Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jeremia 8

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 8

Jeremiah 8:1.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JEREMIA 8

Jeremiah 8:1.

Vers 1

1. Terzelver tijd, waarvan in 7:32, sprake was, spreekt de HEERE, zullen zij de beenderen der koningen van Juda1), op wie het in Jeremiah 8:2 gezegde doelt, en die aanstonds buiten de graven der koningen (1 Kings 2:10) gebleven zijn (2 Chronicles 28:27. 2 Kings 21:1, 18, 26 de beenderen hunner vorsten, die door bozen invloed hen op `t dwaalspoor hebben geleid (2 Kings 21:9), en de beenderen der priesteren, en de beenderen der profeten, die beide deze gruwelen hebben ondersteund (Jeremiah 6:13), en de beenderen der inwoners van Jeruzalem, die Mijne stem niet wilden gehoorzamen (Jeremiah 6:16), uit hun graven uithalen, zo als Josia met de beenderen der priesters van Bethels hoogte gedaan heeft (2 Kings 20:16).

De Chaldeën zijn bij hun wreedheid door ene geheime besturing en macht Gods geleid, om Gods wil aan de goddelozen te volvoeren. (J. LANGE).

De graven der vromen bleven veilig; want op Davids graf beroept zich nog Petrus in Hand. 2:29.

Vers 1

1. Terzelver tijd, waarvan in 7:32, sprake was, spreekt de HEERE, zullen zij de beenderen der koningen van Juda1), op wie het in Jeremiah 8:2 gezegde doelt, en die aanstonds buiten de graven der koningen (1 Kings 2:10) gebleven zijn (2 Chronicles 28:27. 2 Kings 21:1, 18, 26 de beenderen hunner vorsten, die door bozen invloed hen op `t dwaalspoor hebben geleid (2 Kings 21:9), en de beenderen der priesteren, en de beenderen der profeten, die beide deze gruwelen hebben ondersteund (Jeremiah 6:13), en de beenderen der inwoners van Jeruzalem, die Mijne stem niet wilden gehoorzamen (Jeremiah 6:16), uit hun graven uithalen, zo als Josia met de beenderen der priesters van Bethels hoogte gedaan heeft (2 Kings 20:16).

De Chaldeën zijn bij hun wreedheid door ene geheime besturing en macht Gods geleid, om Gods wil aan de goddelozen te volvoeren. (J. LANGE).

De graven der vromen bleven veilig; want op Davids graf beroept zich nog Petrus in Hand. 2:29.

Vers 2

2. En zij, die Mijne gerechtigheid aan de beenderen van al deze afgodendienaars hebben voltrokken, zullen ze uitspreiden voor de zon en voor de maan, en voor het ganse heir des hemels, die zij, de afgodendienaars, in verachting van Mijn woord (Deuteronomy 4:19, Deuteronomy 17:3) lief gehad, en die zij a) gediend, en die zij nagewandeld, en die zij gezocht hebben, en voor welke zij zich nedergebogen hebben (2 Kings 22:11, zo verstrooide beenderen, zullen niet verzameld, noch later op eerlijke wijze begraven worden; tot mest op den aardbodem zullen zij zijn 1) (2 Samuel 22:43. 1 Kings 14:10. 2 Kings 9:37).

a) Jeremiah 7:18; Jeremiah 19:13.

1) Over degenen, die reeds dood zijn, zal de dood als in nieuwe gedaante komen; de beenderen der begravenen zullen namelijk worden opgegraven, en, uitgestrooid in `t aangezicht der sterren, hun machteloze goden, tot stinkende mest worden. Men lette op de ironie: machteloos zien de sterren op de beenderen hunner vereerders, terwijl deze hun stank tot hen doen opwaarts rijzen.

Bij de Oosterse volken, en wel bij de afgodische, was het de gewoonte, om de doden met veel kostbaarheden te begraven. Vandaar dat bij inname der steden de vijanden ook de graven openden, om de kostbaarheden te roven.

Dit zou ook geschieden door de Chaldeën, daardoor zouden zij deze profetie vervullen.

Schrikkelijk zou derhalve de belegering en verwoesting zijn.

Zelfs de doden zouden niet met rust gelaten worden in hun graven; de smaad der wegwerping van hun beenderen zou hun te beurt vallen. 3. En de dood zal voor het leven verkozen worden van wege den smaad en de ellende, waaronder men moet zuchten (Leviticus 26:17; Leviticus 26:39) bij het ganse overblijfsel der overgeblevenen uit dit boze geslacht, die bij het moorden (Jeremiah 7:32) zijn gespaard en nu in ballingschap zijn weggevoerd (2 Kings 25:5, 2 Kings 25:11), in al de plaatsen der overgeblevenen, waar Ik hen heengedreven zal hebben, spreekt de HEERE der heirscharen.

4.

DE ONBOETVAARDIGE JODEN WORDEN MET DEN INVAL DER CHALDEEN BEDREIGD.

II. Jeremiah 8:4-Jeremiah 8:11. Jeremiah 9:1 Met ongehoorde hardnekkigheid volhardt het volk op den eenmaal ingeslagen verkeerden weg. Het wil niet inzien, dat die weg een verkeerde is, maar beweert op den waren, in de Schrift geboden weg te zijn, daar het zich door valse Schriftgeleerden laat bedriegen. Daarom moeten ook zulke leraars te schande worden, en zullen zij door het gericht op den dag der vergelding het hardst worden getroffen. Nu staat deze dag der bezoeking met al zijne verschrikkingen en angsten, met al zijne gevolgen en voorspellingen van ene latere nog zwaardere straf, den Profeet zo helder en duidelijk voor de ziel, dat hij zijnen toehoorders voor de ogen kan schilderen wat hen wacht, maar ook in diep medelijden over het ondraaglijk wee en den hopelozen jammer van zijn volk in smartelijke klachten uitbreekt.

Vers 2

2. En zij, die Mijne gerechtigheid aan de beenderen van al deze afgodendienaars hebben voltrokken, zullen ze uitspreiden voor de zon en voor de maan, en voor het ganse heir des hemels, die zij, de afgodendienaars, in verachting van Mijn woord (Deuteronomy 4:19, Deuteronomy 17:3) lief gehad, en die zij a) gediend, en die zij nagewandeld, en die zij gezocht hebben, en voor welke zij zich nedergebogen hebben (2 Kings 22:11, zo verstrooide beenderen, zullen niet verzameld, noch later op eerlijke wijze begraven worden; tot mest op den aardbodem zullen zij zijn 1) (2 Samuel 22:43. 1 Kings 14:10. 2 Kings 9:37).

a) Jeremiah 7:18; Jeremiah 19:13.

1) Over degenen, die reeds dood zijn, zal de dood als in nieuwe gedaante komen; de beenderen der begravenen zullen namelijk worden opgegraven, en, uitgestrooid in `t aangezicht der sterren, hun machteloze goden, tot stinkende mest worden. Men lette op de ironie: machteloos zien de sterren op de beenderen hunner vereerders, terwijl deze hun stank tot hen doen opwaarts rijzen.

Bij de Oosterse volken, en wel bij de afgodische, was het de gewoonte, om de doden met veel kostbaarheden te begraven. Vandaar dat bij inname der steden de vijanden ook de graven openden, om de kostbaarheden te roven.

Dit zou ook geschieden door de Chaldeën, daardoor zouden zij deze profetie vervullen.

Schrikkelijk zou derhalve de belegering en verwoesting zijn.

Zelfs de doden zouden niet met rust gelaten worden in hun graven; de smaad der wegwerping van hun beenderen zou hun te beurt vallen. 3. En de dood zal voor het leven verkozen worden van wege den smaad en de ellende, waaronder men moet zuchten (Leviticus 26:17; Leviticus 26:39) bij het ganse overblijfsel der overgeblevenen uit dit boze geslacht, die bij het moorden (Jeremiah 7:32) zijn gespaard en nu in ballingschap zijn weggevoerd (2 Kings 25:5, 2 Kings 25:11), in al de plaatsen der overgeblevenen, waar Ik hen heengedreven zal hebben, spreekt de HEERE der heirscharen.

4.

DE ONBOETVAARDIGE JODEN WORDEN MET DEN INVAL DER CHALDEEN BEDREIGD.

II. Jeremiah 8:4-Jeremiah 8:11. Jeremiah 9:1 Met ongehoorde hardnekkigheid volhardt het volk op den eenmaal ingeslagen verkeerden weg. Het wil niet inzien, dat die weg een verkeerde is, maar beweert op den waren, in de Schrift geboden weg te zijn, daar het zich door valse Schriftgeleerden laat bedriegen. Daarom moeten ook zulke leraars te schande worden, en zullen zij door het gericht op den dag der vergelding het hardst worden getroffen. Nu staat deze dag der bezoeking met al zijne verschrikkingen en angsten, met al zijne gevolgen en voorspellingen van ene latere nog zwaardere straf, den Profeet zo helder en duidelijk voor de ziel, dat hij zijnen toehoorders voor de ogen kan schilderen wat hen wacht, maar ook in diep medelijden over het ondraaglijk wee en den hopelozen jammer van zijn volk in smartelijke klachten uitbreekt.

Vers 4

4. Zeg wijders tot hen, om nog alles te beproeven, ten einde hen tot nadenken te brengen voordat de gedreigde tijd van verschrikking komt, hoewel Ik u gezegd heb, dat zij u toch niet zullen horen (Jeremiah 7:27): Zo zegt de HEERE: Zal men in het dagelijks leven vallen en niet weer opstaan? Zal men afkeren op ene verkeerde straat, en niet wederkeren op den rechten weg?

Vers 4

4. Zeg wijders tot hen, om nog alles te beproeven, ten einde hen tot nadenken te brengen voordat de gedreigde tijd van verschrikking komt, hoewel Ik u gezegd heb, dat zij u toch niet zullen horen (Jeremiah 7:27): Zo zegt de HEERE: Zal men in het dagelijks leven vallen en niet weer opstaan? Zal men afkeren op ene verkeerde straat, en niet wederkeren op den rechten weg?

Vers 5

5. Waarom keert dan daar het in geestelijke zaken toch oneindig gevaarlijker is op enen verkeerden weg gekomen te zijn, dit volk te Jeruzalem af, met ene altoosdurende afkering? Zij houden vast aan bedrog, aan hunnen valsen godsdienst; zij weigeren weer te keren 1) hoewel Ik den enen Profeet na den anderen tot hen zend, om hen terecht te brengen.

1) In deze woorden is opzettelijke tegenstand tegen de opwekking tot bekering uitgesproken, die dan begint, wanneer God sterk bij ons aandringt, en waarvan in den grond der zaak de bedoeling is: wij willen omkomen; wij willen ons niet laten bekeren.

Vers 5

5. Waarom keert dan daar het in geestelijke zaken toch oneindig gevaarlijker is op enen verkeerden weg gekomen te zijn, dit volk te Jeruzalem af, met ene altoosdurende afkering? Zij houden vast aan bedrog, aan hunnen valsen godsdienst; zij weigeren weer te keren 1) hoewel Ik den enen Profeet na den anderen tot hen zend, om hen terecht te brengen.

1) In deze woorden is opzettelijke tegenstand tegen de opwekking tot bekering uitgesproken, die dan begint, wanneer God sterk bij ons aandringt, en waarvan in den grond der zaak de bedoeling is: wij willen omkomen; wij willen ons niet laten bekeren.

Vers 6

6. Ik heb geluisterd en toebehoord, al hun spreken en handelen gadegeslagen, en moet getuigen: zij spreken dat niet recht is, maar onwaarheid, leugen; zo versterkt de een den ander in het kwaad. Er is niemand, die berouw heeft over zijne boosheid zodat hij er aan zou denken, zich daarvan af te keren, zeggende: Wat heb Ik gedaan, om mij zo moedwillig in het verderf te storten? Een ieder keert zich om in zijnen loop1), gaat de eenmaal ingeslagene verkeerde richting in, die hem ten laatste aan den afgrond des verderfs brengt; gelijk een onbesuisd paard in den strijd, zonder aan enig gevaar te denken (Job 39:19), jagen zij in dolle drift op den zondeweg voort. 1) In plaats van zich te bezinnen, berouw te gevoelen, gaan zij voort op hun boze loopbaan (Jeremiah 23:10) even als zij begonnen zijn, zonder ophouden, even als paarden der ruiterij bij den aanval in den slag.

Zij denken f dat hun leven, hun handel en wandel, hun doen en laten reeds zo goed zijn, dat er gene verbetering nodig is, f hun zonden hebben niets te betekenen. Zij zondigen steeds voort op genade, even als kwade schuldenaars altijd laten opschrijven en er niet aan denken, wat het einde zal zijn.

In het Hebreeën Kullah schaab bimroetsatham. Beter: Zij allen keren weer tot hun loop, d. w. z. : zij allen zetten hun boze plannen voort, zodat zij volstrekt geen berouw hebben over hun zonden. Vandaar dat de Profeet ook het beeld gebruikt van het paard, hetwelk onbesuisd, zonder enig gevaar te duchten zich in den strijd werpt.

Vers 6

6. Ik heb geluisterd en toebehoord, al hun spreken en handelen gadegeslagen, en moet getuigen: zij spreken dat niet recht is, maar onwaarheid, leugen; zo versterkt de een den ander in het kwaad. Er is niemand, die berouw heeft over zijne boosheid zodat hij er aan zou denken, zich daarvan af te keren, zeggende: Wat heb Ik gedaan, om mij zo moedwillig in het verderf te storten? Een ieder keert zich om in zijnen loop1), gaat de eenmaal ingeslagene verkeerde richting in, die hem ten laatste aan den afgrond des verderfs brengt; gelijk een onbesuisd paard in den strijd, zonder aan enig gevaar te denken (Job 39:19), jagen zij in dolle drift op den zondeweg voort. 1) In plaats van zich te bezinnen, berouw te gevoelen, gaan zij voort op hun boze loopbaan (Jeremiah 23:10) even als zij begonnen zijn, zonder ophouden, even als paarden der ruiterij bij den aanval in den slag.

Zij denken f dat hun leven, hun handel en wandel, hun doen en laten reeds zo goed zijn, dat er gene verbetering nodig is, f hun zonden hebben niets te betekenen. Zij zondigen steeds voort op genade, even als kwade schuldenaars altijd laten opschrijven en er niet aan denken, wat het einde zal zijn.

In het Hebreeën Kullah schaab bimroetsatham. Beter: Zij allen keren weer tot hun loop, d. w. z. : zij allen zetten hun boze plannen voort, zodat zij volstrekt geen berouw hebben over hun zonden. Vandaar dat de Profeet ook het beeld gebruikt van het paard, hetwelk onbesuisd, zonder enig gevaar te duchten zich in den strijd werpt.

Vers 7

7. Zelfs een ooievaar aan den hemel weet zijne gezette tijden, en trekt heen en komt weer ter juister tijd, en ene tortelduif, die in het Oosten eveneens tot de trekvogels behoort (Song of Solomon 2:12), en kraan en zwaluw nemen den tijd hunner aankomst waar; maar Mijn volk a) weet het recht des HEEREN niet (Isaiah 1:3), hoewel in Mijn woord zo bepaald en duidelijk gezegd is, wat goed en nuttig is (Micah 6:8).

a) Jeremiah 5:4, Jeremiah 5:5.

God slaat voor ons het boek der natuur open, niet alleen, opdat wij daaruit Zijne wijsheid en almacht zouden leren kennen, maar ook, opdat wij daaruit goede lessen zouden trekken tot onze verbetering. Wanneer wij vele voorbeelden in de natuur aanzien, zo moeten wij ons met reden schamen, dat de redeloze schepselen zo gewillig en gehoorzaam zijn, en doen, waartoe zij zijn geschapen; maar wij mensen, die toch naar Zijn evenbeeld zijn geschapen, zijn zo weerspannig, oproerig en ongehoorzaam. Dat zal zeker, indien er gene verandering komt, een duivels boog einde nemen.

Dit wijst aan de grote domheid der Joden, die minder verstand schenen te hebben dan de vogelen des hemels, wijl zij niet kenden den zomer van voorspoed, om goed gebruik te maken van de Goddelijke gunstbewijzen. noch den winter van tegenspoed, om den toorn Gods, die hen boven het hoofd hing, af te keren en te voorkomen (Isaiah 5:12. Luk 19:42, 44). Zij wisten niet den tijd der bekering, om hunnen vrede met God te maken, in welk opzicht zij ook vergeleken zijn bij de beesten des velds (Isaiah 1:3). Een dergelijk verwijt doet de Zaligmaker aan de Farizeën (Matthew 16:2, Matthew 16:3).

Vers 7

7. Zelfs een ooievaar aan den hemel weet zijne gezette tijden, en trekt heen en komt weer ter juister tijd, en ene tortelduif, die in het Oosten eveneens tot de trekvogels behoort (Song of Solomon 2:12), en kraan en zwaluw nemen den tijd hunner aankomst waar; maar Mijn volk a) weet het recht des HEEREN niet (Isaiah 1:3), hoewel in Mijn woord zo bepaald en duidelijk gezegd is, wat goed en nuttig is (Micah 6:8).

a) Jeremiah 5:4, Jeremiah 5:5.

God slaat voor ons het boek der natuur open, niet alleen, opdat wij daaruit Zijne wijsheid en almacht zouden leren kennen, maar ook, opdat wij daaruit goede lessen zouden trekken tot onze verbetering. Wanneer wij vele voorbeelden in de natuur aanzien, zo moeten wij ons met reden schamen, dat de redeloze schepselen zo gewillig en gehoorzaam zijn, en doen, waartoe zij zijn geschapen; maar wij mensen, die toch naar Zijn evenbeeld zijn geschapen, zijn zo weerspannig, oproerig en ongehoorzaam. Dat zal zeker, indien er gene verandering komt, een duivels boog einde nemen.

Dit wijst aan de grote domheid der Joden, die minder verstand schenen te hebben dan de vogelen des hemels, wijl zij niet kenden den zomer van voorspoed, om goed gebruik te maken van de Goddelijke gunstbewijzen. noch den winter van tegenspoed, om den toorn Gods, die hen boven het hoofd hing, af te keren en te voorkomen (Isaiah 5:12. Luk 19:42, 44). Zij wisten niet den tijd der bekering, om hunnen vrede met God te maken, in welk opzicht zij ook vergeleken zijn bij de beesten des velds (Isaiah 1:3). Een dergelijk verwijt doet de Zaligmaker aan de Farizeën (Matthew 16:2, Matthew 16:3).

Vers 8

8. Hoe zegt gij dan, alsof Ik u ten onrechte beschuldigde: Wij zijn wijs en de wet des HEEREN is bij ons; 1) onze Schriftgeleerden leggen ons die uit, en naar die uitlegging richten wij ons leven? Ziet, waarlijk te vergeefs werkt de valse pen der schriftgeleerden 2) (Jeremiah 7:8).

1) Vanwege dat niet-achten van de rechten des Heeren, pochen zij te vergeefs op de kennis en het onderwijs van de wet Gods. Zij, die zeiden, wij zijn wijs enz. zijn hoofdzakelijk de Priesters en de valse profeten. Onder de wijsheid waarop deze leiders zich beroepen, is, zoals het volgende lid van dit vers aangeeft, de kennis van de wet te verstaan. Zij pochten op het bezit van de Wet, waaruit zij meenden hun wijsheid geput te hebben.

Dat de geschrevene Wet bedoeld is, leert de tweede helft van het vers. De wet is bij ons, is niet bloot van het uiterlijk bezit te verstaan, maar bevat tegelijk het innerlijke bezit, de toegeëigende kennis, het inwendig bezit van de Wet. De wet des Heeren in de vijf boeken van Mozes, geeft niet enkel aanwijzing, omtrent de verhouding van den mens tegenover God, maar ook onderwijzing omtrent de verhouding Gods tegenover Zijn volk. De kennis van deze wet bevat levenswijsheid, zodat men weet hoe God te vereren en Zijne genade te verwerven, Zijn toorn te stillen is.

2) In Jeremia's woord ligt opgesloten, dat er toen reeds een geschrijf plaats had, dat werd uitgegeven voor wet Gods, voor van God uitgaande onderwijzing, maar niet met waarheid. Want wat zij als in Jehova's naam zeker ook met beroep op de wet schreven, was menschenverzinsel en leugen.

Of: Tot leugen maakt het de valse pen of griffel der Schriftgeleerden. Deze Schriftgeleerden zijn hier inzonderheid de Priesters, wier roeping het was om het volk in de Wet te onderwijzen. In plaats van nu waarlijk het volk te zeggen wat de wet eist, waren zij heengegaan om de wet in overeenstemming te brengen met hun valse, leugenachtige redeneringen. Uit de Wet trachtten zij hun ongerechtigheid goed te praten.

Vers 8

8. Hoe zegt gij dan, alsof Ik u ten onrechte beschuldigde: Wij zijn wijs en de wet des HEEREN is bij ons; 1) onze Schriftgeleerden leggen ons die uit, en naar die uitlegging richten wij ons leven? Ziet, waarlijk te vergeefs werkt de valse pen der schriftgeleerden 2) (Jeremiah 7:8).

1) Vanwege dat niet-achten van de rechten des Heeren, pochen zij te vergeefs op de kennis en het onderwijs van de wet Gods. Zij, die zeiden, wij zijn wijs enz. zijn hoofdzakelijk de Priesters en de valse profeten. Onder de wijsheid waarop deze leiders zich beroepen, is, zoals het volgende lid van dit vers aangeeft, de kennis van de wet te verstaan. Zij pochten op het bezit van de Wet, waaruit zij meenden hun wijsheid geput te hebben.

Dat de geschrevene Wet bedoeld is, leert de tweede helft van het vers. De wet is bij ons, is niet bloot van het uiterlijk bezit te verstaan, maar bevat tegelijk het innerlijke bezit, de toegeëigende kennis, het inwendig bezit van de Wet. De wet des Heeren in de vijf boeken van Mozes, geeft niet enkel aanwijzing, omtrent de verhouding van den mens tegenover God, maar ook onderwijzing omtrent de verhouding Gods tegenover Zijn volk. De kennis van deze wet bevat levenswijsheid, zodat men weet hoe God te vereren en Zijne genade te verwerven, Zijn toorn te stillen is.

2) In Jeremia's woord ligt opgesloten, dat er toen reeds een geschrijf plaats had, dat werd uitgegeven voor wet Gods, voor van God uitgaande onderwijzing, maar niet met waarheid. Want wat zij als in Jehova's naam zeker ook met beroep op de wet schreven, was menschenverzinsel en leugen.

Of: Tot leugen maakt het de valse pen of griffel der Schriftgeleerden. Deze Schriftgeleerden zijn hier inzonderheid de Priesters, wier roeping het was om het volk in de Wet te onderwijzen. In plaats van nu waarlijk het volk te zeggen wat de wet eist, waren zij heengegaan om de wet in overeenstemming te brengen met hun valse, leugenachtige redeneringen. Uit de Wet trachtten zij hun ongerechtigheid goed te praten.

Vers 9

9. Het moest v r alles openbaar worden, dat het niets dan leugen was, wat zij u hebben gezegd. De wijzen zijn beschaamd, als hetgeen Mijne profeten gezegd hebben geschiedt; zij zijn verschrikt en gevangen, daar zij radeloos staan met hun ingebeelde wijsheid, en even als de eersten door de straf worden getroffen (2 Kings 24:14). Ziet, zij hebben des HEEREN woord verworpen voor zichzelven, en nu is het hun belang, dat ook anderen niet tot kennis der waarheid komen (Matthew 23:13), wat wijsheid zouden zij dan hebben?

Hoe kunnen zij zeggen wijs te wezen, daar zij niet bezitten de vreze des Heeren, die het beginsel der wijsheid is (Proverbs 1:7), daar zij in het geheel gene achting hebben voor Gods woord, om het te brengen tot ene heilige betrachting, waarin de bron van alle wijsheid bestaat (Deuteronomy 4:6. Psalms 19:8. 2 Timothy 3:15

Zij geven zich voor goede zielenartsen uit en willen de wonden van anderen met woorden (van eigene wijsheid) helen, terwijl zij toch zelf uit vele wonden van eigene schanddaden bloeden.

Vers 9

9. Het moest v r alles openbaar worden, dat het niets dan leugen was, wat zij u hebben gezegd. De wijzen zijn beschaamd, als hetgeen Mijne profeten gezegd hebben geschiedt; zij zijn verschrikt en gevangen, daar zij radeloos staan met hun ingebeelde wijsheid, en even als de eersten door de straf worden getroffen (2 Kings 24:14). Ziet, zij hebben des HEEREN woord verworpen voor zichzelven, en nu is het hun belang, dat ook anderen niet tot kennis der waarheid komen (Matthew 23:13), wat wijsheid zouden zij dan hebben?

Hoe kunnen zij zeggen wijs te wezen, daar zij niet bezitten de vreze des Heeren, die het beginsel der wijsheid is (Proverbs 1:7), daar zij in het geheel gene achting hebben voor Gods woord, om het te brengen tot ene heilige betrachting, waarin de bron van alle wijsheid bestaat (Deuteronomy 4:6. Psalms 19:8. 2 Timothy 3:15

Zij geven zich voor goede zielenartsen uit en willen de wonden van anderen met woorden (van eigene wijsheid) helen, terwijl zij toch zelf uit vele wonden van eigene schanddaden bloeden.

Vers 10

10. Daarom zal Ik, gelijk reeds in Jeremiah 6:12-Jeremiah 6:15 gezegd is, hun vrouwen als slavinnen aan anderen geven, hun akkers aan andere bezitters; want van den kleinste aan tot den grootste toe a) pleegt een ieder van hen gierigheid, zij zijn vol van winstbejag. Van den Profeet aan tot den priester toe bedrijft een ieder van hen valsheid door leugenachtige uitlegging, van Mijn woord. a) Isaiah 56:11.

Vers 10

10. Daarom zal Ik, gelijk reeds in Jeremiah 6:12-Jeremiah 6:15 gezegd is, hun vrouwen als slavinnen aan anderen geven, hun akkers aan andere bezitters; want van den kleinste aan tot den grootste toe a) pleegt een ieder van hen gierigheid, zij zijn vol van winstbejag. Van den Profeet aan tot den priester toe bedrijft een ieder van hen valsheid door leugenachtige uitlegging, van Mijn woord. a) Isaiah 56:11.

Vers 11

11. En zij genezen de breuk van de dochter Mijns volks op het lichtste. Zij maken het volk wijs, dat geen kwaad te vrezen is, terwijl Mijne Profeten het als zeer nabij voorstellen. Zij stellen gerust, zeggende: Vrede, vrede! laat u niet bevreesd maken, alles zal goed aflopen, doch daar is geen vrede, het is geen tijd voor gerustheid, er is het grootste gevaar.

Het valse Evangelie bestaat voornamelijk in den valsen troost, dien men geruste zondaars toespreekt, daar men ze in hunnen onboetvaardigen toestand toch zalig prijst. O, zulke valse troosters doen in de gemeente onuitsprekelijk veel schade; maar zij zullen ook eens te schande worden en in het gericht des Heeren vallen.

Zij vleiden het volk in hun zonden, en zo vleiden zij hen in hun verderf. Zij gaven voor de geneesmeesters van den staat te zijn, maar wisten geen geneesmiddelen aan te wenden tegen deszelfs toenemende ziekte. Zij brachten de lijders om het leven met strelende middelen, door een zachte geneeswijze, hun vreze en klachten stillende met te roepen vrede, vrede, alles is wel en zonder gevaar, toen de God des hemels reeds met hen voortging in dezen tucht zodat er geen vrede voor hen zijn kon.

Vers 11

11. En zij genezen de breuk van de dochter Mijns volks op het lichtste. Zij maken het volk wijs, dat geen kwaad te vrezen is, terwijl Mijne Profeten het als zeer nabij voorstellen. Zij stellen gerust, zeggende: Vrede, vrede! laat u niet bevreesd maken, alles zal goed aflopen, doch daar is geen vrede, het is geen tijd voor gerustheid, er is het grootste gevaar.

Het valse Evangelie bestaat voornamelijk in den valsen troost, dien men geruste zondaars toespreekt, daar men ze in hunnen onboetvaardigen toestand toch zalig prijst. O, zulke valse troosters doen in de gemeente onuitsprekelijk veel schade; maar zij zullen ook eens te schande worden en in het gericht des Heeren vallen.

Zij vleiden het volk in hun zonden, en zo vleiden zij hen in hun verderf. Zij gaven voor de geneesmeesters van den staat te zijn, maar wisten geen geneesmiddelen aan te wenden tegen deszelfs toenemende ziekte. Zij brachten de lijders om het leven met strelende middelen, door een zachte geneeswijze, hun vreze en klachten stillende met te roepen vrede, vrede, alles is wel en zonder gevaar, toen de God des hemels reeds met hen voortging in dezen tucht zodat er geen vrede voor hen zijn kon.

Vers 12

12. Zijn zij beschaamd, omdat zij gruwel bedreven hebben?omdat zij door valsen troost Mijn volk hebben bedorven? Het tegendeel is waar. Ja, zij schamen zich in het minste niet, en weten niet schaamrood te worden; zij houden zich onbeschaamd aan hun leugenen vast. Daarom zullen zij vallen onder de vallenden, ten tijde hunner bezoeking zullen zij struikelen, zegt de HEERE. Het zal hun niet gelukken zichzelven te redden.

Vers 12

12. Zijn zij beschaamd, omdat zij gruwel bedreven hebben?omdat zij door valsen troost Mijn volk hebben bedorven? Het tegendeel is waar. Ja, zij schamen zich in het minste niet, en weten niet schaamrood te worden; zij houden zich onbeschaamd aan hun leugenen vast. Daarom zullen zij vallen onder de vallenden, ten tijde hunner bezoeking zullen zij struikelen, zegt de HEERE. Het zal hun niet gelukken zichzelven te redden.

Vers 13

13. Ik zal bij die bezoeking, die Ik bedoel en die aan ene aflezing der wijnstokken zal gelijken, hen allen, verleiden en verleiders, voorzeker wegrapen, spreekt de HEERE, die wel weet, dat de verleiden evenveel schuld hebben als hun verleiders (Jeremiah 6:16). Er zijn na die aflezing gene druiven aan den a) wijnstok meer, en gene vijgen aan den b) vijgeboom. Ja, het blad is afgevallen en de geboden, die Ik hun gegeven heb, die overtreden zij.

a) Isaiah 5:1, Isaiah 5:7. b) Matthew 22:19 Luke 13:6,

De schilderij van den ziener neemt ene herfstachtige kleur aan. De Heere wil de onboetvaardigen laten verzamelen als de vruchten van den wijnberg en den tuin. Wij zien nu in ene treurige dorheid; de bladeren zijn verwelkt, geen druif is meer aan den stok, geen vijg meer aan den boom, alles is den vijanden prijsgegeven, die de Heere over de velden liet trekken.

De laatste woorden van het vers zijn duister. Onze overzetters verstaan het van de hardnekkige boosheid der Joden, te midden van Gods geduchte oordelen. zij lassen daarom de woorden "de geboden, " enz. in. Eigenlijk staat er: "Ik zal hun geven, die hen overtreden zullen. " Het Hebreeuwse woord door "overtreden" vertaald, zegt eigenlijk het opzwellen van ene overstromende rivier, en kan daarom zeer eigenaardig worden overgebracht tot het invallen van een vijandig leger, hetwelk het ganse land als overstroomt en alles wegvoert. De mening is derhalve deze, dat de Heere de Chaldeën zou doen komen, om het Joodse land als een watervloed te overstromen.

Ook hier vinden we het beeld van den wijnstok, maar versterkt met dat van den vijgeboom. Geen vrucht wordt meer gezien, ja wat meer zegt, het blad is afgevallen (letterlijk: verwelkt) en een boom, wiens bladeren verwelkt zijn, is der versterving nabij. Zo was ook de toestand van Juda.

Gelijk hierboven is aangemerkt, zijn de laatste woorden van het vers duister. Onze Staten-Overzetters volgen de Vulgata en andere oude overzettingen, maar, zoals Klinkenberg terecht aanmerkt, kan hier ook sprake zijn van vijanden, die het land zullen overstromen. Dewijl het volk geen vrucht meer droeg en der versterving als natie nabij was, zou de Heere den vijand doen aanrukken om het in ballingschap mee te nemen.

Vers 13

13. Ik zal bij die bezoeking, die Ik bedoel en die aan ene aflezing der wijnstokken zal gelijken, hen allen, verleiden en verleiders, voorzeker wegrapen, spreekt de HEERE, die wel weet, dat de verleiden evenveel schuld hebben als hun verleiders (Jeremiah 6:16). Er zijn na die aflezing gene druiven aan den a) wijnstok meer, en gene vijgen aan den b) vijgeboom. Ja, het blad is afgevallen en de geboden, die Ik hun gegeven heb, die overtreden zij.

a) Isaiah 5:1, Isaiah 5:7. b) Matthew 22:19 Luke 13:6,

De schilderij van den ziener neemt ene herfstachtige kleur aan. De Heere wil de onboetvaardigen laten verzamelen als de vruchten van den wijnberg en den tuin. Wij zien nu in ene treurige dorheid; de bladeren zijn verwelkt, geen druif is meer aan den stok, geen vijg meer aan den boom, alles is den vijanden prijsgegeven, die de Heere over de velden liet trekken.

De laatste woorden van het vers zijn duister. Onze overzetters verstaan het van de hardnekkige boosheid der Joden, te midden van Gods geduchte oordelen. zij lassen daarom de woorden "de geboden, " enz. in. Eigenlijk staat er: "Ik zal hun geven, die hen overtreden zullen. " Het Hebreeuwse woord door "overtreden" vertaald, zegt eigenlijk het opzwellen van ene overstromende rivier, en kan daarom zeer eigenaardig worden overgebracht tot het invallen van een vijandig leger, hetwelk het ganse land als overstroomt en alles wegvoert. De mening is derhalve deze, dat de Heere de Chaldeën zou doen komen, om het Joodse land als een watervloed te overstromen.

Ook hier vinden we het beeld van den wijnstok, maar versterkt met dat van den vijgeboom. Geen vrucht wordt meer gezien, ja wat meer zegt, het blad is afgevallen (letterlijk: verwelkt) en een boom, wiens bladeren verwelkt zijn, is der versterving nabij. Zo was ook de toestand van Juda.

Gelijk hierboven is aangemerkt, zijn de laatste woorden van het vers duister. Onze Staten-Overzetters volgen de Vulgata en andere oude overzettingen, maar, zoals Klinkenberg terecht aanmerkt, kan hier ook sprake zijn van vijanden, die het land zullen overstromen. Dewijl het volk geen vrucht meer droeg en der versterving als natie nabij was, zou de Heere den vijand doen aanrukken om het in ballingschap mee te nemen.

Vers 14

14. Waarom blijven wij zitten, wanneer het ongeluk (Jeremiah 8:11) ons overvalt. Is er geen vluchten uit de versterkte plaatsen nodig? Verzamelt u, en laat ons ingaan in de vaste steden(Jeremiah 4:5; Jeremiah 6:1), en aldaar stilzwijgen. 1) Immers heeft ons de HEERE, onze God, doen stilzwijgen en ons met a) gallewater gedrenkt, uit den kelk Zijns toorns, dien wij moeten ledigen, omdat wij tegen den HEERE gezondigd hebben, 2) en ons verstokten tegen al Zijn roepen tot boete en bekering.

a) Jeremiah 9:15; Jeremiah 23:15.

1) In het Hebreeën Nidmah-schaam. Beter: Laat ons daar ondergaan. Want wel betekent het woord in een anderen vorm, zwijgen, maar wij hebben hier den passieven vorm: tot zwijgen gebracht worden, d. i. sterven De Profeet voert hier het mismoedige en benauwde volk sprekende in, het volk, hetwelk den vijand ziet aanrukken en nu volstrekt geen hoop meer heeft op behoud.

Den Naam des Heeren hadden zij verworpen als volk. Die Naam kon voor hen een sterke toren zijn ten dage der benauwdheid. Het is daarom, nu er geen geloof aanwezig is in de trouwe Gods, dat zij in wanhoop en treurigheid ter neer zitten.

Het tweede doen stilzwijgen, heeft dan ook de betekenis van: den ondergang besloten.

2) Is dat de taal des wrevels of der belijdenis dat God rechtvaardig is. Het is in elk geval een belijden dat God rechtvaardig is, en dat al het onheil overkomt vanwege de zonde en schuld.

14. Waarom blijven wij zitten, wanneer het ongeluk (Jeremiah 8:11) ons overvalt. Is er geen vluchten uit de versterkte plaatsen nodig? Verzamelt u, en laat ons ingaan in de vaste steden(Jeremiah 4:5; Jeremiah 6:1), en aldaar stilzwijgen. 1) Immers heeft ons de HEERE, onze God, doen stilzwijgen en ons met a) gallewater gedrenkt, uit den kelk Zijns toorns, dien wij moeten ledigen, omdat wij tegen den HEERE gezondigd hebben, 2) en ons verstokten tegen al Zijn roepen tot boete en bekering. a) Jeremiah 9:15; Jeremiah 23:15.

1) In het Hebreeën Nidmah-schaam. Beter: Laat ons daar ondergaan. Want wel betekent het woord in een anderen vorm, zwijgen, maar wij hebben hier den passieven vorm: tot zwijgen gebracht worden, d. i. sterven De Profeet voert hier het mismoedige en benauwde volk sprekende in, het volk, hetwelk den vijand ziet aanrukken en nu volstrekt geen hoop meer heeft op behoud.

Den Naam des Heeren hadden zij verworpen als volk. Die Naam kon voor hen een sterke toren zijn ten dage der benauwdheid. Het is daarom, nu er geen geloof aanwezig is in de trouwe Gods, dat zij in wanhoop en treurigheid ter neer zitten.

Het tweede doen stilzwijgen, heeft dan ook de betekenis van: den ondergang besloten.

2) Is dat de taal des wrevels of der belijdenis dat God rechtvaardig is. Het is in elk geval een belijden dat God rechtvaardig is, en dat al het onheil overkomt vanwege de zonde en schuld.

Vers 14

14. Waarom blijven wij zitten, wanneer het ongeluk (Jeremiah 8:11) ons overvalt. Is er geen vluchten uit de versterkte plaatsen nodig? Verzamelt u, en laat ons ingaan in de vaste steden(Jeremiah 4:5; Jeremiah 6:1), en aldaar stilzwijgen. 1) Immers heeft ons de HEERE, onze God, doen stilzwijgen en ons met a) gallewater gedrenkt, uit den kelk Zijns toorns, dien wij moeten ledigen, omdat wij tegen den HEERE gezondigd hebben, 2) en ons verstokten tegen al Zijn roepen tot boete en bekering.

a) Jeremiah 9:15; Jeremiah 23:15.

1) In het Hebreeën Nidmah-schaam. Beter: Laat ons daar ondergaan. Want wel betekent het woord in een anderen vorm, zwijgen, maar wij hebben hier den passieven vorm: tot zwijgen gebracht worden, d. i. sterven De Profeet voert hier het mismoedige en benauwde volk sprekende in, het volk, hetwelk den vijand ziet aanrukken en nu volstrekt geen hoop meer heeft op behoud.

Den Naam des Heeren hadden zij verworpen als volk. Die Naam kon voor hen een sterke toren zijn ten dage der benauwdheid. Het is daarom, nu er geen geloof aanwezig is in de trouwe Gods, dat zij in wanhoop en treurigheid ter neer zitten.

Het tweede doen stilzwijgen, heeft dan ook de betekenis van: den ondergang besloten.

2) Is dat de taal des wrevels of der belijdenis dat God rechtvaardig is. Het is in elk geval een belijden dat God rechtvaardig is, en dat al het onheil overkomt vanwege de zonde en schuld.

14. Waarom blijven wij zitten, wanneer het ongeluk (Jeremiah 8:11) ons overvalt. Is er geen vluchten uit de versterkte plaatsen nodig? Verzamelt u, en laat ons ingaan in de vaste steden(Jeremiah 4:5; Jeremiah 6:1), en aldaar stilzwijgen. 1) Immers heeft ons de HEERE, onze God, doen stilzwijgen en ons met a) gallewater gedrenkt, uit den kelk Zijns toorns, dien wij moeten ledigen, omdat wij tegen den HEERE gezondigd hebben, 2) en ons verstokten tegen al Zijn roepen tot boete en bekering. a) Jeremiah 9:15; Jeremiah 23:15.

1) In het Hebreeën Nidmah-schaam. Beter: Laat ons daar ondergaan. Want wel betekent het woord in een anderen vorm, zwijgen, maar wij hebben hier den passieven vorm: tot zwijgen gebracht worden, d. i. sterven De Profeet voert hier het mismoedige en benauwde volk sprekende in, het volk, hetwelk den vijand ziet aanrukken en nu volstrekt geen hoop meer heeft op behoud.

Den Naam des Heeren hadden zij verworpen als volk. Die Naam kon voor hen een sterke toren zijn ten dage der benauwdheid. Het is daarom, nu er geen geloof aanwezig is in de trouwe Gods, dat zij in wanhoop en treurigheid ter neer zitten.

Het tweede doen stilzwijgen, heeft dan ook de betekenis van: den ondergang besloten.

2) Is dat de taal des wrevels of der belijdenis dat God rechtvaardig is. Het is in elk geval een belijden dat God rechtvaardig is, en dat al het onheil overkomt vanwege de zonde en schuld.

Vers 15

15. Men wacht naar vrede, maar er is niets goeds, zo blijkt het troostwoord der profeten bedrog te zijn (Jeremiah 8:11), naar tijd van genezing, maar ziet, er is verschrikking. Zij zijn arme bedrogenen; er is slechts verderf (Jeremiah 14:19).

1) In deze woorden ligt een ontzettende beschuldiging tegen de valse profeten. Zij hebben immers geroepen van vrede en geen gevaar en, ziet nu dreigt ernstig gevaar. De vijand staat voor de poort. Overal is het ellende. Straks komt de verwoester.

Zo gaat het ook op geestelijk gebied. De arme zondaar, die dwazelijk immer geluisterd heeft naar het vrede vrede roepen van de leugen-profeten, zal het eenmaal schrikkelijk ondervinden, dat hij met een leugen is gepaaid en op bedrieglijke gronden der hope de eeuwigheid is ingegaan.

Vers 15

15. Men wacht naar vrede, maar er is niets goeds, zo blijkt het troostwoord der profeten bedrog te zijn (Jeremiah 8:11), naar tijd van genezing, maar ziet, er is verschrikking. Zij zijn arme bedrogenen; er is slechts verderf (Jeremiah 14:19).

1) In deze woorden ligt een ontzettende beschuldiging tegen de valse profeten. Zij hebben immers geroepen van vrede en geen gevaar en, ziet nu dreigt ernstig gevaar. De vijand staat voor de poort. Overal is het ellende. Straks komt de verwoester.

Zo gaat het ook op geestelijk gebied. De arme zondaar, die dwazelijk immer geluisterd heeft naar het vrede vrede roepen van de leugen-profeten, zal het eenmaal schrikkelijk ondervinden, dat hij met een leugen is gepaaid en op bedrieglijke gronden der hope de eeuwigheid is ingegaan.

Vers 16

16. Van Dan af (Jeremiah 4:15) wordt het gesnuif Zijner paarden gehoord, want de vijanden komen er wel van het Noorden (Jeremiah 6:22); het ganse land beeft van het geluid der brieschingen Zijner sterken (Jeremiah 47:3; Jeremiah 50:11), der hengsten, die begerig zijn naar den strijd en van de overwinning zeker. En zij komen daarhenen, dat zij het land opeten en diens volheid, de stad en die daarin wonen. 1)

Vers 16

16. Van Dan af (Jeremiah 4:15) wordt het gesnuif Zijner paarden gehoord, want de vijanden komen er wel van het Noorden (Jeremiah 6:22); het ganse land beeft van het geluid der brieschingen Zijner sterken (Jeremiah 47:3; Jeremiah 50:11), der hengsten, die begerig zijn naar den strijd en van de overwinning zeker. En zij komen daarhenen, dat zij het land opeten en diens volheid, de stad en die daarin wonen. 1)

Vers 17

17. Want ziet, om het nog onder een ander beeld te zeggen, wat u bescheiden is, Ik zend u de verdervers, die over u komen, slangen, basilisken 1) (Isaiah 11:8) onder ulieden, tegen dewelke gene bezwering is (Psalms 58:5), die door gene bezwering en kunsten (Exodus 7:9) onschadelijk kunnen gemaakt worden, die zullen u bijten, zonder dat uwe profeten en waarzeggers (Jeremiah 27:9) iets daartegen verrichten, spreekt de HEERE. 2)

1) De basilisk hier bedoeld is de serpens-regulus, een kleine, maar zeer vergiftige slang, wier beet immer dodelijk is. Hiermede wordt den ook de algehele verwoesting van stad en tempel aangekondigd. 2) Men zou ene strofe als deze kunnen vergelijken met de variaties van een muzikaal thema; hoe meermalen het thema van gedachte verandert, des te beter uitdrukking verkrijgt het, en des te meer wegen van ingang openen zich er voor.

Vers 17

17. Want ziet, om het nog onder een ander beeld te zeggen, wat u bescheiden is, Ik zend u de verdervers, die over u komen, slangen, basilisken 1) (Isaiah 11:8) onder ulieden, tegen dewelke gene bezwering is (Psalms 58:5), die door gene bezwering en kunsten (Exodus 7:9) onschadelijk kunnen gemaakt worden, die zullen u bijten, zonder dat uwe profeten en waarzeggers (Jeremiah 27:9) iets daartegen verrichten, spreekt de HEERE. 2)

1) De basilisk hier bedoeld is de serpens-regulus, een kleine, maar zeer vergiftige slang, wier beet immer dodelijk is. Hiermede wordt den ook de algehele verwoesting van stad en tempel aangekondigd. 2) Men zou ene strofe als deze kunnen vergelijken met de variaties van een muzikaal thema; hoe meermalen het thema van gedachte verandert, des te beter uitdrukking verkrijgt het, en des te meer wegen van ingang openen zich er voor.

Vers 18

18. Mijne verkwikking is in droefenis, in klagen; zuchten slechts gaven mij lucht, mijn hart is flauw in mij, kwijnt in mij weg, zo moet ik, de profeet, uitroepen, omdat mij het ongeluk van mijn volk diep in het hart snijdt.

Hij zou het zo gaarne redden, al zijn streven heeft dat op het oog, maar te vergeefs. Geen berouw, gene bekering volgt, het oordeel moet beginnen; hij ziet het reeds in zijn gehelen omvang voor zich, en daarom is hij troosteloos. Te meer daar achter de dagen van angst en schrik een donkere nacht zich vertoont, een nacht van verstoting zijns volks in het verre land, van godverlatenheid en hopeloosheid, waaraan het daar zal zijn overgegeven.

Vers 18

18. Mijne verkwikking is in droefenis, in klagen; zuchten slechts gaven mij lucht, mijn hart is flauw in mij, kwijnt in mij weg, zo moet ik, de profeet, uitroepen, omdat mij het ongeluk van mijn volk diep in het hart snijdt.

Hij zou het zo gaarne redden, al zijn streven heeft dat op het oog, maar te vergeefs. Geen berouw, gene bekering volgt, het oordeel moet beginnen; hij ziet het reeds in zijn gehelen omvang voor zich, en daarom is hij troosteloos. Te meer daar achter de dagen van angst en schrik een donkere nacht zich vertoont, een nacht van verstoting zijns volks in het verre land, van godverlatenheid en hopeloosheid, waaraan het daar zal zijn overgegeven.

Vers 19

19. Ziet, de stem van het geschrei der dochteren mijns volks (Jeremiah 4:11; Jeremiah 6:23) is uit zeer verren lande, waarheen zij in ballingschap zijn weggevoerd, en waar zij nu eerst erkennen, hoe goed zij het hadden kunnen hebben in dit land onder haren God. Dat geschrei is: Is dan de HEERE niet te Zion, dat Hij ons niet wederhaalt in het land, waarvan gezegd is, dat het `t onze is (Jeremiah 2:7). Is haar Koning niet bij haar, 1) niet bij Zion, dat Hij ons zo onder vreemde heerschappij laat zuchten? Daarop zal de Heere antwoorden: Ik wil ze niet terughalen, Ik wil hun Koning niet zijn. Waarom hebben zij Mij, toen zij Mijne weldaden ondervonden, vertoornd met hun gesnedene beelden, die zij dienden in plaats van Mij, met ijdelheden der vreemden, die zij zich kozen in de plaats van het door Mij bevolene?

1) Zij twisten met God alsof Hij onvriendelijk met hen had gehandeld, door hen te verlaten, daar zij zelf Hem door hun afgoderij van zich verdreven hadden. Zij hebben zich onttrokken van hun verbintenis aan Hem, en zo hebben zij zich buiten Zijne bescherming geworpen.

Israël in de ballingschap klaagt hier over zijn ellende der ballingschap, beschuldigt God, den Heere, dat Hij Zijnen arm niet uitstrekt om hen te helpen. Nu de nood zo groot is, nu de druk zo zwaar is, herinneren zij zich wel de macht en sterkte des Heeren, maar in plaats van berouwvol en met diepe schuldbelijdenis tot Hem te komen, twisten Zij met Hem. Het is daarom dat de Heere God ook dadelijk wijst op de oorzaak van hun ellende, n. l. dat zij Hem verlieten en zich gewend hebben tot de afgoden, welke Hij hier in al hun nietigheid openbaart maakt door ze te noemen, ijdelheden der vreemden.

Vers 19

19. Ziet, de stem van het geschrei der dochteren mijns volks (Jeremiah 4:11; Jeremiah 6:23) is uit zeer verren lande, waarheen zij in ballingschap zijn weggevoerd, en waar zij nu eerst erkennen, hoe goed zij het hadden kunnen hebben in dit land onder haren God. Dat geschrei is: Is dan de HEERE niet te Zion, dat Hij ons niet wederhaalt in het land, waarvan gezegd is, dat het `t onze is (Jeremiah 2:7). Is haar Koning niet bij haar, 1) niet bij Zion, dat Hij ons zo onder vreemde heerschappij laat zuchten? Daarop zal de Heere antwoorden: Ik wil ze niet terughalen, Ik wil hun Koning niet zijn. Waarom hebben zij Mij, toen zij Mijne weldaden ondervonden, vertoornd met hun gesnedene beelden, die zij dienden in plaats van Mij, met ijdelheden der vreemden, die zij zich kozen in de plaats van het door Mij bevolene?

1) Zij twisten met God alsof Hij onvriendelijk met hen had gehandeld, door hen te verlaten, daar zij zelf Hem door hun afgoderij van zich verdreven hadden. Zij hebben zich onttrokken van hun verbintenis aan Hem, en zo hebben zij zich buiten Zijne bescherming geworpen.

Israël in de ballingschap klaagt hier over zijn ellende der ballingschap, beschuldigt God, den Heere, dat Hij Zijnen arm niet uitstrekt om hen te helpen. Nu de nood zo groot is, nu de druk zo zwaar is, herinneren zij zich wel de macht en sterkte des Heeren, maar in plaats van berouwvol en met diepe schuldbelijdenis tot Hem te komen, twisten Zij met Hem. Het is daarom dat de Heere God ook dadelijk wijst op de oorzaak van hun ellende, n. l. dat zij Hem verlieten en zich gewend hebben tot de afgoden, welke Hij hier in al hun nietigheid openbaart maakt door ze te noemen, ijdelheden der vreemden.

Vers 20

20. Wederom zal het volk zijne klacht verheffen, nadat de ene tijd na den anderen, van welken zij bepaald hun verlossing en wederaanneming verwachtten, voorbijgaat, zonder dat hun verwachting vervuld wordt: De oogst is voorbijgegaan, de zomer (Isaiah 16:9; Isaiah 29:4) is ten einde; nog zijn wij niet verlost. Zulk een vergeefs hopen en die gedurige teleurstelling zullen hen ten laatste tot een toestand van gehele radeloosheid brengen, waarin men het zelfs niet meer waagt, enige hoop te koesteren. De Joden klagen hier, dat de zomer, de rechte tijd voor den optocht van een leger, ten einde was gelopen, terwijl zich nog niets voordeed van den onderstand der Egyptenaren, of van hun andere bondgenoten.

Niet verlost, lieve lezer! is dit uw treurig lot? Gewaarschuwd om den toekomenden toorn te ontvlieden, vermaand om te vluchten, om uws levens wil, en och! op dezen ogenblik niet verlost. Gij kent den weg der zaligheid, gij leest dien in den Bijbel, gij hoort dien van den kansel verkondigen, gij ziet dien aangewezen door vrienden, en toch verwaarloost gij dien weg; daarom zijt gij nog niet verlost. Gij zult niet te verontschuldigen zijn, wanneer de Heere de levenden en de doden zal oordelen. De Heilige Geest heeft in meerdere of mindere mate Zijn zegen gegeven op het woord, dat in uw oor werd gepredikt; tijden van verlevendiging zijn van het aangezicht des Heeren over u gekomen, en toch zijt gij buiten Christus. Al deze hoopvolle tijden kwamen en gingen, uw oogst en uw zomer zijn voorbijgegaan, nog zijt gij niet verlost. Jaren hebben elkaar gedrongen naar de eeuwigheid, spoedig zal het uw laatste jaar hier zijn; de jeugd is verdwenen, de mannelijke leeftijd gaat voorbij, en nog zijt gij niet verlost! Laat mij u vragen zult gij ooit verlost worden? Is dit waarschijnlijk? De meest geschikte gelegenheden hebben u onbehouden gelaten; zullen andere omstandigheden uw toestand veranderen? Middelen faalden, de beste middelen met volharding en liefde aangewend; wat kan er meer voor u worden gedaan? Lijden en voorspoed maakten even weinig indruk op u, tranen en gebeden en predikingen werden op uw onvruchtbaar hart verspild. Staan niet al de kansen u tegen om ooit verlost te worden? Is het niet meer dan waarschijnlijk, dat gij blijven zult wat gij thans zijt, totdat de dood de deur der hope voor eeuwig sluit? Deinst gij voor deze gedachte terug? Toch is zij niet van grond ontbloot. Hij, die door zovele wateren niet is rein gewassen, zal naar alle waarschijnlijkheid, onrein het einde bereiken. De gelegene tijd kwam tot hiertoe niet, waarom zou hij ooit komen? Het is gans niet onredelijk te vrezen, dat die gelegenheid nooit voor u zal aanbreken, en dat gij even als Felix, dien niet zult vinden, totdat gij uwe ogen in de hel openen zult. O bedenk toch wat die hel is, en stel u de ontzettende waarschijnlijkheid voor, dat gij daar spoedig in geworpen zult worden. Lezer! veronderstel, dat op sterven zoudt zonder verlost te zijn; gene woorden zouden uwe ellende kunnen beschrijven, Schrijf uwen ontzettenden toestand in bloed en tranen, spreek er van met wenen en knersen der tanden; gij zult worden gestraft met het eeuwige derven van de heerlijkheid des Heeren en van de heerlijkheid Zijner kracht. De stem van een broeder wilde u zo gaarne tot ernst doen opwaken. O word wijs, wordt wijs in tijds.

Vers 20

20. Wederom zal het volk zijne klacht verheffen, nadat de ene tijd na den anderen, van welken zij bepaald hun verlossing en wederaanneming verwachtten, voorbijgaat, zonder dat hun verwachting vervuld wordt: De oogst is voorbijgegaan, de zomer (Isaiah 16:9; Isaiah 29:4) is ten einde; nog zijn wij niet verlost. Zulk een vergeefs hopen en die gedurige teleurstelling zullen hen ten laatste tot een toestand van gehele radeloosheid brengen, waarin men het zelfs niet meer waagt, enige hoop te koesteren. De Joden klagen hier, dat de zomer, de rechte tijd voor den optocht van een leger, ten einde was gelopen, terwijl zich nog niets voordeed van den onderstand der Egyptenaren, of van hun andere bondgenoten.

Niet verlost, lieve lezer! is dit uw treurig lot? Gewaarschuwd om den toekomenden toorn te ontvlieden, vermaand om te vluchten, om uws levens wil, en och! op dezen ogenblik niet verlost. Gij kent den weg der zaligheid, gij leest dien in den Bijbel, gij hoort dien van den kansel verkondigen, gij ziet dien aangewezen door vrienden, en toch verwaarloost gij dien weg; daarom zijt gij nog niet verlost. Gij zult niet te verontschuldigen zijn, wanneer de Heere de levenden en de doden zal oordelen. De Heilige Geest heeft in meerdere of mindere mate Zijn zegen gegeven op het woord, dat in uw oor werd gepredikt; tijden van verlevendiging zijn van het aangezicht des Heeren over u gekomen, en toch zijt gij buiten Christus. Al deze hoopvolle tijden kwamen en gingen, uw oogst en uw zomer zijn voorbijgegaan, nog zijt gij niet verlost. Jaren hebben elkaar gedrongen naar de eeuwigheid, spoedig zal het uw laatste jaar hier zijn; de jeugd is verdwenen, de mannelijke leeftijd gaat voorbij, en nog zijt gij niet verlost! Laat mij u vragen zult gij ooit verlost worden? Is dit waarschijnlijk? De meest geschikte gelegenheden hebben u onbehouden gelaten; zullen andere omstandigheden uw toestand veranderen? Middelen faalden, de beste middelen met volharding en liefde aangewend; wat kan er meer voor u worden gedaan? Lijden en voorspoed maakten even weinig indruk op u, tranen en gebeden en predikingen werden op uw onvruchtbaar hart verspild. Staan niet al de kansen u tegen om ooit verlost te worden? Is het niet meer dan waarschijnlijk, dat gij blijven zult wat gij thans zijt, totdat de dood de deur der hope voor eeuwig sluit? Deinst gij voor deze gedachte terug? Toch is zij niet van grond ontbloot. Hij, die door zovele wateren niet is rein gewassen, zal naar alle waarschijnlijkheid, onrein het einde bereiken. De gelegene tijd kwam tot hiertoe niet, waarom zou hij ooit komen? Het is gans niet onredelijk te vrezen, dat die gelegenheid nooit voor u zal aanbreken, en dat gij even als Felix, dien niet zult vinden, totdat gij uwe ogen in de hel openen zult. O bedenk toch wat die hel is, en stel u de ontzettende waarschijnlijkheid voor, dat gij daar spoedig in geworpen zult worden. Lezer! veronderstel, dat op sterven zoudt zonder verlost te zijn; gene woorden zouden uwe ellende kunnen beschrijven, Schrijf uwen ontzettenden toestand in bloed en tranen, spreek er van met wenen en knersen der tanden; gij zult worden gestraft met het eeuwige derven van de heerlijkheid des Heeren en van de heerlijkheid Zijner kracht. De stem van een broeder wilde u zo gaarne tot ernst doen opwaken. O word wijs, wordt wijs in tijds.

Vers 22

22. Is er geen balsem 1) tot genezing der wonden in Gilead? Is er geen heelmeester aldaar? 2) Heeft niet juist het heilige land boven alle andere landen den voorrang, dat daar de echte balsem gevonden wordt (Genesis 37:25), en kundige artsen genoeg om die te bereiden en aan te wenden? Want waarom is de gezondheid der dochter mijns volks niet gerezen? Wanneer ook in geestelijk opzicht het heilige land juist dat is, dat boven alle landen der heidenen Gods woord bezit en in de door God gezondene Profeten de ware uitleggers (Deuteronomy 4:7, Deuteronomy 18:14 vv. Psalms 147:19. Romans 3:2), is het den niet hoogst beklagenswaardig, dat zij, ondanks alle middelen der zaligheid nochtans verloren gaat?

1) Eigenlijk, de hars van den mastikboom, die gebruikt werd tot heling der wonden. De Profeet wijst hiermede den rouwklagenden in Babel op de enige genezing, op den geestelijken balsem, die alleen in staat is om de schreiende wonden des harten te genezen. En die balsem is, dat Israël, in schuldbelijdenis terugkerende tot den Heere, door Hem, en door Hem alleen worde genezen.

2) De Heere is inderdaad in Zijne genade onze geneesmeester geworden. Het bloed van Christus en de invloed des Heiligen Geestes is meer geschikt om het gewonde geweten te genezen en het ontroerde hart, dan enige geneesmeesters, om de ziekten der lichaams te genezen. Waarom zijn de zondaars dan niet gered? Is er geen Verlosser, geen Heiland? Helaas! zij veroordeelden zichzelven, of beminnen de krankheden, of haten den Geneesheer en Zijne geneesmiddelen, of misschien zoeken zij in hun dwaasheid naar andere middelen van herstel. Daarom sterven zij zonder vergiffenis en bekering, want zij willen niet tot Christus komen om gered te worden. .

In tijden van groten druk der kerk geeft onze tekst (Jeremiah 8:19-Jeremiah 8:22) aanleiding om te spreken over 1). Zions klacht 2) Zions schuld 3) Zions redding.

Vers 22

22. Is er geen balsem 1) tot genezing der wonden in Gilead? Is er geen heelmeester aldaar? 2) Heeft niet juist het heilige land boven alle andere landen den voorrang, dat daar de echte balsem gevonden wordt (Genesis 37:25), en kundige artsen genoeg om die te bereiden en aan te wenden? Want waarom is de gezondheid der dochter mijns volks niet gerezen? Wanneer ook in geestelijk opzicht het heilige land juist dat is, dat boven alle landen der heidenen Gods woord bezit en in de door God gezondene Profeten de ware uitleggers (Deuteronomy 4:7, Deuteronomy 18:14 vv. Psalms 147:19. Romans 3:2), is het den niet hoogst beklagenswaardig, dat zij, ondanks alle middelen der zaligheid nochtans verloren gaat?

1) Eigenlijk, de hars van den mastikboom, die gebruikt werd tot heling der wonden. De Profeet wijst hiermede den rouwklagenden in Babel op de enige genezing, op den geestelijken balsem, die alleen in staat is om de schreiende wonden des harten te genezen. En die balsem is, dat Israël, in schuldbelijdenis terugkerende tot den Heere, door Hem, en door Hem alleen worde genezen.

2) De Heere is inderdaad in Zijne genade onze geneesmeester geworden. Het bloed van Christus en de invloed des Heiligen Geestes is meer geschikt om het gewonde geweten te genezen en het ontroerde hart, dan enige geneesmeesters, om de ziekten der lichaams te genezen. Waarom zijn de zondaars dan niet gered? Is er geen Verlosser, geen Heiland? Helaas! zij veroordeelden zichzelven, of beminnen de krankheden, of haten den Geneesheer en Zijne geneesmiddelen, of misschien zoeken zij in hun dwaasheid naar andere middelen van herstel. Daarom sterven zij zonder vergiffenis en bekering, want zij willen niet tot Christus komen om gered te worden. .

In tijden van groten druk der kerk geeft onze tekst (Jeremiah 8:19-Jeremiah 8:22) aanleiding om te spreken over 1). Zions klacht 2) Zions schuld 3) Zions redding.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Jeremiah 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/jeremiah-8.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile