Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Job 41

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 41

Job 41:1.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 41

Job 41:1.

Vers 1

1. Niemand is zo koen, dat hij hem, den krokodil, opwekken zou 1); wie is dan hij, die zich voor Mijn aangezicht stellen zou 2), als een aanklager?

1) De bedoeling dezer woorden is duidelijk. Als zelfs het schepsel Gods, wat uit Zijne hand voortkwam, zo vreselijk is, dat het mensenkind het niet durft aangrijpen, hoeveel te meer moet dan de mens er tegen opzien, om zich tegen zijn Schepper te stellen, om Hem aan te klagen en Zijn toorn af te wachten. Hiermede wordt dan Job's drieste vermetelheid in al haar naaktheid ten toon gesteld en wordt hij vermaand, om zich voor den hogen God te verootmoedigen.

2) Indien we nu voor het aangezicht der wilde beesten vrezen, betaamt het dan, dat wij voor Gods aangezicht stoutmoediger zijn, zodat wij met Hem, die ons kastijdt, willen twisten en verontwaardigd worden, wanneer Hij ons wil vernederen? Past het, dat wij zo dwaas zijn, dat wij tegen Zijne rechtvaardigheid murmureren, tegen Hem in enige zaak strijden, en Zijn heerschappij willen afwerpen, of versmaden? Laten derhalve de mensen hun razernij bekennen, wanneer zij tegen God opvliegen, terwijl de wilde dieren hen doen sidderen..

Vers 1

1. Niemand is zo koen, dat hij hem, den krokodil, opwekken zou 1); wie is dan hij, die zich voor Mijn aangezicht stellen zou 2), als een aanklager?

1) De bedoeling dezer woorden is duidelijk. Als zelfs het schepsel Gods, wat uit Zijne hand voortkwam, zo vreselijk is, dat het mensenkind het niet durft aangrijpen, hoeveel te meer moet dan de mens er tegen opzien, om zich tegen zijn Schepper te stellen, om Hem aan te klagen en Zijn toorn af te wachten. Hiermede wordt dan Job's drieste vermetelheid in al haar naaktheid ten toon gesteld en wordt hij vermaand, om zich voor den hogen God te verootmoedigen.

2) Indien we nu voor het aangezicht der wilde beesten vrezen, betaamt het dan, dat wij voor Gods aangezicht stoutmoediger zijn, zodat wij met Hem, die ons kastijdt, willen twisten en verontwaardigd worden, wanneer Hij ons wil vernederen? Past het, dat wij zo dwaas zijn, dat wij tegen Zijne rechtvaardigheid murmureren, tegen Hem in enige zaak strijden, en Zijn heerschappij willen afwerpen, of versmaden? Laten derhalve de mensen hun razernij bekennen, wanneer zij tegen God opvliegen, terwijl de wilde dieren hen doen sidderen..

Vers 2

2. a) Wie onder al Mijne schepselen heeft Mij voorgekomen, Mij ene weldaad bewezen, dat Ik hem zou vergelden 1), dat hij enige rechtmatige aanspraak op Mij, dat Ik enige verplichting aan hem zou hebben? b) Wat onder den gansen hemel is, is het Mijne; Ik heb het alles door Mijne almacht geschapen; Ik ben over alles alleen Meester, en niemand heeft enig recht over Mij.

a) Romans 11:35 b) Exodus 19:5. Deuteronomy 10:14. Psalms 24:1; Psalms 50:12. 1 Corinthians 10:26,1 Corinthians 10:28.

1) Alsof hij zeggen wil: Indien wij met Hem willen twisten, behoort het, dat Hij onze schuldenaar is, tot iets verbonden is, in elk geval, wij enig recht tegen Hem hebben. Waar nu wordt de mens gevonden, die enig recht tegen God kan voorbrengen, waardoor hij zou kunnen bewijzen, dat Hij jegens hem verbonden is? Wij zien echter daartegenover, dat wij alles van Hem hebben, dat Hij juist niets aan ons verschuldigd is. En echter zijn wij zo verwaand, dat wij tegen Hem willen twisten. Dat dit in het algemeen wordt voorgebracht is om ons te leren, dat wij verschuldigd zijn, ons onder de macht Gods te buigen en wel door te bekennen, dat, wat Hij ook doet, Hij is de Schepper, de Rechtvaardige en de Machtige, zoals de Apostel Paulus aantoont (Romans 2:1)..

Hier is de sleutel tot recht verstand van het doel, waarmee deze beide dieren geschilderd zijn. Job wil de aanklager en de Heere zou de aangeklaagde zijn, en Job hoopte het van God, zijne tegenpartij, te winnen. Evenzo denken allen, die tegen God morren. Welk ene dwaasheid! Wie den moed laat zakken voor een groten worm, dien God geschapen heeft, hoe zou hij tegenover den Schepper iets kunnen winnen, wiens gerechtigheid zo groot is als Zijne kracht? En wie zal de rechten des Heren kunnen nagaan? Mensen geven elkaar iets, waarvoor zij vergelding kunnen eisen, en de geringste slaaf, die zijnen heer iets geeft mag denken: hij is door zijn geweten verbonden, goed met mij om te gaan, en wanneer hij het niet doet, zo is het onbillijk; bij God is dit niet zo. Hem heeft niemand te voren iets gegeven, dat Hij het zou moeten vergelden. Zijne rechten zijn dus niet nauwer beperkt, dan Zijn vrij welbehagen. Wie iets van Hem wil eisen, heeft geen anderen grond dan Zijnen wil, en mag het niet anders, dan door bidden begeren. Al wat onder den hemel is, is het Zijne, en wel is het het Zijne in den volsten Zin des woords. Hierdoor wordt dan den mens allen grond, om met God te rechten, ontnomen, want wie met anderen wil rechten, moet den aangeklaagde in ene verplichting gebracht hebben, en hem op grond daarvan van onbillijkheid overtuigen, of hij moet een eigendomsrecht tot grond hebben, en daaruit zijne klachten afleiden. Maar-alles is des Heren, wat blijft er voor den mens over? Alle grond om te rechten verdwijnt. Hij geve zich dan aan den wil van God over en zij verheugd, dat God, aan wiens wil niemand perk en paal kan zetten, liefde is, en alzo naar zijne natuur gaarne weldoet, gaarne helpt en in barmhartigheid een welbehagen heeft..

O hoe diep is hierin de boosheid en trotsheid van het menselijk hart! Men neemt alle weldaden Gods slechts z aan en verteert ze in eigen lust en trotsheid, alsof men ze nooit van God had geleend of ontvangen, maar geroofd. Bijna niemand toch dankt Hem, gelijk het betaamt, voor al het goede, maar de meesten menen uit blindheid, dat het zo zijn moet en God het hun schuldig is.

Hier doet God op heerlijke wijze Zijne Vrijmacht schitteren en tevens Zijne Soevereine heerschappij. De ganse aarde is de Zijne, met mens en dier en plant en al wat er op gevonden wordt. Hij is de Eigenaar van alles, maar die daarom met het Zijne kan doen in Zijne wijsheid naar Zijn welbehagen, die kan doen al wat Hem in Zijn wijsheid behaagt.

Maar ook wordt door dit enkel woord voor eens en voor altijd de mening verworpen, dat wij den Heere iets zonden kunnen vergelden, om, door Hem iets te geven, voor hetgeen Hij ons heeft geschonken. Als alles wat de gelovige ontvangt, zowel geestelijk als tijdelijk, tijdelijk als geestelijk; gave en genade is van Jen Heere God, als al wat hij ontvangt, hij geniet als verbeurde gave, hoe zal hij dan God iets kunnen geven, waarmee hij zich, zoals men dit noemt, van zijn plicht kwijt?

Het ware vergelden is dan ook niet anders dan met de gaven en goedertierenheden in den Heere God te eindigen.

3.

Job 41:3-Job 41:12. Doch hoor verder van de sterkte en schoonheid van den Leviathan! Welk een vreselijk gebit! Hoe regelmatig en vast is zijn pantser! Bewonder de verschijningen aan zijn kop, die op licht, vuur en rook gelijken!

Vers 2

2. a) Wie onder al Mijne schepselen heeft Mij voorgekomen, Mij ene weldaad bewezen, dat Ik hem zou vergelden 1), dat hij enige rechtmatige aanspraak op Mij, dat Ik enige verplichting aan hem zou hebben? b) Wat onder den gansen hemel is, is het Mijne; Ik heb het alles door Mijne almacht geschapen; Ik ben over alles alleen Meester, en niemand heeft enig recht over Mij.

a) Romans 11:35 b) Exodus 19:5. Deuteronomy 10:14. Psalms 24:1; Psalms 50:12. 1 Corinthians 10:26,1 Corinthians 10:28.

1) Alsof hij zeggen wil: Indien wij met Hem willen twisten, behoort het, dat Hij onze schuldenaar is, tot iets verbonden is, in elk geval, wij enig recht tegen Hem hebben. Waar nu wordt de mens gevonden, die enig recht tegen God kan voorbrengen, waardoor hij zou kunnen bewijzen, dat Hij jegens hem verbonden is? Wij zien echter daartegenover, dat wij alles van Hem hebben, dat Hij juist niets aan ons verschuldigd is. En echter zijn wij zo verwaand, dat wij tegen Hem willen twisten. Dat dit in het algemeen wordt voorgebracht is om ons te leren, dat wij verschuldigd zijn, ons onder de macht Gods te buigen en wel door te bekennen, dat, wat Hij ook doet, Hij is de Schepper, de Rechtvaardige en de Machtige, zoals de Apostel Paulus aantoont (Romans 2:1)..

Hier is de sleutel tot recht verstand van het doel, waarmee deze beide dieren geschilderd zijn. Job wil de aanklager en de Heere zou de aangeklaagde zijn, en Job hoopte het van God, zijne tegenpartij, te winnen. Evenzo denken allen, die tegen God morren. Welk ene dwaasheid! Wie den moed laat zakken voor een groten worm, dien God geschapen heeft, hoe zou hij tegenover den Schepper iets kunnen winnen, wiens gerechtigheid zo groot is als Zijne kracht? En wie zal de rechten des Heren kunnen nagaan? Mensen geven elkaar iets, waarvoor zij vergelding kunnen eisen, en de geringste slaaf, die zijnen heer iets geeft mag denken: hij is door zijn geweten verbonden, goed met mij om te gaan, en wanneer hij het niet doet, zo is het onbillijk; bij God is dit niet zo. Hem heeft niemand te voren iets gegeven, dat Hij het zou moeten vergelden. Zijne rechten zijn dus niet nauwer beperkt, dan Zijn vrij welbehagen. Wie iets van Hem wil eisen, heeft geen anderen grond dan Zijnen wil, en mag het niet anders, dan door bidden begeren. Al wat onder den hemel is, is het Zijne, en wel is het het Zijne in den volsten Zin des woords. Hierdoor wordt dan den mens allen grond, om met God te rechten, ontnomen, want wie met anderen wil rechten, moet den aangeklaagde in ene verplichting gebracht hebben, en hem op grond daarvan van onbillijkheid overtuigen, of hij moet een eigendomsrecht tot grond hebben, en daaruit zijne klachten afleiden. Maar-alles is des Heren, wat blijft er voor den mens over? Alle grond om te rechten verdwijnt. Hij geve zich dan aan den wil van God over en zij verheugd, dat God, aan wiens wil niemand perk en paal kan zetten, liefde is, en alzo naar zijne natuur gaarne weldoet, gaarne helpt en in barmhartigheid een welbehagen heeft..

O hoe diep is hierin de boosheid en trotsheid van het menselijk hart! Men neemt alle weldaden Gods slechts z aan en verteert ze in eigen lust en trotsheid, alsof men ze nooit van God had geleend of ontvangen, maar geroofd. Bijna niemand toch dankt Hem, gelijk het betaamt, voor al het goede, maar de meesten menen uit blindheid, dat het zo zijn moet en God het hun schuldig is.

Hier doet God op heerlijke wijze Zijne Vrijmacht schitteren en tevens Zijne Soevereine heerschappij. De ganse aarde is de Zijne, met mens en dier en plant en al wat er op gevonden wordt. Hij is de Eigenaar van alles, maar die daarom met het Zijne kan doen in Zijne wijsheid naar Zijn welbehagen, die kan doen al wat Hem in Zijn wijsheid behaagt.

Maar ook wordt door dit enkel woord voor eens en voor altijd de mening verworpen, dat wij den Heere iets zonden kunnen vergelden, om, door Hem iets te geven, voor hetgeen Hij ons heeft geschonken. Als alles wat de gelovige ontvangt, zowel geestelijk als tijdelijk, tijdelijk als geestelijk; gave en genade is van Jen Heere God, als al wat hij ontvangt, hij geniet als verbeurde gave, hoe zal hij dan God iets kunnen geven, waarmee hij zich, zoals men dit noemt, van zijn plicht kwijt?

Het ware vergelden is dan ook niet anders dan met de gaven en goedertierenheden in den Heere God te eindigen.

3.

Job 41:3-Job 41:12. Doch hoor verder van de sterkte en schoonheid van den Leviathan! Welk een vreselijk gebit! Hoe regelmatig en vast is zijn pantser! Bewonder de verschijningen aan zijn kop, die op licht, vuur en rook gelijken!

Vers 3

3. 1) Ik zal u verder op den Leviathan wijzen. Ik zal zijne leden niet verzwijgen, noch het verhaal zijner sterkte, noch de bevalligheid zijner gestaltenis, van zijn lichaamsbouw, opdat gij nog beter de onbegrijpelijke volheid Mijner heerlijkheid erkent. 1) Was tot nu gewezen op het onbedwingbare van dit vreselijk gewrocht van Gods Schepping, de Heere God gaat het nu verder beschrijven, hoe het gewrocht is als een nevenbeeld van den Behmoth.

Vers 3

3. 1) Ik zal u verder op den Leviathan wijzen. Ik zal zijne leden niet verzwijgen, noch het verhaal zijner sterkte, noch de bevalligheid zijner gestaltenis, van zijn lichaamsbouw, opdat gij nog beter de onbegrijpelijke volheid Mijner heerlijkheid erkent. 1) Was tot nu gewezen op het onbedwingbare van dit vreselijk gewrocht van Gods Schepping, de Heere God gaat het nu verder beschrijven, hoe het gewrocht is als een nevenbeeld van den Behmoth.

Vers 4

4. Wie zou het opperste zijns kleeds, de voorzijde van zijn schubbenpantser ontdekken? Wie zou met zijnen dubbelen breidel, zijn dubbel gebit hem aankomen, tot zijne geweldige twee rijen tanden durven naderen?

Vers 4

4. Wie zou het opperste zijns kleeds, de voorzijde van zijn schubbenpantser ontdekken? Wie zou met zijnen dubbelen breidel, zijn dubbel gebit hem aankomen, tot zijne geweldige twee rijen tanden durven naderen?

Vers 5

5. Wie zou de deuren zijns aangezichts 1) open doen, zijnen muil durven openspalken? Rondom zijne tanden is verschrikking, ieder schrikt er voor.

1) De deuren zijns aangezichts zijn zijne kinnebakken, en dewijl zijne tanden niet door lippen bedekt zijn, zo wordt hier gezegd, dat rondom zijne tanden verschrikking is, dewijl de indruk, dien zijne tanden geven, vreselijk is voor den toeschouwer.

Vers 5

5. Wie zou de deuren zijns aangezichts 1) open doen, zijnen muil durven openspalken? Rondom zijne tanden is verschrikking, ieder schrikt er voor.

1) De deuren zijns aangezichts zijn zijne kinnebakken, en dewijl zijne tanden niet door lippen bedekt zijn, zo wordt hier gezegd, dat rondom zijne tanden verschrikking is, dewijl de indruk, dien zijne tanden geven, vreselijk is voor den toeschouwer.

Vers 6

6. Zeer uitnemend 1) zijn zijne sterke schilden, de vier nekschilden, en zijne in zes rijen staande, vierkante schone groene rugschubben, zij zijn sterk, zodat geen kogel licht er doorheen dringt, elk een is aan de andere gesloten als met een nauwdrukkend zegel.

1) De krokodil niest met zulk een geweld, alsof er vuurvonken uit zijn neus voortkwamen. Ook zijn zijne ogen zeer vurig en brandend.

In het Hebreeën Gawah. Beter: een pracht, een sieraad, wat het dier tot sieraad verstrekt. -

Het is duidelijk, dat de Heere God dit alles vermeldt, om niet alleen het ontembare, maar ook het vreselijke en majestueuze van zulk een dier te kennen te geven. En indien nu zulk een schepsel daardoor den mens tot vreze kan dwingen, hoe groot en vreselijk is dan de macht van den Schepper, indien Hij Zijnen toorn uitstort over den mens, die Zijn hoog gezag durft aanranden! -

Vers 6

6. Zeer uitnemend 1) zijn zijne sterke schilden, de vier nekschilden, en zijne in zes rijen staande, vierkante schone groene rugschubben, zij zijn sterk, zodat geen kogel licht er doorheen dringt, elk een is aan de andere gesloten als met een nauwdrukkend zegel.

1) De krokodil niest met zulk een geweld, alsof er vuurvonken uit zijn neus voortkwamen. Ook zijn zijne ogen zeer vurig en brandend.

In het Hebreeën Gawah. Beter: een pracht, een sieraad, wat het dier tot sieraad verstrekt. -

Het is duidelijk, dat de Heere God dit alles vermeldt, om niet alleen het ontembare, maar ook het vreselijke en majestueuze van zulk een dier te kennen te geven. En indien nu zulk een schepsel daardoor den mens tot vreze kan dwingen, hoe groot en vreselijk is dan de macht van den Schepper, indien Hij Zijnen toorn uitstort over den mens, die Zijn hoog gezag durft aanranden! -

Vers 7

7. Het ene is zo na aan het andere, dat de wind daar niet kan tussen komen.

Vers 7

7. Het ene is zo na aan het andere, dat de wind daar niet kan tussen komen.

Vers 8

8. Zij kleven aan elkaar, zij vatten zich zamen, zij vatten in elkaar, dat ze zich niet scheiden, dat zij niet te scheiden zijn.

Vers 8

8. Zij kleven aan elkaar, zij vatten zich zamen, zij vatten in elkaar, dat ze zich niet scheiden, dat zij niet te scheiden zijn.

Vers 9

9. Elk een zijner niezingen, wanneer hij zich op het land koestert en den opgesperden muil naar de zon wendt, doet een licht schijnen1), als de zon in den slijmregen schijnt; en zijne kleine, dicht bij elkaar staande ogen zijn als de oogleden des dageraads 2), zelfs door het water heen fonkelen zij met een roodachtigen gloed.

1) Zeer dikwijls zagen wij het dier in het zand liggen, den muil ver opengesperd en naar de warme zonnestralen gekeerd, terwijl kleine vogels rustig in den donkeren afgrond des doods omsprongen, om uit den watermuil enige wormen uit te pikken..

2) Ook onder de Egyptische hieroglyphen betekenen twee krokodillen-ogen den dageraad.. 10. Uit zijnen mond gaan, wanneer hij lang onder water gelegen heeft en sterk ademhalende boven komt, fakkelen, vurige vonken raken er uit.

Vers 9

9. Elk een zijner niezingen, wanneer hij zich op het land koestert en den opgesperden muil naar de zon wendt, doet een licht schijnen1), als de zon in den slijmregen schijnt; en zijne kleine, dicht bij elkaar staande ogen zijn als de oogleden des dageraads 2), zelfs door het water heen fonkelen zij met een roodachtigen gloed.

1) Zeer dikwijls zagen wij het dier in het zand liggen, den muil ver opengesperd en naar de warme zonnestralen gekeerd, terwijl kleine vogels rustig in den donkeren afgrond des doods omsprongen, om uit den watermuil enige wormen uit te pikken..

2) Ook onder de Egyptische hieroglyphen betekenen twee krokodillen-ogen den dageraad.. 10. Uit zijnen mond gaan, wanneer hij lang onder water gelegen heeft en sterk ademhalende boven komt, fakkelen, vurige vonken raken er uit.

Vers 11

11. Uit zijne neusgaten komt dan met een groot geruis rook voort, als uit enen ziedenden pot en ruimen ketel, alsof deze in den muil van het dier op een hevig rokend vuur stonden.

Vers 11

11. Uit zijne neusgaten komt dan met een groot geruis rook voort, als uit enen ziedenden pot en ruimen ketel, alsof deze in den muil van het dier op een hevig rokend vuur stonden.

Vers 12

12. Zijn adem zou kolen doen vlammen, zo zou men menen, als men de hitte daarvan gewaar wordt, en ene vlam, als ene schitterende vlam komt uit zijnen mond voort.

13.

Job 41:13-Job 41:25. De grote sterkte van den krokodil doet zelfs helden sidderen, geen enkel soort van wapenen brengt iets tegen hem te weeg. Hij laat zelfs sporen van zijne sterkte in het water en in het slijk achter; hij is de koning onder de roofdieren.

Vers 12

12. Zijn adem zou kolen doen vlammen, zo zou men menen, als men de hitte daarvan gewaar wordt, en ene vlam, als ene schitterende vlam komt uit zijnen mond voort.

13.

Job 41:13-Job 41:25. De grote sterkte van den krokodil doet zelfs helden sidderen, geen enkel soort van wapenen brengt iets tegen hem te weeg. Hij laat zelfs sporen van zijne sterkte in het water en in het slijk achter; hij is de koning onder de roofdieren.

Vers 13

13. In zijnen hals herbergt vernacht de sterkte, in zijnen hals is grote kracht; voor hem springt zelfs de droefheid, de schrik, van vreugde op 1), de smart gaat als het ware voor hem uit, vol van vreugde, van wege de ellende, die hij overal te weeg brengt.

1) Dit is ene echt dichterlijke Oosterse persoonsverbeelding; de droefheid is een heraut voor hem, die met vrolijkheid voor hem uitstapt. -Anderen vertalen: "Voor hem verandert de droefheid in vreugde," het naderen van een vijand verwekt bij anderen schroom, hem is de strijd een lust..

In het Hebreeën Lephanaw thadoets deabah. Beter: Voor hem uit danst de schrik. Dat is, hij verbreidt zulk een schrik, dat het hart van den machtigste er door verslagen wordt.

Vers 13

13. In zijnen hals herbergt vernacht de sterkte, in zijnen hals is grote kracht; voor hem springt zelfs de droefheid, de schrik, van vreugde op 1), de smart gaat als het ware voor hem uit, vol van vreugde, van wege de ellende, die hij overal te weeg brengt.

1) Dit is ene echt dichterlijke Oosterse persoonsverbeelding; de droefheid is een heraut voor hem, die met vrolijkheid voor hem uitstapt. -Anderen vertalen: "Voor hem verandert de droefheid in vreugde," het naderen van een vijand verwekt bij anderen schroom, hem is de strijd een lust..

In het Hebreeën Lephanaw thadoets deabah. Beter: Voor hem uit danst de schrik. Dat is, hij verbreidt zulk een schrik, dat het hart van den machtigste er door verslagen wordt.

Vers 14

14. De stukken van zijn vlees, die bij andere dieren slap neerhangen aan hals en buik, kleven bij hem samen, elk een is vast in hem als metaal gesoldeerd, het wordt niet bewogen. Zelfs de vleesdelen van zijn lichaam zijn hard en met schubben bedekt.

Vers 14

14. De stukken van zijn vlees, die bij andere dieren slap neerhangen aan hals en buik, kleven bij hem samen, elk een is vast in hem als metaal gesoldeerd, het wordt niet bewogen. Zelfs de vleesdelen van zijn lichaam zijn hard en met schubben bedekt.

Vers 15

15. Zijn hart is onbeweegbaar als gegoten koper, vast gelijk een steen; ja vast gelijk een deel van den ondersten molensteen, die de wrijving en drukking verdraagt.

De krokodil heeft een onbuigzamen moed en zulk ene levenstaaiheid, dat zelfs dodelijke wonden zijn hart niet zo spoedig tot stilstand kunnen brengen. Pckler, die gedurende vele jaren in Noord-Afrika reisde, en zijne reizen in een groot werk beschreven heeft, verhaalt, dat aan een door hem gedoden krokodil reeds het grootste gedeelte van de huid afgestroopt was en de ingewanden uitgenomen waren, dat men juist bezig was de beenderen uit de poten weg te nemen, toen het dier nog een laatsten galvanischen zweepslag gaf, die den dichten kring van omstanders als kaf uit elkaar deed stuiven, en zelfs iemand op den grond wierp..

Vers 15

15. Zijn hart is onbeweegbaar als gegoten koper, vast gelijk een steen; ja vast gelijk een deel van den ondersten molensteen, die de wrijving en drukking verdraagt.

De krokodil heeft een onbuigzamen moed en zulk ene levenstaaiheid, dat zelfs dodelijke wonden zijn hart niet zo spoedig tot stilstand kunnen brengen. Pckler, die gedurende vele jaren in Noord-Afrika reisde, en zijne reizen in een groot werk beschreven heeft, verhaalt, dat aan een door hem gedoden krokodil reeds het grootste gedeelte van de huid afgestroopt was en de ingewanden uitgenomen waren, dat men juist bezig was de beenderen uit de poten weg te nemen, toen het dier nog een laatsten galvanischen zweepslag gaf, die den dichten kring van omstanders als kaf uit elkaar deed stuiven, en zelfs iemand op den grond wierp..

Vers 16

16. Van zijn verheffen, wanneer hij uit zijne rust van den oever opspringt, schromen, sidderen zelfs de sterken; om zijner doorbrekingen wille ontzondigen zij zich 1). 1) In het Hebreeën Mischbarim jithchataoe Beter: Van schrik ontzondigen zij zich, in den zin, dat zij afzien van het doel, om zich met het monster te meten. Zij komen tot het inzicht, dat hun kracht te zwak is, om het te overwinnen. Ontzondigen is dan in den zin van, hun zonde inzien, of liever in dit geval, hun dwaasheid, om het te wagen. En hiermede wil de Heere God Job er op wijzen, waartoe hij geroepen is. Indien de mens van het doel afziet, bevangen door den schrik en de vreze voor zulk een machtig schepsel, van hoe grote noodzakelijkheid is het dan, dat Job aflaat van zijne plannen, om met den Almachtigen Schepper te twisten, van hoe grote behoefte, om zondaar voor God te worden, en zijn schuld en dwaasheid voor zijn God te belijden. Heerlijk en schoon wordt dit doel hier met deze enkele woorden gezegd.

Vers 16

16. Van zijn verheffen, wanneer hij uit zijne rust van den oever opspringt, schromen, sidderen zelfs de sterken; om zijner doorbrekingen wille ontzondigen zij zich 1). 1) In het Hebreeën Mischbarim jithchataoe Beter: Van schrik ontzondigen zij zich, in den zin, dat zij afzien van het doel, om zich met het monster te meten. Zij komen tot het inzicht, dat hun kracht te zwak is, om het te overwinnen. Ontzondigen is dan in den zin van, hun zonde inzien, of liever in dit geval, hun dwaasheid, om het te wagen. En hiermede wil de Heere God Job er op wijzen, waartoe hij geroepen is. Indien de mens van het doel afziet, bevangen door den schrik en de vreze voor zulk een machtig schepsel, van hoe grote noodzakelijkheid is het dan, dat Job aflaat van zijne plannen, om met den Almachtigen Schepper te twisten, van hoe grote behoefte, om zondaar voor God te worden, en zijn schuld en dwaasheid voor zijn God te belijden. Heerlijk en schoon wordt dit doel hier met deze enkele woorden gezegd.

Vers 17

17. Raakt hem iemand met het zwaard, dat zal niet bestaan, elke slag zal terugkaatsen, geen wapen kan dienst doen, spies, schicht noch pantsier (waarschijnlijk beter naar het Arabisch: harpoen).

Vers 17

17. Raakt hem iemand met het zwaard, dat zal niet bestaan, elke slag zal terugkaatsen, geen wapen kan dienst doen, spies, schicht noch pantsier (waarschijnlijk beter naar het Arabisch: harpoen).

Vers 18

18. Hij acht het ijzer voor stro en het staal voor verrot hout, even zo nietig is het als wapen tegen hem in den strijd.

Vers 18

18. Hij acht het ijzer voor stro en het staal voor verrot hout, even zo nietig is het als wapen tegen hem in den strijd.

Vers 19

19. De pijl zal hem niet doen vlieden, de slingerstenen worden hem in stoppelen veranderd, in kaf.

Vers 19

19. De pijl zal hem niet doen vlieden, de slingerstenen worden hem in stoppelen veranderd, in kaf.

Vers 20

20. De werpstenen, de knotsen, worden van hem geacht als stoppelen, als een strohalm, en hij belacht de drilling der lans (Job 40:28 ).

Vers 20

20. De werpstenen, de knotsen, worden van hem geacht als stoppelen, als een strohalm, en hij belacht de drilling der lans (Job 40:28 ).

Vers 21

21. Onder hem, aan het onderste gedeelte van den staart, zijn scherpe klauwen als scherven; hij spreidt zich op het puntachtige als op slijk.

1) In het Hebreeën Jirfud charoet alee-tit. Beter: Hij breidt een dorsslede uit over het slijk. Want wel betekent het tweede woord puntachtig, maar in dichterlijke boeken, wordt het ook gebruikt in plaats van, Morag charoets, zoals behalve hier, Isaiah 28:7. De volledig uitdrukking vindt men, Isaiah 41:25. Dit ziet op den staart van den krokodil, en er wordt mede gezegd, dat als hij over het slijk zich heeft voortbewogen; het is, alsof er een dorsslede over heengegaan is.

Vers 21

21. Onder hem, aan het onderste gedeelte van den staart, zijn scherpe klauwen als scherven; hij spreidt zich op het puntachtige als op slijk.

1) In het Hebreeën Jirfud charoet alee-tit. Beter: Hij breidt een dorsslede uit over het slijk. Want wel betekent het tweede woord puntachtig, maar in dichterlijke boeken, wordt het ook gebruikt in plaats van, Morag charoets, zoals behalve hier, Isaiah 28:7. De volledig uitdrukking vindt men, Isaiah 41:25. Dit ziet op den staart van den krokodil, en er wordt mede gezegd, dat als hij over het slijk zich heeft voortbewogen; het is, alsof er een dorsslede over heengegaan is.

Vers 22

22. Hij doet, bij zijn pijlsnel heen schieten over de watervlakte, de diepte zieden gelijk een pot, het water borrelen; hij stelt de zee 1) als ene apothekers kokerij 2), als een pot kokende zalf.

1) Nog tegenwoordig wordt de Nijl door de Bedouïnen ene zee (bahr) genoemd, en hij gelijkt daar ook op, wanneer hij buiten de oevers getreden is (vgl. Job 7:12 )..

2) Niet slechts maakt de krokodil het water troebel, maar hij laat ook uit zijne twee klieren aan den staart een sterken muskusreuk achter.. 22. Hij doet, bij zijn pijlsnel heen schieten over de watervlakte, de diepte zieden gelijk een pot, het water borrelen; hij stelt de zee 1) als ene apothekers kokerij 2), als een pot kokende zalf.

1) Nog tegenwoordig wordt de Nijl door de Bedouïnen ene zee (bahr) genoemd, en hij gelijkt daar ook op, wanneer hij buiten de oevers getreden is (vgl. Job 7:12 )..

2) Niet slechts maakt de krokodil het water troebel, maar hij laat ook uit zijne twee klieren aan den staart een sterken muskusreuk achter..

Vers 22

22. Hij doet, bij zijn pijlsnel heen schieten over de watervlakte, de diepte zieden gelijk een pot, het water borrelen; hij stelt de zee 1) als ene apothekers kokerij 2), als een pot kokende zalf.

1) Nog tegenwoordig wordt de Nijl door de Bedouïnen ene zee (bahr) genoemd, en hij gelijkt daar ook op, wanneer hij buiten de oevers getreden is (vgl. Job 7:12 )..

2) Niet slechts maakt de krokodil het water troebel, maar hij laat ook uit zijne twee klieren aan den staart een sterken muskusreuk achter.. 22. Hij doet, bij zijn pijlsnel heen schieten over de watervlakte, de diepte zieden gelijk een pot, het water borrelen; hij stelt de zee 1) als ene apothekers kokerij 2), als een pot kokende zalf.

1) Nog tegenwoordig wordt de Nijl door de Bedouïnen ene zee (bahr) genoemd, en hij gelijkt daar ook op, wanneer hij buiten de oevers getreden is (vgl. Job 7:12 )..

2) Niet slechts maakt de krokodil het water troebel, maar hij laat ook uit zijne twee klieren aan den staart een sterken muskusreuk achter..

Vers 23

23. Achter zich verlicht hij het pad, dat hij zich door het water getrokken heeft met ene witte streep; men zou den afgrond voor grijzigheid houden, de wateren van den Nijl zien er uit als zilvergrijs haar.

Vers 23

23. Achter zich verlicht hij het pad, dat hij zich door het water getrokken heeft met ene witte streep; men zou den afgrond voor grijzigheid houden, de wateren van den Nijl zien er uit als zilvergrijs haar.

Vers 25

25. Hij aanziet met verachting alles, wat hoog is; hij is een koning over alle jonge hoogmoedige dieren; hij is de hoogmoedigste van alle roofdieren.

Vers 25

25. Hij aanziet met verachting alles, wat hoog is; hij is een koning over alle jonge hoogmoedige dieren; hij is de hoogmoedigste van alle roofdieren.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 41". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-41.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile