Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Job 41". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/job-41.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Job 41". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOB 41Om Job van Gods macht en schrikkelijke majesteit te overtuigen, worden hier verscheidene voorbeelden gegeven van de kracht en de verschrikking van de leviathan, die niet meer zijn, dan God hem gegeven heeft, en ook niet meer dan die onder Zijn bedwang zijn, Zijn aangezicht is schrikkelijk, Job 41:13, Job 41:14. Zijn schilden zijn gesloten, Job 41:6. Zijn adem en zijn nieren zijn lichtend, Job 41:9 Zijn vlees is vast Job 41:13, zijn kracht en moed, als hij aangevallen wordt, zijn onoverkomelijk, Job 41:16, zijn bewegingen zijn onstuimig en beroeren de wateren, Job 41:22, Job 41:32, zodat hij over het geheel een schrikkelijk schepsel is, tegen hetwelk de mens niet is opgewassen, Job 41:33, Job 41:34.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOB 41Om Job van Gods macht en schrikkelijke majesteit te overtuigen, worden hier verscheidene voorbeelden gegeven van de kracht en de verschrikking van de leviathan, die niet meer zijn, dan God hem gegeven heeft, en ook niet meer dan die onder Zijn bedwang zijn, Zijn aangezicht is schrikkelijk, Job 41:13, Job 41:14. Zijn schilden zijn gesloten, Job 41:6. Zijn adem en zijn nieren zijn lichtend, Job 41:9 Zijn vlees is vast Job 41:13, zijn kracht en moed, als hij aangevallen wordt, zijn onoverkomelijk, Job 41:16, zijn bewegingen zijn onstuimig en beroeren de wateren, Job 41:22, Job 41:32, zodat hij over het geheel een schrikkelijk schepsel is, tegen hetwelk de mens niet is opgewassen, Job 41:33, Job 41:34.
Verzen 1-25
Job 41:1-25In de vorige verzen had God aan Job getoond hoe onmachtig hij was om met de leviathan te handelen, hier stelt Hij Zijn eigen macht over dit machtige, massieve schepsel in het licht. Hier worden:
I. Gods vrijmachtige heerschappij en onafhankelijkheid in het licht gesteld, Job 41:11.
1. Dat Hij aan geen van Zijn schepselen iets verplicht of verschuldigd is. Indien er zijn, die voorgeven dat Hij hun iets verschuldigd is, laat hen dan die schuld bewijzen en zij zal hun ten volle uitbetaald worden, en niet gedeeltelijk als door een schikking. "Wie is Mij voorgekomen?" dat is: "Wie heeft Mij enigerlei verplichting opgelegd door enigerlei aan Mij bewezen dienst? Wie kan zeggen Mij voor te wezen? Indien er zodanigen waren, Ik zou niet lang bij hen achterblijven, Ik zou hun spoedig betalen." De apostel haalt dit aan om alle vlees voor Gods aangezicht te doen zwijgen. "Wie heeft Hem eerst gegeven en het zal Hem wedervergolden worden," Romans 11:35. Gelijk God het kwaad niet over ons doet komen dat wij verdiend hebben, zo schenkt Hij ons de gunsten, die wij niet verdiend hebben.
2. Dat Hij de rechtmatige Heer en eigenaar is van al de schepselen. "Al wat onder de gehele hemel is, al wat bezield of onbezield is, is Mijn (en dus ook deze leviathan) is onder Mijn bevel en ter Mijner beschikking, Ik heb er een onbetwistbaar recht van eigendom op en heerschappij er over." Alles is Zijner, wij zijn Zijner met alles wat wij hebben en doen, en daarom kunnen wij God niet tot onze schuldenaar maken, het is alles van U en wij geven het U uit Uwe hand. Alles is Zijner, indien Hij iets aan iemand verschuldigd was, Hij zou het nodige hebben om hem te betalen, de schuld is in goede handen. Alles is Zijner, en daarom heeft Hij onze diensten niet van node, en kan Hij er geen nut of voordeel van hebben. "Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen, want Mijn is de wereld en haar volheid," Psalms 50:12.
II. Het bewijs en voorbeeld ervan aangetoond in de verwonderlijke bouw van de leviathan, Job 41:3. De delen van zijn lichaam, de kracht die hij oefent, inzonderheid als hij gesard wordt, en de schone evenredigheid in geheel zijn lichaam, zullen door God niet verzwegen of verborgen worden, en dus moeten wij er de macht van God in zien en erkennen. Hoewel hij zo monsterachtig groot is, is er toch een fraaie evenredigheid in hem te aanschouwen. In ons oog ligt schoonheid in het kleine-"nest sua gratia parvis-er is een eigenaardige bevalligheid in het kleine-"omdat wij zelf klein zijn, maar in Gods oog is zelfs de leviathan schoon, en indien Hij zelfs de walvis, zelfs de krokodil aldus noemt, dan betaamt het ons niet om van enig werk van Zijn handen te zeggen dat het lelijk is, het is genoeg om dit van ons eigen werk te zeggen, daar wij er reden toe hebben. God onderneemt het hier om ons als het ware een anatomisch gezicht te geven op de leviathan want Zijn werken komen het schoonst en voortreffelijkst uit als zij ontleed worden, en in hun onderscheiden delen en evenredigheden worden gezien.
1. Zelfs op de eerste aanblik schijnt de leviathan geducht en ongenaakbaar, Job 41:4, Job 41:5. Wie durft zo dicht tot hem naderen terwijl hij levend is, om een duidelijk gezicht te hebben op het opperste zijns kleeds, de huid, waarmee hij bedekt is als met een kleed, zo dicht bij hem om hem evenals aan een paard een teugel aan te doen, om hem aldus weg te leiden, zo dicht bij hem, dat hij onder het bereik is van zijn kaken, die als een dubbele breidel zijn. Wie zal het wagen in zijn mond te zien, zoals wij een paard in de mond zien? Wie de deuren zijns aangezichts opendoet zal zien dat rondom zijn tanden verschrikking is, zij zijn sterk en scherp, en geschikt om te verslinden. Het denkbeeld zou iemand doen sidderen om er een been of een arm tussen te hebben.
2. Zijn schilden zijn zijn schoonheid en kracht, en daarom zijn trots, Job 41:6. De krokodil is inderdaad merkwaardig om zijn schilden of schubben, als wij het verstaan van de walvis dan moeten wij onder deze schilden de verschillende bekleedselen van zijn huid verstaan, of het kan ook wezen dat er in die zeeën walvissen waren, die schubben hadden. Hetgeen merkwaardig is in deze schilden of schubben, is dat zij zo dicht bij elkaar zijn, waardoor hij niet alleen warm wordt gehouden, want geen lucht of wind kan er doorheen komen, maar ook veilig is, want geen zwaard kan er door heen dringen. Vissen, die in het water leven, zijn dienovereenkomstig versterkt door de wijsheid Gods, die kleren geeft naardat Hij koude geeft.
3. Door zijn adem en zijn aanzien verspreidt hij verschrikking, als hij niest of water uitblaast dan is het als een schijnend licht, hetzij door het schuim of door het zonlicht dat erop schijnt, Job 41:9. Men zegt dat de ogen van de walvis in de nacht schitteren als een vuurvlam of, gelijk het hier heet, als de ogen des dageraads, men zegt hetzelfde van de krokodil. De adem van dit schepsel is zo heet, vanwege de grote natuurlijke warmte in zijn binnenste, dat brandende fakkels en vuurvonken, rook en vlam gezegd worden uit te gaan uit zijn mond, genoeg zou men denken om er kolen mee te laten gloeien, Job 41:10. Deze hyperbolische uitdrukkingen zijn waarschijnlijk omtrent de leviathan gebruikt om de kracht en de verschrikking te kennen te geven van de toorn Gods, want dit alles is bedoeld om ons daarvan te overtuigen: een vuur uit zijn mond verteerde, Psalms 18:9. "De adem des Heeren zal Tofeth aansteken als een zwavelstroom," en het voor eeuwig brandend houden, Isaiah 30:33. De ongerechtige zal verdaan worden door de Geest Zijns monds, 2 Thessalonians 2:8 T.
4. Hij is van een onverwinbare kracht en schrikkelijke woestheid, zodat hij allen verschrikt, die hem in de weg komen, maar hijzelf wordt door niemand verschrikt. Beschouw zijn hals, daar herbergt de sterkte, Job 41:13. Zijn hoofd en zijn lichaam zijn goed samengevoegd, voor hem springt zelfs de droefheid van vreugde op, want waar hij ook komt overal richt hij schrikkelijk werk aan. Of wel de stormen, die de smart zijn voor anderen, zijn zijn blijdschap, wat voor anderen een schudding is, is een huppelen of dansen voor hem. Zijn vlees is vast samengevoegd, Job 41:14. De stukken ervan zijn zo vast, dat het moeilijk is om het te doorboren, het is of hij een en al been is, zijn hart is vast gelijk een steen, Job 41:15. Zijn moed evenaart zijn lichaamskracht en hoewel hij zo groot is, is hij toch niet log, maar lenig en vlug, gelijk zijn vlees en zijn huid niet doorboord kunnen worden, zo kan zijn moed niet worden versaagd, integendeel hij verschrikt en ontstelt allen, die hij ontmoet, Job 41:16. Als hij zich verheft gelijk een berg in de grote wateren, schromen zelfs de sterken, vrezen zij dat hij hun schepen omver zal werpen of hun een ander onheil zal berokkenen, om zijner doorbrekingen wil die hij in de wateren aanricht en die dood dreigen, ontzondigen zij zich, belijden zij hun zonden, begeven zij zich tot bidden, om zich te bereiden voor de dood. Wij lazen van hen, die in zo'n verschrikking zijn als zij de leviathan opwekken, Hoofdst. 3:8, dat zij de dag vervloeken. Het was een vrees, die naar het schijnt, sommigen deed vloeken en anderen deed bidden, want evenals nu waren er ook toen zeelieden van zeer verschillend karakter, op wie de verschrikkingen van de zee een tegenovergestelde uitwerking hadden, maar allen komen daarin overeen dat er een grote verschrikking onder hen ontstaat als de leviathan zich verheft. 5. Alle werktuigen van slachting en dood, die tegen hem worden aangewend, schaden hem niet, en daarom zijn zij geen verschrikking voor hem, Job 41:17. Het zwaard en de spies, die van nabij wonden, zijn hem niets, de schichten, pijlen en slingerstenen, die op een afstand wonden, deren hem niet, daar de natuur hem zo wel tegen die alle gewapend heeft. De wapenen van verdediging, die de mensen gebruiken, als zij zich ten strijde begeven met de leviathan, zoals het pantser, doen aan de mensen soms niet meer dienst dan hun wapenen van aanval, ijzer en koper zijn voor hem als stro en verrot hout, en hij belacht ze. Dat is het beeld van een verhard zondaar, die de verschrikkingen des Almachtigen veracht, en spot met al de bedreigingen van Zijn woord. De leviathan vreest de wapenen, die tegen hem gebruikt worden, zo weinig dat hij, om te tonen hoe sterk en stoutmoedig hij is, verkiest om op scherpe stenen, scherpe scherven, te liggen, Job 41:21, en daar ligt hij even gemakkelijk alsof hij op zacht slijk lag. Zij, die hardheid willen verduren, moeten er zich aan gewennen, er zich voor harden.
6. Zijn beweging in het water beroert het, en doet het schuimen, Job 41:22, Job 41:23. Als hij zich keert en wendt, en beweging maakt in het water, of zijn prooi vervolgt, doet hij de diepte zieden gelijk een pot, hij doet veel schuim op het water komen, zoals in een pot, die staat te koken, inzonderheid een pot met kokende zalf, en achter zich verlicht hij het pad, hetwelk zelfs een schip in het midden van de zee niet doet, Proverbs 30:19. Men kan het spoor van de leviathan onder het water ontdekken door de luchtbellen aan de oppervlakte, maar wie kan van het voordeel daarvan gebruik maken om hem te vervolgen? Men volgt het spoor van hazen in de sneeuw en doodt ze, maar hij, die het spoor van de leviathan volgt, durft hem niet naderen.
Eindelijk. Dit bijzondere bericht gegeven hebbende van zijn delen en zijn kracht, en zijn schone evenredigheid, besluit Hij met vier dingen in het algemeen betreffende dit dier, Job 41:24, Job 41:25.
a. Dat hij weergaloos is onder de mindere schepselen: op de aarde is niets met hem te vergelijken, geen schepsel in deze wereld kan in kracht en verschrikking met hem worden vergeleken, of, de aarde is hier onderscheiden van de zee, zijn heerschappij is niet op aarde, aldus lezen sommigen deze woorden, maar in de wateren, en daar is door de Goddelijke voorzienigheid een wacht om hem gezet, Hoofdst. 7:12, want indien het aan zo'n vreeslijk schepsel toegelaten was om op deze aarde vrijelijk rond te dwalen en te verwoesten, dan zou zij een onveilige en onaangename woonstede zijn voor de mens, voor wie zij bestemd is.
b. Dat hij stoutmoediger is dan ieder ander schepsel, hoe ook genaamd, hij is gemaakt om zonder schrik te wezen. De schepselen zijn zoals zij gemaakt zijn, de leviathan heeft kloekmoedigheid in zijn gestel, niets kan hem verschrikken of bevreesd maken. Andere schepselen daarentegen schijnen even bestemd te zijn om te vluchten als dit om te vechten. Onder de mensen zijn sommigen van nature stoutmoedig en dapper en anderen vreesachtig.
c. Dat hij zelf zeer hoogmoedig is, hoewel hij huist in de diepte, ziet hij alles aan wat hoog is, de wentelende baren, de dreigende rotsen, de zwevende wolken en de schepen onder zeil beziet dit geweldige dier met minachting, want hij denkt dat zij hem noch verminderen noch bedreigen. Wie groot is heeft een neiging tot minachting.
d. Dat hij een koning is over alle kinderen van de hoogmoed, dat is: hij is de hoogmoedigste van alle hoogmoedigen. Hij heeft meer om hoogmoedig op te wezen (aldus wordt dit door Dr. Caryl verklaard), dan de hoogmoedigste mensen van de wereld, en zo is dit een vernedering voor de hoogmoed en de trotse blikken van de mensen. Op wlke volkomenheid van lichamelijke schoonheid de mensen ook bogen, de leviathan overtreft hen en is koning over hen. Sommigen lezen het in dier voege, dat het verstaan wordt van God: Hij, die alles ziet wat hoog is, is Koning over alle kinderen van de hoogmoed, Hij kan de behemoth temmen, Hoofdst. 40:14, en ook de leviathan, hoe groot en stoutmoedig zij ook zijn. Deze rede betreffende deze twee dieren had ten doel om te bewijzen dat hij alleen God is, die alle hoogmoedigen kan zien en vernederen, en tenonder brengen, hen kan verpletteren en verbergen in het stof, Hoofdst. 40:6-8, en zo eindigt zij met een "quad erat demonstrandum-met hetgeen aangetoond moest worden:" Er is Een, die alles ziet wat hoog is, en in hetgeen waarin de mensen trotselijk handelen is Hij boven hen, Hij is Koning over alle kinderen van de hoogmoed, hetzij die tot de redeloze of tot de met rede begaafde schepselen behoren, en kan ze allen buigen of breken, Isaiah 2:11. "De hoge ogen van de mensen zullen vernederd worden, en de hoogheid van de mannen zal nedergebogen worden, en aldus zal de Heere alleen te die dage verheven zijn."
Verzen 1-25
Job 41:1-25In de vorige verzen had God aan Job getoond hoe onmachtig hij was om met de leviathan te handelen, hier stelt Hij Zijn eigen macht over dit machtige, massieve schepsel in het licht. Hier worden:
I. Gods vrijmachtige heerschappij en onafhankelijkheid in het licht gesteld, Job 41:11.
1. Dat Hij aan geen van Zijn schepselen iets verplicht of verschuldigd is. Indien er zijn, die voorgeven dat Hij hun iets verschuldigd is, laat hen dan die schuld bewijzen en zij zal hun ten volle uitbetaald worden, en niet gedeeltelijk als door een schikking. "Wie is Mij voorgekomen?" dat is: "Wie heeft Mij enigerlei verplichting opgelegd door enigerlei aan Mij bewezen dienst? Wie kan zeggen Mij voor te wezen? Indien er zodanigen waren, Ik zou niet lang bij hen achterblijven, Ik zou hun spoedig betalen." De apostel haalt dit aan om alle vlees voor Gods aangezicht te doen zwijgen. "Wie heeft Hem eerst gegeven en het zal Hem wedervergolden worden," Romans 11:35. Gelijk God het kwaad niet over ons doet komen dat wij verdiend hebben, zo schenkt Hij ons de gunsten, die wij niet verdiend hebben.
2. Dat Hij de rechtmatige Heer en eigenaar is van al de schepselen. "Al wat onder de gehele hemel is, al wat bezield of onbezield is, is Mijn (en dus ook deze leviathan) is onder Mijn bevel en ter Mijner beschikking, Ik heb er een onbetwistbaar recht van eigendom op en heerschappij er over." Alles is Zijner, wij zijn Zijner met alles wat wij hebben en doen, en daarom kunnen wij God niet tot onze schuldenaar maken, het is alles van U en wij geven het U uit Uwe hand. Alles is Zijner, indien Hij iets aan iemand verschuldigd was, Hij zou het nodige hebben om hem te betalen, de schuld is in goede handen. Alles is Zijner, en daarom heeft Hij onze diensten niet van node, en kan Hij er geen nut of voordeel van hebben. "Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen, want Mijn is de wereld en haar volheid," Psalms 50:12.
II. Het bewijs en voorbeeld ervan aangetoond in de verwonderlijke bouw van de leviathan, Job 41:3. De delen van zijn lichaam, de kracht die hij oefent, inzonderheid als hij gesard wordt, en de schone evenredigheid in geheel zijn lichaam, zullen door God niet verzwegen of verborgen worden, en dus moeten wij er de macht van God in zien en erkennen. Hoewel hij zo monsterachtig groot is, is er toch een fraaie evenredigheid in hem te aanschouwen. In ons oog ligt schoonheid in het kleine-"nest sua gratia parvis-er is een eigenaardige bevalligheid in het kleine-"omdat wij zelf klein zijn, maar in Gods oog is zelfs de leviathan schoon, en indien Hij zelfs de walvis, zelfs de krokodil aldus noemt, dan betaamt het ons niet om van enig werk van Zijn handen te zeggen dat het lelijk is, het is genoeg om dit van ons eigen werk te zeggen, daar wij er reden toe hebben. God onderneemt het hier om ons als het ware een anatomisch gezicht te geven op de leviathan want Zijn werken komen het schoonst en voortreffelijkst uit als zij ontleed worden, en in hun onderscheiden delen en evenredigheden worden gezien.
1. Zelfs op de eerste aanblik schijnt de leviathan geducht en ongenaakbaar, Job 41:4, Job 41:5. Wie durft zo dicht tot hem naderen terwijl hij levend is, om een duidelijk gezicht te hebben op het opperste zijns kleeds, de huid, waarmee hij bedekt is als met een kleed, zo dicht bij hem om hem evenals aan een paard een teugel aan te doen, om hem aldus weg te leiden, zo dicht bij hem, dat hij onder het bereik is van zijn kaken, die als een dubbele breidel zijn. Wie zal het wagen in zijn mond te zien, zoals wij een paard in de mond zien? Wie de deuren zijns aangezichts opendoet zal zien dat rondom zijn tanden verschrikking is, zij zijn sterk en scherp, en geschikt om te verslinden. Het denkbeeld zou iemand doen sidderen om er een been of een arm tussen te hebben.
2. Zijn schilden zijn zijn schoonheid en kracht, en daarom zijn trots, Job 41:6. De krokodil is inderdaad merkwaardig om zijn schilden of schubben, als wij het verstaan van de walvis dan moeten wij onder deze schilden de verschillende bekleedselen van zijn huid verstaan, of het kan ook wezen dat er in die zeeën walvissen waren, die schubben hadden. Hetgeen merkwaardig is in deze schilden of schubben, is dat zij zo dicht bij elkaar zijn, waardoor hij niet alleen warm wordt gehouden, want geen lucht of wind kan er doorheen komen, maar ook veilig is, want geen zwaard kan er door heen dringen. Vissen, die in het water leven, zijn dienovereenkomstig versterkt door de wijsheid Gods, die kleren geeft naardat Hij koude geeft.
3. Door zijn adem en zijn aanzien verspreidt hij verschrikking, als hij niest of water uitblaast dan is het als een schijnend licht, hetzij door het schuim of door het zonlicht dat erop schijnt, Job 41:9. Men zegt dat de ogen van de walvis in de nacht schitteren als een vuurvlam of, gelijk het hier heet, als de ogen des dageraads, men zegt hetzelfde van de krokodil. De adem van dit schepsel is zo heet, vanwege de grote natuurlijke warmte in zijn binnenste, dat brandende fakkels en vuurvonken, rook en vlam gezegd worden uit te gaan uit zijn mond, genoeg zou men denken om er kolen mee te laten gloeien, Job 41:10. Deze hyperbolische uitdrukkingen zijn waarschijnlijk omtrent de leviathan gebruikt om de kracht en de verschrikking te kennen te geven van de toorn Gods, want dit alles is bedoeld om ons daarvan te overtuigen: een vuur uit zijn mond verteerde, Psalms 18:9. "De adem des Heeren zal Tofeth aansteken als een zwavelstroom," en het voor eeuwig brandend houden, Isaiah 30:33. De ongerechtige zal verdaan worden door de Geest Zijns monds, 2 Thessalonians 2:8 T.
4. Hij is van een onverwinbare kracht en schrikkelijke woestheid, zodat hij allen verschrikt, die hem in de weg komen, maar hijzelf wordt door niemand verschrikt. Beschouw zijn hals, daar herbergt de sterkte, Job 41:13. Zijn hoofd en zijn lichaam zijn goed samengevoegd, voor hem springt zelfs de droefheid van vreugde op, want waar hij ook komt overal richt hij schrikkelijk werk aan. Of wel de stormen, die de smart zijn voor anderen, zijn zijn blijdschap, wat voor anderen een schudding is, is een huppelen of dansen voor hem. Zijn vlees is vast samengevoegd, Job 41:14. De stukken ervan zijn zo vast, dat het moeilijk is om het te doorboren, het is of hij een en al been is, zijn hart is vast gelijk een steen, Job 41:15. Zijn moed evenaart zijn lichaamskracht en hoewel hij zo groot is, is hij toch niet log, maar lenig en vlug, gelijk zijn vlees en zijn huid niet doorboord kunnen worden, zo kan zijn moed niet worden versaagd, integendeel hij verschrikt en ontstelt allen, die hij ontmoet, Job 41:16. Als hij zich verheft gelijk een berg in de grote wateren, schromen zelfs de sterken, vrezen zij dat hij hun schepen omver zal werpen of hun een ander onheil zal berokkenen, om zijner doorbrekingen wil die hij in de wateren aanricht en die dood dreigen, ontzondigen zij zich, belijden zij hun zonden, begeven zij zich tot bidden, om zich te bereiden voor de dood. Wij lazen van hen, die in zo'n verschrikking zijn als zij de leviathan opwekken, Hoofdst. 3:8, dat zij de dag vervloeken. Het was een vrees, die naar het schijnt, sommigen deed vloeken en anderen deed bidden, want evenals nu waren er ook toen zeelieden van zeer verschillend karakter, op wie de verschrikkingen van de zee een tegenovergestelde uitwerking hadden, maar allen komen daarin overeen dat er een grote verschrikking onder hen ontstaat als de leviathan zich verheft. 5. Alle werktuigen van slachting en dood, die tegen hem worden aangewend, schaden hem niet, en daarom zijn zij geen verschrikking voor hem, Job 41:17. Het zwaard en de spies, die van nabij wonden, zijn hem niets, de schichten, pijlen en slingerstenen, die op een afstand wonden, deren hem niet, daar de natuur hem zo wel tegen die alle gewapend heeft. De wapenen van verdediging, die de mensen gebruiken, als zij zich ten strijde begeven met de leviathan, zoals het pantser, doen aan de mensen soms niet meer dienst dan hun wapenen van aanval, ijzer en koper zijn voor hem als stro en verrot hout, en hij belacht ze. Dat is het beeld van een verhard zondaar, die de verschrikkingen des Almachtigen veracht, en spot met al de bedreigingen van Zijn woord. De leviathan vreest de wapenen, die tegen hem gebruikt worden, zo weinig dat hij, om te tonen hoe sterk en stoutmoedig hij is, verkiest om op scherpe stenen, scherpe scherven, te liggen, Job 41:21, en daar ligt hij even gemakkelijk alsof hij op zacht slijk lag. Zij, die hardheid willen verduren, moeten er zich aan gewennen, er zich voor harden.
6. Zijn beweging in het water beroert het, en doet het schuimen, Job 41:22, Job 41:23. Als hij zich keert en wendt, en beweging maakt in het water, of zijn prooi vervolgt, doet hij de diepte zieden gelijk een pot, hij doet veel schuim op het water komen, zoals in een pot, die staat te koken, inzonderheid een pot met kokende zalf, en achter zich verlicht hij het pad, hetwelk zelfs een schip in het midden van de zee niet doet, Proverbs 30:19. Men kan het spoor van de leviathan onder het water ontdekken door de luchtbellen aan de oppervlakte, maar wie kan van het voordeel daarvan gebruik maken om hem te vervolgen? Men volgt het spoor van hazen in de sneeuw en doodt ze, maar hij, die het spoor van de leviathan volgt, durft hem niet naderen.
Eindelijk. Dit bijzondere bericht gegeven hebbende van zijn delen en zijn kracht, en zijn schone evenredigheid, besluit Hij met vier dingen in het algemeen betreffende dit dier, Job 41:24, Job 41:25.
a. Dat hij weergaloos is onder de mindere schepselen: op de aarde is niets met hem te vergelijken, geen schepsel in deze wereld kan in kracht en verschrikking met hem worden vergeleken, of, de aarde is hier onderscheiden van de zee, zijn heerschappij is niet op aarde, aldus lezen sommigen deze woorden, maar in de wateren, en daar is door de Goddelijke voorzienigheid een wacht om hem gezet, Hoofdst. 7:12, want indien het aan zo'n vreeslijk schepsel toegelaten was om op deze aarde vrijelijk rond te dwalen en te verwoesten, dan zou zij een onveilige en onaangename woonstede zijn voor de mens, voor wie zij bestemd is.
b. Dat hij stoutmoediger is dan ieder ander schepsel, hoe ook genaamd, hij is gemaakt om zonder schrik te wezen. De schepselen zijn zoals zij gemaakt zijn, de leviathan heeft kloekmoedigheid in zijn gestel, niets kan hem verschrikken of bevreesd maken. Andere schepselen daarentegen schijnen even bestemd te zijn om te vluchten als dit om te vechten. Onder de mensen zijn sommigen van nature stoutmoedig en dapper en anderen vreesachtig.
c. Dat hij zelf zeer hoogmoedig is, hoewel hij huist in de diepte, ziet hij alles aan wat hoog is, de wentelende baren, de dreigende rotsen, de zwevende wolken en de schepen onder zeil beziet dit geweldige dier met minachting, want hij denkt dat zij hem noch verminderen noch bedreigen. Wie groot is heeft een neiging tot minachting.
d. Dat hij een koning is over alle kinderen van de hoogmoed, dat is: hij is de hoogmoedigste van alle hoogmoedigen. Hij heeft meer om hoogmoedig op te wezen (aldus wordt dit door Dr. Caryl verklaard), dan de hoogmoedigste mensen van de wereld, en zo is dit een vernedering voor de hoogmoed en de trotse blikken van de mensen. Op wlke volkomenheid van lichamelijke schoonheid de mensen ook bogen, de leviathan overtreft hen en is koning over hen. Sommigen lezen het in dier voege, dat het verstaan wordt van God: Hij, die alles ziet wat hoog is, is Koning over alle kinderen van de hoogmoed, Hij kan de behemoth temmen, Hoofdst. 40:14, en ook de leviathan, hoe groot en stoutmoedig zij ook zijn. Deze rede betreffende deze twee dieren had ten doel om te bewijzen dat hij alleen God is, die alle hoogmoedigen kan zien en vernederen, en tenonder brengen, hen kan verpletteren en verbergen in het stof, Hoofdst. 40:6-8, en zo eindigt zij met een "quad erat demonstrandum-met hetgeen aangetoond moest worden:" Er is Een, die alles ziet wat hoog is, en in hetgeen waarin de mensen trotselijk handelen is Hij boven hen, Hij is Koning over alle kinderen van de hoogmoed, hetzij die tot de redeloze of tot de met rede begaafde schepselen behoren, en kan ze allen buigen of breken, Isaiah 2:11. "De hoge ogen van de mensen zullen vernederd worden, en de hoogheid van de mannen zal nedergebogen worden, en aldus zal de Heere alleen te die dage verheven zijn."