Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Job 40

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 40

Job 40:1.

SPIEGEL VAN GODS ALMACHT IN DEN BEHEMOTH.

De belijdenis, die Job op de beide eerste gedeelten van Gods redenen aflegde, was nog gene volkomen; zij kon nog meer een buigen zijn onder de grote macht en wijsheid Gods, gelijk hem deze uit de wonderen in de natuur op nieuw levendig voor den geest getreden was, maar waarbij de overtuiging van eigen onschuld in zijn lijden en het gemis aan gerechtigheid in de wereldregering van God toch nog wil vasthouden. Bovenal kwam het er op aan, dat Job zijne vermetelheid, aan welke hij zich door twijfel aan Gods gerechtigheid in de wereld schuldig gemaakt had, in al hare grootte erkende, en daarmee tevens de in zijn hart ingewortelde eigengerechtigheid en loonzucht; over deze moest hij berouw gevoelen, deze voor den Heere belijden. Dit dieper schuldgevoel te bewerken, is het doel van het nu volgende derde gedeelte van Gods redenen. Ook hier weer gaat de Heere den weg, die alleen met Zijne eer en waardigheid overeenkomstig is. Hij laat Zich niet in een richten met Job in, maar toont hem in de beide grootste monsters uit de dierenwereld, het rivierpaard en den krokodil, dat de mens, die het eens in staat is zulke schepselen te beteugelen, nog veel minder in staat zou zijn de bozen te straffen en op aarde gerechtigheid te oefenen; dat integendeel slechts Hij, die de hoogste macht bezit, Wiens scheppende kracht zich in zo overvloedige volheid, in zulke reusachtige dieren openbaart, ook noodzakelijk de allerhoogste gerechtigheid bezitten en uitoefenen kan. Wie echter met zijne ingebeelde gerechtigheid de kracht niet verbindt, om het boze te vernietigen, die wage het niet, zijne gerechtigheid nevens die van den alleen machtigen en rechtvaardigen God te stellen, maar behoort zich zonder tegenspraak te verootmoedigen. Eerst deze rede van God brengt in Job de volle en diepe erkentenis van de volkomen vereniging van wijsheid, macht en rechtvaardigheid in God, te weeg, en doet daarmee de oprechte boete en de belijdenis zonder enig voorbehoud van zijne zonde van onverstandige verduistering van Gods raadsbesluit tot rijpheid komen.

Job 40:1-Job 40:19. Welaan-gord u tot den strijd tegen Mij! Wilt gij het wagen, Mijne rechtvaardigheid in het vergelden van goed en kwaad in twijfel te trekken; zo toon Mij aan, dat gij in staat zijt, met gelijke macht als Ik, de wereld te regeren. Wapen u toch nu met uwe hoogheid en vernietig alle misdadigen en trotsen in de wereld, zo zal Ik u prijzen. Doch zie slecht, den behemoth (het nijlpaard) aan, dat meesterstuk onder het geschapene, en beproef het met openlijke macht te vangen, zo zult gij van uwe onmacht overtuigd worden, en ook de bestraffing van het kwade gaarne aan Mij overlaten.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 40

Job 40:1.

SPIEGEL VAN GODS ALMACHT IN DEN BEHEMOTH.

De belijdenis, die Job op de beide eerste gedeelten van Gods redenen aflegde, was nog gene volkomen; zij kon nog meer een buigen zijn onder de grote macht en wijsheid Gods, gelijk hem deze uit de wonderen in de natuur op nieuw levendig voor den geest getreden was, maar waarbij de overtuiging van eigen onschuld in zijn lijden en het gemis aan gerechtigheid in de wereldregering van God toch nog wil vasthouden. Bovenal kwam het er op aan, dat Job zijne vermetelheid, aan welke hij zich door twijfel aan Gods gerechtigheid in de wereld schuldig gemaakt had, in al hare grootte erkende, en daarmee tevens de in zijn hart ingewortelde eigengerechtigheid en loonzucht; over deze moest hij berouw gevoelen, deze voor den Heere belijden. Dit dieper schuldgevoel te bewerken, is het doel van het nu volgende derde gedeelte van Gods redenen. Ook hier weer gaat de Heere den weg, die alleen met Zijne eer en waardigheid overeenkomstig is. Hij laat Zich niet in een richten met Job in, maar toont hem in de beide grootste monsters uit de dierenwereld, het rivierpaard en den krokodil, dat de mens, die het eens in staat is zulke schepselen te beteugelen, nog veel minder in staat zou zijn de bozen te straffen en op aarde gerechtigheid te oefenen; dat integendeel slechts Hij, die de hoogste macht bezit, Wiens scheppende kracht zich in zo overvloedige volheid, in zulke reusachtige dieren openbaart, ook noodzakelijk de allerhoogste gerechtigheid bezitten en uitoefenen kan. Wie echter met zijne ingebeelde gerechtigheid de kracht niet verbindt, om het boze te vernietigen, die wage het niet, zijne gerechtigheid nevens die van den alleen machtigen en rechtvaardigen God te stellen, maar behoort zich zonder tegenspraak te verootmoedigen. Eerst deze rede van God brengt in Job de volle en diepe erkentenis van de volkomen vereniging van wijsheid, macht en rechtvaardigheid in God, te weeg, en doet daarmee de oprechte boete en de belijdenis zonder enig voorbehoud van zijne zonde van onverstandige verduistering van Gods raadsbesluit tot rijpheid komen.

Job 40:1-Job 40:19. Welaan-gord u tot den strijd tegen Mij! Wilt gij het wagen, Mijne rechtvaardigheid in het vergelden van goed en kwaad in twijfel te trekken; zo toon Mij aan, dat gij in staat zijt, met gelijke macht als Ik, de wereld te regeren. Wapen u toch nu met uwe hoogheid en vernietig alle misdadigen en trotsen in de wereld, zo zal Ik u prijzen. Doch zie slecht, den behemoth (het nijlpaard) aan, dat meesterstuk onder het geschapene, en beproef het met openlijke macht te vangen, zo zult gij van uwe onmacht overtuigd worden, en ook de bestraffing van het kwade gaarne aan Mij overlaten.

Vers 1

1. En de HEERE, Jehova (zie Job 38:1 ) antwoordde Job op zijne nog onvoldoende belijdenis, om zijn berouw te louteren, en alle eigengerechtigheid in hem te beschamen, uit een of, het nog altijd boven zijn hoofd hangend onweder uit den onweersstorm (Job 37:2) en zei 1)

1) Job was wel grotelijks vernederd, door hetgeen God reeds had gezegd, maar nog niet genoeg en ten volle tot schuldbekentenis en zelfveroordeling gebracht. Hij was enigszins vernederd, maar nog niet genoeg verlaagd, en daarom vervolgt God alhier met op dezelfde wijze, niet minder nadrukkelijk, als te voren tegen hem te redeneren. Zij, die behoorlijk overtuigd zijn van zonde, en die er berouw over tonen en boete voor willen doen, zullen nodig hebben, ten volle van hun eigen onmacht en ellende overreed te worden, ten einde zich in zak en as, voor God op het boetvaardigst te mogen verootmoedigen..

Gelijk in de eerste, zo ook in deze tweede rede blijkt het zo duidelijk, dat God, de Heere, Job niet dwingt Hem te eren als den volstrekt Rechtvaardige, maar hem door Zijne woorden overreedt. De vrienden hebben hem willen dwingen, en toen hij niet wilde, hebben zij hem verdoemd. Maar God werkt met de onweerstaanbare kracht van Zijn Woord en overreedt door de bewijzen Zijner liefde en gunst. De Heere overtuigt Job, en wel zo, dat hij straks diep voor Hem in het stof zal bukken.

God verdoemt Job niet, gelijk de vrienden gedaan hebben, maar wil hem zijne zonde doen inzien, zijne vermetelheid diep doen verfoeien. Wanneer Hij spreekt, getuigt het van Zijne hoge Majesteit, maar ook van Zijne neerbuigende Goedheid.

Vers 1

1. En de HEERE, Jehova (zie Job 38:1 ) antwoordde Job op zijne nog onvoldoende belijdenis, om zijn berouw te louteren, en alle eigengerechtigheid in hem te beschamen, uit een of, het nog altijd boven zijn hoofd hangend onweder uit den onweersstorm (Job 37:2) en zei 1)

1) Job was wel grotelijks vernederd, door hetgeen God reeds had gezegd, maar nog niet genoeg en ten volle tot schuldbekentenis en zelfveroordeling gebracht. Hij was enigszins vernederd, maar nog niet genoeg verlaagd, en daarom vervolgt God alhier met op dezelfde wijze, niet minder nadrukkelijk, als te voren tegen hem te redeneren. Zij, die behoorlijk overtuigd zijn van zonde, en die er berouw over tonen en boete voor willen doen, zullen nodig hebben, ten volle van hun eigen onmacht en ellende overreed te worden, ten einde zich in zak en as, voor God op het boetvaardigst te mogen verootmoedigen..

Gelijk in de eerste, zo ook in deze tweede rede blijkt het zo duidelijk, dat God, de Heere, Job niet dwingt Hem te eren als den volstrekt Rechtvaardige, maar hem door Zijne woorden overreedt. De vrienden hebben hem willen dwingen, en toen hij niet wilde, hebben zij hem verdoemd. Maar God werkt met de onweerstaanbare kracht van Zijn Woord en overreedt door de bewijzen Zijner liefde en gunst. De Heere overtuigt Job, en wel zo, dat hij straks diep voor Hem in het stof zal bukken.

God verdoemt Job niet, gelijk de vrienden gedaan hebben, maar wil hem zijne zonde doen inzien, zijne vermetelheid diep doen verfoeien. Wanneer Hij spreekt, getuigt het van Zijne hoge Majesteit, maar ook van Zijne neerbuigende Goedheid.

Vers 2

2. Gord nu als een man uwe lenden (zie Job 38:3); Ik zal u vragen, hoe gij in Mijne plaats het kwade zoudt bestraffen en te niet doen, en onderricht Mij, of gij de macht bezit beter gerechtigheid over de aarde uit te oefenen.

Vers 2

2. Gord nu als een man uwe lenden (zie Job 38:3); Ik zal u vragen, hoe gij in Mijne plaats het kwade zoudt bestraffen en te niet doen, en onderricht Mij, of gij de macht bezit beter gerechtigheid over de aarde uit te oefenen.

Vers 3

3. Zult gij het ongestraft wagen, niet alleen tegen Mij te morren, maar ook mijn oordeel, dat Ik over het kwade in de wereld uitspreek en over het vonnis, dat ik ten uitvoer leg en alzo Mijne gerechtigheid in `t besturen der wereld te niet maken? Zult gij Mij verdoemen 1), opdat gij rechtvaardig zijt, en daar staat als een, wie door Mij zwaar onrecht is aangedaan?

1) De eigengerechtigheid is steeds een meer of minder bewuste aanval op de volkomen rechtvaardigheid Gods. "Wie zich zelven zoekt te verdedigen tegen Gods kastijdingen, zoekt het oordeel te vernietigen van Degene, die hem slaat. Wanneer hij ontkent, dat hij om eigene schuld geslagen wordt, wat doet hij anders, dan de rechtvaardigheid van Dien, die hem slaat, aanklagen? Zo ook de vrome Job, daar hij zijne schuld bij de kastijdingen niet kon vinden, en ook niet begreep, dat juist deze kastijdingen hem tot bevestiging in de heiligmaking konden zijn, meende hij dat hij ten onrechte geslagen werd.

Alleen oprecht en diep berouw over, en belijdenis van de zonde erkent Gods rechtvaardigheid in Zijne wereldregering volkomen. (Psalms 51:6. Romans 3:4.).

Vers 3

3. Zult gij het ongestraft wagen, niet alleen tegen Mij te morren, maar ook mijn oordeel, dat Ik over het kwade in de wereld uitspreek en over het vonnis, dat ik ten uitvoer leg en alzo Mijne gerechtigheid in `t besturen der wereld te niet maken? Zult gij Mij verdoemen 1), opdat gij rechtvaardig zijt, en daar staat als een, wie door Mij zwaar onrecht is aangedaan?

1) De eigengerechtigheid is steeds een meer of minder bewuste aanval op de volkomen rechtvaardigheid Gods. "Wie zich zelven zoekt te verdedigen tegen Gods kastijdingen, zoekt het oordeel te vernietigen van Degene, die hem slaat. Wanneer hij ontkent, dat hij om eigene schuld geslagen wordt, wat doet hij anders, dan de rechtvaardigheid van Dien, die hem slaat, aanklagen? Zo ook de vrome Job, daar hij zijne schuld bij de kastijdingen niet kon vinden, en ook niet begreep, dat juist deze kastijdingen hem tot bevestiging in de heiligmaking konden zijn, meende hij dat hij ten onrechte geslagen werd.

Alleen oprecht en diep berouw over, en belijdenis van de zonde erkent Gods rechtvaardigheid in Zijne wereldregering volkomen. (Psalms 51:6. Romans 3:4.).

Vers 4

4. Hebt gij dan enen arm gelijk God, een arm met Goddelijke almacht toegerust, dat gij in Mijne plaats en rechtvaardiger dan Ik de wereld zoudt kunnen regeren? en kunt gij, gelijk Hij, met de stem donderen1), aan uwe bevelen zulk een nadruk geven? Wie rechtvaardiger wil zijn dan God, die moet ook gene mindere macht hebben. De hoogste gerechtigheid en wijsheid en de hoogste majesteit en macht zijn steeds in de nauwste vereniging.

1) Dat is: Zijt gij misschien ook het een of ander onafhankelijk wezen? Of hebt gij een machtigen arm als een God? En kunt gij ene even gelijke donderende stem, vol van Majesteit, doen horen? Strenge, zeker, en klemmende vragen, Gode ten hoogste betamende, en die tevens insluiten, dat hij, die Gode verwijt, dat Hij hem onrecht aandoet, zich enigermate tot een God verheft, en zich de hoogste heerlijkheid en Majesteit toe-eigent..

Vers 4

4. Hebt gij dan enen arm gelijk God, een arm met Goddelijke almacht toegerust, dat gij in Mijne plaats en rechtvaardiger dan Ik de wereld zoudt kunnen regeren? en kunt gij, gelijk Hij, met de stem donderen1), aan uwe bevelen zulk een nadruk geven? Wie rechtvaardiger wil zijn dan God, die moet ook gene mindere macht hebben. De hoogste gerechtigheid en wijsheid en de hoogste majesteit en macht zijn steeds in de nauwste vereniging.

1) Dat is: Zijt gij misschien ook het een of ander onafhankelijk wezen? Of hebt gij een machtigen arm als een God? En kunt gij ene even gelijke donderende stem, vol van Majesteit, doen horen? Strenge, zeker, en klemmende vragen, Gode ten hoogste betamende, en die tevens insluiten, dat hij, die Gode verwijt, dat Hij hem onrecht aandoet, zich enigermate tot een God verheft, en zich de hoogste heerlijkheid en Majesteit toe-eigent..

Vers 5

5. Versier u nu met Goddelijke voortreffelijkheid en met rechterlijke hoogheid, en bekleed u met majesteit en heerlijkheid, gelijk Ik, de Regeerder en Rechter der wereld, met Majesteit bekleed ben, zo wil Ik zien, of gij in staat zijt, de wereld beter te regeren en te richten, dan Ik.

Vers 5

5. Versier u nu met Goddelijke voortreffelijkheid en met rechterlijke hoogheid, en bekleed u met majesteit en heerlijkheid, gelijk Ik, de Regeerder en Rechter der wereld, met Majesteit bekleed ben, zo wil Ik zien, of gij in staat zijt, de wereld beter te regeren en te richten, dan Ik.

Vers 6

6. Strooi de verbolgenheden uws toorns uit over deze wereld, zo vol van gruwelen, gelijk gij van Mij verlangt; en zie allen hoogmoedige aan met het vernietigend oog van een hemelsen rechter, en verneder hem1)!

1) Job had zich beklaagd over de hoogmoedigen en goddelozen, en beschuldigde God als het ware, dat Deze niet rechtvaardig hen verwierp. Welnu, hier roept God Job op, om te tonen wat hij kan tegen de hoogmoedigen. Hij heeft met God een twistgeding willen beginnen, zich daarom feitelijk met God op n lijn geplaatst, hier wordt hij uitgenodigd, om dan ook al zijn kracht te beproeven, om de goddelozen tegen te houden. Kennelijk wil God er mee zeggen, dat Hij alleen de macht bezit, om hen te dwingen, maar ook de wijsheid, om op zijn tijd het oordeel over de goddelozen uit te voeren.

Vers 6

6. Strooi de verbolgenheden uws toorns uit over deze wereld, zo vol van gruwelen, gelijk gij van Mij verlangt; en zie allen hoogmoedige aan met het vernietigend oog van een hemelsen rechter, en verneder hem1)!

1) Job had zich beklaagd over de hoogmoedigen en goddelozen, en beschuldigde God als het ware, dat Deze niet rechtvaardig hen verwierp. Welnu, hier roept God Job op, om te tonen wat hij kan tegen de hoogmoedigen. Hij heeft met God een twistgeding willen beginnen, zich daarom feitelijk met God op n lijn geplaatst, hier wordt hij uitgenodigd, om dan ook al zijn kracht te beproeven, om de goddelozen tegen te houden. Kennelijk wil God er mee zeggen, dat Hij alleen de macht bezit, om hen te dwingen, maar ook de wijsheid, om op zijn tijd het oordeel over de goddelozen uit te voeren.

Vers 7

7. Ja, zie allen hoogmoedige, en breng hem te onder, dat toch hebt ge gemist in Mijn bestuur en het onrechtvaardig genoemd; en verpletter de goddelozen in hun plaats, overal waar gij ze vindt!

Vers 7

7. Ja, zie allen hoogmoedige, en breng hem te onder, dat toch hebt ge gemist in Mijn bestuur en het onrechtvaardig genoemd; en verpletter de goddelozen in hun plaats, overal waar gij ze vindt!

Vers 8

8. Verberg hen te zamen in het stof der aarde opdat zij nooit weer te voorschijn komen, verbind hun aangezichten in het verborgen van den dood, opdat zij geheel verdwenen zijn.

Vers 8

8. Verberg hen te zamen in het stof der aarde opdat zij nooit weer te voorschijn komen, verbind hun aangezichten in het verborgen van den dood, opdat zij geheel verdwenen zijn.

Vers 9

9. Dan zal Ik, die u thans berispen moet, ook u loven, dat gij niet alleen sterk zijt in het berispen Mijner regering, maar ook, omdat uwe rechterhand u zal verlost hebben 1), dat gij werkelijke grote dingen kunt volbrengen, gelijk Ik, en daarom een zeker recht hebt, Mijne wereldorde te bedillen, en uwe onschuld en gerechtigheid boven de Mijne te verheffen.

1) Hier wil God zeggen, als gij doet of zult doen, wat Ik u zo-even genoemd heb, dan zal Ik belijden, dat gij een Goddelijken arm hebt en dat gij recht hebt, om met Mij te twisten. Een verzekering, wel geschikt, om Job ten diepste te doen buigen. Want hij moet het bij zich zelven erkennen, dat hij daartoe niet in staat is, zich zelf niet kan verlossen en het onrecht niet volkomen stuiten.

En om nu deze woorden kracht bij te zetten, gaat de Heere over, om hem te wijzen op die twee machtige dieren, den Behmoth en Leviathan.

Vers 9

9. Dan zal Ik, die u thans berispen moet, ook u loven, dat gij niet alleen sterk zijt in het berispen Mijner regering, maar ook, omdat uwe rechterhand u zal verlost hebben 1), dat gij werkelijke grote dingen kunt volbrengen, gelijk Ik, en daarom een zeker recht hebt, Mijne wereldorde te bedillen, en uwe onschuld en gerechtigheid boven de Mijne te verheffen.

1) Hier wil God zeggen, als gij doet of zult doen, wat Ik u zo-even genoemd heb, dan zal Ik belijden, dat gij een Goddelijken arm hebt en dat gij recht hebt, om met Mij te twisten. Een verzekering, wel geschikt, om Job ten diepste te doen buigen. Want hij moet het bij zich zelven erkennen, dat hij daartoe niet in staat is, zich zelf niet kan verlossen en het onrecht niet volkomen stuiten.

En om nu deze woorden kracht bij te zetten, gaat de Heere over, om hem te wijzen op die twee machtige dieren, den Behmoth en Leviathan.

Vers 10

10. In twee dieren wil Ik u aanwijzen, hoe krachteloos gij zijt. Zie nu Behmoth 1), het Nijlpaard, hippopotamus amphibius, welken Ik gemaakt heb nevens u, eveneens, als Ik u gemaakt heb; hij eet hooi en gras, gelijk een rund, zodat men denken zou, dat het een zwak dier was. 1) De kerkvaders hielden den Behmoth, zowel als den Leviathan (Job 40:20) voor zinnebeelden van den satan. Zo zegt ook Luther: Onder deze beelden beschrijft Hij de kracht en het geweld van den duivel en van zijn aanhang, de goddeloze menigte in de wereld. Wanneer nu gene directe betrekking op den satan voor de hand ligt, zo ligt die toch in den samenhang, in welke sprake is van Jobs onbekwaamheid om het kwade beter te overwinnen en te beheersen dan de Heere. Zonder twijfel zijn hier dieren uit Egypte bedoeld, gelijk wij reeds meermalen in het Boek van Job Egyptische beelden aantroffen, die zeker uit den kring, waarin de dichter leefde, genomen zijn. -De naam Behmoth is hoogst waarschijnlijk uit de Oud-Egyptische taal genomen, in welke het p-ehe-mau (p = de, ehe = os, mau = van het water) zou klinken. Dit Egyptische woord is in het Hebreeuws een meervoudig woord geworden, zodat het "al wat groot is in het dierenrijk" betekent. Zeker is hier het Nijlpaard bedoeld. Dien laatsten naam heeft het, omdat het den Nijl tot in zijne monden toe bewoonde. De Romeinen lieten dit geweldige dier in hun schouwspelen tegen den krokodil strijden; tengevolge van het onophoudelijk jagen verdween het uit den Beneden-Nijl zodat men die tonelen moest laten ophouden. Tegenwoordig vindt men het nog in den witten en den blauwen Nijl en in bijna alle andere Afrikaanse rivieren en meren. Het Nijlpaard heeft een lompen lichaamsbouw, is dikwijls 14-17 voet lang, 7 voet hoog, heeft een ronden romp van bijzonder groten omvang en een zwaarte van 15-20 centenaars. De zeer grote kop zit dadelijk aan den romp, zonder hals, de oren zijn klein en spits, de ogen even zeer klein, dom starende, de bek zeer groot en breed, de muil buitengewoon ver geopend. Het bezit een ontzettende sterkte, zodat het rivierschepen van middelmatige grootte met manschappen en lading kan omverwerpen of met zijne tanden vernietigen. Toch eet het planten, is over `t algemeen bevreesd en valt slechts zelden dieren of mensen aan. Dan zijn hem echter de 4 geweldige hoektanden van de kakebenen van welke de ondersten bij volwassene dieren minstens ene lengte van meer dan twee voet bereiken, een vreselijk wapen. Het deze verbrijzelt het zelfs runderen tot brij. Een reiziger bericht, dat een Nijlpaard 4 trekossen verbrijzelde, welke rustig aan een scheprad stonden. "Wordt er in het water voedsel genoeg gevonden, gelijk bv. in de plantenrijke meerachtige platen van den Bahr el Abiad (den witten Nijl), zo verlaat het ook des nachts de bedding van den stroom niet, of slechts hoogst zeldzaam. Het eet dan hij dag en nacht van de planten, die in den stroom wassen, wanneer het hongerig is. Bijzonder dient hem tot voedsel de loto (niet te verwisselen met den lotoboom), die geheiligd en als een beeld der Godheid beschouwd werd der volken, welke door de zinnelijkheid te niet gegaan en reeds bijna vergeten zijn; deze lotus is de heerlijke, koninklijke broeder van onze liefelijke waterroos. Een etend Nijlpaard is een waarlijk lelijk gezicht. Op een afstand van een tiende mijl kan men het opengaan van den muil met het blote oog zien, op een afstand van ongeveer honderd schreden neemt men alle bewegingen bij het eten waar. De lelijke kop verdwijnt in de diepte en woelt onder de planten rond; het zich oplossend schuim maakt het water op verren afstand vuil, dan komt het weer boven met een muil vol van een betrekkelijk groten, dikken bos afgerukte planten; hij legt dien op de oppervlakte van het water en kauwt en verteert dien nu langzaam. Aan beide zijden van den muil hangen de ranken en stengels der gewassen lang uit, en groenachtig plantensap loopt, met speeksel vermengd, bestendig over de gezwollen lippen. Enkele half gekauwde ballen gras worden uitgeworpen, en op nieuw verslonden; de flauwe ogen loeren bewegingloos in de verte en de voetenlange slag- en hoektanden vertonen zich in hun gehele grootte. In rivieren daarentegen, die steile oevers hebben en die wegens haar snelleren loop geen plantengroei toelaten, zo als de Bahr el Asrakh (de blauwe Nijl) is het dier genoodzaakt aan land te gaan, om te weiden. "Ongeveer een uur na zonsondergang, op welken in de tropische gewesten, gelijk bekend is, bijna toverachtig snel de lichte, schone nacht volgt, verlaat het, met grote voorzichtigheid luisterende en rond kijkende den stroom, en kruipt, hoe lomp het ook is, tegen de steilste oeverwanden op. In bossen ziet men de sporen van het Nijlpaard overal, waar de rijkdom van de plantenwereld goede weiden belooft; in de nabijheid van bewoonde plaatsen richten zich de paden naar de vruchtvelden. Hier valt het verwoestend in; hier wordt het, hoewel het slechts planten vreet, tot het schadelijkste en gevaarlijkste dier..

Vers 10

10. In twee dieren wil Ik u aanwijzen, hoe krachteloos gij zijt. Zie nu Behmoth 1), het Nijlpaard, hippopotamus amphibius, welken Ik gemaakt heb nevens u, eveneens, als Ik u gemaakt heb; hij eet hooi en gras, gelijk een rund, zodat men denken zou, dat het een zwak dier was. 1) De kerkvaders hielden den Behmoth, zowel als den Leviathan (Job 40:20) voor zinnebeelden van den satan. Zo zegt ook Luther: Onder deze beelden beschrijft Hij de kracht en het geweld van den duivel en van zijn aanhang, de goddeloze menigte in de wereld. Wanneer nu gene directe betrekking op den satan voor de hand ligt, zo ligt die toch in den samenhang, in welke sprake is van Jobs onbekwaamheid om het kwade beter te overwinnen en te beheersen dan de Heere. Zonder twijfel zijn hier dieren uit Egypte bedoeld, gelijk wij reeds meermalen in het Boek van Job Egyptische beelden aantroffen, die zeker uit den kring, waarin de dichter leefde, genomen zijn. -De naam Behmoth is hoogst waarschijnlijk uit de Oud-Egyptische taal genomen, in welke het p-ehe-mau (p = de, ehe = os, mau = van het water) zou klinken. Dit Egyptische woord is in het Hebreeuws een meervoudig woord geworden, zodat het "al wat groot is in het dierenrijk" betekent. Zeker is hier het Nijlpaard bedoeld. Dien laatsten naam heeft het, omdat het den Nijl tot in zijne monden toe bewoonde. De Romeinen lieten dit geweldige dier in hun schouwspelen tegen den krokodil strijden; tengevolge van het onophoudelijk jagen verdween het uit den Beneden-Nijl zodat men die tonelen moest laten ophouden. Tegenwoordig vindt men het nog in den witten en den blauwen Nijl en in bijna alle andere Afrikaanse rivieren en meren. Het Nijlpaard heeft een lompen lichaamsbouw, is dikwijls 14-17 voet lang, 7 voet hoog, heeft een ronden romp van bijzonder groten omvang en een zwaarte van 15-20 centenaars. De zeer grote kop zit dadelijk aan den romp, zonder hals, de oren zijn klein en spits, de ogen even zeer klein, dom starende, de bek zeer groot en breed, de muil buitengewoon ver geopend. Het bezit een ontzettende sterkte, zodat het rivierschepen van middelmatige grootte met manschappen en lading kan omverwerpen of met zijne tanden vernietigen. Toch eet het planten, is over `t algemeen bevreesd en valt slechts zelden dieren of mensen aan. Dan zijn hem echter de 4 geweldige hoektanden van de kakebenen van welke de ondersten bij volwassene dieren minstens ene lengte van meer dan twee voet bereiken, een vreselijk wapen. Het deze verbrijzelt het zelfs runderen tot brij. Een reiziger bericht, dat een Nijlpaard 4 trekossen verbrijzelde, welke rustig aan een scheprad stonden. "Wordt er in het water voedsel genoeg gevonden, gelijk bv. in de plantenrijke meerachtige platen van den Bahr el Abiad (den witten Nijl), zo verlaat het ook des nachts de bedding van den stroom niet, of slechts hoogst zeldzaam. Het eet dan hij dag en nacht van de planten, die in den stroom wassen, wanneer het hongerig is. Bijzonder dient hem tot voedsel de loto (niet te verwisselen met den lotoboom), die geheiligd en als een beeld der Godheid beschouwd werd der volken, welke door de zinnelijkheid te niet gegaan en reeds bijna vergeten zijn; deze lotus is de heerlijke, koninklijke broeder van onze liefelijke waterroos. Een etend Nijlpaard is een waarlijk lelijk gezicht. Op een afstand van een tiende mijl kan men het opengaan van den muil met het blote oog zien, op een afstand van ongeveer honderd schreden neemt men alle bewegingen bij het eten waar. De lelijke kop verdwijnt in de diepte en woelt onder de planten rond; het zich oplossend schuim maakt het water op verren afstand vuil, dan komt het weer boven met een muil vol van een betrekkelijk groten, dikken bos afgerukte planten; hij legt dien op de oppervlakte van het water en kauwt en verteert dien nu langzaam. Aan beide zijden van den muil hangen de ranken en stengels der gewassen lang uit, en groenachtig plantensap loopt, met speeksel vermengd, bestendig over de gezwollen lippen. Enkele half gekauwde ballen gras worden uitgeworpen, en op nieuw verslonden; de flauwe ogen loeren bewegingloos in de verte en de voetenlange slag- en hoektanden vertonen zich in hun gehele grootte. In rivieren daarentegen, die steile oevers hebben en die wegens haar snelleren loop geen plantengroei toelaten, zo als de Bahr el Asrakh (de blauwe Nijl) is het dier genoodzaakt aan land te gaan, om te weiden. "Ongeveer een uur na zonsondergang, op welken in de tropische gewesten, gelijk bekend is, bijna toverachtig snel de lichte, schone nacht volgt, verlaat het, met grote voorzichtigheid luisterende en rond kijkende den stroom, en kruipt, hoe lomp het ook is, tegen de steilste oeverwanden op. In bossen ziet men de sporen van het Nijlpaard overal, waar de rijkdom van de plantenwereld goede weiden belooft; in de nabijheid van bewoonde plaatsen richten zich de paden naar de vruchtvelden. Hier valt het verwoestend in; hier wordt het, hoewel het slechts planten vreet, tot het schadelijkste en gevaarlijkste dier..

Vers 11

11. Zie toch, zijne kracht is, ondanks dat, reusachtig in zijne lenden, en zijne buitengewone macht in den navel (liever: in de spieren) zijns buiks.

Vers 11

11. Zie toch, zijne kracht is, ondanks dat, reusachtig in zijne lenden, en zijne buitengewone macht in den navel (liever: in de spieren) zijns buiks.

Vers 12

12. Als het hem lust, zijn staart is als een ceder; de zenuwen zijner schaamte 1) zijn doorvlochten, de ballen hangen niet neer, maar zijn in den buik besloten met zeer sterke spieren.

1) Of, zijne schenkelen, of, dijen. De Staten-Vertalers hebben de Vulgata gevolgd.

Vers 12

12. Als het hem lust, zijn staart is als een ceder; de zenuwen zijner schaamte 1) zijn doorvlochten, de ballen hangen niet neer, maar zijn in den buik besloten met zeer sterke spieren.

1) Of, zijne schenkelen, of, dijen. De Staten-Vertalers hebben de Vulgata gevolgd.

Vers 13

13. Zijne beenderen, hoewel dun, gelijk bij alle waterdieren, zijn als vast koper; zijne gebeenten, het gehele, den vleesberg dragende, beenderengestel, zijn als ijzeren handbomen, ijzeren staven.

Vers 13

13. Zijne beenderen, hoewel dun, gelijk bij alle waterdieren, zijn als vast koper; zijne gebeenten, het gehele, den vleesberg dragende, beenderengestel, zijn als ijzeren handbomen, ijzeren staven.

Vers 14

14. Hij is een Job 1:1) der wegen Gods, een meesterstuk onder de werken van Gods schepping; die hem gemaakt heeft liet hem niet zonder verdedigingsmiddelen, maar heeft hem zijn zwaard 2) aangehecht, heeft hem toegerust met een reusachtig gebit van over elkaar staande snijtanden, met welke het de velden, als met enen sikkel afmaait.

1) Het nijlpaard is inderdaad het grootste onder alle bekende dieren, in doorsnede zelfs groter dan de olifant. (Zo niet wat de hoogte betreft, dan wel wat de lengte en de dikte aangaat), zo te zeggen, een overblijfsel van de dieren uit de tijden der wereld v r den zondvloed, in wie zich de kracht des Scheppers op zulk een majestueuze wijze openbaarde..

Letterlijk, eersteling, niet omdat hij het eerste geschapene dier is, maar dewijl hij wel het grootste mag worden genoemd. Wanneer hier gesproken wordt van, de wegen Gods, dan moeten hieronder Zijne daden, als Schepper der wereld worden verstaan.

Bochart merkt hier dan ook op, un chef d'oeuvre de Dieu.

2) Een hoektand van het nijlpaard, in gedaante en scherpte aan het Egyptisch kromzwaard gelijk, bereikt dikwijls de lengte van ruim twee voet en de zwaarte van 15 ponden. Het uit deze tanden gewonnen elpenbeen is zeer hoog geschat en wordt duur betaald..

Vers 14

14. Hij is een Job 1:1) der wegen Gods, een meesterstuk onder de werken van Gods schepping; die hem gemaakt heeft liet hem niet zonder verdedigingsmiddelen, maar heeft hem zijn zwaard 2) aangehecht, heeft hem toegerust met een reusachtig gebit van over elkaar staande snijtanden, met welke het de velden, als met enen sikkel afmaait.

1) Het nijlpaard is inderdaad het grootste onder alle bekende dieren, in doorsnede zelfs groter dan de olifant. (Zo niet wat de hoogte betreft, dan wel wat de lengte en de dikte aangaat), zo te zeggen, een overblijfsel van de dieren uit de tijden der wereld v r den zondvloed, in wie zich de kracht des Scheppers op zulk een majestueuze wijze openbaarde..

Letterlijk, eersteling, niet omdat hij het eerste geschapene dier is, maar dewijl hij wel het grootste mag worden genoemd. Wanneer hier gesproken wordt van, de wegen Gods, dan moeten hieronder Zijne daden, als Schepper der wereld worden verstaan.

Bochart merkt hier dan ook op, un chef d'oeuvre de Dieu.

2) Een hoektand van het nijlpaard, in gedaante en scherpte aan het Egyptisch kromzwaard gelijk, bereikt dikwijls de lengte van ruim twee voet en de zwaarte van 15 ponden. Het uit deze tanden gewonnen elpenbeen is zeer hoog geschat en wordt duur betaald..

Vers 15

15. Omdat de bergen hem voeder voortbrengen beklimt hij deze en hij doet het, ondanks zijn lompen lichaamsbouw (Job 40:11 ) gemakkelijk, daarom spelen al de dieren des velds aldaar bij het zo machtige en toch zo onschuldige dier, dat niet gevaarlijk is, zolang het niet gesard wordt.

Vers 15

15. Omdat de bergen hem voeder voortbrengen beklimt hij deze en hij doet het, ondanks zijn lompen lichaamsbouw (Job 40:11 ) gemakkelijk, daarom spelen al de dieren des velds aldaar bij het zo machtige en toch zo onschuldige dier, dat niet gevaarlijk is, zolang het niet gesard wordt.

Vers 16

16. Onder schaduwachtige Lotus-bomen 1) ligt hij neer, wanneer hij zijnen honger gestild heeft, in ene schuilplaats des riets en des slijks 2).

1) De Lotus-boom groeit in Palestina, Syrië en Egypte in hete en vochtige laagten en bereikt ene aanzienlijke hoogte en sterkte. Hij draagt kleine, gele, goed smakende appelen..

2) Bij dag verlaten de nijlpaarden slechts op eenzame plaatsen het water, om in de nabijheid van den oever, deels in het ondiepe water, deels op het land zelf, zich aan een dromerige sluimering over te geven. Daarbij knorren de mannelijke dieren van tijd tot tijd als onze zwijnen, ten teken van bijzonder genot. Tegen den avond wordt het knorren tot een gebrul, en de gehele kudde duikt spelend op en neer in den stroom..

Vers 16

16. Onder schaduwachtige Lotus-bomen 1) ligt hij neer, wanneer hij zijnen honger gestild heeft, in ene schuilplaats des riets en des slijks 2).

1) De Lotus-boom groeit in Palestina, Syrië en Egypte in hete en vochtige laagten en bereikt ene aanzienlijke hoogte en sterkte. Hij draagt kleine, gele, goed smakende appelen..

2) Bij dag verlaten de nijlpaarden slechts op eenzame plaatsen het water, om in de nabijheid van den oever, deels in het ondiepe water, deels op het land zelf, zich aan een dromerige sluimering over te geven. Daarbij knorren de mannelijke dieren van tijd tot tijd als onze zwijnen, ten teken van bijzonder genot. Tegen den avond wordt het knorren tot een gebrul, en de gehele kudde duikt spelend op en neer in den stroom..

Vers 17

17. De schaduwachtige, de Lotus-bomen bedekken hem, elk een met zijne schaduw; de beekwilgen omringen hem.

Vers 17

17. De schaduwachtige, de Lotus-bomen bedekken hem, elk een met zijne schaduw; de beekwilgen omringen hem.

Vers 18

18. Zie, hij doet de rivier geweld aan 1) hij verhaast zich niet om heen te gaan; hij vertrouwt, dat hij den Jordaan in zijnen mond zou kunnen intrekken 2).

1) De nijlpaarden zwemmen met verwonderlijk gemak, duiken op en neer, bewegen zich met rukken en stoten, wenden zich naar alle zijden heen, en zwemmen in rechte richting met de beste roeiboot in wedstrijd. Ik heb bij rustig zwemmen van dit dier nooit ene hevige beweging van roeien kunnen waarnemen; het water om het zwemmend nijlpaard blijft integendeel glad en onbewogen.

De Jordaan wordt hier gebruikt om ene soort aan te wijzen, om ene geweldige, soms hoog opzwellende rivier, te noemen..

In het Hebreeuws Heen jaschook nahar. Beter: Zo de rivier zich verheft, en dan het volgende, hij verhaast of siddert niet. De betekenis is, dat het Nijlpaard er niet door verschrikt wordt, als de golven wild en woest beginnen te bruisen. Hij blijft er even kalm onder, al loeit de storm nog zo.

2) In het Hebreeuws Jibtach ki-jagiach jardeen el phihoe. Beter: Hij blijft kalm, wanneer een Jordaan voor zijn mond zou te voorschijn komen.

Vers 18

18. Zie, hij doet de rivier geweld aan 1) hij verhaast zich niet om heen te gaan; hij vertrouwt, dat hij den Jordaan in zijnen mond zou kunnen intrekken 2).

1) De nijlpaarden zwemmen met verwonderlijk gemak, duiken op en neer, bewegen zich met rukken en stoten, wenden zich naar alle zijden heen, en zwemmen in rechte richting met de beste roeiboot in wedstrijd. Ik heb bij rustig zwemmen van dit dier nooit ene hevige beweging van roeien kunnen waarnemen; het water om het zwemmend nijlpaard blijft integendeel glad en onbewogen.

De Jordaan wordt hier gebruikt om ene soort aan te wijzen, om ene geweldige, soms hoog opzwellende rivier, te noemen..

In het Hebreeuws Heen jaschook nahar. Beter: Zo de rivier zich verheft, en dan het volgende, hij verhaast of siddert niet. De betekenis is, dat het Nijlpaard er niet door verschrikt wordt, als de golven wild en woest beginnen te bruisen. Hij blijft er even kalm onder, al loeit de storm nog zo.

2) In het Hebreeuws Jibtach ki-jagiach jardeen el phihoe. Beter: Hij blijft kalm, wanneer een Jordaan voor zijn mond zou te voorschijn komen.

Vers 19

19. Zou men hem voor zijne ogen, terwijl hij het ziet, kunnen vangen? zou men hem met strikken den neus doorboren kunnen, zou men hem openlijk of met list kunnen vangen, gelijk men anders zelfs wel grote dieren vangt?

Over de moeilijkheid, om het nijlpaard te doden, zijn het alle andere en latere reizigers eens; zonder vuurwapenen, welke zeer zware kogels schieten, en wel op kleinen afstand, heeft de jacht op dit monster in `t geheel geen gevolg. Elke bukskogel doorboort het pantser van den krokodil; maar zij is veel te zwak, om de een duim dikke huid en ruim zo dikke schedel van het nijlpaard te kunnen doorboren. Van 25 snaphaankogels, verhaalt Rupell, een reiziger in Afrika, op een afstand van ongeveer vijf voeten op den kop van het monster, had slechts n de huid en het been bij den neus doorboord; bij elk snuiven sproeide nu het dier rijke bloedstromen op onze schuit; al de andere kogels waren in de dikte van de huid blijven zitten. Wij bedienden ons eindelijk van een draaibas; maar eerst, nadat 5 kogels, op een afstand van weinige voeten gevuurd, de verschrikkelijkste verwoesting in den kop en in het lichaam teweeg gebracht hadden, gaf de kolossus den geest. Gewoonlijk echter hebben de inboorlingen slechts harpoenen en werpspiesen, met welke hun de jacht ook slechts door grote krachtsinspanning, list en gewoonte gelukt. Andere inboorlingen bezigen ook wel de list, om spitse palen op een bergweg van het nijlpaard in den grond te slaan, welke het niet bemerkt, als het opstijgt, maar nadat het zich rijkelijk met voedsel gevuld heeft en zich bij het nederdalen door het gewicht van zijne zwaarte laat neerzakken, het open rijt..

20.

BESCHRIJVING VAN DE GROOTTE, MACHT EN STERKTE VAN DEN LEVIATHAN.

Job 40:20-Job 41:2. Of vermoogt gij misschien den leviathan (den krokodil) te vangen? Noch met goedheid, noch met geweld zult gij hem in handen krijgen. Wanneer niemand dit schepsel aandurft, wie wil dan met God den strijd wagen, of tegenover Hem ene aanspraak op recht maken?

Vers 19

19. Zou men hem voor zijne ogen, terwijl hij het ziet, kunnen vangen? zou men hem met strikken den neus doorboren kunnen, zou men hem openlijk of met list kunnen vangen, gelijk men anders zelfs wel grote dieren vangt?

Over de moeilijkheid, om het nijlpaard te doden, zijn het alle andere en latere reizigers eens; zonder vuurwapenen, welke zeer zware kogels schieten, en wel op kleinen afstand, heeft de jacht op dit monster in `t geheel geen gevolg. Elke bukskogel doorboort het pantser van den krokodil; maar zij is veel te zwak, om de een duim dikke huid en ruim zo dikke schedel van het nijlpaard te kunnen doorboren. Van 25 snaphaankogels, verhaalt Rupell, een reiziger in Afrika, op een afstand van ongeveer vijf voeten op den kop van het monster, had slechts n de huid en het been bij den neus doorboord; bij elk snuiven sproeide nu het dier rijke bloedstromen op onze schuit; al de andere kogels waren in de dikte van de huid blijven zitten. Wij bedienden ons eindelijk van een draaibas; maar eerst, nadat 5 kogels, op een afstand van weinige voeten gevuurd, de verschrikkelijkste verwoesting in den kop en in het lichaam teweeg gebracht hadden, gaf de kolossus den geest. Gewoonlijk echter hebben de inboorlingen slechts harpoenen en werpspiesen, met welke hun de jacht ook slechts door grote krachtsinspanning, list en gewoonte gelukt. Andere inboorlingen bezigen ook wel de list, om spitse palen op een bergweg van het nijlpaard in den grond te slaan, welke het niet bemerkt, als het opstijgt, maar nadat het zich rijkelijk met voedsel gevuld heeft en zich bij het nederdalen door het gewicht van zijne zwaarte laat neerzakken, het open rijt..

20.

BESCHRIJVING VAN DE GROOTTE, MACHT EN STERKTE VAN DEN LEVIATHAN.

Job 40:20-Job 41:2. Of vermoogt gij misschien den leviathan (den krokodil) te vangen? Noch met goedheid, noch met geweld zult gij hem in handen krijgen. Wanneer niemand dit schepsel aandurft, wie wil dan met God den strijd wagen, of tegenover Hem ene aanspraak op recht maken?

Vers 20

20. Zult gij den Leviathan 1), de krokodil (Job 3:8 ) met den angel uit het water trekken, of zijne tong 2) met een koord, dat gij laat neerzinken en waaraan de haak bevestigd is?

1) Leviathan kan zowel ene slang (Job 3:8), als den walvis (Psalms 104:26) als ook den krokodil (gelijk Psalms 74:13. Isaiah 27:1, waar zij een zinnebeeld van Egypte is) betekenen. Een eigen naam voor den krokodil heeft de Hebreeën taal niet; de Egyptenaren noemden hem Temsach, op welken naam de heilige dichter volgens den grondtekst zinspeelt (Ksmt)..

2) De krokodil heeft ene betrekkelijk zeer lange tong, die hij echter niet uitsteken kan.

Vers 20

20. Zult gij den Leviathan 1), de krokodil (Job 3:8 ) met den angel uit het water trekken, of zijne tong 2) met een koord, dat gij laat neerzinken en waaraan de haak bevestigd is?

1) Leviathan kan zowel ene slang (Job 3:8), als den walvis (Psalms 104:26) als ook den krokodil (gelijk Psalms 74:13. Isaiah 27:1, waar zij een zinnebeeld van Egypte is) betekenen. Een eigen naam voor den krokodil heeft de Hebreeën taal niet; de Egyptenaren noemden hem Temsach, op welken naam de heilige dichter volgens den grondtekst zinspeelt (Ksmt)..

2) De krokodil heeft ene betrekkelijk zeer lange tong, die hij echter niet uitsteken kan.

Vers 21

21. Zult gij hem ene bieze 1) in den neus leggen? of met een doorn, een ringvormigen haak, zijne kaak doorboren?

1) Nog heden is het bij de vissers op den Nijl gewoonte, de gevangene vissen aan het land te trekken, hun een ijzeren ring door de kaken te steken, daaraan een touw te binden, dat aan den oever vast te maken, en daarop de vissen weer in het water te werpen om ze levend te houden..

In het Hebreeën Agmoon. Dit woord kan wel een bieze betekenen, maar ook een metalen ring, en die betekenis moeten we hier hebben. Evenzo betekent het woord, wat vertaald is door doorn, ook haak, en zo moet het hier vertaald worden. De vraag bedoelt, of Job met den krokodil kan doen, gelijk men met gewone vissen doet, en hem daarmee opnemen in de rij der geketende dieren. Dit wordt door de volgende verzen, vooral door Job 40:23, bevestigd.

Vers 21

21. Zult gij hem ene bieze 1) in den neus leggen? of met een doorn, een ringvormigen haak, zijne kaak doorboren?

1) Nog heden is het bij de vissers op den Nijl gewoonte, de gevangene vissen aan het land te trekken, hun een ijzeren ring door de kaken te steken, daaraan een touw te binden, dat aan den oever vast te maken, en daarop de vissen weer in het water te werpen om ze levend te houden..

In het Hebreeën Agmoon. Dit woord kan wel een bieze betekenen, maar ook een metalen ring, en die betekenis moeten we hier hebben. Evenzo betekent het woord, wat vertaald is door doorn, ook haak, en zo moet het hier vertaald worden. De vraag bedoelt, of Job met den krokodil kan doen, gelijk men met gewone vissen doet, en hem daarmee opnemen in de rij der geketende dieren. Dit wordt door de volgende verzen, vooral door Job 40:23, bevestigd.

Vers 22

22. Zal hij aan U vele smekingen maken? zal hij zachtjes tot U spreken, u vleien, om hem toch zijne vrijheid niet te ontnemen?

Vers 22

22. Zal hij aan U vele smekingen maken? zal hij zachtjes tot U spreken, u vleien, om hem toch zijne vrijheid niet te ontnemen?

Vers 23

23. Zal hij een verbond met U maken? zult gij hem, gelijk een huisdier, aannemen tot enen eeuwigen slaaf, zodat hij voor u arbeidt, gelijk de os?

Vers 23

23. Zal hij een verbond met U maken? zult gij hem, gelijk een huisdier, aannemen tot enen eeuwigen slaaf, zodat hij voor u arbeidt, gelijk de os?

Vers 24

24. Zult gij hem africhten en met hem spelen, gelijk met een vogeltje, of zult gij hem binden voor uwe jonge dochters, dat zij met hem spelen?

Vers 24

24. Zult gij hem africhten en met hem spelen, gelijk met een vogeltje, of zult gij hem binden voor uwe jonge dochters, dat zij met hem spelen?

Vers 25

25. Zullen de metgezellen, de vissersgezelschappen, over hem een maaltijd bereiden 1)? Zullen zij hem delen onder de kooplieden, als een handelsartikel?

1) In het Hebreeën Jikroe. Dit is door de Staten-Overzetters vertaald door, een maaltijd houden, in navolging van LXX (ensitountai), maar beter is de vertaling van, handeldrijven. Anderen vertalen door, hinderlagen leggen. Met het tweede gedeelte van het vers komt de vertaling van, handeldrijven het best overeen.

De kooplieden zijn de Phoeniciërs, dewijl zij hier met den naam van Kananeërs worden genoemd.

Vers 25

25. Zullen de metgezellen, de vissersgezelschappen, over hem een maaltijd bereiden 1)? Zullen zij hem delen onder de kooplieden, als een handelsartikel?

1) In het Hebreeën Jikroe. Dit is door de Staten-Overzetters vertaald door, een maaltijd houden, in navolging van LXX (ensitountai), maar beter is de vertaling van, handeldrijven. Anderen vertalen door, hinderlagen leggen. Met het tweede gedeelte van het vers komt de vertaling van, handeldrijven het best overeen.

De kooplieden zijn de Phoeniciërs, dewijl zij hier met den naam van Kananeërs worden genoemd.

Vers 26

26. Zult gij zijne met ondoordringbare schubben bedekte huid met haken vullen, of met een vissers krauwel, met harpoenen zijn hoofd? Immers ware het te vergeefs die op hem af te werpen, niet n drong in zijn vlees in.

Vers 26

26. Zult gij zijne met ondoordringbare schubben bedekte huid met haken vullen, of met een vissers krauwel, met harpoenen zijn hoofd? Immers ware het te vergeefs die op hem af te werpen, niet n drong in zijn vlees in.

Vers 27

27. Leg uwe hand op hem, gedenk des strijds; waag het eens de hand aan hem te slaan ten strijde, doe het niet meer, of, gij doet het niet meer, gij zult het ten tweeden male niet ondernemen, de lust zal u wel geheel vergaan zijn.

Vers 27

27. Leg uwe hand op hem, gedenk des strijds; waag het eens de hand aan hem te slaan ten strijde, doe het niet meer, of, gij doet het niet meer, gij zult het ten tweeden male niet ondernemen, de lust zal u wel geheel vergaan zijn.

Vers 28

28. Zie, zijne hoop, de hoop van ieder, die het waagt, zal feilen, hij zal spoedig de hoop om hem ooit meester te worden, moeten opgeven. Zal hij niet ook voor zijn aangezicht nedergeslagen worden, zal hij niet bij den eersten aanblik reeds verslagen zijn?

Onder de vele soorten van krokodillen, welke de oude Egyptenaren kenden (nu kent men nog vijf soorten), is bij deze schildering aan de grootste te denken. Het ondoordringbare van de gepantserde huid, de vreselijke muil, die tot achter ogen en oren zich opent, met de lange spitse tanden de bijzondere behendigheid van zijne bewegingen en wendingen in het water, ook in poel en moeras, de ontzaglijke sterkte, die het in den staart bezit, welke het lichaam in lengte overtreft (een slag van dezen is genoeg, om een hert alle vier de benen tegelijk te verpletteren), het fijne gehoor, de scherpe reuk, eindelijk de grote levenstaaiheid en kracht van het dier-dat alles maakte reeds in de oudheid en nog heden de krokodillenjacht zeer gevaarlijk en moeilijk. Met gewone angels en harpoenen is het onmogelijk het dier meester te worden. De stoutste manier van krokodillenjacht in onze dagen hebben enkele negerstammen, die met niets dan een dolk gewapend, onder het dier in het water duiken en het den buik doorboren, die slechts met zachte geelachtige schubben bedekt is. In geval zij missteken, is er nog slechts n middel om zich te redden, namelijk dat zij het woedend dier het uiterst gevoelige oog uitstoten.

Vers 28

28. Zie, zijne hoop, de hoop van ieder, die het waagt, zal feilen, hij zal spoedig de hoop om hem ooit meester te worden, moeten opgeven. Zal hij niet ook voor zijn aangezicht nedergeslagen worden, zal hij niet bij den eersten aanblik reeds verslagen zijn?

Onder de vele soorten van krokodillen, welke de oude Egyptenaren kenden (nu kent men nog vijf soorten), is bij deze schildering aan de grootste te denken. Het ondoordringbare van de gepantserde huid, de vreselijke muil, die tot achter ogen en oren zich opent, met de lange spitse tanden de bijzondere behendigheid van zijne bewegingen en wendingen in het water, ook in poel en moeras, de ontzaglijke sterkte, die het in den staart bezit, welke het lichaam in lengte overtreft (een slag van dezen is genoeg, om een hert alle vier de benen tegelijk te verpletteren), het fijne gehoor, de scherpe reuk, eindelijk de grote levenstaaiheid en kracht van het dier-dat alles maakte reeds in de oudheid en nog heden de krokodillenjacht zeer gevaarlijk en moeilijk. Met gewone angels en harpoenen is het onmogelijk het dier meester te worden. De stoutste manier van krokodillenjacht in onze dagen hebben enkele negerstammen, die met niets dan een dolk gewapend, onder het dier in het water duiken en het den buik doorboren, die slechts met zachte geelachtige schubben bedekt is. In geval zij missteken, is er nog slechts n middel om zich te redden, namelijk dat zij het woedend dier het uiterst gevoelige oog uitstoten.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 40". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-40.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile