn schepsel kan doen naar Zijn welbehagen.

8.

IV. Job 5:8-Job 5:16. Daar het nu zo is, dat straf steeds zonde veronderstelt, zo raad ik ook u, u weer tot God te wenden, voor Hem uw hart uit te storten en uwe zonden te belijden; dan zal Hij, de grote Wonderdoener, ook u weer tot het vroegere en tot nog groter geluk verheffen. Acht gij u echter rechtvaardiger, dan Hij is, zo zal nu u geheel laten wegzinken, want slechts den ootmoedige helpt Hij uit den nood.

Vers 8

8. Gij zijt verstoord over uw lijden, doch ik, als het mij aanging, zou naar God zoeken, wanneer ik in uwe plaats ware, ik zou mij met berouw tot God wenden, en tot God mijne aanspraak 1) richten, Hem al mijne zonde en smart voorleggen.

1) In het Hebreeën Dibrathi. Dit kan wel betekenen, reden of aanspraak, maar hier eist de grondtekst de vertaling van, mijne zaak, in rechterlijken zin. Job ontvangt hier den raad, eerst om God, de Machtige, te zoeken, die alles vermag, Wie niets te wonderlijk is, en dan, om zijn zaak voor Gods aangezicht te brengen, voor dien God, die zich in de volheid van Zijn Wezen openbaart en openbaren wil. In het eerste gedeelte staat er in den grondtekst El, in het tweede Elohiem. En dit niet zonder oorzaak.

Vers 8

8. Gij zijt verstoord over uw lijden, doch ik, als het mij aanging, zou naar God zoeken, wanneer ik in uwe plaats ware, ik zou mij met berouw tot God wenden, en tot God mijne aanspraak 1) richten, Hem al mijne zonde en smart voorleggen.

1) In het Hebreeën Dibrathi. Dit kan wel betekenen, reden of aanspraak, maar hier eist de grondtekst de vertaling van, mijne zaak, in rechterlijken zin. Job ontvangt hier den raad, eerst om God, de Machtige, te zoeken, die alles vermag, Wie niets te wonderlijk is, en dan, om zijn zaak voor Gods aangezicht te brengen, voor dien God, die zich in de volheid van Zijn Wezen openbaart en openbaren wil. In het eerste gedeelte staat er in den grondtekst El, in het tweede Elohiem. En dit niet zonder oorzaak.

Vers 9

9. Hem beleed ik mijne schuld a), Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan, daar zij ondoorgrondelijk diep van betekenis zijn; wonderen, die men niet tellen kan, zowel in de natuur (Job 9:10), als in de mensenwereld (Psalms 71:19); zou Hij niet in staat zijn u na uwe bekering weer gelukkig te maken?

a) Psalms 72:18. Romans 11:33.

Vers 9

9. Hem beleed ik mijne schuld a), Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan, daar zij ondoorgrondelijk diep van betekenis zijn; wonderen, die men niet tellen kan, zowel in de natuur (Job 9:10), als in de mensenwereld (Psalms 71:19); zou Hij niet in staat zijn u na uwe bekering weer gelukkig te maken?

a) Psalms 72:18. Romans 11:33.

Vers 10

10. Die den verkwikkenden regen geeft op de dorre aarde, en water zendt op de straten 1), op het vlakke veld, zodat het weer groen wordt (Psalms 104:13; Psalms 147:8. Jeremiah 5:24).

1) Droogte is beeld van lijden, water beeld van redding en verkwikking. Welnu, die God, die het droge aardrijk uit zijn lijden verlost, door de wateren neer te zenden, die God is ook machtig, om leed en kommer weg te nemen. In het volgende vers wordt dit nader uitgedrukt. 11. a) Om de vernederden, die hun zonden beleden en zich verootmoedigden, uit hun droefheid te stellen in het hoge, dat de rouwdragenden, de bedroefden over hun schuld, zodat zij zich in enen zak kleden; door heil verheven worden 1) en tot nieuwe welvaart komen (Job 30:28. Psalms 35:14. Matthew 5:4).

a) 1 Samuel 2:7. Psalms 113:7,Psalms 113:8.

1) Alle gelijkenissen en beelden in de H. Schrift stellen vast, dat hetgeen in de natuur geschiedt, nauwkeurig overeenkomt met hetgeen onder mensen voorvalt. De gehele schepping buiten den mens als de laagste trap, is een beeld van de mensenwereld als de hogere trap. God, de Heere, toch heeft Zijne eeuwige Goddelijke gedachten op Zijne schepping en op hare schijnbaar geringste voorvallen afgedrukt, zo komt het bedroefde, naar de genade Gods schreiende mensenhart met het dorre, door de zon verbrandde akkerland of de weide overeen. Gods genade en troost, waarvan de Heilige Geest in het hart getuigenis geeft, waardoor het verzorgd en met zegen overladen wordt, komt overeen met den regen, die gras en bloesem op nieuw te voorschijn brengt. Zulke beelden in hun diepten opgevat, geven niet alleen een blik in het gehele organismus van Gods werkzaamheid, in de wereld der zaligheid en in de wereld der natuur, maar zij ontsluiten ook het verstaan van de hogere dingen door voorstelling van de daarmee overeenkomende, meer bekende, mindere dingen..

Vers 10

10. Die den verkwikkenden regen geeft op de dorre aarde, en water zendt op de straten 1), op het vlakke veld, zodat het weer groen wordt (Psalms 104:13; Psalms 147:8. Jeremiah 5:24).

1) Droogte is beeld van lijden, water beeld van redding en verkwikking. Welnu, die God, die het droge aardrijk uit zijn lijden verlost, door de wateren neer te zenden, die God is ook machtig, om leed en kommer weg te nemen. In het volgende vers wordt dit nader uitgedrukt. 11. a) Om de vernederden, die hun zonden beleden en zich verootmoedigden, uit hun droefheid te stellen in het hoge, dat de rouwdragenden, de bedroefden over hun schuld, zodat zij zich in enen zak kleden; door heil verheven worden 1) en tot nieuwe welvaart komen (Job 30:28. Psalms 35:14. Matthew 5:4).

a) 1 Samuel 2:7. Psalms 113:7,Psalms 113:8.

1) Alle gelijkenissen en beelden in de H. Schrift stellen vast, dat hetgeen in de natuur geschiedt, nauwkeurig overeenkomt met hetgeen onder mensen voorvalt. De gehele schepping buiten den mens als de laagste trap, is een beeld van de mensenwereld als de hogere trap. God, de Heere, toch heeft Zijne eeuwige Goddelijke gedachten op Zijne schepping en op hare schijnbaar geringste voorvallen afgedrukt, zo komt het bedroefde, naar de genade Gods schreiende mensenhart met het dorre, door de zon verbrandde akkerland of de weide overeen. Gods genade en troost, waarvan de Heilige Geest in het hart getuigenis geeft, waardoor het verzorgd en met zegen overladen wordt, komt overeen met den regen, die gras en bloesem op nieuw te voorschijn brengt. Zulke beelden in hun diepten opgevat, geven niet alleen een blik in het gehele organismus van Gods werkzaamheid, in de wereld der zaligheid en in de wereld der natuur, maar zij ontsluiten ook het verstaan van de hogere dingen door voorstelling van de daarmee overeenkomende, meer bekende, mindere dingen..

Vers 12

12. a) Hij maakt te niet de gedachten en verwachtingen der arglistigen, die op hun eigene wijsheid vertrouwen en Gode de ere niet geven (Isaiah 44:25), dat hun handen niet een ding, dat waarlijk zegen aanbrengt, uitrichten 1) kunnen.

a) Nehemiah 4:15. Psalms 33:10. Isaiah 8:10).

1) Daar is een opperste Macht, welke voornamelijk heerst over degenen, die zich vrij en ongenaakbaar achten en als volstrekte meesters over anderen regeren willen, en welke hoge Macht hare oogmerken zonder moeite, ondanks al hun ontwerpen, weet te bereiken. Men lette hier, hoe die weerbarstigen en trotsen, die wandelen in tegenkanting tegen God en de belangen van Zijn Koninkrijk, dikwijls zeer listig zijn, als zijnde het zaad der oude slang, die om hare arglistigheid zozeer beroemd is; denkende dat zij zeer wijs zijn, daar toch hun einde op dwaasheid uitloopt..

Vers 12

12. a) Hij maakt te niet de gedachten en verwachtingen der arglistigen, die op hun eigene wijsheid vertrouwen en Gode de ere niet geven (Isaiah 44:25), dat hun handen niet een ding, dat waarlijk zegen aanbrengt, uitrichten 1) kunnen.

a) Nehemiah 4:15. Psalms 33:10. Isaiah 8:10).

1) Daar is een opperste Macht, welke voornamelijk heerst over degenen, die zich vrij en ongenaakbaar achten en als volstrekte meesters over anderen regeren willen, en welke hoge Macht hare oogmerken zonder moeite, ondanks al hun ontwerpen, weet te bereiken. Men lette hier, hoe die weerbarstigen en trotsen, die wandelen in tegenkanting tegen God en de belangen van Zijn Koninkrijk, dikwijls zeer listig zijn, als zijnde het zaad der oude slang, die om hare arglistigheid zozeer beroemd is; denkende dat zij zeer wijs zijn, daar toch hun einde op dwaasheid uitloopt..

Vers 13

13. Hij, de Heere, vangt de wijzen, die in hun eigengerechtigheid zonder God wijs willen zijn (Isaiah 5:21. 1 Corinthians 1:19) in hun arglistigheid, hoewel zij hun plannen zeer listig hebben gemaakt en menen, dat het bereiken van hun doel niet missen kan. Die alles regeert en geen mensenraad nodig heeft, doorkruist spoedig hun listig gesponnen plannen, en laat hun het tegendeel overkomen van hetgeen zij verwachten. Hij brengt te weeg, dat de raad der verdraaiden, der verkeerden, die op heimelijke wegen gaan en menen, dat hun doel niet missen kan, gestort wordt.

Vers 13

13. Hij, de Heere, vangt de wijzen, die in hun eigengerechtigheid zonder God wijs willen zijn (Isaiah 5:21. 1 Corinthians 1:19) in hun arglistigheid, hoewel zij hun plannen zeer listig hebben gemaakt en menen, dat het bereiken van hun doel niet missen kan. Die alles regeert en geen mensenraad nodig heeft, doorkruist spoedig hun listig gesponnen plannen, en laat hun het tegendeel overkomen van hetgeen zij verwachten. Hij brengt te weeg, dat de raad der verdraaiden, der verkeerden, die op heimelijke wegen gaan en menen, dat hun doel niet missen kan, gestort wordt.

Vers 14

14. Des daags, als het hun zonneklaar voor ogen ligt, welken weg zij moeten ingaan, ontmoeten zij, die zo verstandige mensen, de duisternis, zij slaan de meest verkeerde wegen in, en bewijzen alzo, dat wie in Gods wegen niet wil gaan, ten laatste, wanneer God Zijne plannen te schande maakt, ook het gezond mensenverstand de geschiktheid tot natuurlijke beschouwing der zaken verliest, en gelijk des nachts, tasten zij, door God met blindheid geslagen, in den middag 1), juist dan, wanneer het het duidelijkst is, wat zij te doen hebben; zij weten dan niet meer waarheen (Deuteronomy 28:29. Isaiah 59:10).

1) Dat is Gods wijsheid, dat Hem niemand te verstandig en te wijs kan zijn. Alle aanslagen, die tegen God, Zijn Woord en de dienaars des Woords en alle lieve Christenen worden beraamd, daarvoor moeten de stichters en aanleggers te gronde..

Welk een troost is het, dat alle vijandschap, hoe fijn die ook handele, dienen moet, om het rijk van God op te bouwen.

Vers 14

14. Des daags, als het hun zonneklaar voor ogen ligt, welken weg zij moeten ingaan, ontmoeten zij, die zo verstandige mensen, de duisternis, zij slaan de meest verkeerde wegen in, en bewijzen alzo, dat wie in Gods wegen niet wil gaan, ten laatste, wanneer God Zijne plannen te schande maakt, ook het gezond mensenverstand de geschiktheid tot natuurlijke beschouwing der zaken verliest, en gelijk des nachts, tasten zij, door God met blindheid geslagen, in den middag 1), juist dan, wanneer het het duidelijkst is, wat zij te doen hebben; zij weten dan niet meer waarheen (Deuteronomy 28:29. Isaiah 59:10).

1) Dat is Gods wijsheid, dat Hem niemand te verstandig en te wijs kan zijn. Alle aanslagen, die tegen God, Zijn Woord en de dienaars des Woords en alle lieve Christenen worden beraamd, daarvoor moeten de stichters en aanleggers te gronde..

Welk een troost is het, dat alle vijandschap, hoe fijn die ook handele, dienen moet, om het rijk van God op te bouwen.

Vers 15

15. Maar of, daarentegen Hij, de Almachtige, verlost den behoeftige, wie zijne zonden leed doen en met een verbroken hart zijne ellende aan God opdraagt, van het zwaard des vijands, van hunnen mond, waarmee zij bedriegen, bespotten en lasteren, en die alzo een scherp wapen is, en van de hand des sterken, van alle openbaar geweld.

Vers 15

15. Maar of, daarentegen Hij, de Almachtige, verlost den behoeftige, wie zijne zonden leed doen en met een verbroken hart zijne ellende aan God opdraagt, van het zwaard des vijands, van hunnen mond, waarmee zij bedriegen, bespotten en lasteren, en die alzo een scherp wapen is, en van de hand des sterken, van alle openbaar geweld.

Vers 16

16. a) Zo is van den almachtigen Helper nog altijd voor den arme 1) verwachting; en, gewis! als God uit dien nood helpt, de boosheid of, roekeloosheid stopt haren mond toe; zij moet verstommen.

a) Psalms 107:42.

1) De arme heeft anders niets waarmee hij zich kan troosten, en waaraan hij kan vasthouden, dan Gods woord, beloften en toezeggingen, gelijk de Heere in het eerste gebod spreekt: "Ik ben de Heere, uw God." Daaruit schept een bedroefd hart moed, en het gelukt, om wonderlijk door alle lijden en gevaar heen te komen..

Want zij, die Gods volk weleer overheersten, op den nek traden, verschrikten, dreigden en vals beschuldigden, zullen geen woord meer te zeggen hebben als God zich Zijn volk aanneemt en hen met stomheid en schaamte te neer slaat..

De arme is hier de geringe, tegenover den hoge van ogen en den geweldige, die veel te lijden heeft van den overmoed der machtigen. God zal hem echter zo recht doen en te hulpe snellen, zijn eer zo vergroten, dat de overmoedigen, de roekelozen ten leste moeten stilzwijgen en verstommen.

17.

V. Job 5:17-Job 5:27. Indien gij nu de straf van God als rechtvaardig kent, en Hem uwe zonde belijdt, zal Hij u ook weer genezen en uit allen tegenwoordigen en toekomenden nood redden. Ja nog meer: de gehele zegen, die op de gerechtigheid rust, zal weer over u komen en zal over u blijven tot aan uw einde in eeuwigheid. 17. a) Zie, gelukzalig is de mens, dien God voor bedrevene zonden straft of, terecht wijst, om hem tot bekentenis, belijdenis en bekering te brengen (Psalms 94:12. Proverbs 3:11): daarom verwerp ook gij de kastijding des Almachtigen niet; houd de straf niet voor onverdiend door uwe zonde te loochenen (Proverbs 3:11,Proverbs 3:12. Isaiah 26:16).

a) Hebrews 12:5. James 1:12. Openbaring :19.

Allerlei goeds is onder het kruis verborgen. En van daar komt het, dat God Zijne lieve kinderen in dit leven met zo velerlei kruis bezoekt, en hoe liever Hij iemand heeft, des te meer legt Hij hem in deze wereld op..

Elifaz is van het beginsel uitgegaan, dat God den hoge in eigen oren vernedert en daarentegen den nederige verhoogt. Wil Job nu weer tot eer komen, dan heeft hij de straffende hand Gods te erkennen, opdat hij alzo weer uit het stof en de ellende moge verhoogd worden; terwijl, zo meent hij, wat Job nu gedaan heeft en doet, een zich verzetten is tegen de roede des Almachtigen. Zo weinig verstaat hij Job.

Vers 16

16. a) Zo is van den almachtigen Helper nog altijd voor den arme 1) verwachting; en, gewis! als God uit dien nood helpt, de boosheid of, roekeloosheid stopt haren mond toe; zij moet verstommen.

a) Psalms 107:42.

1) De arme heeft anders niets waarmee hij zich kan troosten, en waaraan hij kan vasthouden, dan Gods woord, beloften en toezeggingen, gelijk de Heere in het eerste gebod spreekt: "Ik ben de Heere, uw God." Daaruit schept een bedroefd hart moed, en het gelukt, om wonderlijk door alle lijden en gevaar heen te komen..

Want zij, die Gods volk weleer overheersten, op den nek traden, verschrikten, dreigden en vals beschuldigden, zullen geen woord meer te zeggen hebben als God zich Zijn volk aanneemt en hen met stomheid en schaamte te neer slaat..

De arme is hier de geringe, tegenover den hoge van ogen en den geweldige, die veel te lijden heeft van den overmoed der machtigen. God zal hem echter zo recht doen en te hulpe snellen, zijn eer zo vergroten, dat de overmoedigen, de roekelozen ten leste moeten stilzwijgen en verstommen.

17.

V. Job 5:17-Job 5:27. Indien gij nu de straf van God als rechtvaardig kent, en Hem uwe zonde belijdt, zal Hij u ook weer genezen en uit allen tegenwoordigen en toekomenden nood redden. Ja nog meer: de gehele zegen, die op de gerechtigheid rust, zal weer over u komen en zal over u blijven tot aan uw einde in eeuwigheid. 17. a) Zie, gelukzalig is de mens, dien God voor bedrevene zonden straft of, terecht wijst, om hem tot bekentenis, belijdenis en bekering te brengen (Psalms 94:12. Proverbs 3:11): daarom verwerp ook gij de kastijding des Almachtigen niet; houd de straf niet voor onverdiend door uwe zonde te loochenen (Proverbs 3:11,Proverbs 3:12. Isaiah 26:16).

a) Hebrews 12:5. James 1:12. Openbaring :19.

Allerlei goeds is onder het kruis verborgen. En van daar komt het, dat God Zijne lieve kinderen in dit leven met zo velerlei kruis bezoekt, en hoe liever Hij iemand heeft, des te meer legt Hij hem in deze wereld op..

Elifaz is van het beginsel uitgegaan, dat God den hoge in eigen oren vernedert en daarentegen den nederige verhoogt. Wil Job nu weer tot eer komen, dan heeft hij de straffende hand Gods te erkennen, opdat hij alzo weer uit het stof en de ellende moge verhoogd worden; terwijl, zo meent hij, wat Job nu gedaan heeft en doet, een zich verzetten is tegen de roede des Almachtigen. Zo weinig verstaat hij Job.

Vers 18

18. Want Hij doet door grote en zware straffen over de zonde smart aan, en Hij verbindt ook weer, wanneer men berouw heeft, als de ware Geneesheer door vertroosting der ziel en door uitwendige, machtige hulp; Hij doorwondt menigmaal ons hart, en Zijne handen helen 1), boven alles door de zonden te vergeven (Deuteronomy 32:39. 1 Samuel 2:6. Psalms 68:20; Psalms 118:19. Hosea 6:1).

1) God maakt nooit ene wond zo groot, dat Hij ze niet zou kunnen genezen. En niet alleen heelt Hij de wonden, die Hij zelf maakt, maar ook die, welke mensen te weeg brengen, ja alle de wonden, die de grootste macht en boosheid van mensen veroorzaken kunnen..

Vers 18

18. Want Hij doet door grote en zware straffen over de zonde smart aan, en Hij verbindt ook weer, wanneer men berouw heeft, als de ware Geneesheer door vertroosting der ziel en door uitwendige, machtige hulp; Hij doorwondt menigmaal ons hart, en Zijne handen helen 1), boven alles door de zonden te vergeven (Deuteronomy 32:39. 1 Samuel 2:6. Psalms 68:20; Psalms 118:19. Hosea 6:1).

1) God maakt nooit ene wond zo groot, dat Hij ze niet zou kunnen genezen. En niet alleen heelt Hij de wonden, die Hij zelf maakt, maar ook die, welke mensen te weeg brengen, ja alle de wonden, die de grootste macht en boosheid van mensen veroorzaken kunnen..

Vers 19

19. a) In zes benauwdheden, die tot uwe straf over u kwamen, zal Hij u, na oprecht berouw, verlossen, en in de zevende, al ware er nog een zevende onheil gekomen (werkelijk worden Job 5:20, zeven onheilen genoemd), zal u het kwaad niet aanroeren 1), het gewicht des verderfs u niet treffen.

a) Psalms 91:3.

1) Er zal u geen groot kruis of hartenleed overkomen, waaruit God u niet helpen en vaderlijk redden zal, totdat gij uwen loop met vreugde ten einde brengt. Dan zal God u een zacht en zalig uurtje geven, waarin gij zoet en liefelijk in den Heere Christus inslaapt..

Deze liefelijke en op zich zelve schone woorden (Job 5:17-Job 5:19) hebben door de betrekking op het voorafgaande (Job 5:12) enen zin, door welken de harde verhouding van Elifaz tot den lijdenden vriend het scherpst uitkomt. Ook hier loert op den achtergrond de met zich zelve tevredene hardheid van Elifaz.

Schoon er toen nog geen geschreven woord van God was, voor zoveel wij weten, zo was Elifaz daarvan genoeg overtuigd, door de algemene ontdekkingen, welke God van Zijn wil aan Zijn volk in dien tijd had gedaan. En schoon alles, wat Job's vrienden zeiden, niet door Gods Geest was ingegeven, gaven echter hun algemene leringen genoeg de godvruchtige begrippen te kennen, die in de patriarchale eeuwen plaats hadden..

Elifaz spreekt hier van de bevindingen van Gods kinderen, die op den Heere hebben leren vertrouwen en Zijn Naam vreesden. Maar bij al het vertroostende, dat zij hebben, moeten zijne redenen voor Job dienen als een toetssteen der beproeving, ja, er ligt in zijn woorden iets, wat Job zou doen twijfelen aan zijn staat. Want Job is in grote benauwdheid en de Heere redt hem niet, maar zendt de ene beproeving na de andere.

Hij spreekt kostelijke waarheden uit, maar zij zijn hier niet bij Job's toestand op hun plaats-

Vers 19

19. a) In zes benauwdheden, die tot uwe straf over u kwamen, zal Hij u, na oprecht berouw, verlossen, en in de zevende, al ware er nog een zevende onheil gekomen (werkelijk worden Job 5:20, zeven onheilen genoemd), zal u het kwaad niet aanroeren 1), het gewicht des verderfs u niet treffen.

a) Psalms 91:3.

1) Er zal u geen groot kruis of hartenleed overkomen, waaruit God u niet helpen en vaderlijk redden zal, totdat gij uwen loop met vreugde ten einde brengt. Dan zal God u een zacht en zalig uurtje geven, waarin gij zoet en liefelijk in den Heere Christus inslaapt..

Deze liefelijke en op zich zelve schone woorden (Job 5:17-Job 5:19) hebben door de betrekking op het voorafgaande (Job 5:12) enen zin, door welken de harde verhouding van Elifaz tot den lijdenden vriend het scherpst uitkomt. Ook hier loert op den achtergrond de met zich zelve tevredene hardheid van Elifaz.

Schoon er toen nog geen geschreven woord van God was, voor zoveel wij weten, zo was Elifaz daarvan genoeg overtuigd, door de algemene ontdekkingen, welke God van Zijn wil aan Zijn volk in dien tijd had gedaan. En schoon alles, wat Job's vrienden zeiden, niet door Gods Geest was ingegeven, gaven echter hun algemene leringen genoeg de godvruchtige begrippen te kennen, die in de patriarchale eeuwen plaats hadden..

Elifaz spreekt hier van de bevindingen van Gods kinderen, die op den Heere hebben leren vertrouwen en Zijn Naam vreesden. Maar bij al het vertroostende, dat zij hebben, moeten zijne redenen voor Job dienen als een toetssteen der beproeving, ja, er ligt in zijn woorden iets, wat Job zou doen twijfelen aan zijn staat. Want Job is in grote benauwdheid en de Heere redt hem niet, maar zendt de ene beproeving na de andere.

Hij spreekt kostelijke waarheden uit, maar zij zijn hier niet bij Job's toestand op hun plaats-

Vers 20

20. In den honger zal Hij u verlossen 1) van den dood, en in den oorlog van het geweld des zwaards 2), (vgl. Psalms 33:19; Psalms 34:10; Psalms 37:19,Psalms 37:25. Proverbs 10:3).

1) Verlossen staat hier in de betekenis van: loskopen. Door hongersnood velt de dood vele offers. De dood maakt door hongersnood vele slachtoffers. Hier wordt het beloofd, want wat Elifaz hier spreekt, klinkt profetisch, dat de Heere God de godvrezenden zou loskopen, zodat de dood hen niet kon medenemen en in zijn macht bekomen. Hetzelfde geldt ook van het tweede gedeelte, waar van het geweld des zwaards gesproken wordt. De vrome is het eigendom Gods, die onder bijzondere hoede en bescherming des Heren staat.

2) Zegt gij: Er komen toch veel vrome lieden dikwijls jammerlijk om? Antwoord: Dat geschiedt dan, als zij hunnen loop geëindigd en het doel huns levens, gelijk God dit bepaald heeft, bereikt hebben. Dan worden zij naar Gods bijzonderen raad en gedachte uit het jammerdal gerukt, opdat zij veel kwaad ontkomen en de ellende niet zien..

Vers 20

20. In den honger zal Hij u verlossen 1) van den dood, en in den oorlog van het geweld des zwaards 2), (vgl. Psalms 33:19; Psalms 34:10; Psalms 37:19,Psalms 37:25. Proverbs 10:3).

1) Verlossen staat hier in de betekenis van: loskopen. Door hongersnood velt de dood vele offers. De dood maakt door hongersnood vele slachtoffers. Hier wordt het beloofd, want wat Elifaz hier spreekt, klinkt profetisch, dat de Heere God de godvrezenden zou loskopen, zodat de dood hen niet kon medenemen en in zijn macht bekomen. Hetzelfde geldt ook van het tweede gedeelte, waar van het geweld des zwaards gesproken wordt. De vrome is het eigendom Gods, die onder bijzondere hoede en bescherming des Heren staat.

2) Zegt gij: Er komen toch veel vrome lieden dikwijls jammerlijk om? Antwoord: Dat geschiedt dan, als zij hunnen loop geëindigd en het doel huns levens, gelijk God dit bepaald heeft, bereikt hebben. Dan worden zij naar Gods bijzonderen raad en gedachte uit het jammerdal gerukt, opdat zij veel kwaad ontkomen en de ellende niet zien..

Vers 21

21. Tegen den gesel der tong, de zo smartelijke lastertaal, hoon en spot (Psalms 31:21) zult gij verborgen wezen, zodat hij u niet vinde en uwen naam niet wegrove, en gij zult niet vrezen voor de verwoesting des oorlogs, als zij komt.

Vers 21

21. Tegen den gesel der tong, de zo smartelijke lastertaal, hoon en spot (Psalms 31:21) zult gij verborgen wezen, zodat hij u niet vinde en uwen naam niet wegrove, en gij zult niet vrezen voor de verwoesting des oorlogs, als zij komt.

Vers 22

22. Tegen de verwoesting van uwe landen en dorsvloeren door de vijanden, en tegen den daaruit voortkomenden honger zult gij lachen, en voor het gedierte 1) der aarde zult gij niet vrezen 2), gij zult met alle gevaren onder de bescherming van uwen God spotten (Psalms 91:13).

1) In het Hebreeën Mechajath harets. Van het gedierte, d.i. hiervan het wilde gedierte der aarde. In het Arabisch betekent het stamverwante woord, een slang.

Elifaz spreekt het hier uit, dat ook op het terrein van het natuurlijke leven, wat het nodige voedsel betreft, de gelovige niet zou behoeven bezorgd te zijn. In het volgende vers wordt dit nog nader bevestigd. -

2) Wij hebben dit niet op te nemen alsof God al Zijn volk voor pest, honger, zwaard enz. wilde bevrijden. Menig edel dienaar van Hem is door deze onheilen gevallen, maar de Heere weet hen te onderscheiden, wanneer zwaard en honger het niet doen. Indien Christus' dienaren van deze onheilen niet verlost zijn, zijn zij verlost door Hem..

Vers 22

22. Tegen de verwoesting van uwe landen en dorsvloeren door de vijanden, en tegen den daaruit voortkomenden honger zult gij lachen, en voor het gedierte 1) der aarde zult gij niet vrezen 2), gij zult met alle gevaren onder de bescherming van uwen God spotten (Psalms 91:13).

1) In het Hebreeën Mechajath harets. Van het gedierte, d.i. hiervan het wilde gedierte der aarde. In het Arabisch betekent het stamverwante woord, een slang.

Elifaz spreekt het hier uit, dat ook op het terrein van het natuurlijke leven, wat het nodige voedsel betreft, de gelovige niet zou behoeven bezorgd te zijn. In het volgende vers wordt dit nog nader bevestigd. -

2) Wij hebben dit niet op te nemen alsof God al Zijn volk voor pest, honger, zwaard enz. wilde bevrijden. Menig edel dienaar van Hem is door deze onheilen gevallen, maar de Heere weet hen te onderscheiden, wanneer zwaard en honger het niet doen. Indien Christus' dienaren van deze onheilen niet verlost zijn, zijn zij verlost door Hem..

Vers 23

23. Want met de stenen des velds zal uw verbond zijn, daar Gij met den Schepper aller dingen in vrede zijt, zodat gene onvruchtbaarheid meer op uwe velden rusten zal, en het wild gedierte des velds zal met u bevredigd zijn, zodat het u geen schade aandoet.

Deze woorden bevatten als het ware ene voorzegging van den door de profeten (Isaiah 11:6; Isaiah 65:25, Ezekiel 34:25. Hosea 2:20, Romans 8:20, Openbaring :11 6:11) veelvuldig geprofeteerden terugkeer van Edens toestand in de natuur aan het einde der tijden, als zonde en ongerechtigheid zullen overwonnen zijn, uit welke toch ook de onvruchtbaarheid der aarde (Genesis 3:18) en al het schadelijke in de oorspronkelijke zeer goede schepping als vloek van God gevolgd is.

Anderen verklaren dit vers als zinspelende op Jakob's nachtleger te Bethel. Zo zal de vrome vrede hebben en rustig slapen op den steen des velds, zonder dat het wild gedierte hem aanraakt..

Vers 23

23. Want met de stenen des velds zal uw verbond zijn, daar Gij met den Schepper aller dingen in vrede zijt, zodat gene onvruchtbaarheid meer op uwe velden rusten zal, en het wild gedierte des velds zal met u bevredigd zijn, zodat het u geen schade aandoet.

Deze woorden bevatten als het ware ene voorzegging van den door de profeten (Isaiah 11:6; Isaiah 65:25, Ezekiel 34:25. Hosea 2:20, Romans 8:20, Openbaring :11 6:11) veelvuldig geprofeteerden terugkeer van Edens toestand in de natuur aan het einde der tijden, als zonde en ongerechtigheid zullen overwonnen zijn, uit welke toch ook de onvruchtbaarheid der aarde (Genesis 3:18) en al het schadelijke in de oorspronkelijke zeer goede schepping als vloek van God gevolgd is.

Anderen verklaren dit vers als zinspelende op Jakob's nachtleger te Bethel. Zo zal de vrome vrede hebben en rustig slapen op den steen des velds, zonder dat het wild gedierte hem aanraakt..

Vers 24

24. En gij zult bevinden, dat uwe tent in vrede is, daar in uw hart steeds de vrede Gods woont; en gij zult uwe woning verzorgen 1), uwe have en uw goed beschouwen, en zult niet feilen, geen gebrek vinden, omdat Gods rijkste zegen op u rust.

1) Verzorgen Beter: beschouwen, onderzoeken monsteren. De Spreukenker wil zeggen, dat hij zijn weg, zijn huisgezin en al wat er toe behoort onderzoekende, geen feil, geen gebrek, niet iets dat ontbreekt, zou vinden. In al zijn nooddruft zou zijn voorzien. Voorspoed wordt hier toegezegd en verzekerd, voorzover dit met hun waar geluk in overeenstemming zou zijn.

Vers 24

24. En gij zult bevinden, dat uwe tent in vrede is, daar in uw hart steeds de vrede Gods woont; en gij zult uwe woning verzorgen 1), uwe have en uw goed beschouwen, en zult niet feilen, geen gebrek vinden, omdat Gods rijkste zegen op u rust.

1) Verzorgen Beter: beschouwen, onderzoeken monsteren. De Spreukenker wil zeggen, dat hij zijn weg, zijn huisgezin en al wat er toe behoort onderzoekende, geen feil, geen gebrek, niet iets dat ontbreekt, zou vinden. In al zijn nooddruft zou zijn voorzien. Voorspoed wordt hier toegezegd en verzekerd, voorzover dit met hun waar geluk in overeenstemming zou zijn.

Vers 25

25. Ook zult gij bevinden, dat uw zaad, hetwelk de Heere u op nieuw schenkt, menigvuldig wezen zal, en uwe spruiten als het kruid der aarde 1), zodat de zegen, bij de schepping uitgesproken (Genesis 1:28), rijkelijk aan u vervuld wordt.

1) God heeft zegeningen in voorraad genoeg voor het zaad der gelovigen, als het maar zijn eigen licht niet betimmert en dit door eigen dwaasheid verbeurt. Troostelijk en aangenaam is het in den hoogsten graad voor ouders, hun kinderen, voornamelijk naar de ziel, met hemelse zegeningen begenadigd te zien. Deze, als zij waarlijk goed zijn, zijn ook inderdaad groot, hoe gering en onaanzienlijk zij ook naar de wereld mogen zijn..

Vers 25

25. Ook zult gij bevinden, dat uw zaad, hetwelk de Heere u op nieuw schenkt, menigvuldig wezen zal, en uwe spruiten als het kruid der aarde 1), zodat de zegen, bij de schepping uitgesproken (Genesis 1:28), rijkelijk aan u vervuld wordt.

1) God heeft zegeningen in voorraad genoeg voor het zaad der gelovigen, als het maar zijn eigen licht niet betimmert en dit door eigen dwaasheid verbeurt. Troostelijk en aangenaam is het in den hoogsten graad voor ouders, hun kinderen, voornamelijk naar de ziel, met hemelse zegeningen begenadigd te zien. Deze, als zij waarlijk goed zijn, zijn ook inderdaad groot, hoe gering en onaanzienlijk zij ook naar de wereld mogen zijn..

Vers 26

26. Gij zult in ouderdom, na volkomen volbracht werk en in volle rijpheid ten grave komen, gelijk de korenhoop te zijner tijd tot de schuur opgevoerd wordt.

Een vroegtijdige dood is een bijzondere vloek der zonde (vgl. Psalms 102:25. Proverbs 10:27); een hoge, rustige ouderdom ene bijzondere genade en zegen des Heren (Exodus 20:12). Deze gehele, liefelijke voorstelling van de bescherming en van den zegen Gods (Job 5:19-Job 5:26) lijdt aan de dwaling, die bij Elifaz in het algemeen kleeft aan zijn begrip van de verhouding tussen zonde en straf, gerechtigheid en welvaart; ook hier stelt hij, daar hem ene diepere erkentenis van zonde en bovendien de rechte geestelijke ervaring ontbreekt, op den voorgrond, dat het bij enen rechtvaardige, bij iemand, die met God verzoend is, niet anders zou kunnen zijn. Als er in het geheel gene zonde meer op aarde zal zijn, dan zal het ook zo zijn, maar tot dien tijd moeten alle kinderen Gods door grote angsten heen gered worden. (Romans 8:28)..

Onze tijden zijn in Gods hand; dit is goed, want Hij zal zorgen, dat de Zijnen op den meest geschikten tijd sterven. Hoewel hun dood ons ontijdig moge toeschijnen, het zal niet ontijdig bevonden worden. Wij mogen niet verwachten grote gezondheid, lang leven, ene bloeiende familie, of ontheffing van moeilijkheden; maar wij zijn verzekerd, dat voor den gelovige alles ten beste zal beschikt worden..

Vers 26

26. Gij zult in ouderdom, na volkomen volbracht werk en in volle rijpheid ten grave komen, gelijk de korenhoop te zijner tijd tot de schuur opgevoerd wordt.

Een vroegtijdige dood is een bijzondere vloek der zonde (vgl. Psalms 102:25. Proverbs 10:27); een hoge, rustige ouderdom ene bijzondere genade en zegen des Heren (Exodus 20:12). Deze gehele, liefelijke voorstelling van de bescherming en van den zegen Gods (Job 5:19-Job 5:26) lijdt aan de dwaling, die bij Elifaz in het algemeen kleeft aan zijn begrip van de verhouding tussen zonde en straf, gerechtigheid en welvaart; ook hier stelt hij, daar hem ene diepere erkentenis van zonde en bovendien de rechte geestelijke ervaring ontbreekt, op den voorgrond, dat het bij enen rechtvaardige, bij iemand, die met God verzoend is, niet anders zou kunnen zijn. Als er in het geheel gene zonde meer op aarde zal zijn, dan zal het ook zo zijn, maar tot dien tijd moeten alle kinderen Gods door grote angsten heen gered worden. (Romans 8:28)..

Onze tijden zijn in Gods hand; dit is goed, want Hij zal zorgen, dat de Zijnen op den meest geschikten tijd sterven. Hoewel hun dood ons ontijdig moge toeschijnen, het zal niet ontijdig bevonden worden. Wij mogen niet verwachten grote gezondheid, lang leven, ene bloeiende familie, of ontheffing van moeilijkheden; maar wij zijn verzekerd, dat voor den gelovige alles ten beste zal beschikt worden..

Vers 27

27. Zie dit, wij, de drie vrienden, hebben het doorzocht, het is uit onze ervaring gesproken, het is alzo, gelijk ik u Job 4:1, 5 gezegd heb, dat overal, waar ene grote straf is, ook grote zonde verborgen moet zijn, en de straf alleen door berouwvol belijden kan weggenomen worden; hoor het, en bemerk gij het voor u, beproef uzelven, of dit niet bij u het geval is.

Hier spreekt zich ten laatste de duistere wijsheid van Elifaz nog eens in het kort uit.

Merken wij op, wat reeds in Job's geschiedenis gezien is, dat ene rechte gezondheid des harten te midden van beproeving het hoogste is, dat het geloof bereikt. Er is weinig of gene geloofsoefening als alle dingen wel gaan. Wanneer de Heere in Zijne Voorzienigheid noch door ons te laten lijden onze verlangens kruisigt, noch onze wensen dwarsboomt, dan is het zacht zeilen den stroom des levens af. Maar als God een storm doet opstaan, den vijand toelaat, om golf op golf tot ons te zenden, en Hij onze gebeden schijnt gehoor te ontzeggen, dan nog aan God vast te houden en op Hem te vertrouwen, wanneer wij Hem niet kunnen vinden, dat is de lijdzaamheid der heiligen. Gezegende Redder, hoe zoet is het in zulke ogenblikken te zien op U, den Bewerker en Voleinder des geloofs. Als wij op U zien, welk ene kracht schenkt dat; wanneer wij U uit het oog verliezen, welke arme schepsels zijn de beste Uwer dienaren! Heren geef ons te geloven; kom ons ongeloof te hulpe!.

Aan het einde van de eerste redevoering van Elifaz merken we op, dat hij wel een oog heeft voor Job's toestand, v r en in zijn ziekte, maar niet voor het feit, dat hij de eerste beproevingen als een held des geloofs heeft doorstaan.

Vervolgens, dat hij Job als het ware op n lijn stelt met de goddelozen, die God kastijdt voor hun zonden en straft voor hun ongerechtigheden, en dat hem daarom de rechte blik mist op hetgeen Job heeft gezegd, wat volstrekt niet op n lijn mag gesteld worden met het morren en klagen van den ongelovige. Ook in zijn klagen is er ene diepe kloof tussen den vromen Job en de goddelozen en ongelovigen.

Vers 27

27. Zie dit, wij, de drie vrienden, hebben het doorzocht, het is uit onze ervaring gesproken, het is alzo, gelijk ik u Job 4:1, 5 gezegd heb, dat overal, waar ene grote straf is, ook grote zonde verborgen moet zijn, en de straf alleen door berouwvol belijden kan weggenomen worden; hoor het, en bemerk gij het voor u, beproef uzelven, of dit niet bij u het geval is.

Hier spreekt zich ten laatste de duistere wijsheid van Elifaz nog eens in het kort uit.

Merken wij op, wat reeds in Job's geschiedenis gezien is, dat ene rechte gezondheid des harten te midden van beproeving het hoogste is, dat het geloof bereikt. Er is weinig of gene geloofsoefening als alle dingen wel gaan. Wanneer de Heere in Zijne Voorzienigheid noch door ons te laten lijden onze verlangens kruisigt, noch onze wensen dwarsboomt, dan is het zacht zeilen den stroom des levens af. Maar als God een storm doet opstaan, den vijand toelaat, om golf op golf tot ons te zenden, en Hij onze gebeden schijnt gehoor te ontzeggen, dan nog aan God vast te houden en op Hem te vertrouwen, wanneer wij Hem niet kunnen vinden, dat is de lijdzaamheid der heiligen. Gezegende Redder, hoe zoet is het in zulke ogenblikken te zien op U, den Bewerker en Voleinder des geloofs. Als wij op U zien, welk ene kracht schenkt dat; wanneer wij U uit het oog verliezen, welke arme schepsels zijn de beste Uwer dienaren! Heren geef ons te geloven; kom ons ongeloof te hulpe!.

Aan het einde van de eerste redevoering van Elifaz merken we op, dat hij wel een oog heeft voor Job's toestand, v r en in zijn ziekte, maar niet voor het feit, dat hij de eerste beproevingen als een held des geloofs heeft doorstaan.

Vervolgens, dat hij Job als het ware op n lijn stelt met de goddelozen, die God kastijdt voor hun zonden en straft voor hun ongerechtigheden, en dat hem daarom de rechte blik mist op hetgeen Job heeft gezegd, wat volstrekt niet op n lijn mag gesteld worden met het morren en klagen van den ongelovige. Ook in zijn klagen is er ene diepe kloof tussen den vromen Job en de goddelozen en ongelovigen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 5". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-5.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile