Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Job 4

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 4

Job 4:1.

ELIFAZ BEGINT JOB TE BESTRAFFEN.

Bewogen door Job's wanhopige klacht, begint Elifaz, de oudste van de vrienden, die gekomen zijn om te troosten, maar er geheel onbekwaam toe zijn, te spreken. Hij stelt zijne verkeerde beschouwing van de oorzaken van zwaar lijden voor, er wijst er Job eerst nog zacht op, dat bij hem wel hetzelfde geval zou zijn, als hij steeds gezien had. Alleen degenen, begeert hij, die uit moedwil gezondigd hadden, werden zo hard gestraft. Zonder zijne mening openlijk uit te spreken, stelt hij "met den vast verzekerden pathos des ouderdoms en de houding van een profeet," trots, stijf en koud-verstandig, zonder n warm woord van waren troost en van warm medelijden, ene reeks van stellingen uit zijne ervaring en van zedenlessen voor, waarvan hij de toepassing aan Job zelven overlaat. Hij herinnert hem aan de algemene zondigheid der mensen en de vergankelijkheid van zijn leven als gevolg daarvan, om Job uit te lokken, dat hij de begane en bedekte zonde belijde. Alleen verwaten dwazen kwamen in het ongeluk om, wie echter den Heere zijne zonde beleed, verhoogt Hij weer te Zijner tijd.

I. Job 4:1-Job 4:11. Nadat Elifaz Job er op gewezen heeft, hoe zijn zo even geopenbaard ongeduld en zijne wanhoop in strijd was met den troost, dien hij vroeger zo dikwijls den lijdenden had toegesproken, laat hij de verdenking doorschemeren, alsof zijne vroeger betoonde godzaligheid een gevoeligen stoot zou verkregen hebben, omdat steeds alleen de grote zondaars, door Gods toorn getroffen, vernietigd werden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 4

Job 4:1.

ELIFAZ BEGINT JOB TE BESTRAFFEN.

Bewogen door Job's wanhopige klacht, begint Elifaz, de oudste van de vrienden, die gekomen zijn om te troosten, maar er geheel onbekwaam toe zijn, te spreken. Hij stelt zijne verkeerde beschouwing van de oorzaken van zwaar lijden voor, er wijst er Job eerst nog zacht op, dat bij hem wel hetzelfde geval zou zijn, als hij steeds gezien had. Alleen degenen, begeert hij, die uit moedwil gezondigd hadden, werden zo hard gestraft. Zonder zijne mening openlijk uit te spreken, stelt hij "met den vast verzekerden pathos des ouderdoms en de houding van een profeet," trots, stijf en koud-verstandig, zonder n warm woord van waren troost en van warm medelijden, ene reeks van stellingen uit zijne ervaring en van zedenlessen voor, waarvan hij de toepassing aan Job zelven overlaat. Hij herinnert hem aan de algemene zondigheid der mensen en de vergankelijkheid van zijn leven als gevolg daarvan, om Job uit te lokken, dat hij de begane en bedekte zonde belijde. Alleen verwaten dwazen kwamen in het ongeluk om, wie echter den Heere zijne zonde beleed, verhoogt Hij weer te Zijner tijd.

I. Job 4:1-Job 4:11. Nadat Elifaz Job er op gewezen heeft, hoe zijn zo even geopenbaard ongeduld en zijne wanhoop in strijd was met den troost, dien hij vroeger zo dikwijls den lijdenden had toegesproken, laat hij de verdenking doorschemeren, alsof zijne vroeger betoonde godzaligheid een gevoeligen stoot zou verkregen hebben, omdat steeds alleen de grote zondaars, door Gods toorn getroffen, vernietigd werden.

Vers 1

1. Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet (Job 2:11 ), op deze klachten van Job (Job 3:1), en zei, met veel gevoel van zijne wijsheid, maar met weinig ervaring van kruis en droefheid:

Vers 1

1. Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet (Job 2:11 ), op deze klachten van Job (Job 3:1), en zei, met veel gevoel van zijne wijsheid, maar met weinig ervaring van kruis en droefheid:

Vers 2

2. Zo wij een woord opnemen tegen u, zult gij verdrietig zijn?Misschien maakt het u nog ongeduldiger als wij spreken, nochtans wie zal zich van woorden kunnen onthouden 1)? Wie kan tegenover uwe onrechtvaardige klachten zwijgen, wanneer men een beter inzien in het lijden heeft?

1) Wel begint Elifaz zeer voorzichtig, maar in die voorzichtige inleiding is zijn eigengerechtig standpunt duidelijk te onderkennen. Hij plaatst zich op een hoogte tegenover Job, die den lijder nog smarten tot zijn smarte moet bereiden. De trooster rijt de wonden zijner ziele nog meer open. in plaats zo te bedekken met den helenden balsem, die dan wordt uitgereikt, wanneer men toont den diep droeven toestand enigszins te peilen en te verstaan.

Elifaz verstaat het niet, dat ook den godvrezende rampen overkomen, om hem te heiligen. Hij kent slechts beproevingen tot straf en niet uit liefde.

Vers 2

2. Zo wij een woord opnemen tegen u, zult gij verdrietig zijn?Misschien maakt het u nog ongeduldiger als wij spreken, nochtans wie zal zich van woorden kunnen onthouden 1)? Wie kan tegenover uwe onrechtvaardige klachten zwijgen, wanneer men een beter inzien in het lijden heeft?

1) Wel begint Elifaz zeer voorzichtig, maar in die voorzichtige inleiding is zijn eigengerechtig standpunt duidelijk te onderkennen. Hij plaatst zich op een hoogte tegenover Job, die den lijder nog smarten tot zijn smarte moet bereiden. De trooster rijt de wonden zijner ziele nog meer open. in plaats zo te bedekken met den helenden balsem, die dan wordt uitgereikt, wanneer men toont den diep droeven toestand enigszins te peilen en te verstaan.

Elifaz verstaat het niet, dat ook den godvrezende rampen overkomen, om hem te heiligen. Hij kent slechts beproevingen tot straf en niet uit liefde.

Vers 3

3. Zie gij hebt vroeger, toen gij nog als een rijk en geëerd patriarch vele onderdanen hadt, wier zielen op uwe ziel gebonden waren, velen onderwezen over een door hen gepleegd onrecht, of over den rechten weg tot vrede met God, en gij hebt slappe, vele moedeloos neerhangende handen gesterkt (Isaiah 35:3). 4. Uwe troostrijke woorden hebben den struikelendein de verzoeking opgericht, en de voor Gods toorn over de zonde krommende, bevende knieën hebt gij vastgesteld, hebt gij door uwe troostredenen opgericht.

Zo roepen ook de Joden den Heere aan het kruis toe: "Anderen heeft Hij verlost, Zichzelven kan Hij niet verlossen" (Mark 15:31). De onbekwaamheid van den trooster, om Jobs grote smart te begrijpen, openbaart zich ook daarin, dat hij het lijden verkleint en Jobs vroegere verliezen, bijzonder van zijne kinderen, geheel uit het oog verliest. Wie vertroosten wil, moet in de ziel van een ander ingaan, dezelfde smart kunnen gevoelen en met anderen wenen..

Vers 3

3. Zie gij hebt vroeger, toen gij nog als een rijk en geëerd patriarch vele onderdanen hadt, wier zielen op uwe ziel gebonden waren, velen onderwezen over een door hen gepleegd onrecht, of over den rechten weg tot vrede met God, en gij hebt slappe, vele moedeloos neerhangende handen gesterkt (Isaiah 35:3). 4. Uwe troostrijke woorden hebben den struikelendein de verzoeking opgericht, en de voor Gods toorn over de zonde krommende, bevende knieën hebt gij vastgesteld, hebt gij door uwe troostredenen opgericht.

Zo roepen ook de Joden den Heere aan het kruis toe: "Anderen heeft Hij verlost, Zichzelven kan Hij niet verlossen" (Mark 15:31). De onbekwaamheid van den trooster, om Jobs grote smart te begrijpen, openbaart zich ook daarin, dat hij het lijden verkleint en Jobs vroegere verliezen, bijzonder van zijne kinderen, geheel uit het oog verliest. Wie vertroosten wil, moet in de ziel van een ander ingaan, dezelfde smart kunnen gevoelen en met anderen wenen..

Vers 5

5. Maar nu komt het lijden aan u, en gij zijt verdrietig1), gij wilt het niet verdragen; het raakt tot u, het heeft u slechts even aangeroerd, en gij wordt beroerd 2), gij komt buiten uzelven.

1) Zo doen nog heden die verstandigen, die gene ervaring hebben en onverbroken zijn van hart; zij hebben zulke tedere oren, dat zij zich aanstonds aan het zuchten en weeklagen, aan het ongeduld der bedroefden, die in de verzoeking zijn, ergeren.

Het is ene bijzonder zware verzoeking in grote droefheid door de naaste vrienden niet verstaan te worden, maar eenzaam en alleen te staan.

Het is gemakkelijker te troosten dan zelf getroost te zijn, en wij allen bevinden, dat onze eigene redeneringen tot anderen onvoldoende zijn om onze eigene zielen in het uur van droefheid tot rust te brengen. Wij hebben nodig te waken en te bidden, dat wij niet door ons eigen gedrag de uitwerking van onze onderwijzingen te niet doen, en ons zelven en de waarheid Gods blootstellen aan verwijt en verachting..

Leren wij van deze slechte vertroosters voorzichtig te zijn, dat wij niet in een ijver voor God en Zijne eer, de droefheid vermeerderen, maar dat wij het gemoed van den lijder aftrekken van het peinzen over de smart, en leiden, dat hij den God der genade in zijn lijden zie- dat hij de roede horen en wie ze besteld heeft (Micah 6:9). En hoe kan dit met zoveel zegen geschieden, als door te zien op Christus Jezus, in wiens ongeëvenaarde smarten ieder kind van God het spoedigst leert zijne eigene te vergeten..

2) Gij wordt beroerd. Dit moet worden opgevat in den zin van: Gij raakt buiten uwe zinnen. Job's klachten merkt hij aan als die van een waanzinnige, die geen verstand meer heeft, die niet weet wat hij zegt, die gans en al vernietigd is onder de slaande hand Gods.

Vers 5

5. Maar nu komt het lijden aan u, en gij zijt verdrietig1), gij wilt het niet verdragen; het raakt tot u, het heeft u slechts even aangeroerd, en gij wordt beroerd 2), gij komt buiten uzelven.

1) Zo doen nog heden die verstandigen, die gene ervaring hebben en onverbroken zijn van hart; zij hebben zulke tedere oren, dat zij zich aanstonds aan het zuchten en weeklagen, aan het ongeduld der bedroefden, die in de verzoeking zijn, ergeren.

Het is ene bijzonder zware verzoeking in grote droefheid door de naaste vrienden niet verstaan te worden, maar eenzaam en alleen te staan.

Het is gemakkelijker te troosten dan zelf getroost te zijn, en wij allen bevinden, dat onze eigene redeneringen tot anderen onvoldoende zijn om onze eigene zielen in het uur van droefheid tot rust te brengen. Wij hebben nodig te waken en te bidden, dat wij niet door ons eigen gedrag de uitwerking van onze onderwijzingen te niet doen, en ons zelven en de waarheid Gods blootstellen aan verwijt en verachting..

Leren wij van deze slechte vertroosters voorzichtig te zijn, dat wij niet in een ijver voor God en Zijne eer, de droefheid vermeerderen, maar dat wij het gemoed van den lijder aftrekken van het peinzen over de smart, en leiden, dat hij den God der genade in zijn lijden zie- dat hij de roede horen en wie ze besteld heeft (Micah 6:9). En hoe kan dit met zoveel zegen geschieden, als door te zien op Christus Jezus, in wiens ongeëvenaarde smarten ieder kind van God het spoedigst leert zijne eigene te vergeten..

2) Gij wordt beroerd. Dit moet worden opgevat in den zin van: Gij raakt buiten uwe zinnen. Job's klachten merkt hij aan als die van een waanzinnige, die geen verstand meer heeft, die niet weet wat hij zegt, die gans en al vernietigd is onder de slaande hand Gods.

Vers 6

6. Was of is niet uwe vreze Gods, uwe vroomheid, uwe hoop? en de oprechtigheid uwer wegen uwe verwachting? Hebt gij het zelf niet beleden, dat de vreze Gods in uw binnenste woont en oprechtheid er altijd heeft bestaan? Van waar dan deze ellende over u?

Vers 6

6. Was of is niet uwe vreze Gods, uwe vroomheid, uwe hoop? en de oprechtigheid uwer wegen uwe verwachting? Hebt gij het zelf niet beleden, dat de vreze Gods in uw binnenste woont en oprechtheid er altijd heeft bestaan? Van waar dan deze ellende over u?

Vers 7

7. Gedenk toch, roep uwe ervaring ter lering in, wie is de onschuldige, waar is de man, die zich voor moedwillige zonden gewacht heeft, die vergaan zij door zo grote Goddelijke gerichten, als u nu getroffen hebben; en waar zijn de oprechten, die den weg Gods, zonder in zware zonden te vervallen, bewandelen, verdelgd 1), ooit door zulke zware rampen gedrukt? 1) Den vromen en rechtvaardigen moet het wel gaan, maar gij zijt tot over het hoofd in ellende. Daaruit volgt, dat gij een goddeloze zijt.

Wij zien, dat de vrienden van Job uitgaan van de waarheid die in de gehele oudheid sedert den val vaststaat, dat alle smarten op aarde Goddelijke straffen voor de zonden zijn. Maar zij delen daarbij in de dwaling, die evenzeer in de hoge oudheid zeer verbreid was, en aan welke Job nog gedeeltelijk kleeft, dat in ieder bijzonder geval, wanneer zwaar lijden, bijzonder de melaatsheid, of ene dergelijke ziekte ontstond, die de verwoestende macht der zonde duidelijk openbaarde, aan deze noodzakelijk kwade misslagen en zonden, wier onmiddellijke goddelijke straffen de rampen waren, moesten ten grondslag liggen. Dat het lijden van dezen tijd ook beproeving tot versterking van het leven in God of verzoeking tot reiniging van verborgene zonden des harten kon zijn, was hun verborgen..

Deze dwaling berust op een gebrekkig inzicht in de zwaarte en de grootte der zonde, is ene eenzijdige d.i. ene menselijke toepassing van het recht der wedervergelding, en rekent er niet mede, dat vele rechtvaardigen lichamelijk zijn omgekomen, terwijl de goddelozen dikwijls in voorspoed bleven leven. Elifaz vergeet, dat Abel omkwam en Kaïn bleef leven, dat ook Lot deelt in de beroving van have en goed, evengoed als de goddeloze inwoners van Sodom.

In de volgende verzen tracht hij zijn gevoelen, zijn grondbeginsel te verdedigen en te bevestigen.

Vers 7

7. Gedenk toch, roep uwe ervaring ter lering in, wie is de onschuldige, waar is de man, die zich voor moedwillige zonden gewacht heeft, die vergaan zij door zo grote Goddelijke gerichten, als u nu getroffen hebben; en waar zijn de oprechten, die den weg Gods, zonder in zware zonden te vervallen, bewandelen, verdelgd 1), ooit door zulke zware rampen gedrukt? 1) Den vromen en rechtvaardigen moet het wel gaan, maar gij zijt tot over het hoofd in ellende. Daaruit volgt, dat gij een goddeloze zijt.

Wij zien, dat de vrienden van Job uitgaan van de waarheid die in de gehele oudheid sedert den val vaststaat, dat alle smarten op aarde Goddelijke straffen voor de zonden zijn. Maar zij delen daarbij in de dwaling, die evenzeer in de hoge oudheid zeer verbreid was, en aan welke Job nog gedeeltelijk kleeft, dat in ieder bijzonder geval, wanneer zwaar lijden, bijzonder de melaatsheid, of ene dergelijke ziekte ontstond, die de verwoestende macht der zonde duidelijk openbaarde, aan deze noodzakelijk kwade misslagen en zonden, wier onmiddellijke goddelijke straffen de rampen waren, moesten ten grondslag liggen. Dat het lijden van dezen tijd ook beproeving tot versterking van het leven in God of verzoeking tot reiniging van verborgene zonden des harten kon zijn, was hun verborgen..

Deze dwaling berust op een gebrekkig inzicht in de zwaarte en de grootte der zonde, is ene eenzijdige d.i. ene menselijke toepassing van het recht der wedervergelding, en rekent er niet mede, dat vele rechtvaardigen lichamelijk zijn omgekomen, terwijl de goddelozen dikwijls in voorspoed bleven leven. Elifaz vergeet, dat Abel omkwam en Kaïn bleef leven, dat ook Lot deelt in de beroving van have en goed, evengoed als de goddeloze inwoners van Sodom.

In de volgende verzen tracht hij zijn gevoelen, zijn grondbeginsel te verdedigen en te bevestigen.

Vers 8

8. Maar gelijk als ik dikwijls in mijn leven gezien heb a), die ondeugd ploegen en moeite, kwelling zaaien, maaien ze 1), ondervinden reeds op aarde de toekomende straf.

a) Job 15:35. Psalms 7:15. Proverbs 22:8. Isaiah 59:4. Hosea 10:13. Galatians 6:7,Galatians 6:8.

1) Het beeld van ploegen, zaaien, oogsten moet aantonen, hoe zeker op de zonde de straf volgt.

Vers 8

8. Maar gelijk als ik dikwijls in mijn leven gezien heb a), die ondeugd ploegen en moeite, kwelling zaaien, maaien ze 1), ondervinden reeds op aarde de toekomende straf.

a) Job 15:35. Psalms 7:15. Proverbs 22:8. Isaiah 59:4. Hosea 10:13. Galatians 6:7,Galatians 6:8.

1) Het beeld van ploegen, zaaien, oogsten moet aantonen, hoe zeker op de zonde de straf volgt.

Vers 9

9. Van den adem Gods, die dood en verderf over den zondaar bracht, vergaan zij, en van het geblaas van Zijnen neus worden zij verdaan. God heeft daartoe gene grote inspanning nodig, alleen Zijn besluit is genoeg, om alle vijandige macht te vernietigen.

a) Isaiah 11:4.

Gelooft gij niet, dat deze vergiftige moordsteken den lieven vromen Job meer gekrenkt en gekweld hebben, dan de ziekte zelf? Wanneer David gekomen was, Paulus of Luther, die hadden anders met hem gesproken. Dit had hij kunnen bewaren voor de goddeloze en roekeloze kinderen der wereld, die zich veilig achten.

Vers 9

9. Van den adem Gods, die dood en verderf over den zondaar bracht, vergaan zij, en van het geblaas van Zijnen neus worden zij verdaan. God heeft daartoe gene grote inspanning nodig, alleen Zijn besluit is genoeg, om alle vijandige macht te vernietigen.

a) Isaiah 11:4.

Gelooft gij niet, dat deze vergiftige moordsteken den lieven vromen Job meer gekrenkt en gekweld hebben, dan de ziekte zelf? Wanneer David gekomen was, Paulus of Luther, die hadden anders met hem gesproken. Dit had hij kunnen bewaren voor de goddeloze en roekeloze kinderen der wereld, die zich veilig achten.

Vers 10

10. De brulling des leeuws en de stem des fellen leeuws, des Schachals, waarschijnlijk ene soort van leeuw zonder manen, zijn tot zwijgen gebracht, en de tanden der jonge leeuwen worden verbroken 1). 1) Ontleende de spreker in de vorige verzen zijn beeld aan het plantenrijk, hier en in het volgende vers doet hij dit aan het dierenrijk, om daardoor te kennen te geven, dat God zowel den minderen sterveling als den zeer machtige vernietigt, die tegen Hem zich verheft.

Vers 10

10. De brulling des leeuws en de stem des fellen leeuws, des Schachals, waarschijnlijk ene soort van leeuw zonder manen, zijn tot zwijgen gebracht, en de tanden der jonge leeuwen worden verbroken 1). 1) Ontleende de spreker in de vorige verzen zijn beeld aan het plantenrijk, hier en in het volgende vers doet hij dit aan het dierenrijk, om daardoor te kennen te geven, dat God zowel den minderen sterveling als den zeer machtige vernietigt, die tegen Hem zich verheft.

Vers 11

11. De oude leeuw vergaat of dwaalt om van honger, omdat er geen door is, en de jongen eens oudachtigen leeuws 1), het gehele roofzuchtige gebroedsel, worden verstrooid 1).

1) Beter: der leeuwin. Menigmaal komt het voor, dat onze Staten-vertalers het woord in den grondtekst door, oude- of oudachtige leeuwen hebben overgezet, waar de vertaling van leeuwin geëist wordt.

2) De verschillende soorten van leeuwen, die in de oudheid in Azië veel talrijker en veel uitgebreider waren dan tegenwoordig, zijn hier het beeld der goddelozen; hun begeerte naar geld en goed, leven en bloed van den naaste, hun bandeloosheid en trotsheid op hun natuurlijke kracht vinden in leeuwen hun beeld (evenzo hun heer, de duivel, zie 1 Peter 5:8). Maar zo zeker als de leeuw met zijn gebroed omkomt, zo zeker komt ook over den goddeloze met al de zijnen de straf reeds hier op aarde; deze is de zin der beide verzen..

12.

II. Job 4:12-Job 4:21. Met de woorden ener Goddelijke openbaring, die hem in de stilte van den nacht ten deel geworden zijn, houdt Elifaz Job voor, dat geen schepsel, zelfs geen engel, voor den Heere bestaan kan; maar de mens, die van stof is voortgekomen en weer tot stof keert, komt om zijne zonde om, omdat gene wijsheid bij hem is. Ook in Job, zo is zijn besluit, heeft de wijsheid opgehouden, daarom vergaat hij eveneens.

Vers 11

11. De oude leeuw vergaat of dwaalt om van honger, omdat er geen door is, en de jongen eens oudachtigen leeuws 1), het gehele roofzuchtige gebroedsel, worden verstrooid 1).

1) Beter: der leeuwin. Menigmaal komt het voor, dat onze Staten-vertalers het woord in den grondtekst door, oude- of oudachtige leeuwen hebben overgezet, waar de vertaling van leeuwin geëist wordt.

2) De verschillende soorten van leeuwen, die in de oudheid in Azië veel talrijker en veel uitgebreider waren dan tegenwoordig, zijn hier het beeld der goddelozen; hun begeerte naar geld en goed, leven en bloed van den naaste, hun bandeloosheid en trotsheid op hun natuurlijke kracht vinden in leeuwen hun beeld (evenzo hun heer, de duivel, zie 1 Peter 5:8). Maar zo zeker als de leeuw met zijn gebroed omkomt, zo zeker komt ook over den goddeloze met al de zijnen de straf reeds hier op aarde; deze is de zin der beide verzen..

12.

II. Job 4:12-Job 4:21. Met de woorden ener Goddelijke openbaring, die hem in de stilte van den nacht ten deel geworden zijn, houdt Elifaz Job voor, dat geen schepsel, zelfs geen engel, voor den Heere bestaan kan; maar de mens, die van stof is voortgekomen en weer tot stof keert, komt om zijne zonde om, omdat gene wijsheid bij hem is. Ook in Job, zo is zijn besluit, heeft de wijsheid opgehouden, daarom vergaat hij eveneens.

Vers 12

12. Voorts is tot mij over het ongeluk op de aarde, een woord, ene openbaring (Job 4:17-Job 4:21), heimelijk gebracht, mij toegefluisterd, en mijn oor heeft een weinigje, heeft een gefluister daarvan gevat, daarvan opgevangen.

Vers 12

12. Voorts is tot mij over het ongeluk op de aarde, een woord, ene openbaring (Job 4:17-Job 4:21), heimelijk gebracht, mij toegefluisterd, en mijn oor heeft een weinigje, heeft een gefluister daarvan gevat, daarvan opgevangen.

Vers 13

13. Onder de gedachten van de gezichten des nachts, in de verwarde denkbeelden, ontstaan uit nachtgezichten, als diepe slaap valt op de mensen, toen ik in een diepen, van God verwekten, slaap neerlag.

Vers 13

13. Onder de gedachten van de gezichten des nachts, in de verwarde denkbeelden, ontstaan uit nachtgezichten, als diepe slaap valt op de mensen, toen ik in een diepen, van God verwekten, slaap neerlag.

Vers 14

14. Toen kwam mij schrik en beving over, en verschrikte de veelheid mijner beenderen, deed al mijn gebeente rillen, gelijk het is bij den zondigen mens, wanneer hij een gezicht van het Goddelijke Wezen heeft 1) (Daniel 7:15):

1) Wat men te denken heeft van deze in den patriarchalen tijd meermalen voorkomende wijze van Godsopenbaring (Theophanie) door dromen, in onderscheiding van hoger staande eigenlijke gezichten (visiones) gelijk Mozes, Jesaja enz. die ontvingen, zie 1 Kings 22:22 1 Kings 22:22 1 Kings 22:15. Toen ging voorbij mijn aangezicht een geest 1) van God, in de gedaante van het ruisen ener wind (1 Kings 19:12. Acts 2:2); hij deed het haar mijns vlezes te berge rijzen; een heilige schrik doortrok mij.

1) In het Hebreeën Roeach. Grieks pneuma. Beide woorden betekenen, n wind n geest. Gelijk de Heere verscheen aan Elia na het ruisen van een zachte koelte, en de Geest op den Pinksterdag zich kenbaar maakte in een geweldig gedreven wind, zo ook openbaart de Geest des Heren zich hier aan Elifaz in den wind. Wat hij ontving was werkelijk ene openbaring des Heren, echter niet zulk een duidelijke en heldere als later aan het einde van ons Boek wordt meegedeeld en aan Job ten deel viel.

Vers 14

14. Toen kwam mij schrik en beving over, en verschrikte de veelheid mijner beenderen, deed al mijn gebeente rillen, gelijk het is bij den zondigen mens, wanneer hij een gezicht van het Goddelijke Wezen heeft 1) (Daniel 7:15):

1) Wat men te denken heeft van deze in den patriarchalen tijd meermalen voorkomende wijze van Godsopenbaring (Theophanie) door dromen, in onderscheiding van hoger staande eigenlijke gezichten (visiones) gelijk Mozes, Jesaja enz. die ontvingen, zie 1 Kings 22:22 1 Kings 22:22 1 Kings 22:15. Toen ging voorbij mijn aangezicht een geest 1) van God, in de gedaante van het ruisen ener wind (1 Kings 19:12. Acts 2:2); hij deed het haar mijns vlezes te berge rijzen; een heilige schrik doortrok mij.

1) In het Hebreeën Roeach. Grieks pneuma. Beide woorden betekenen, n wind n geest. Gelijk de Heere verscheen aan Elia na het ruisen van een zachte koelte, en de Geest op den Pinksterdag zich kenbaar maakte in een geweldig gedreven wind, zo ook openbaart de Geest des Heren zich hier aan Elifaz in den wind. Wat hij ontving was werkelijk ene openbaring des Heren, echter niet zulk een duidelijke en heldere als later aan het einde van ons Boek wordt meegedeeld en aan Job ten deel viel.

Vers 16

16. Wat ik eerst gevoelde begon ik te zien. Hij stond, doch ik kende zijne gedaante niet, daar ik die bij gene menselijke of aardse verschijning vergelijken kon; alleen kan ik zeggen: ene beeltenis was over mijne ogen; er was stilte en slechts zacht kwamen geluiden tot mijn oor, die niet uitwendig hoorbaar waren, maar alleen mijnen geest aanroerden, en ik hoorde ene stem 1), zeggende:

1) Nopens het gezicht, hetwelk Elifaz hier ten deel viel, merken we aan, dat het wezenlijk en in geen droom of verbeelding bestond; hij zag een beeld voor zijne ogen, hij zag het klaarlijk heen en weer gaan, en zich voor hem op en neer bewegen, terwijl het ten leste stil hield en hem toesprak..

Vers 16

16. Wat ik eerst gevoelde begon ik te zien. Hij stond, doch ik kende zijne gedaante niet, daar ik die bij gene menselijke of aardse verschijning vergelijken kon; alleen kan ik zeggen: ene beeltenis was over mijne ogen; er was stilte en slechts zacht kwamen geluiden tot mijn oor, die niet uitwendig hoorbaar waren, maar alleen mijnen geest aanroerden, en ik hoorde ene stem 1), zeggende:

1) Nopens het gezicht, hetwelk Elifaz hier ten deel viel, merken we aan, dat het wezenlijk en in geen droom of verbeelding bestond; hij zag een beeld voor zijne ogen, hij zag het klaarlijk heen en weer gaan, en zich voor hem op en neer bewegen, terwijl het ten leste stil hield en hem toesprak..

Vers 17

17. Zou een mens rechtvaardiger zijn dan God? Zou een man reiner zijn dan zijn Maken?

Volgens den grondtekst kan hier zowel ene vergelijking tussen de gerechtigheid en reinheid van enen mens en die van God, gelijk de Vulgata, de Staten-overzetting, Luther, v.d. Palm enz. menen, als ook de algemene zondigheid van alle stervelingen uitgesproken zijn, gelijk de meeste nieuwe uitleggers het hebben opgevat, daar zij vertalen: "Is er een sterfelijk mens, die voor God rechtvaardig zou zijn, of een man, die voor zijnen Maken rein zou zijn? Voor deze opvatting pleit de gehele samenhang van het hoofdstuk, waarin Elifaz Job nog niet verwijten wil, dat hij zich rechtvaardiger dan God acht, maar wel aanwijzen, hoe op de zonde steeds straf volgt; vervolgens ook het overige van de hier door Elifaz medegedeelde openbaring. in welke de algemene zondigheid van alle mensen en het daarmee overeenkomend doodsverderf voorgesteld moet worden. De spreker wil dus zeggen: "Niemand is tegenover God zonder zonde, dus ook gij niet.".

Vers 17

17. Zou een mens rechtvaardiger zijn dan God? Zou een man reiner zijn dan zijn Maken?

Volgens den grondtekst kan hier zowel ene vergelijking tussen de gerechtigheid en reinheid van enen mens en die van God, gelijk de Vulgata, de Staten-overzetting, Luther, v.d. Palm enz. menen, als ook de algemene zondigheid van alle stervelingen uitgesproken zijn, gelijk de meeste nieuwe uitleggers het hebben opgevat, daar zij vertalen: "Is er een sterfelijk mens, die voor God rechtvaardig zou zijn, of een man, die voor zijnen Maken rein zou zijn? Voor deze opvatting pleit de gehele samenhang van het hoofdstuk, waarin Elifaz Job nog niet verwijten wil, dat hij zich rechtvaardiger dan God acht, maar wel aanwijzen, hoe op de zonde steeds straf volgt; vervolgens ook het overige van de hier door Elifaz medegedeelde openbaring. in welke de algemene zondigheid van alle mensen en het daarmee overeenkomend doodsverderf voorgesteld moet worden. De spreker wil dus zeggen: "Niemand is tegenover God zonder zonde, dus ook gij niet.".

Vers 18

18. Zie a), op Zijne hemelse knechten, die gehoorzaam Zijne bevelen volbrengen (Psalms 103:20), zou Hij niet vertrouwen 1), alsof zij zonder enig gebrek tegenover den heiligen, alwetenden God waren; want hoewel zij zonder zonde zijn, zo zijn zij toch slechts schepselen, hoewel Hij in Zijne engelen (Psalms 104:4) klaarheid 2) Hebreeën "dwaling) gesteld heeft, opgemerkt heeft, onvolkomenheid, in vergelijking van Zich zelven.

a) Job 15:15. 2 Peter 2:4. 1) Slechts daardoor, dat zij deel hebben ontvangen aan het Goddelijk wezen, niet daardoor, dat zij zich met God vergelijken, kunnen de hemelse geesten als rechtvaardigen verschijnen..

Bedenk, lezer, hoe rein en heilig de Heere Jezus Christus was, wanneer, hoewel engelen met dwaasheid beladen waren, ene stem van den hemel Hem verklaarde te zijn Gods eniggeboren Zoon, in Wie Hij had en heeft Zijn welbehagen. En herinner u de volmaaktheid en heiligheid van Jezus was die heiligheid, welke Hem betaamde als Verlosser en Middelaar was die volmaaktheid van het werk, dat de Vader Hem te doen gegeven had, en door hetwelk Hij beide in leven en sterven ene volmaakte redding te weeg gebracht heeft. En waar Hij zonde voor ons gemaakt is, hoewel Hij gene zonde kende, zo was dit, om Zijn volk te maken de rijkdom Gods in Hem..

2) In het Hebreeën oebemal'akaw jasim thhalah. Beter: En aan zijne engelen, of, boden, rekent Hij onvolmaaktheid toe. De Engelse Vertaling heeft: En Zijne Engelen beschuldigt Hij van dwaling.

Wil men deze woorden goed verstaan, dan heeft men ze bij wijze van tegenstelling op te vatten. In tegenstelling van den Heere God, die absoluut volmaakt en heilig is in Zich zelven, zijn de Engelen en Zijne dienaren dit niet. Zoals het ook elders luidt, dat zij in Zijne ogen niet vlekkeloos zijn. Er is hier een tegenstelling tussen het absoluut volmaakte Wezen en de relatief volmaakte wezens, de Engelen. En deze tegenstelling dient, om het volgende in te leiden, om de diepe onvolmaaktheden van den mens voor ogen te stellen, het onderscheid tussen de bewoners des hemels en die der lemen hutten.

Vers 18

18. Zie a), op Zijne hemelse knechten, die gehoorzaam Zijne bevelen volbrengen (Psalms 103:20), zou Hij niet vertrouwen 1), alsof zij zonder enig gebrek tegenover den heiligen, alwetenden God waren; want hoewel zij zonder zonde zijn, zo zijn zij toch slechts schepselen, hoewel Hij in Zijne engelen (Psalms 104:4) klaarheid 2) Hebreeën "dwaling) gesteld heeft, opgemerkt heeft, onvolkomenheid, in vergelijking van Zich zelven.

a) Job 15:15. 2 Peter 2:4. 1) Slechts daardoor, dat zij deel hebben ontvangen aan het Goddelijk wezen, niet daardoor, dat zij zich met God vergelijken, kunnen de hemelse geesten als rechtvaardigen verschijnen..

Bedenk, lezer, hoe rein en heilig de Heere Jezus Christus was, wanneer, hoewel engelen met dwaasheid beladen waren, ene stem van den hemel Hem verklaarde te zijn Gods eniggeboren Zoon, in Wie Hij had en heeft Zijn welbehagen. En herinner u de volmaaktheid en heiligheid van Jezus was die heiligheid, welke Hem betaamde als Verlosser en Middelaar was die volmaaktheid van het werk, dat de Vader Hem te doen gegeven had, en door hetwelk Hij beide in leven en sterven ene volmaakte redding te weeg gebracht heeft. En waar Hij zonde voor ons gemaakt is, hoewel Hij gene zonde kende, zo was dit, om Zijn volk te maken de rijkdom Gods in Hem..

2) In het Hebreeën oebemal'akaw jasim thhalah. Beter: En aan zijne engelen, of, boden, rekent Hij onvolmaaktheid toe. De Engelse Vertaling heeft: En Zijne Engelen beschuldigt Hij van dwaling.

Wil men deze woorden goed verstaan, dan heeft men ze bij wijze van tegenstelling op te vatten. In tegenstelling van den Heere God, die absoluut volmaakt en heilig is in Zich zelven, zijn de Engelen en Zijne dienaren dit niet. Zoals het ook elders luidt, dat zij in Zijne ogen niet vlekkeloos zijn. Er is hier een tegenstelling tussen het absoluut volmaakte Wezen en de relatief volmaakte wezens, de Engelen. En deze tegenstelling dient, om het volgende in te leiden, om de diepe onvolmaaktheden van den mens voor ogen te stellen, het onderscheid tussen de bewoners des hemels en die der lemen hutten.

Vers 19

19. Wanneer nu reeds de heilige, zondeloze geesten zover van den heiligen God afstaan, hoeveel te min is er te vertrouwen op degenen, die lemen huizen bewonen, gebrekkige hutten, dat is sterfelijke lichamen (Genesis 2:7; Genesis 3:19. 2 Corinthians 5:1 welker grondslag in het stof is 1), die uit het stof zijn genomen, van het stof leven en tot het stof, waaruit zij genomen zijn? moeten terugkeren? Zij, de lichamen van deze zondige, met den vloek beladene mensen, worden verbrijzeld voor of, gelijk de motten, zo gemakkelijk als de motten vernietigd worden.

1) Des mensen ziel huist in een lemen hut. Zijn lichaam is uit de aarde genomen, uit het stof. Uit het stof is hij voortgekomen en daarom zullen die lemen hutten zo gemakkelijk vernietigd worden, als men een met den vinger verdoet. Zo weinig is er toe nodig, om den mens tot stof te doen wederkeren. De nietigheid en kleinheid van den mens wordt hier geschilderd.

Het is beter te vertalen, als de motten, dan voor de motten, dewijl in het volgende vers weer over het vermorzelen wordt gesproken, niet in het graf, maar boven de aarde.

Vers 19

19. Wanneer nu reeds de heilige, zondeloze geesten zover van den heiligen God afstaan, hoeveel te min is er te vertrouwen op degenen, die lemen huizen bewonen, gebrekkige hutten, dat is sterfelijke lichamen (Genesis 2:7; Genesis 3:19. 2 Corinthians 5:1 welker grondslag in het stof is 1), die uit het stof zijn genomen, van het stof leven en tot het stof, waaruit zij genomen zijn? moeten terugkeren? Zij, de lichamen van deze zondige, met den vloek beladene mensen, worden verbrijzeld voor of, gelijk de motten, zo gemakkelijk als de motten vernietigd worden.

1) Des mensen ziel huist in een lemen hut. Zijn lichaam is uit de aarde genomen, uit het stof. Uit het stof is hij voortgekomen en daarom zullen die lemen hutten zo gemakkelijk vernietigd worden, als men een met den vinger verdoet. Zo weinig is er toe nodig, om den mens tot stof te doen wederkeren. De nietigheid en kleinheid van den mens wordt hier geschilderd.

Het is beter te vertalen, als de motten, dan voor de motten, dewijl in het volgende vers weer over het vermorzelen wordt gesproken, niet in het graf, maar boven de aarde.

Vers 20

20. Van den morgen tot den avond tussen deze in, zo kort is het leven, worden zij vermorzeld 1), dikwijls plotseling neergeveld, zonder dat men er acht op slaat, v rdat men er aan denkt (Psalms 90:7), vergaan zij in eeuwigheid, zijn zij voor altijd weg. 1) Wij hebben hier hetzelfde denkbeeld als in Psalms 103:1. Want van den morgen tot den avond geeft niet aan, een voortdurende werking, maar den duur. Tussen den morgen en den avond, meer tijd is er niet nodig, om de lemen hutbewoners te vermorzelen.

Vers 20

20. Van den morgen tot den avond tussen deze in, zo kort is het leven, worden zij vermorzeld 1), dikwijls plotseling neergeveld, zonder dat men er acht op slaat, v rdat men er aan denkt (Psalms 90:7), vergaan zij in eeuwigheid, zijn zij voor altijd weg. 1) Wij hebben hier hetzelfde denkbeeld als in Psalms 103:1. Want van den morgen tot den avond geeft niet aan, een voortdurende werking, maar den duur. Tussen den morgen en den avond, meer tijd is er niet nodig, om de lemen hutbewoners te vermorzelen.

Vers 21

21. Verrijst 1) niet hun uitnemendheid met hen; gaat niet al wat de mens heerlijk en begeerlijk acht, met hen in den dood? Zij sterven maar niet in wijsheid, zij, die het aardse goed het hun achten, sterven zonder de vreze Gods, die het beginsel der wijsheid is 2).

1) In het Hebreeën Halonissa jithram bm jamoethoe. Beter: Is het niet zo? wordt de zeel in hen los gemaakt, dan sterven zij. Het beeld is ontleend aan de gewoonte in het Oosten, om de tent met een zeel te bevestigen. Wordt de zeel weggenomen, dan valt de tent ineen. Hier is het de bedoeling, dat indien de band tussen ziel en lichaam verbroken wordt, de lemen hut ineen valt, zodat de mens sterft. Er volgt dan en niet in wijsheid, zonder dat hij gewoekerd heeft met hetgeen God hem heeft laten zeggen, als een dwaas, die op de roepstem Gods geen acht heeft geslagen. Er wordt dan ook gezegd, in hen, dewijl de ziel in het lichaam huist en aan het lichaam zijne werkzaamheden mededeelt.

2) Hier is het einde van de openbaring, die aan Elifaz ten deel werd. Hij heeft die met grote plechtigheid en uitvoerigheid voorgedragen, vooreerst, om zijn eigen persoon daardoor op de hoogte te plaatsen, ten anderen om Job des te meer te dringen, die op zich zelven toe te passen. Hoewel die openbaring eeuwige waarheid uitspreekt, bevat zij toch inderdaad niets, wat Job zelf niet kon weten, ook niets, wat hem troost kon geven. Van de ene zijde moest zij Job zeggen: "Wanneer alle mensen voor God onrein zijn, betaamt het hun dan niet in de eerste plaats in deze hun zonden de reden hunner onheilen te zoeken?" ene ook door God erkende wijsheid (vgl. Job 11:2,Job 11:3; Job 14:1), aan de andere zijde echter doelt Elifaz met de laatste woorden: "maar niet in wijsheid" op de bijzondere grove, onboetvaardige zondaars, die plotseling verdwijnen, en dit past in het geheel niet op Job, maar moest hem veeleer diep treffen..

Vers 21

21. Verrijst 1) niet hun uitnemendheid met hen; gaat niet al wat de mens heerlijk en begeerlijk acht, met hen in den dood? Zij sterven maar niet in wijsheid, zij, die het aardse goed het hun achten, sterven zonder de vreze Gods, die het beginsel der wijsheid is 2).

1) In het Hebreeën Halonissa jithram bm jamoethoe. Beter: Is het niet zo? wordt de zeel in hen los gemaakt, dan sterven zij. Het beeld is ontleend aan de gewoonte in het Oosten, om de tent met een zeel te bevestigen. Wordt de zeel weggenomen, dan valt de tent ineen. Hier is het de bedoeling, dat indien de band tussen ziel en lichaam verbroken wordt, de lemen hut ineen valt, zodat de mens sterft. Er volgt dan en niet in wijsheid, zonder dat hij gewoekerd heeft met hetgeen God hem heeft laten zeggen, als een dwaas, die op de roepstem Gods geen acht heeft geslagen. Er wordt dan ook gezegd, in hen, dewijl de ziel in het lichaam huist en aan het lichaam zijne werkzaamheden mededeelt.

2) Hier is het einde van de openbaring, die aan Elifaz ten deel werd. Hij heeft die met grote plechtigheid en uitvoerigheid voorgedragen, vooreerst, om zijn eigen persoon daardoor op de hoogte te plaatsen, ten anderen om Job des te meer te dringen, die op zich zelven toe te passen. Hoewel die openbaring eeuwige waarheid uitspreekt, bevat zij toch inderdaad niets, wat Job zelf niet kon weten, ook niets, wat hem troost kon geven. Van de ene zijde moest zij Job zeggen: "Wanneer alle mensen voor God onrein zijn, betaamt het hun dan niet in de eerste plaats in deze hun zonden de reden hunner onheilen te zoeken?" ene ook door God erkende wijsheid (vgl. Job 11:2,Job 11:3; Job 14:1), aan de andere zijde echter doelt Elifaz met de laatste woorden: "maar niet in wijsheid" op de bijzondere grove, onboetvaardige zondaars, die plotseling verdwijnen, en dit past in het geheel niet op Job, maar moest hem veeleer diep treffen..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 4". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-4.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile