Lectionary Calendar
Thursday, October 31st, 2024
the Week of Proper 25 / Ordinary 30
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Job 15

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 15

Job 15:1.

ELIFAZ WIL VAN JOB ENEN HUICHELAAR MAKEN.

In het nu volgende tweede gedeelte van den strijd tussen Job en de vrienden, treden de laatsten (Elifaz weer in alles vooraan) heviger en duidelijker met hun verwijten en beschuldigingen tegen Job op, en stellen hem nog slechts de ene zijde van hun vroegere beweringen, over Gods gerechtigheid, namelijk den ondergang der goddelozen, voor ogen, opdat hij in dezen spiegel zich zelven erkenne. Zij menen daartoe gerechtigd en verplicht te zijn, omdat Job al hun terechtwijzingen en vertroostingen afgewezen heeft, en des te stouter zijne onschuld ook tegenover God vastgehouden heeft, ja Hem zelfs, ondanks hun waarschuwingen, tot een twistgeding uitgedaagd heeft. In dezen zijnen inderdaad zondigen hoogmoed en twist met God, zien zij het duidelijk bewijs daarvoor, dat hij inderdaad een goddeloze is, en de stoutheid van de bewering zijner onschuld slechts huichelt en als list gebruikt, om hen tot zwijgen te brengen. Daardoor wordt de strijd nog ingewikkelder. De vrienden, die het zich zelven steeds meer onmogelijk maken, om Job's gemoedstoestand te verstaan, worden heviger en bitterder; zij brengen gene enkele wezenlijke nieuwe gedachte voort, maar bewegen zich steeds in den nu veel nauwer geworden kring van hun vergeldings-leer. Des te verder breiden zij hun weinige gedachten uit. Job, die reeds in Job 14:1 kleiner geworden is, omdat God zich met zijne uitdaging niet ingelaten heeft, moet het zich laten welgevallen, in plaats van God, de vrienden weer aan te horen, van welke hij zich reeds geheel afgewend had.

I. Job 15:1-Job 15:16. Hoe kan een wijze zo winderig en stormachtig spreken en allen eerbied uit het oog verliezen? Uwe eigene redenen bewijzen, dat gij een goddeloze huichelaar zijt. En waarop rust dan uwe trotse verheffing boven ons? Zijt gij misschien de eerste mens en daarom vol hoge wijsheid, zodat ook onze troostgronden u niet kunnen voldoen? En wie geeft u het recht, tegen den Allerhoogste zo in toorn op te staan? Zijt gij misschien rein en heilig, en niet integendeel een, voor wie de zonde dagelijks brood is?

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 15

Job 15:1.

ELIFAZ WIL VAN JOB ENEN HUICHELAAR MAKEN.

In het nu volgende tweede gedeelte van den strijd tussen Job en de vrienden, treden de laatsten (Elifaz weer in alles vooraan) heviger en duidelijker met hun verwijten en beschuldigingen tegen Job op, en stellen hem nog slechts de ene zijde van hun vroegere beweringen, over Gods gerechtigheid, namelijk den ondergang der goddelozen, voor ogen, opdat hij in dezen spiegel zich zelven erkenne. Zij menen daartoe gerechtigd en verplicht te zijn, omdat Job al hun terechtwijzingen en vertroostingen afgewezen heeft, en des te stouter zijne onschuld ook tegenover God vastgehouden heeft, ja Hem zelfs, ondanks hun waarschuwingen, tot een twistgeding uitgedaagd heeft. In dezen zijnen inderdaad zondigen hoogmoed en twist met God, zien zij het duidelijk bewijs daarvoor, dat hij inderdaad een goddeloze is, en de stoutheid van de bewering zijner onschuld slechts huichelt en als list gebruikt, om hen tot zwijgen te brengen. Daardoor wordt de strijd nog ingewikkelder. De vrienden, die het zich zelven steeds meer onmogelijk maken, om Job's gemoedstoestand te verstaan, worden heviger en bitterder; zij brengen gene enkele wezenlijke nieuwe gedachte voort, maar bewegen zich steeds in den nu veel nauwer geworden kring van hun vergeldings-leer. Des te verder breiden zij hun weinige gedachten uit. Job, die reeds in Job 14:1 kleiner geworden is, omdat God zich met zijne uitdaging niet ingelaten heeft, moet het zich laten welgevallen, in plaats van God, de vrienden weer aan te horen, van welke hij zich reeds geheel afgewend had.

I. Job 15:1-Job 15:16. Hoe kan een wijze zo winderig en stormachtig spreken en allen eerbied uit het oog verliezen? Uwe eigene redenen bewijzen, dat gij een goddeloze huichelaar zijt. En waarop rust dan uwe trotse verheffing boven ons? Zijt gij misschien de eerste mens en daarom vol hoge wijsheid, zodat ook onze troostgronden u niet kunnen voldoen? En wie geeft u het recht, tegen den Allerhoogste zo in toorn op te staan? Zijt gij misschien rein en heilig, en niet integendeel een, voor wie de zonde dagelijks brood is?

Vers 1

1. Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, de aanzienlijkste en waarschijnlijk de oudste der vrienden, voor de tweede maal, en zei:

Elifaz voert wel zeer vele schone, heerlijke spreuken aan, maar hij gebruikt die niet recht, want Job behoorde niet tot die menigte, op welke zulke dreigingen en bliksemen toepasselijk zijn.

Vers 1

1. Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, de aanzienlijkste en waarschijnlijk de oudste der vrienden, voor de tweede maal, en zei:

Elifaz voert wel zeer vele schone, heerlijke spreuken aan, maar hij gebruikt die niet recht, want Job behoorde niet tot die menigte, op welke zulke dreigingen en bliksemen toepasselijk zijn.

Vers 2

2. Zal een wijs man, gelijk gij toch wilt zijn (Job 12:3; Job 13:2), zulke winderige, opgeblazene wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijnen buik 1) vullen met oostenwind 2), met stormachtige redenen zonder betekenis (vgl. Job 8:2)?

1) Onder buik verstaat het Boek Job 32:18) en de Spreuken van Salomo meermalen het inwendige, het centrum van den mens, waar alle krachten der ziel, des lichaams en des geestes verenigd zijn, van waar zij uitstromen, de plaats van geboorte en uitgang der gedachte en gewaarwordingen, der woorden en der werken, zowel der goede als der boze. Overigens bezigt de Heilige Schrift hiervoor het woord "hart" (vgl. John 7:38)..

Vandaar dat het ook beter is het Hebreeën woord Bten, door het innerlijke te vertalen, gelijk dan ook het stamverwant Arabisch, batin, betekent, het innerlijke van `s mensen bestaan.

2) De Oostenwind is in Edom de hete, verzengende wind, die alles doet verdorren, waarom in dat beeld, gelijk het vervolg toont, zowel op het ledige en ijdele als op het verdervende wordt gedoeld..

Vers 2

2. Zal een wijs man, gelijk gij toch wilt zijn (Job 12:3; Job 13:2), zulke winderige, opgeblazene wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijnen buik 1) vullen met oostenwind 2), met stormachtige redenen zonder betekenis (vgl. Job 8:2)?

1) Onder buik verstaat het Boek Job 32:18) en de Spreuken van Salomo meermalen het inwendige, het centrum van den mens, waar alle krachten der ziel, des lichaams en des geestes verenigd zijn, van waar zij uitstromen, de plaats van geboorte en uitgang der gedachte en gewaarwordingen, der woorden en der werken, zowel der goede als der boze. Overigens bezigt de Heilige Schrift hiervoor het woord "hart" (vgl. John 7:38)..

Vandaar dat het ook beter is het Hebreeën woord Bten, door het innerlijke te vertalen, gelijk dan ook het stamverwant Arabisch, batin, betekent, het innerlijke van `s mensen bestaan.

2) De Oostenwind is in Edom de hete, verzengende wind, die alles doet verdorren, waarom in dat beeld, gelijk het vervolg toont, zowel op het ledige en ijdele als op het verdervende wordt gedoeld..

Vers 3

3. Gij zijt onze bestraffende, en uzelven verantwoordende door woorden, die niet baten en door redenen, met welke hij, die ze uitspreekt of hoort, geen voordeel doet.

Vers 3

3. Gij zijt onze bestraffende, en uzelven verantwoordende door woorden, die niet baten en door redenen, met welke hij, die ze uitspreekt of hoort, geen voordeel doet.

Vers 4

4. Ja nog meer, gij vernietigt in uwe redenen de vreze Gods, de hoogste geopenbaarde waarheid (zie Psalms 19:10), daar gij (Job 9:22-Job 9:24; Job 12:6), de gerechtigheid en heiligheid Gods, de grondstellingen van allen waren godsdienst verdenkt, en gij neemt het gebed, de uitstorting des harten voor het aangezicht Gods weg 1).

1) Hier wil Elifaz wijzen op het zondige van zijne gebeden. Gij hebt, wil hij zeggen, dikwijls gesproken in den vorm van een gebed, maar zulk een gebed is geen bidden, is veeleer ene bespotting van het gebed te noemen.

Het is ook hier duidelijk, en dit wordt het hoe langer hoe meer, dat Elifaz en zijne vrienden Job niet verstaan en niet verstaan kunnen.

Vers 4

4. Ja nog meer, gij vernietigt in uwe redenen de vreze Gods, de hoogste geopenbaarde waarheid (zie Psalms 19:10), daar gij (Job 9:22-Job 9:24; Job 12:6), de gerechtigheid en heiligheid Gods, de grondstellingen van allen waren godsdienst verdenkt, en gij neemt het gebed, de uitstorting des harten voor het aangezicht Gods weg 1).

1) Hier wil Elifaz wijzen op het zondige van zijne gebeden. Gij hebt, wil hij zeggen, dikwijls gesproken in den vorm van een gebed, maar zulk een gebed is geen bidden, is veeleer ene bespotting van het gebed te noemen.

Het is ook hier duidelijk, en dit wordt het hoe langer hoe meer, dat Elifaz en zijne vrienden Job niet verstaan en niet verstaan kunnen.

Vers 5

5. Gij veroordeelt uzelven, want uw mond, die deze trotse woorden uitsprak, leert 1) uwe ongerechtigheid; deze dwaze en goddeloze woorden bewijzen, hoe slecht het met u is, en gij hebt, om uwe zonden te verbergen, de tong der arglistigen verkoren, de huichelachtige wijze van spreken, daar gij, om de schuld van u af te werpen, ons, uwe vrienden, zelfs als leugenaars en valse aanklagers, ja zelfs God als onrechtvaardig zoekt voor te stellen.

1) Leert, in den zin van, onderwijst. Hij wil zeggen: Men behoeft niet meer te vragen, wie gij zijt en welk een diepgezonken schepsel gij zijt. Iemand, die zulke redenen van zijne lippen kan doen horen, bewijst genoeg, hoe verdorven hij is. Bewijzen hebben wij niet langer nodig. Uw eigen mond heeft U veroordeeld, uw eigen lippen klagen U luide genoeg aan.

Het is te begrijpen, dat een gemoed als dat van Job, daardoor nog te sterker van zulke vrienden wordt afgetrokken.

Vers 5

5. Gij veroordeelt uzelven, want uw mond, die deze trotse woorden uitsprak, leert 1) uwe ongerechtigheid; deze dwaze en goddeloze woorden bewijzen, hoe slecht het met u is, en gij hebt, om uwe zonden te verbergen, de tong der arglistigen verkoren, de huichelachtige wijze van spreken, daar gij, om de schuld van u af te werpen, ons, uwe vrienden, zelfs als leugenaars en valse aanklagers, ja zelfs God als onrechtvaardig zoekt voor te stellen.

1) Leert, in den zin van, onderwijst. Hij wil zeggen: Men behoeft niet meer te vragen, wie gij zijt en welk een diepgezonken schepsel gij zijt. Iemand, die zulke redenen van zijne lippen kan doen horen, bewijst genoeg, hoe verdorven hij is. Bewijzen hebben wij niet langer nodig. Uw eigen mond heeft U veroordeeld, uw eigen lippen klagen U luide genoeg aan.

Het is te begrijpen, dat een gemoed als dat van Job, daardoor nog te sterker van zulke vrienden wordt afgetrokken.

Vers 6

6. Daarom behoef ik de moeite niet te nemen, u te wederleggen en uwe zonden te bewijzen, want uw eigen mond verdoemt u, en niet ik, uwe misdadige redenen spreken als rechter het "schuldig" over u uit; en uwe lippen getuigen tegen u 1), klagen u luide aan, wat zijn er nog andere getuigenissen nodig? 1) Laten wij uit dit voorbeeld leren, om niet in verwarring te geraken, zoals het met velen het geval is, als we zien, dat het Woord Gods niet slechts door de grootste hoop der mensen niet wordt ontvangen, maar zelfs verworpen. Wat hebben we dan te doen? Waar alle eeuwen door de mensen zich als opstandelingen tegen God hebben getoond, zodat Hij niet ten gunste van hen kan voortgaan, opdat zij zouden ontvangen wat goed was, laten we ons dan er niet over verwonderen, indien heden ook hetzelfde gebeurt, noch door ons enigszins worden getornd aan het gezag Gods en van Zijn Woord, vanwege de boosheid en stoutmoedigheid der mensen, wanneer hun hart verkeerd is, zodat wat goed is, zij niet kunnen omhelzen. Doch ook zij, die zijn geroepen, om Gods Woord te verkondigen, indien zij zien, dat zij verworpen worden, moeten desniettemin volharden, en niet van hun roeping zich laten aftrekken..

Wanneer Elifaz Job beschuldigt van berekende sluwheid en zijne bevestiging van zijne onschuld slechts voor een advocatenstreek aanziet, dan is dit zo onrechtvaardig als mogelijk is, en moet dit Jobs hart ten zeerste van hem vervreemden. -De knoop van den strijd wordt daardoor nog ingewikkelder, dat Job de vrienden meer en meer in hun verkeerde gedachte versterkt door zijne alleszins gedeeltelijk (als Job 9:22) zondige redenen..

Vers 6

6. Daarom behoef ik de moeite niet te nemen, u te wederleggen en uwe zonden te bewijzen, want uw eigen mond verdoemt u, en niet ik, uwe misdadige redenen spreken als rechter het "schuldig" over u uit; en uwe lippen getuigen tegen u 1), klagen u luide aan, wat zijn er nog andere getuigenissen nodig? 1) Laten wij uit dit voorbeeld leren, om niet in verwarring te geraken, zoals het met velen het geval is, als we zien, dat het Woord Gods niet slechts door de grootste hoop der mensen niet wordt ontvangen, maar zelfs verworpen. Wat hebben we dan te doen? Waar alle eeuwen door de mensen zich als opstandelingen tegen God hebben getoond, zodat Hij niet ten gunste van hen kan voortgaan, opdat zij zouden ontvangen wat goed was, laten we ons dan er niet over verwonderen, indien heden ook hetzelfde gebeurt, noch door ons enigszins worden getornd aan het gezag Gods en van Zijn Woord, vanwege de boosheid en stoutmoedigheid der mensen, wanneer hun hart verkeerd is, zodat wat goed is, zij niet kunnen omhelzen. Doch ook zij, die zijn geroepen, om Gods Woord te verkondigen, indien zij zien, dat zij verworpen worden, moeten desniettemin volharden, en niet van hun roeping zich laten aftrekken..

Wanneer Elifaz Job beschuldigt van berekende sluwheid en zijne bevestiging van zijne onschuld slechts voor een advocatenstreek aanziet, dan is dit zo onrechtvaardig als mogelijk is, en moet dit Jobs hart ten zeerste van hem vervreemden. -De knoop van den strijd wordt daardoor nog ingewikkelder, dat Job de vrienden meer en meer in hun verkeerde gedachte versterkt door zijne alleszins gedeeltelijk (als Job 9:22) zondige redenen..

Vers 7

7. Gij matigt u aan alleen recht te hebben, en spot met onze wijsheid; wilt gij wijzer zijn dan wij; van waar kwaamt gij aan die hoge wijsheid? Zijt gij misschien de eerste een mens geboren, die onmiddellijk uit Gods hand voortkwaamt, en daarom de hoogste menselijke wijsheid en het diepste inzicht in de geheimen der wereld bezit (Genesis 2:20)? of zijt gij misschien een hogere geest, gelijk de engelen en v r de heuvelen voortgebracht 1) (zie Job 38:4)?

1) Met deze vragen komt Elifaz, om Job te doen verstaan, dat hij niet wijzer is dan zij, hij en zijne vrienden. Was hij de eerste mens, of was hij voortgebracht v r de schepping, had hij gezeten in den verborgen Raad Gods en was hij op onmiddellijke wijze de wijsheid Gods deelachtig geworden, dan zou Elifaz zwijgen, maar nu Job een gewoon mensenkind was, nu ook zij hadden de leer en vermaningen, de ondervindingen en ervaringen der ouden, niet minder dan Job zelf, misschien nog wel meer, nu heeft of neemt hij het recht, om Job te vermanen en te bestraffen.

Men hoort het ook nu weer, dat Elifaz niets gevat heeft van Job's toestand en zijn lijden.

Vers 7

7. Gij matigt u aan alleen recht te hebben, en spot met onze wijsheid; wilt gij wijzer zijn dan wij; van waar kwaamt gij aan die hoge wijsheid? Zijt gij misschien de eerste een mens geboren, die onmiddellijk uit Gods hand voortkwaamt, en daarom de hoogste menselijke wijsheid en het diepste inzicht in de geheimen der wereld bezit (Genesis 2:20)? of zijt gij misschien een hogere geest, gelijk de engelen en v r de heuvelen voortgebracht 1) (zie Job 38:4)?

1) Met deze vragen komt Elifaz, om Job te doen verstaan, dat hij niet wijzer is dan zij, hij en zijne vrienden. Was hij de eerste mens, of was hij voortgebracht v r de schepping, had hij gezeten in den verborgen Raad Gods en was hij op onmiddellijke wijze de wijsheid Gods deelachtig geworden, dan zou Elifaz zwijgen, maar nu Job een gewoon mensenkind was, nu ook zij hadden de leer en vermaningen, de ondervindingen en ervaringen der ouden, niet minder dan Job zelf, misschien nog wel meer, nu heeft of neemt hij het recht, om Job te vermanen en te bestraffen.

Men hoort het ook nu weer, dat Elifaz niets gevat heeft van Job's toestand en zijn lijden.

Vers 8

8. a) Hebt gij misschien v r de schepping den verborgen raad Gods gehoord, en hebt gij de wijsheid (zie Proverbs 8:25,Proverbs 8:30), naar u getrokken, zodat gij nu weten kunt, hoe de Allerhoogste besloten heeft Zijne schepping in te richten, en alles met wijsheid en gerechtigheid in Zijnen raad te regeren (vgl. Jeremiah 23:18)? Met zulk ene verzekerdheid toch spreekt gij, alsof gij zulk een hoger wezen waart.

a) Romans 11:34.

Vers 8

8. a) Hebt gij misschien v r de schepping den verborgen raad Gods gehoord, en hebt gij de wijsheid (zie Proverbs 8:25,Proverbs 8:30), naar u getrokken, zodat gij nu weten kunt, hoe de Allerhoogste besloten heeft Zijne schepping in te richten, en alles met wijsheid en gerechtigheid in Zijnen raad te regeren (vgl. Jeremiah 23:18)? Met zulk ene verzekerdheid toch spreekt gij, alsof gij zulk een hoger wezen waart.

a) Romans 11:34.

Vers 9

9. Wat weet gij, dat wij niet weten? wat verstaat gij, dat bij ons niet is? Het is niets dan aanmatiging, wanneer gij u in uwe wijsheid boven ons stelt (Job 13:2). 10. Wanneer gij u op de onderwijzingen van uwen vader en van de oudvaders beroepen wilt (Job 13:1), zo weet: Onder ons is ook een grijze met een rijken schat van ervaringen, ja, een stokoude, meerder van dagen dan uw vader, en deze deelde ons mede, wat wij u voorhielden. Hebben wij dan geen recht daarop, dat gij ons hoort?

Men zegt: Verstand komt niet voor de jaren. Welaan, het zij zo in zaken der wereld, dat de ouden verstandiger en slimmer zijn dan de jongen. Maar in de zaken Gods is het ver daarvan; daar ligt het niet aan ouderdom, een vlug hoofd, kunst, wijsheid, maar daartoe behoort de genade Gods, om de geesten te beproeven, of zij uit God zijn, en dat Gods woord bij ieder, jong of oud, recht ernst zij enz. Dit is waar, wanneer bij de gave, om de geesten te beproeven, de ervaring ook komt, zo worden daarvan voortreffelijke Theoloen..

Vers 9

9. Wat weet gij, dat wij niet weten? wat verstaat gij, dat bij ons niet is? Het is niets dan aanmatiging, wanneer gij u in uwe wijsheid boven ons stelt (Job 13:2). 10. Wanneer gij u op de onderwijzingen van uwen vader en van de oudvaders beroepen wilt (Job 13:1), zo weet: Onder ons is ook een grijze met een rijken schat van ervaringen, ja, een stokoude, meerder van dagen dan uw vader, en deze deelde ons mede, wat wij u voorhielden. Hebben wij dan geen recht daarop, dat gij ons hoort?

Men zegt: Verstand komt niet voor de jaren. Welaan, het zij zo in zaken der wereld, dat de ouden verstandiger en slimmer zijn dan de jongen. Maar in de zaken Gods is het ver daarvan; daar ligt het niet aan ouderdom, een vlug hoofd, kunst, wijsheid, maar daartoe behoort de genade Gods, om de geesten te beproeven, of zij uit God zijn, en dat Gods woord bij ieder, jong of oud, recht ernst zij enz. Dit is waar, wanneer bij de gave, om de geesten te beproeven, de ervaring ook komt, zo worden daarvan voortreffelijke Theoloen..

Vers 11

11. Zijn de vertroostingen Gods, Zijne troostvolle beloften, die wij u gegeven hebben, onder voorwaarde dat gij u bekeert, u te klein, en is het recht van u, die zo overmoedig af te wijzen? en schuilt er enige zaak bij u 1), is er enige snode reden, waarom gij naar ons niet wilt horen?

Hij neemt het kwalijk in Job, dat hij alle de gedane scherpe berispingen niet voor zoete troostredenen opnam en alle loffelijke gezegden niet aanmerkt als Evangelische waarheden. Het is wel waar, men had hem enige goede zaken voorgesteld, maar in de toepassing daarvan waren ze ellendige troosters, nietige medicijnmeesters..

Elifaz twijfelt er niet aan, of zijne en zijner vrienden woorden, woorden Gods zijn. Dikwijls wordt ook echter dat, wat Goddelijk klinkt, toch door de valse toepassingen weer ongoddelijk, zodat de Heere het niet bevestigen kan..

1) In het Hebreeën Wedebar lat immak. Beter: En een woord, op zachte wijze met u. Want wel kan het tweede woord, schuilen betekenen, maar dit geeft geen zin. Het moet hier, gelijk Isaiah 8:6, 2 Samuel 18:5 opgevat worden in den zin van, zacht. Het tweede gedeelte heeft dezelfde strekking als het eerste. Elifaz wil vragen, of door de redenen, die hij uitgesproken heeft en het woord, dat hij, naar zijne mening, op zachte wijze tot hem heeft gesproken, voor Job te klein, te gering was, of hij zich er boven verheven achtte, zodat hij van de troost, die er in gelegen was, niets aannam.

Vers 11

11. Zijn de vertroostingen Gods, Zijne troostvolle beloften, die wij u gegeven hebben, onder voorwaarde dat gij u bekeert, u te klein, en is het recht van u, die zo overmoedig af te wijzen? en schuilt er enige zaak bij u 1), is er enige snode reden, waarom gij naar ons niet wilt horen?

Hij neemt het kwalijk in Job, dat hij alle de gedane scherpe berispingen niet voor zoete troostredenen opnam en alle loffelijke gezegden niet aanmerkt als Evangelische waarheden. Het is wel waar, men had hem enige goede zaken voorgesteld, maar in de toepassing daarvan waren ze ellendige troosters, nietige medicijnmeesters..

Elifaz twijfelt er niet aan, of zijne en zijner vrienden woorden, woorden Gods zijn. Dikwijls wordt ook echter dat, wat Goddelijk klinkt, toch door de valse toepassingen weer ongoddelijk, zodat de Heere het niet bevestigen kan..

1) In het Hebreeën Wedebar lat immak. Beter: En een woord, op zachte wijze met u. Want wel kan het tweede woord, schuilen betekenen, maar dit geeft geen zin. Het moet hier, gelijk Isaiah 8:6, 2 Samuel 18:5 opgevat worden in den zin van, zacht. Het tweede gedeelte heeft dezelfde strekking als het eerste. Elifaz wil vragen, of door de redenen, die hij uitgesproken heeft en het woord, dat hij, naar zijne mening, op zachte wijze tot hem heeft gesproken, voor Job te klein, te gering was, of hij zich er boven verheven achtte, zodat hij van de troost, die er in gelegen was, niets aannam.

Vers 12

12. Waarom rukt uw hart u weg? Hoe wordt gij bij het horen dezer woorden zo door hartstocht overmeesterd? en waarom wenken uwe ogen? Men ziet het aan uwe rollende ogen, hoe hevig uw gemoed bewogen is, hoe gij door ene nieuwe vlaag van woede en gramschap wordt aangegrepen.

Vers 12

12. Waarom rukt uw hart u weg? Hoe wordt gij bij het horen dezer woorden zo door hartstocht overmeesterd? en waarom wenken uwe ogen? Men ziet het aan uwe rollende ogen, hoe hevig uw gemoed bewogen is, hoe gij door ene nieuwe vlaag van woede en gramschap wordt aangegrepen.

Vers 13

13. Wat vermeet gij u, dat gij uwen geest in toorn keert tegen God, en zulke redenen vol woestheid uit uwen mond laat uitgaan? 1).

1) Door dus over Job en zijn gezegde te oordelen. Ontbreekt het Elifaz aan liefde en inschikkelijkheid. anders zou hij zulk een strengen zin niet gegeven hebben aan de uitdrukkingen van een man van bekende en beproefde godsvrucht en thans in zo deerlijk ellende gedompeld. Dus te oordelen en te spreken, was zoveel als Satan gewonnen spel te geven en te erkennen, dat Job juist hetzelfde gedaan had, hetgeen deze wederpartijder van hem getuigt en voorspeld had, n.l. dat hij God in Zijn aangezicht had gevloekt..

Uwen geest is hier op te vatten in de betekenis van, uwe snoevende, uwe opgeblazen woorden. Al wat Job heeft gesproken wordt door Elifaz op zijn ongunstigst uitgelegd en opgevat. Het is ook daarom, dat hij in Job 15:14-Job 15:16 er op wijst, dat een goddeloos man, en zulk een man is Job in zijn ogen, niets dan goddeloosheid kan voortbrengen.

Vers 13

13. Wat vermeet gij u, dat gij uwen geest in toorn keert tegen God, en zulke redenen vol woestheid uit uwen mond laat uitgaan? 1).

1) Door dus over Job en zijn gezegde te oordelen. Ontbreekt het Elifaz aan liefde en inschikkelijkheid. anders zou hij zulk een strengen zin niet gegeven hebben aan de uitdrukkingen van een man van bekende en beproefde godsvrucht en thans in zo deerlijk ellende gedompeld. Dus te oordelen en te spreken, was zoveel als Satan gewonnen spel te geven en te erkennen, dat Job juist hetzelfde gedaan had, hetgeen deze wederpartijder van hem getuigt en voorspeld had, n.l. dat hij God in Zijn aangezicht had gevloekt..

Uwen geest is hier op te vatten in de betekenis van, uwe snoevende, uwe opgeblazen woorden. Al wat Job heeft gesproken wordt door Elifaz op zijn ongunstigst uitgelegd en opgevat. Het is ook daarom, dat hij in Job 15:14-Job 15:16 er op wijst, dat een goddeloos man, en zulk een man is Job in zijn ogen, niets dan goddeloosheid kan voortbrengen.

Vers 14

14. Hoeveel beter ware het, wanneer gij de oorzaak van uw lijden, in plaats van in God, in uzelven zocht; want a) wat is de mens, dat hij zuiver van zonde zou zijn? en die geboren is van ene vrouw, vlees van vlees, dat hij rechtvaardig zou zijn? (Vergelijk Job 4:17; Job 14:4).

a) 1 Kings 8:46. 2 Chronicles 6:36. Psalms 14:3. Proverbs 20:9. Ecclesiastes 7:20. 1 John 1:8,1 John 1:10.

Vers 14

14. Hoeveel beter ware het, wanneer gij de oorzaak van uw lijden, in plaats van in God, in uzelven zocht; want a) wat is de mens, dat hij zuiver van zonde zou zijn? en die geboren is van ene vrouw, vlees van vlees, dat hij rechtvaardig zou zijn? (Vergelijk Job 4:17; Job 14:4).

a) 1 Kings 8:46. 2 Chronicles 6:36. Psalms 14:3. Proverbs 20:9. Ecclesiastes 7:20. 1 John 1:8,1 John 1:10.

Vers 15

15. Zie, reeds eenmaal heb ik het u gezegd (Job 4:18), op Zijne heiligen, de reine geesten in het hemelse heiligdom (Job 5:1) zou Hij niet vertrouwen, en de hemelen, waar die reine geesten wonen (Job 38:7),zijn niet zuiver in Zijne ogen, want beide, engelen en hemel, zijn niet-eeuwige schepselen, en daarom niet boven de moeilijkheid van zonde en bevlekking volstrekt verheven; ook zij bezitten al hun kracht en deugd slechts in en door Hem (vgl. Job 25:5).

Vers 15

15. Zie, reeds eenmaal heb ik het u gezegd (Job 4:18), op Zijne heiligen, de reine geesten in het hemelse heiligdom (Job 5:1) zou Hij niet vertrouwen, en de hemelen, waar die reine geesten wonen (Job 38:7),zijn niet zuiver in Zijne ogen, want beide, engelen en hemel, zijn niet-eeuwige schepselen, en daarom niet boven de moeilijkheid van zonde en bevlekking volstrekt verheven; ook zij bezitten al hun kracht en deugd slechts in en door Hem (vgl. Job 25:5).

Vers 16

16. Hoeveel te meer is een man, die dagelijks Gods heilige geboden voor God en mensen overtreedt, gruwelijk en stinkende voor God, en hoeveel te meer degene, die het onrecht indrinkt als water, die zo bedorven is, dat hij met onverzadelijke begeerte en lust naar de zonde tracht, wie het zondigen tot ene tweede natuur geworden is, zodat hij zo min zonder de zonde als de dorstige zonder water leven kan?

Job heeft de erfzonde niet geloochend (zie Job 14:4), maar had juist daarop zijne mening gebouwd, dat God den mens niet nog in `t bijzonder straffen moest; dit gaf Elifaz aanleiding, om de menselijke zonde nog eens, maar met sterkere kleuren, Job voor te schilderen. Het is echter onmogelijk, dat zijne woorden Job tot boete brengen, omdat achter deze de gedachte verborgen is, dat Job slechts daarom zo zwaar gestraft is, omdat hij een bijzonder gruwelijke en snode zondaar was..

De zonde is hatelijk en maakt ons hatelijk. Het lichaam der zonde wordt derhalve terecht een dood en walgelijk ding geheten. De zondaar is als de verloren zoon, zich mestende met den draf der zwijnen, zich met de zwijnen in het slijk wentelende en het onrecht indrinkende als modderig water, of zo gretig en graag, gelijk een dorstige het vuilste water zelfs doorzwelgt. Het onrecht is den zondaar natuurlijk en eigen..

16. Hoeveel te meer is een man, die dagelijks Gods heilige geboden voor God en mensen overtreedt, gruwelijk en stinkende voor God, en hoeveel te meer degene, die het onrecht indrinkt als water, die zo bedorven is, dat hij met onverzadelijke begeerte en lust naar de zonde tracht, wie het zondigen tot ene tweede natuur geworden is, zodat hij zo min zonder de zonde als de dorstige zonder water leven kan?

Job heeft de erfzonde niet geloochend (zie Job 14:4), maar had juist daarop zijne mening gebouwd, dat God den mens niet nog in `t bijzonder straffen moest; dit gaf Elifaz aanleiding, om de menselijke zonde nog eens, maar met sterkere kleuren, Job voor te schilderen. Het is echter onmogelijk, dat zijne woorden Job tot boete brengen, omdat achter deze de gedachte verborgen is, dat Job slechts daarom zo zwaar gestraft is, omdat hij een bijzonder gruwelijke en snode zondaar was..

De zonde is hatelijk en maakt ons hatelijk. Het lichaam der zonde wordt derhalve terecht een dood en walgelijk ding geheten. De zondaar is als de verloren zoon, zich mestende met den draf der zwijnen, zich met de zwijnen in het slijk wentelende en het onrecht indrinkende als modderig water, of zo gretig en graag, gelijk een dorstige het vuilste water zelfs doorzwelgt. Het onrecht is den zondaar natuurlijk en eigen..

17.

II. Job 15:17-Job 15:35. Hoor toch, ik wil u het leven van een goddeloze schilderen, uit mijne eigene ervaring en volgens de eerwaardige overlevering mijner vaderen, die nog van vreemden, schadelijken invloed bevrijd waren; het zal u niet moeilijk vallen, in de handelingen en lotgevallen van dien goddeloze uw eigen beeld te erkennen. Midden in den bloei van zijn geluk wordt hij door de verschrikkingen van zijn boos geweten vervolgd, en door den angst voor de straf over zijne misdaden gekweld; eindelijk valt hij met zijnen rijkdom, zijne kinderen, allen die tot zijn huis behoren, onder Gods toorn en zijne rechtvaardige gerichten.

Vers 16

16. Hoeveel te meer is een man, die dagelijks Gods heilige geboden voor God en mensen overtreedt, gruwelijk en stinkende voor God, en hoeveel te meer degene, die het onrecht indrinkt als water, die zo bedorven is, dat hij met onverzadelijke begeerte en lust naar de zonde tracht, wie het zondigen tot ene tweede natuur geworden is, zodat hij zo min zonder de zonde als de dorstige zonder water leven kan?

Job heeft de erfzonde niet geloochend (zie Job 14:4), maar had juist daarop zijne mening gebouwd, dat God den mens niet nog in `t bijzonder straffen moest; dit gaf Elifaz aanleiding, om de menselijke zonde nog eens, maar met sterkere kleuren, Job voor te schilderen. Het is echter onmogelijk, dat zijne woorden Job tot boete brengen, omdat achter deze de gedachte verborgen is, dat Job slechts daarom zo zwaar gestraft is, omdat hij een bijzonder gruwelijke en snode zondaar was..

De zonde is hatelijk en maakt ons hatelijk. Het lichaam der zonde wordt derhalve terecht een dood en walgelijk ding geheten. De zondaar is als de verloren zoon, zich mestende met den draf der zwijnen, zich met de zwijnen in het slijk wentelende en het onrecht indrinkende als modderig water, of zo gretig en graag, gelijk een dorstige het vuilste water zelfs doorzwelgt. Het onrecht is den zondaar natuurlijk en eigen..

16. Hoeveel te meer is een man, die dagelijks Gods heilige geboden voor God en mensen overtreedt, gruwelijk en stinkende voor God, en hoeveel te meer degene, die het onrecht indrinkt als water, die zo bedorven is, dat hij met onverzadelijke begeerte en lust naar de zonde tracht, wie het zondigen tot ene tweede natuur geworden is, zodat hij zo min zonder de zonde als de dorstige zonder water leven kan?

Job heeft de erfzonde niet geloochend (zie Job 14:4), maar had juist daarop zijne mening gebouwd, dat God den mens niet nog in `t bijzonder straffen moest; dit gaf Elifaz aanleiding, om de menselijke zonde nog eens, maar met sterkere kleuren, Job voor te schilderen. Het is echter onmogelijk, dat zijne woorden Job tot boete brengen, omdat achter deze de gedachte verborgen is, dat Job slechts daarom zo zwaar gestraft is, omdat hij een bijzonder gruwelijke en snode zondaar was..

De zonde is hatelijk en maakt ons hatelijk. Het lichaam der zonde wordt derhalve terecht een dood en walgelijk ding geheten. De zondaar is als de verloren zoon, zich mestende met den draf der zwijnen, zich met de zwijnen in het slijk wentelende en het onrecht indrinkende als modderig water, of zo gretig en graag, gelijk een dorstige het vuilste water zelfs doorzwelgt. Het onrecht is den zondaar natuurlijk en eigen..

17.

II. Job 15:17-Job 15:35. Hoor toch, ik wil u het leven van een goddeloze schilderen, uit mijne eigene ervaring en volgens de eerwaardige overlevering mijner vaderen, die nog van vreemden, schadelijken invloed bevrijd waren; het zal u niet moeilijk vallen, in de handelingen en lotgevallen van dien goddeloze uw eigen beeld te erkennen. Midden in den bloei van zijn geluk wordt hij door de verschrikkingen van zijn boos geweten vervolgd, en door den angst voor de straf over zijne misdaden gekweld; eindelijk valt hij met zijnen rijkdom, zijne kinderen, allen die tot zijn huis behoren, onder Gods toorn en zijne rechtvaardige gerichten.

Vers 17

17. Ik zal u wijzen, dat het geenszins is, gelijk gij beweerde (Job 9:22), dat God vromen en goddelozen op gelijke wijze doet vallen; hoor mij aan, en hetgeen ik gezienen dikwijls beleefd heb, dat zal ik vertellen.

Vers 17

17. Ik zal u wijzen, dat het geenszins is, gelijk gij beweerde (Job 9:22), dat God vromen en goddelozen op gelijke wijze doet vallen; hoor mij aan, en hetgeen ik gezienen dikwijls beleefd heb, dat zal ik vertellen.

Vers 18

18. En deze mijne ervaring stemt overeen met datgene, hetwelk de wijzen onder ons verkondigd hebben, en men voor hun vaderen niet verborgen heeft, reeds door hun vaderen van de voorvaders was vernomen (liever: en als de leer hunner vaderen niet verborgen hebben).

Vers 18

18. En deze mijne ervaring stemt overeen met datgene, hetwelk de wijzen onder ons verkondigd hebben, en men voor hun vaderen niet verborgen heeft, reeds door hun vaderen van de voorvaders was vernomen (liever: en als de leer hunner vaderen niet verborgen hebben).

Vers 19

19. Onze wijzen hebben dat reeds vernomen van de vaderen, welken alleen het land gegeven was, waarin wij nu, vermengd met andere stammen, wonen, en door welker midden niemand vreemds doorging 1). Hun gedachten waren dus niet door vreemden invloed besmet, maar berustten op zelfstandige ervaring en verdienen te meer gehoord te worden.

1) Elifaz spreekt hier een onbetwistbare stelling uit, dat, hoe zelfstandiger en onvermengder een volk is, des te gezonder en degelijker zijne geestelijke ontwikkeling is, des te reiner zijne overlevering van de ervaringen van den ouden tijd. "Zelfs Europese volken, voornamelijk de Scandinaviërs bieden in zeden, spraak, legenden, enz. bewijzen daarvoor aan. -Nog meer betekende van ouds af onder de Oosterlingen onvermengdheid van den stam als zijn hoogste adel. Juist het land Haran verloor dezen voorrang vroeg; want, zoals Wetstein zegt, "als de meest gezegende provincie van Syrië is het van de oudste tijden af tot op den tegenwoordigen tijd, altijd de twistappel der hebzucht geweest, en is niet slechts van beheersers maar zelfs van bevolking dikwijls verwisseld.".

Anderen vatten deze woorden op, alsof Elifaz hier doelt op het vreedzaam en onbetwist bezit van het land, als bewijs, dat zij in de vreze Gods hadden gewandeld en door den Heere God op bijzondere wijze daarvoor gezegend werden. Beide verklaringen kunnen op goede gronden verdedigd worden.

De vertaling is zuiverder aldus: En geen vreemden waren in het land ingedrongen. -Theman, waarin Elifaz geboren was, was een land, wat voor veroveraars niets aantrekkelijks heeft, dewijl het er heet is en het land onvruchtbaar arm aan water. De inwoners hebben nog dit spreekwoord: Dood de liefde voor het vaderland niet, want dan zal het slechte land spoedig onbewoond zijn.

Vers 19

19. Onze wijzen hebben dat reeds vernomen van de vaderen, welken alleen het land gegeven was, waarin wij nu, vermengd met andere stammen, wonen, en door welker midden niemand vreemds doorging 1). Hun gedachten waren dus niet door vreemden invloed besmet, maar berustten op zelfstandige ervaring en verdienen te meer gehoord te worden.

1) Elifaz spreekt hier een onbetwistbare stelling uit, dat, hoe zelfstandiger en onvermengder een volk is, des te gezonder en degelijker zijne geestelijke ontwikkeling is, des te reiner zijne overlevering van de ervaringen van den ouden tijd. "Zelfs Europese volken, voornamelijk de Scandinaviërs bieden in zeden, spraak, legenden, enz. bewijzen daarvoor aan. -Nog meer betekende van ouds af onder de Oosterlingen onvermengdheid van den stam als zijn hoogste adel. Juist het land Haran verloor dezen voorrang vroeg; want, zoals Wetstein zegt, "als de meest gezegende provincie van Syrië is het van de oudste tijden af tot op den tegenwoordigen tijd, altijd de twistappel der hebzucht geweest, en is niet slechts van beheersers maar zelfs van bevolking dikwijls verwisseld.".

Anderen vatten deze woorden op, alsof Elifaz hier doelt op het vreedzaam en onbetwist bezit van het land, als bewijs, dat zij in de vreze Gods hadden gewandeld en door den Heere God op bijzondere wijze daarvoor gezegend werden. Beide verklaringen kunnen op goede gronden verdedigd worden.

De vertaling is zuiverder aldus: En geen vreemden waren in het land ingedrongen. -Theman, waarin Elifaz geboren was, was een land, wat voor veroveraars niets aantrekkelijks heeft, dewijl het er heet is en het land onvruchtbaar arm aan water. De inwoners hebben nog dit spreekwoord: Dood de liefde voor het vaderland niet, want dan zal het slechte land spoedig onbewoond zijn.

Vers 20

20. Dit is het beeld van den misdadiger: Te allen dage doet de goddeloze zich zelven weedom aan, gelijk aan de smart ener barende vrouw, daar zijn met schuld beladen geweten hem beangstigt (Genesis 4:14. Deuteronomy 28:65. Isaiah 48:22; Isaiah 57:20), en weinige jaren in getal 1) zijn voor den tiran, die God noch mensen vreest, weggelegd; dan valt hij onder het oordeel Gods.

1) Letterl. toegetelde jaren zijn weggelegd voor den tiran. Met andere woorden, een leven, dat niet op verlenging behoeft te rekenen, dewijl hij zich tegen God verzet en Zijne ordinantiën verwerpt.

Vers 20

20. Dit is het beeld van den misdadiger: Te allen dage doet de goddeloze zich zelven weedom aan, gelijk aan de smart ener barende vrouw, daar zijn met schuld beladen geweten hem beangstigt (Genesis 4:14. Deuteronomy 28:65. Isaiah 48:22; Isaiah 57:20), en weinige jaren in getal 1) zijn voor den tiran, die God noch mensen vreest, weggelegd; dan valt hij onder het oordeel Gods.

1) Letterl. toegetelde jaren zijn weggelegd voor den tiran. Met andere woorden, een leven, dat niet op verlenging behoeft te rekenen, dewijl hij zich tegen God verzet en Zijne ordinantiën verwerpt.

Vers 21

21. Het geluid der verschrikkingen van overrompelende gevaren is in zijne oren; zelfs wanneer het ruisen van een vallend blad (Leviticus 26:26) gehoord wordt, vreest hij van een vijand overvallen te worden a); in den vrede zelven, wanneer er volstrekt geen gevaar is, komt de verwoester, die de straf van God ten uitvoer brengt, hem over 1), zo meent hij in zijnen angst.

a) 1 Thessalonians 5:3.

1) Hier hebben wij, wat elders met andere woorden wordt uitgedrukt, dat de goddelozen geen vrede hebben. Elifaz schildert hier den angst van het geweten, het bange voorgevoel, wat soms den goddeloze overvalt en waardoor hij vreest voor zijne zonden te zullen gestraft worden.

Vers 21

21. Het geluid der verschrikkingen van overrompelende gevaren is in zijne oren; zelfs wanneer het ruisen van een vallend blad (Leviticus 26:26) gehoord wordt, vreest hij van een vijand overvallen te worden a); in den vrede zelven, wanneer er volstrekt geen gevaar is, komt de verwoester, die de straf van God ten uitvoer brengt, hem over 1), zo meent hij in zijnen angst.

a) 1 Thessalonians 5:3.

1) Hier hebben wij, wat elders met andere woorden wordt uitgedrukt, dat de goddelozen geen vrede hebben. Elifaz schildert hier den angst van het geweten, het bange voorgevoel, wat soms den goddeloze overvalt en waardoor hij vreest voor zijne zonden te zullen gestraft worden.

Vers 22

22. Hij gelooft niet uit de duisternis, uit den ondergang, die hem als zeker voor ogen staat, weer te keren, maar dat hij beloerd wordt ten zwaarde; hij meent, dat men hem omringt en slechts op een gunstig tijdstip wacht om hem te treffen.

Vers 22

22. Hij gelooft niet uit de duisternis, uit den ondergang, die hem als zeker voor ogen staat, weer te keren, maar dat hij beloerd wordt ten zwaarde; hij meent, dat men hem omringt en slechts op een gunstig tijdstip wacht om hem te treffen.

Vers 23

23. Midden in den overvloed kwelt hem de gedachte, dat hij nog eens aan den bedelstaf komen zal; hij zwerft in gedachte reeds heen en weer om brood, waar het zijn mag 1); hij weet, dat a) bij zijne hand gereed is de dag der duisternis, daarom verwacht hij vol vrees ieder ogenblik den doodslag.

a) Job 18:12. Psalms 109:10.

1) Waar het zijn mag is hetzelfde, als bij ons de vraag: ach waar? M.a.w. de vraag, waar zal ik het vinden En bij zijne hand gereed betekent, dicht bij hem, zodat die dag der duisternis staat te komen. Ieder ogenblik, zo vreest hij, zal de dag der wrake komen.

Vers 23

23. Midden in den overvloed kwelt hem de gedachte, dat hij nog eens aan den bedelstaf komen zal; hij zwerft in gedachte reeds heen en weer om brood, waar het zijn mag 1); hij weet, dat a) bij zijne hand gereed is de dag der duisternis, daarom verwacht hij vol vrees ieder ogenblik den doodslag.

a) Job 18:12. Psalms 109:10.

1) Waar het zijn mag is hetzelfde, als bij ons de vraag: ach waar? M.a.w. de vraag, waar zal ik het vinden En bij zijne hand gereed betekent, dicht bij hem, zodat die dag der duisternis staat te komen. Ieder ogenblik, zo vreest hij, zal de dag der wrake komen.

Vers 24

24. Angst en benauwdheid verschrikken hem, de angst groeit aan; Zij overweldigt hem, gelijk een koning, bereid ten strijde, zo omringt hem de benauwdheid als met een leger van verschrikkingen.

Vergelijk bij deze voorstelling van de gewetenskwellingen der goddelozen de meesterlijke schildering in de alleenspraak van Richard III van Engeland bij Shakespeare (Richard-V. 3)..

Zeer waar tekent Elifaz den gemoedstoestand van den goddeloze, die in de zonde leeft en wiens consciëntie nog niet als met een brandijzer is toegeschroeid. Waarin hij echter ook nu weer faalt is, dat hij dit alles toepast op Job.

Vers 24

24. Angst en benauwdheid verschrikken hem, de angst groeit aan; Zij overweldigt hem, gelijk een koning, bereid ten strijde, zo omringt hem de benauwdheid als met een leger van verschrikkingen.

Vergelijk bij deze voorstelling van de gewetenskwellingen der goddelozen de meesterlijke schildering in de alleenspraak van Richard III van Engeland bij Shakespeare (Richard-V. 3)..

Zeer waar tekent Elifaz den gemoedstoestand van den goddeloze, die in de zonde leeft en wiens consciëntie nog niet als met een brandijzer is toegeschroeid. Waarin hij echter ook nu weer faalt is, dat hij dit alles toepast op Job.

Vers 25

25. En geen wonder, want 1) of, wijl hij strekt tegen God als een opstandeling, zijne hand uit, en tegen den Almachtige stelt hij zich geweldelijk aan 2), gelijk een gewapende stormt hij op Hem aan.

1) Want, beter wijl, omdat Elifaz hier en in de volgende verzen den grond aangeeft, waarom de goddeloze in zulk een treurigen toestand verkeert, (Wie heeft zich tegen God verzet en vrede gehad?) maar ook wijl we in Job 15:25-Job 15:28 een voorzin hebben, die door den nazin in Job 15:29 en 30 gevolgd wordt.

2) Zodanig is de vermetele gedachte en de nog ondeugender taal van sommige goddelozen, die inderdaad stoute haters van God zijn, wier bedenken des vlezes vijandschap is tegen God. Maar ach, alle des zondaars boosaardigheid is zo onmachtig, als ze schaamteloos is. Want wat toch kan hij uitwerken? Hij maakt zich wel sterk, of hij wilde wel, gelijk sommigen hier lezen, dat hij sterk was, om zich tegen den Almachtige te verzetten, en hij weet, door zijn buitensporige, willekeurige macht de tijden, of wetten, of instellingen te veranderen en zijn leven in alle boosheid en onrecht te slijten, zonder door enige roep van zijn geweten ontrust te worden..

Vers 25

25. En geen wonder, want 1) of, wijl hij strekt tegen God als een opstandeling, zijne hand uit, en tegen den Almachtige stelt hij zich geweldelijk aan 2), gelijk een gewapende stormt hij op Hem aan.

1) Want, beter wijl, omdat Elifaz hier en in de volgende verzen den grond aangeeft, waarom de goddeloze in zulk een treurigen toestand verkeert, (Wie heeft zich tegen God verzet en vrede gehad?) maar ook wijl we in Job 15:25-Job 15:28 een voorzin hebben, die door den nazin in Job 15:29 en 30 gevolgd wordt.

2) Zodanig is de vermetele gedachte en de nog ondeugender taal van sommige goddelozen, die inderdaad stoute haters van God zijn, wier bedenken des vlezes vijandschap is tegen God. Maar ach, alle des zondaars boosaardigheid is zo onmachtig, als ze schaamteloos is. Want wat toch kan hij uitwerken? Hij maakt zich wel sterk, of hij wilde wel, gelijk sommigen hier lezen, dat hij sterk was, om zich tegen den Almachtige te verzetten, en hij weet, door zijn buitensporige, willekeurige macht de tijden, of wetten, of instellingen te veranderen en zijn leven in alle boosheid en onrecht te slijten, zonder door enige roep van zijn geweten ontrust te worden..

Vers 26

26. Hij loopt tegen Hem aan 1) met den hals 2), als om tegen Hem storm te lopen; zonder zich te bekommeren om Gods heilige wet, neemt hij slechts zijne eigene lusten tot richtsnoer van zijn handelen; hij loopt tegen Hem in met zijne dikke, hoog verhevene schilden, hij verschanst zich achter trotsheid, en maakt zich onbereikbaar voor enige waarschuwende stem van God, van zijn geweten of van zijne vrienden. 2) In het Hebreeën Betsawar. Beter: Met stijven hals, gelijk Psalms 75:6. Letterlijk: met uitgerekten hals. De diepzondige eigenzinnigheid en trotsheid van den van God afgevallen zondaar wordt hier aangegeven, die zich verhardt tegen alle oordelen en bemoeienissen Gods in. Vandaar dat er ook onmiddellijk volgt met zijn dikke, hoogverheven schilden, of liever, met het dikke van den rug zijner schilden, zodat hij zich onkwetsbaar maakt, of wil maken voor de pijlen des Almachtigen.

2) Zondaars in het algemeen lopen van God, maar de vermetele zondaar, die zondigt met een opgehevene hand, loopt op Hem aan, trotseert Hem, en het is genoeg om den uitslag te voorzeggen..

Vers 26

26. Hij loopt tegen Hem aan 1) met den hals 2), als om tegen Hem storm te lopen; zonder zich te bekommeren om Gods heilige wet, neemt hij slechts zijne eigene lusten tot richtsnoer van zijn handelen; hij loopt tegen Hem in met zijne dikke, hoog verhevene schilden, hij verschanst zich achter trotsheid, en maakt zich onbereikbaar voor enige waarschuwende stem van God, van zijn geweten of van zijne vrienden. 2) In het Hebreeën Betsawar. Beter: Met stijven hals, gelijk Psalms 75:6. Letterlijk: met uitgerekten hals. De diepzondige eigenzinnigheid en trotsheid van den van God afgevallen zondaar wordt hier aangegeven, die zich verhardt tegen alle oordelen en bemoeienissen Gods in. Vandaar dat er ook onmiddellijk volgt met zijn dikke, hoogverheven schilden, of liever, met het dikke van den rug zijner schilden, zodat hij zich onkwetsbaar maakt, of wil maken voor de pijlen des Almachtigen.

2) Zondaars in het algemeen lopen van God, maar de vermetele zondaar, die zondigt met een opgehevene hand, loopt op Hem aan, trotseert Hem, en het is genoeg om den uitslag te voorzeggen..

Vers 27

27. Omdat hij zijn aangezicht met zijn vet bedekt heeft, zodat het een ruwe, geesteloze klomp vlees werd, waarop niets, geen nog zo ernstig woord, gene waarschuwende straf, meer indruk maakt, en rimpelen gemaakt om de weekdarmen 1), zijne lendenen door kussens van vet omtogen heeft. De voorspoed heeft hem vet, trots en verwaten gemaakt, zodat hij nu tegen God opstaat (vgl. Deuteronomy 32:15. Psalms 73:7; Psalms 78:31. Jeremiah 46:21).

1) In het Hebreeën Wajas phima alee-kasel Letterlijk en beter: En verwekt smeer op zijne lenden. De bedoeling van het gehele vers is, dat hij den buik tot zijn god maakt, alleen leeft voor de spijze, een slaaf is van zijne lusten, en zo n vetklomp zich vertoont, aan wie men het kan zien, dat hij alleen er op bedacht is, om lekker te leven op de aarde.

Vers 27

27. Omdat hij zijn aangezicht met zijn vet bedekt heeft, zodat het een ruwe, geesteloze klomp vlees werd, waarop niets, geen nog zo ernstig woord, gene waarschuwende straf, meer indruk maakt, en rimpelen gemaakt om de weekdarmen 1), zijne lendenen door kussens van vet omtogen heeft. De voorspoed heeft hem vet, trots en verwaten gemaakt, zodat hij nu tegen God opstaat (vgl. Deuteronomy 32:15. Psalms 73:7; Psalms 78:31. Jeremiah 46:21).

1) In het Hebreeën Wajas phima alee-kasel Letterlijk en beter: En verwekt smeer op zijne lenden. De bedoeling van het gehele vers is, dat hij den buik tot zijn god maakt, alleen leeft voor de spijze, een slaaf is van zijne lusten, en zo n vetklomp zich vertoont, aan wie men het kan zien, dat hij alleen er op bedacht is, om lekker te leven op de aarde.

Vers 28

28. En hij heeft bewoond verdelgde steden, over welke God om hun ten hemel schreiende zonden den banvloek heeft gesproken, dat zij nooit weer opgebouwd en bewoond zouden worden, en hij heeft zich nedergezet in huizen, die men niet bewoonde, omdat Gods vonnis daarop lag, die gereed, van God bestemd waren tot steenhopen te worden (Joshua 6:26. 1 Kings 16:34). Hij echter stoorde zich aan dien vloek Gods niet.

Juist in het weder opbouwen van verbannen plaatsen openbaarde zich het meest de gezindheid der misdadigers, als goddeloos en Gods heiligheid en gerechtigheid verachtende. -Zulke verwoeste dorpen en steden, die volgens de overlevering door een Goddelijk gericht ten onder gingen, zijn er verscheidene aan den rand van de woestijn van Arabië. Er zijn dorpen, in welke, gelijk men verhaalt, de grondwetten van Abrahams godsdienst misdadig overtreden zijn geworden. Zo zal de stad Babylon nooit door enen Semietischen stam gekoloniseerd worden, omdat men gelooft, dat zij wegens Nimrod's afval van God en geweld tegen Gods lieveling, tegen Abraham gepleegd, verwoest is. Het door de stammen van Petreïsch Arabië ook in den Islam overgenomen verhaal van de verwoesting der stad Higr, wegens weerspannigheid tegen God, zal ieder afhouden om te wonen in die merkwaardige stad, die uit duizenden, gedeeltelijk kunstvolle rotswoningen bestaat: zonder om te zien en gebeden fluisterende ijlen de Nomaden, even als de grote optocht van pelgrims naar Mekka, haar door, uit vrees door het geringste oponthoud in de vervloekte stad zich de goddelijke straf op den hals te halen..

Vers 28

28. En hij heeft bewoond verdelgde steden, over welke God om hun ten hemel schreiende zonden den banvloek heeft gesproken, dat zij nooit weer opgebouwd en bewoond zouden worden, en hij heeft zich nedergezet in huizen, die men niet bewoonde, omdat Gods vonnis daarop lag, die gereed, van God bestemd waren tot steenhopen te worden (Joshua 6:26. 1 Kings 16:34). Hij echter stoorde zich aan dien vloek Gods niet.

Juist in het weder opbouwen van verbannen plaatsen openbaarde zich het meest de gezindheid der misdadigers, als goddeloos en Gods heiligheid en gerechtigheid verachtende. -Zulke verwoeste dorpen en steden, die volgens de overlevering door een Goddelijk gericht ten onder gingen, zijn er verscheidene aan den rand van de woestijn van Arabië. Er zijn dorpen, in welke, gelijk men verhaalt, de grondwetten van Abrahams godsdienst misdadig overtreden zijn geworden. Zo zal de stad Babylon nooit door enen Semietischen stam gekoloniseerd worden, omdat men gelooft, dat zij wegens Nimrod's afval van God en geweld tegen Gods lieveling, tegen Abraham gepleegd, verwoest is. Het door de stammen van Petreïsch Arabië ook in den Islam overgenomen verhaal van de verwoesting der stad Higr, wegens weerspannigheid tegen God, zal ieder afhouden om te wonen in die merkwaardige stad, die uit duizenden, gedeeltelijk kunstvolle rotswoningen bestaat: zonder om te zien en gebeden fluisterende ijlen de Nomaden, even als de grote optocht van pelgrims naar Mekka, haar door, uit vrees door het geringste oponthoud in de vervloekte stad zich de goddelijke straf op den hals te halen..

Vers 29

29. Hij zal, daar hij zich zo overmoedig tegen God verzet en zijne welvaart zoekt op de door God vervloekte puinhopen van anderer geluk, niet rijk worden, en zijn vermogen, door ongerechtigheid en tegen Gods gebod verworven, zal niet bestaan; en hun volmaaktheid, zijn geluk, zijn rijkdom, zal zich niet uitbreiden op de aarde 1), zal niet neerzakken op de aarde, het gelijkt niet aan een boom, wiens, met vruchten beladen, takken van zwaarte op den grond hangen.

1) Het beeld is hier ontleend aan het koren, dat rijp geworden en volgeladen, naar de aarde neigt, of aan den boom, wiens takken vanwege de volheid en de zwaarte der vruchten, naar beneden hangen. Dit zal niet geschieden, zegt Elifaz, met den goddeloze. Hierop heeft hij niet te hopen.

Vers 29

29. Hij zal, daar hij zich zo overmoedig tegen God verzet en zijne welvaart zoekt op de door God vervloekte puinhopen van anderer geluk, niet rijk worden, en zijn vermogen, door ongerechtigheid en tegen Gods gebod verworven, zal niet bestaan; en hun volmaaktheid, zijn geluk, zijn rijkdom, zal zich niet uitbreiden op de aarde 1), zal niet neerzakken op de aarde, het gelijkt niet aan een boom, wiens, met vruchten beladen, takken van zwaarte op den grond hangen.

1) Het beeld is hier ontleend aan het koren, dat rijp geworden en volgeladen, naar de aarde neigt, of aan den boom, wiens takken vanwege de volheid en de zwaarte der vruchten, naar beneden hangen. Dit zal niet geschieden, zegt Elifaz, met den goddeloze. Hierop heeft hij niet te hopen.

Vers 30

30. Hij zal van de duisternis niet ontwijken, het verderf niet ontvluchten; de vlam, de verzengende zonnehitte, of de bliksemstraal zal zijnen scheut verdrogen; hij zal wijken door het geblaas Zijns monds (Job 4:9. Isaiah 11:4; Isaiah 40:7. 2 Thessalonians 2:8 den stormwind zal hij neerzinken.

Vers 30

30. Hij zal van de duisternis niet ontwijken, het verderf niet ontvluchten; de vlam, de verzengende zonnehitte, of de bliksemstraal zal zijnen scheut verdrogen; hij zal wijken door het geblaas Zijns monds (Job 4:9. Isaiah 11:4; Isaiah 40:7. 2 Thessalonians 2:8 den stormwind zal hij neerzinken.

Vers 31

31. Hij betrouwe niet op ijdelheid, verwachte geen geluk van zijne zonden, waardoor hij verleid wordt, want ijdelheid, verderf en ondergang zal zijne vergelding wezen, het loon, dat de zonde hem brengt (vgl. Proverbs 22:8. Jeremiah 12:13. Hosea 10:13. Galatians 6:7).

Vers 31

31. Hij betrouwe niet op ijdelheid, verwachte geen geluk van zijne zonden, waardoor hij verleid wordt, want ijdelheid, verderf en ondergang zal zijne vergelding wezen, het loon, dat de zonde hem brengt (vgl. Proverbs 22:8. Jeremiah 12:13. Hosea 10:13. Galatians 6:7).

Vers 32

32. a) Als zijn dag nog niet is, als hij nog in zijn vollen tooi staat, zal hij vervuld worden, zal het zijn dag gemaakt worden, zal hij ten gronde gaan; want of, en zijn tak zal niet groenen; die is ijlings verdord, zodra het bliksemvuur neervalt.

a) Job 22:16. Psalms 55:24.

Vers 32

32. a) Als zijn dag nog niet is, als hij nog in zijn vollen tooi staat, zal hij vervuld worden, zal het zijn dag gemaakt worden, zal hij ten gronde gaan; want of, en zijn tak zal niet groenen; die is ijlings verdord, zodra het bliksemvuur neervalt.

a) Job 22:16. Psalms 55:24.

Vers 33

33. Men zal zijne vruchten, de familie van den goddeloze, als onrijpe druiven afrukken, als van enen wijnstok, en zijn bloeisel afwerpen, als van enen olijfboom (1 Kings 6:31 ). Nog v rdat zij vruchten gezet hebben, reeds de kleine kinderen der goddelozen zal God neerwerpen, zodat zij met het hoofd der familie omkomen.

De Syrische olijfboom draagt het 1e, 3e en 5e jaar overvloedig vruchten, maar rust het 2e, 4e en 6e jaar uit. Wel bloeit hij ook in die jaren, maar alle bloesems vallen af, zonder vruchten te zetten. De olijvenoogst is daarom in zulke jaren zeer gering. Wat den wijnstok aangaat, zo wordt in Syrië jaarlijks ene buitengewone menigte druiven in onrijpen toestand gebruikt. Zodra de bessen maar de grootte van een erwt verkregen hebben, worden in de huishouding bijna alle soorten van spijzen met het zuur van deze bereid..

Vers 33

33. Men zal zijne vruchten, de familie van den goddeloze, als onrijpe druiven afrukken, als van enen wijnstok, en zijn bloeisel afwerpen, als van enen olijfboom (1 Kings 6:31 ). Nog v rdat zij vruchten gezet hebben, reeds de kleine kinderen der goddelozen zal God neerwerpen, zodat zij met het hoofd der familie omkomen.

De Syrische olijfboom draagt het 1e, 3e en 5e jaar overvloedig vruchten, maar rust het 2e, 4e en 6e jaar uit. Wel bloeit hij ook in die jaren, maar alle bloesems vallen af, zonder vruchten te zetten. De olijvenoogst is daarom in zulke jaren zeer gering. Wat den wijnstok aangaat, zo wordt in Syrië jaarlijks ene buitengewone menigte druiven in onrijpen toestand gebruikt. Zodra de bessen maar de grootte van een erwt verkregen hebben, worden in de huishouding bijna alle soorten van spijzen met het zuur van deze bereid..

Vers 34

34. Want de vergadering, de huisgenoten der huichelaren, zijne familie wordt eenzaam, zal uitsterven, en het vuur van Gods toorn verteert de tenten der geschenken, die gegeven zijn om om te kopen, van hen, die voor goud zelfs tot de grootste gruwelen veil zijn.

Vers 34

34. Want de vergadering, de huisgenoten der huichelaren, zijne familie wordt eenzaam, zal uitsterven, en het vuur van Gods toorn verteert de tenten der geschenken, die gegeven zijn om om te kopen, van hen, die voor goud zelfs tot de grootste gruwelen veil zijn.

Vers 35

35. Zij, die huichelaars, ontvangen moeite, zij gaan zwanger van ongeluk, en baren ijdelheid, allerlei door elkaar gaande gedachten en gevoelens (vgl. Job 15:2), en hun buik, hun innerlijk wezen richt bedrog aan; wat hun schoot voortbrengt is niets dan bedrog, waarmee zij anderen, en voor alles zich zelven bedriegen (vgl. Psalms 7:15. Isaiah 33:11; Isaiah 59:4. Hosea 10:13). Zelfbedrog is het laatste woord van dit met zo sterke kleuren uitgevoerd beeld, dat voor Job een spiegel van hem zelven en van zijn deels reeds geleden, deels nog te wachten lot zijn zal. Job moet weten, dat hetgeen zijn binnenste vervult, ene grote leugen is..

Zeker deze scherpe en bittere verwijten moesten Jobs ellende vergroten. Wij zien natuurlijk in onze zorgen uit naar medelijden, omdat de bedroefde lijder niets dan smaad ontmoet. Maar laat ons over mensen heen zien, die niets dan instrumenten zijn, en vasthouden, dat de Heere goed uit het kwade werkt. Hoewel gene kastijding, als die tegenwoordig is, ene zaak van vreugde schijnt te zijn, maar van droefheid, zo laat zij daarna ene vreedzame vrucht der gerechtigheid achter, degenen, die door haar geoefend zijn. Gene ellende, gene zorg hoe groot, hoe zwaar ook, kan een volgeling des Heren van Zijne gunst beroven. Wat zal ons scheiden van de liefde van Christus? Noch dood, noch leven, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen. Hem bezittende, bezitten wij in Hem alle dingen (Romans 8:38,Romans 8:39)..

Met deze rede van Elifaz, den overste onder de vrienden, en degene, die den toon aangeeft, treedt de strijd in een tweede stadium. Job heeft in zijne vorige reden zich van de vrienden afgewend en ze gelast te zwijgen. Hij wendt zich tot God en toont daarin een zeker vertrouwen, maar tegelijk in de wijze, waarop hij tot God met eisen komt, een zondige overmoed. God laat zich niet in met den rechtsstrijd, welken Job wenst, en het gevolg daarvan is, dat het opflikkerend vertrouwen weer verdwijnt en de overmoed in zuchten en klagen wordt veranderd. In plaats van de stem Gods te vernemen, moet Job zich nu weer die der vrienden laten welgevallen, want deze geloven, dat zij n aan zich zelven n aan Job verplicht zijn, den strijd voort te zetten..

Vers 35

35. Zij, die huichelaars, ontvangen moeite, zij gaan zwanger van ongeluk, en baren ijdelheid, allerlei door elkaar gaande gedachten en gevoelens (vgl. Job 15:2), en hun buik, hun innerlijk wezen richt bedrog aan; wat hun schoot voortbrengt is niets dan bedrog, waarmee zij anderen, en voor alles zich zelven bedriegen (vgl. Psalms 7:15. Isaiah 33:11; Isaiah 59:4. Hosea 10:13). Zelfbedrog is het laatste woord van dit met zo sterke kleuren uitgevoerd beeld, dat voor Job een spiegel van hem zelven en van zijn deels reeds geleden, deels nog te wachten lot zijn zal. Job moet weten, dat hetgeen zijn binnenste vervult, ene grote leugen is..

Zeker deze scherpe en bittere verwijten moesten Jobs ellende vergroten. Wij zien natuurlijk in onze zorgen uit naar medelijden, omdat de bedroefde lijder niets dan smaad ontmoet. Maar laat ons over mensen heen zien, die niets dan instrumenten zijn, en vasthouden, dat de Heere goed uit het kwade werkt. Hoewel gene kastijding, als die tegenwoordig is, ene zaak van vreugde schijnt te zijn, maar van droefheid, zo laat zij daarna ene vreedzame vrucht der gerechtigheid achter, degenen, die door haar geoefend zijn. Gene ellende, gene zorg hoe groot, hoe zwaar ook, kan een volgeling des Heren van Zijne gunst beroven. Wat zal ons scheiden van de liefde van Christus? Noch dood, noch leven, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen. Hem bezittende, bezitten wij in Hem alle dingen (Romans 8:38,Romans 8:39)..

Met deze rede van Elifaz, den overste onder de vrienden, en degene, die den toon aangeeft, treedt de strijd in een tweede stadium. Job heeft in zijne vorige reden zich van de vrienden afgewend en ze gelast te zwijgen. Hij wendt zich tot God en toont daarin een zeker vertrouwen, maar tegelijk in de wijze, waarop hij tot God met eisen komt, een zondige overmoed. God laat zich niet in met den rechtsstrijd, welken Job wenst, en het gevolg daarvan is, dat het opflikkerend vertrouwen weer verdwijnt en de overmoed in zuchten en klagen wordt veranderd. In plaats van de stem Gods te vernemen, moet Job zich nu weer die der vrienden laten welgevallen, want deze geloven, dat zij n aan zich zelven n aan Job verplicht zijn, den strijd voort te zetten..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 15". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-15.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile